Startnotitie Jeugdnota Delft

 

Inleiding

 

In het Collegeprogramma 2006 – 2010 van de gemeente Delft wordt de volgende doelstelling van het integraal jeugdbeleid geformuleerd:

 

Het vergroten van ontwikkelingskansen van kinderen en jongeren in de leeftijd van 0 tot 23 jaar. Jeugd met dreigende achterstanden krijgt extra aandacht binnen een zoveel mogelijk sluitende aanpak. Onder het motto ‘Delft, kindvriendelijke stad’ zetten we breed in vanuit verschillende beleidsvelden. Denk onder andere aan: onderwijs, speelplekken, anti-armoedebeleid en werk, (verkeers)veiligheid, natuur en milieu, sport en gezondheid. De hele stad is immers nodig om een kind groot te brengen.

 

Om de samenhang in het jeugdbeleid te onderstrepen is het beleidsvoornemen geformuleerd een (integrale) Jeugdnota op te stellen voor de periode 2008 tot 20011. Deze jeugdnota zal betrekking hebben op alle beleidsterreinen die geheel of gedeeltelijk raken aan het belang van kinderen, jongeren en/of hun ouders. Voor het opstellen van deze nota is gekozen voor een interactieve aanpak. Er is een meedenkgroep geformeerd waarvoor mensen uit verschillende sectoren van de Delftse samenleving zijn uitgenodigd[1] en er zal aan enkele deskundigen uit landelijke kennisinstituten worden gevraagd te reflecteren op de inhoud van de nota. Daarnaast zullen ook (een vertegenwoordiging) van Delftse jongeren, schoolbesturen, leden van het College van B en W en de betrokken Raadscommissie tussentijds geraadpleegd worden, zodat hun inbreng in een vroeg stadium kan worden verwerkt. Deze notitie dient als discussiestuk voor het leveren van deze inbreng. Daartoe zijn aan het eind van deze startnotitie discussiepunten opgenomen. De startnotitie bestaat uit een korte beschouwing over het doel en de inhoud van de jeugdnota, een voorstel voor een indeling van het jeugdbeleid en een overzicht van de actuele stand van zaken met betrekking tot het beleidsveld Jeugd en Onderwijs in Delft. Als bijlagen zijn opgenomen de samenstelling van de meedenkgroep (bijlage 1),  een overzicht van de actuele beleidsnota’s van de gemeente Delft op het gebied van jeugd en jongeren en een overzicht van de landelijke ontwikkelingen in het jeugdbeleid die door het vorige en het huidige kabinet in gang zijn gezet en die van invloed zijn op beleid van de gemeente Delft. De gemeente Delft heeft een externe projectleider, Anke van Kampen, aangetrokken die samen met Frank Studulski (bureau Sardes, in het kader van het landelijk project lokaal jeugdbeleid) de totstandkoming van de Jeugdnota Delft coördineert. Het tijdschema is erop gericht dat de nota eind 2007 in concept gereed is voor behandeling in de gemeenteraad.

 

Een brede aanpak

 

Gelet op de bovenstaande doelstelling voor het lokaal jeugdbeleid kiest de gemeente Delft voor een brede aanpak van het jeugdbeleid vanuit een preventieve invalshoek met extra aandacht voor jongeren met dreigende achterstanden. Een dergelijke aanpak stelt een aantal eisen aan de wijze waarop het beleid wordt vormgegeven. De belangrijkste daarvan zijn:

-        dat vrijwel alle beleidsterreinen binnen de gemeente betrokken worden bij de vormgeving van beleid,

-        dat vanuit al de betrokken beleidsafdelingen gecoördineerd moet worden samengewerkt om het doel te bereiken en

-        dat alle bij het jeugdbeleid betrokken maatschappelijke organisaties, instellingen en groeperingen bij de vormgeving van het beleid en de uitvoering daarvan een rol spelen.

 

De gemeente Delft begint niet blanco aan het integraal jeugdbeleid. In de afgelopen jaren zijn op veel deelterreinen van het jeugdbeleid visiedocumenten, beleidsnota’s, evaluaties, voortgangsrapportages en programma’s gemaakt. Ook zijn er op een aantal onderwerpen afspraken gemaakt met maatschappelijke partners, vastgelegd in convenanten en samenwerkingsverbanden.[2] De belangrijkste opgave is dus niet zozeer het ontwerpen van nieuw beleid, maar het kader aangeven waarbinnen alle deelonderwerpen op een doeltreffende manier worden geordend, zodat het ideaalbeeld van ‘de hele stad die in gezamenlijkheid de Delftse jeugd ontwikkelingskansen biedt’ gerealiseerd kan worden. Een belangrijk vraagstuk daarbij is de wijze van regievoeren met een minimum aan bureaucratie en een maximale effectiviteit. Een ander aandachtspunt is nagaan of er nog lacunes zijn in het Delftse jeugdbeleid aan de hand van het overzicht van nieuw beleid dat door dit en het vorige kabinet is geïnitieerd.[3] Het beoogde resultaat, de Jeugdnota Delft, is een handzame lijst met doelstellingen, waarbij aangegeven is welke resultaten worden beoogd, welke organisaties of instellingen verantwoordelijk zijn voor de uitvoering, hoe het resultaat wordt gemeten en hoe de regie, de samenhang en de samenwerking worden georganiseerd.

 

De indeling van de Jeugdnota

 

Er zijn in verschillende gemeenten integrale jeugdnota’s vastgesteld, die nogal verschillen in aanpak en indeling. Een indeling is op zichzelf arbitrair, maar het is wel belangrijk dat de beoogde integraliteit door de gekozen indeling wordt ondersteund.[4] Een in veel gemeenten gebruikte indeling is die van Steven van Eijck[5]. Hij onderscheidt de volgende domeinen:

-        Opvang, educatie en werk

Dit onderdeel van het jeugdbeleid heeft vooral betrekking op het functioneren van instituties en de doorgaande lijnen tussen die instituties, zoals de toegankelijkheid en kwaliteit van VVE-voorzieningen in peuterspeelzalen en kinderopvanginstellingen, de doorgaande lijn van voorschoolse naar vroegschoolse educatie in basisscholen, een soepele overgang tussen basisschool en voorgezet onderwijs en tussen voortgezet onderwijs en vervolgonderwijs, resulterend in minimaal een startkwalificatie en zonder tussentijdse uitval, beschikbaarheid van stageplaatsen als voorbereiding op de beroepspraktijk en indien nodig, efficiënte hulp bij het vinden van een arbeidsplaats en het voorkomen van een uitkeringssituatie.[6]

-        Opvoeding en bescherming

Onder dit onderwerp vallen onderwerpen als opvoedingsondersteuning en preventieve taken. Ook hier gaat het erom, redenerend vanuit het belang van het kind, na te gaan waar het systeem haperingen en leemtes vertoont en te bevorderen dat er een sluitende keten ontstaat die voorkomt dat kinderen onbeschermd zijn. Voorbeelden van activiteiten op dit terrein zijn: het inrichten van Centra voor Jeugd en Gezin, stimuleren dat signaleringsnetwerken tot stand komen zoals de Zorgadviesteams rond scholen en buurtnetwerken. Het gemeentelijk beleid staat in het teken van de invulling van de vijf functies van het lokaal preventief jeugdbeleid: informatie en advies, signaleren van problemen, toegang tot het hulpaanbod, licht-pedagogische julp en coördinatie van zorg. Dit domein heeft aanknopingspunten met Inburgering en Integratie. In het kader van de wet Inburgering heeft de gemeente een speciale verantwoordelijkheid voor laagopgeleide anderstaligen met opvoedingsverantwoordelijkheid. Dit biedt ruimte voor tweedetaalonderwijs in combinatie met opvoedingsondersteuning.

-        Gezondheidszorg

Ook op dit terrein heeft de gemeente vooral preventieve taken. Het gaat vooral om taken met betrekking tot de jeugdgezondheidszorg, zoals consultatiebureaus en periodieke screening en het geven van voorlichting over de gevaren van verslavende middelen en voorlichting over gezondheidsbevorderend gedrag (voorkomen overgewicht en voldoende lichaamsbeweging).

-        Veiligheid

Ook op het domein Veiligheid heeft de gemeente een voornamelijk preventieve taak. Het onderwerp veiligheid kan net als gezondheidsvoorlichting een onderwerp van gesprek zijn met schoolbesturen, ouderorganisaties, jongerenraden. Verder heeft veiligheid ook een fysieke kant: veilige speelplekken en veilige schoolroutes. Veiligheid heeft ook een relatie met de openbare orde. Hierbij zijn twee benaderingen mogelijk: het creëren van een veilige situatie voor kinderen/jongeren of proberen te voorkomen dat zij de veiligheid van anderen aantasten. Verder kunnen specifieke problemen zoals van dakloze jongeren of van kinderen/jongeren zonder verblijfsstatus binnen dit domein vallen, evenals activiteiten die moeten voorkomen dat jongeren het slachtoffer worden van racisme en discriminatie of zelf racistisch of discriminerend gedrag vertonen.

-        Vrije tijd

Ook in dit domein gaat het vooral om het zoeken naar verbindingen tussen voorzieningen met als doel te voorkomen dat kinderen geen gebruik kunnen maken van voorzieningen omdat ze niet goed aansluiten. Goede aanknopingspunten zijn de brede school, dagarrangementen, de projecten in het kader van de BOS-subsidieregeling[7] en het jeugd- en jongerenwerk. De doelstelling is tweeledig: het creëren van aansluitende activiteiten tussen bijvoorbeeld onderwijs en vrijetijdsvoorzieningen én het vergroten van de ontwikkelingskansen van kinderen en jongeren op een breed terrein.

 

Indeling naar leeftijdsgroepen

 

Behalve naar beleidsterreinen is voor het jeugdbeleid ook de indeling in leeftijdsgroepen relevant, niet alleen omdat elke leeftijd de eigen bijpassende vraagstukken en voorzieningen kent, maar ook omdat het jeugdbeleid ten aanzien van verschillende leeftijdsgroepen een ander karakter vertoont. In de eerste fase, van 0 tot 4 jaar staan de ouders centraal als opvoeders van de kinderen, maar ook met hun vragen en ondersteuningsbehoeften in deze voor de ontwikkeling van kinderen belangrijke leeftijd. Het gemeentelijk beleid is erop gericht om in een zo vroeg mogelijk stadium risico’s te signaleren zodat latere problemen zoveel mogelijk voorkomen kunnen worden. Voor- en vroegschoolse educatie en opvoedingsondersteuning zijn krachtige instrumenten om snel bij te sturen. In de tweede fase, van 4 tot 12 jaar staat de educatieve ontwikkeling voorop. De school staat centraal, maar wel met de belangrijke opgave om de aansluiting te zoeken met andere instellingen zodat kinderen optimaal gebruik kunnen maken van de mogelijkheden en zich te ontwikkelen. Ook in deze fase is de rol van ouders onontbeerlijk. In de fase van 12 tot 17 jaar gaan jeugdigen en jongeren steeds meer onafhankelijk opereren en nemen zij hun plaats in de publieke ruimte in. In deze fase blijft het noodzakelijk om alert te zijn op risico’s die jongeren lopen en de mogelijkheden te benutten om bij te sturen indien noodzakelijk. In de laatste leeftijdsgroep van het jeugdbeleid staat de overgang naar volwassenheid centraal. De ouders verdwijnen naar de achtergrond en jongeren fungeren steeds meer als (economisch en sociaal) zelfstandige en verantwoordelijke individuen die gebruik maken van de hun ter beschikking staande voorzieningen. De bemoeienis van de overheid heeft hier vooral betrekking op het ingrijpen bij uitval en het proberen jongeren die in de problemen zijn gekomen weer op het goede spoor te zetten. Samengevat: hoe jonger de kinderen hoe groter het belang van preventie: voorkomen dat er later problemen ontstaan. Hoe beter dat beleid slaagt, hoe minder problemen er in de toekomst zullen ontstaan. In de leeftijdsfasen daarna is het van belang dat er een goed werkend signalerings- en hulpverleningsaanbod aanwezig is om ontstane problemen in een vroeg stadium aan te pakken en verdere escalatie te voorkomen.

 

De Delftse indeling

 

De indeling van het jeugdbeleid in Delft lijkt sterk op de indeling van Steven van Eijck. De volgende domeinen worden onderscheiden:

  1. Brede school,opvang en sport
  2. Schoolloopbaan en relatie arbeidsmarkt
  3. Jeugd(gezondheids)zorg
  4. Vrije tijd en jongerenparticipatie
  5. Voorzieningen voor jeugd en onderwijs

Binnen de domeinen worden doelstellingen geformuleerd voor verschillende leeftijdsgroepen. Een vergelijking met Van Eijck laat zien dat in de Delftse indeling grotendeels dezelfde onderwerpen voorkomen, zij het in een deels andere rangschikking. Gezondheid en zorg zijn samengevoegd tot jeugd(gezondheids)zorg. Voorzieningen voor jeugd en onderwijs zijn in Delft toegevoegd en het onderwerp Veiligheid van Van Eijck staat niet in het Delftse rijtje. Te overwegen valt om het onderwerp Veiligheid toe te voegen aan de onderwerpen van het Delftse jeugdbeleid.

 

De doelstellingen van het Delftse jeugdbeleid

 

In de concept-programmabegroting Jeugd en Onderwijs 2008 staan de doelstellingen opgesomd van het Delfts jeugdbeleid[8]. Deze opsomming geeft de actuele stand van zaken weer en kan daarom gebruikt worden als basis voor het integraal beleid in de toekomstige Jeugdnota. De volgende doelstellingen zijn voor 2008 geformuleerd:

 

A. Brede school, opvang en sport

 

1. Wijkgericht meer samenhang  tussen voorzieningen gericht op kinderen 0-12 jaar

·        In de brede school gaan partijen meer vraaggericht werken en is de ketensamenwerking gericht op maatwerk per gebied, toeleiden van (de juiste) leerlingen en extra activiteiten voor kinderen met een beperking. Verder wordt in de wijken ingezet op kinderparticipatie.

·        In het project dagarrangementen worden vijf clusters van opvang en onderwijs ondersteund bij het ontwikkelen van dagarrangementen. De resultaten worden verspreid zodat alle clusters van elkaar kunnen leren. Er worden extra middelen vrij gemaakt voor coördinatie- en beheerscapaciteit op de locaties.

·        De subsidieregeling bso/scholen en bso/sportverenigingen wordt met terugwerkende kracht vanaf 1.1.2007 verlengd tot 31.12.2008 om zodoende alle samenwerkende clusters in de gelegenheid te stellen hiervan gebruik te maken.

·        Vooruitlopend op de plannen van het kabinet op het gebied van de harmonisering van de (voorschool)peuterspeelzalen met de kinderopvang, wordt er gewerkt aan een model waarbij ook de regelgeving van het onderwijs is betrokken. Een aantal pilots wordt ondersteund met  gemeentelijke middelen. Het doel is om een substantiële impuls te geven, zodat knelpunten uit de praktijk kunnen worden opgelost.

 

2. Maatschappelijke participatie vergroten van jongeren 12-16 jaar.

·        Het project brede school VO levert een bijdrage aan de toekomstige maatschappelijke rol van jongeren. Het naschoolse activiteitenaanbod voor het VMBO wordt doorontwikkeld op school- en wijkniveau. Tevens wordt een aanbod ontwikkeld, uitgevoerd onder schooltijd, dat aansluit bij het lesprogramma volgens het principe van levensecht leren.

 

3. (Onderwijs)achterstanden voorkomen en bestrijden.

·        Het percentage doelgroepkinderen dat gebruik maakt van de (voorschool)peuterspeelzalen ligt eind 2006 op 45%. Streven is dat dit percentage in 2010 is gestegen naar 70 %. Voor de werving wordt samenwerking gezocht met kinderopvangondernemers.

·        We zetten extra middelen in voor de schakelklassen 0, 3, 6, 9 voor extra en gerichte pedagogisch/didactische ondersteuning, die zijn bestemd voor leerlingen die in aanmerking komen voor een schakelmoment rond groep 6. 

·        We versterken de ouderbetrokkenheid door lokale projecten als mentorproject ‘Juiste keuze’, SLIM (samen leren in de middag), HIT structureel te borgen en ze centraal aan te sturen.

·        In de brede school aanpak is speciale aandacht voor kinderen en jongeren die een extra steuntje nodig hebben, waarbij integratie en ontmoeting tussen kinderen uit verschillende milieus het streven is. De plusaanpak, bestaande uit extra en vervolgcursussen, wordt voortgezet en doorontwikkeld.

 

4. Alle kinderen en jongeren in Delft (blijven) bewegen.

·        Sport en bewegen moet terug de wijk in, dicht bij de doelgroepen. Het sportaanbod moet dan ook op wijkniveau georganiseerd gaan worden en veelzijdig en flexibel zijn. We gaan na hoe we voldoende overdekte en onoverdekte accommodaties kunnen realiseren. Extra partners hierbij zijn woningbouwcorporaties en gezondheidsinstellingen. Hier wordt ook de relatie gelegd met het project 'Ruimte voor spelen' (zie programma Samenwerken in de wijken). We onderzoeken de mogelijkheden om het groeiende aantal activiteiten (Brede School, BOS) verantwoord te kunnen begeleiden. In 2008 verschijnt een sportnota waarin voornoemde elementen verder uitgewerkt worden.

 

5. Optimaliseren van het loket kinderopvang en de doelgroep uitbreiden.

·        Om de huidige taken van het loket adequaat uit te voeren is tijdelijke formatie uitbreiding noodzakelijk. Voorts valt de groep ouders van kinderen met een sociaal-medische indicatie buiten de Wet Kinderopvang. De bijdrage in het gemeentefonds is ontoereikend om deze groep te faciliteren. Voor de optimalisering van het loket en voor de uitbreiding van de doelgroep worden gelden vrijmaken ten laste van de reserve kinderopvang.

 

B. Schoolloopbaan en relatie arbeidsmarkt

 

1. Minder voortijdig schooluitval en zoveel mogelijk Delftse jongeren een startkwalificatie.

·       Vanwege de kwalificatieplicht en het feit dat langdurig schoolverzuim de belangrijkste voorspeller is van voortijdig schoolverlaten, werken we aan een sluitende registratie van schoolverzuim door het project Jongeren in beeld. Bovendien wordt het handhavingsbeleid rond schoolverzuim aangescherpt. We zorgen voor een structurele inbedding van de HALT-afdoening spijbelen in het verzuimprotocol scholen en Jongerenloket.

·       We stimuleren goede samenwerking tussen VMBO en MBO scholen. We versterken de zorgstructuur binnen het MBO door de realisatie van een zorgadviesteam en een doorgaande lijn op het gebied van zorg tussen VMBO en MBO.

·       We gaan aandacht besteden aan het benutten van door de woningcorporatie aangepaste woningen voor groepsbewoning door jongeren

·       Alle Delftse jongeren die geen startkwalificatie of werk hebben, worden opgenomen in een begeleidingstraject bij het Jongerenloket. Het Jongerenloket wordt hiertoe adequaat ingericht en we leggen de juiste verbindingen met onderwijs en zorginstellingen.

 

2. Versterking aansluiting beroepsonderwijs en arbeidsmarkt

·       In het project Samenwerking Onderwijs Bedrijfsleven (SOB) Delft werken wij aan meer uitdagende en realistische stage en/of leerwerkplekken in grote stedelijke (bouw)projecten in Delft. 65 procent van de jongeren met een (v)mbo opleiding een baan vindt binnen de regio en daar ook blijft wonen. Voor een betere aansluiting van het (beroeps)onderwijs op de lokale arbeidsmarkt maken wij in SOB verband afspraken tussen bedrijfsleven en scholen t.a.v. (nieuw) opleidingsaanbod, stageplaatsen en begeleiding.

·       Ook in SOB verband worden activiteiten ontplooid om stages effectiever te organiseren (bijv. stagekalender, het project Jongeren aan zet in de Zorg (JAZO) en de oriëntatie op de schoolloopbaan en toekomstig beroep te verbeteren (project On Stage).

·       Wij initiëren de uitvoering van het regionaal arrangement beroepsonderwijs zijnde de gezamenlijke agenda van de drie scholen voor voortgezet onderwijs in Delft. De scholen stemmen het stagebeleid met elkaar af.Ook de benadering van bedrijven en instellingen die stageplaatsen aanbieden hoort daarbij.

·       Wij ondersteunen de plannen van het Grotiuscollege en het Samenwerkingsverband Praktijkopleidingen Bouw om te komen tot vervangende huisvesting voor het SSPB op het terrein van en/of in de nabijheid van het Grotius College aan de Van Bleyswijckstraat. Tevens zijn er plannen een AKA voorziening realiseren nabij het Grotiuscollege. Wij werken samen met de betreffende instellingen aan de huisvestingsmogelijkheden.

 

3. Stimuleren techniek als opleiding en beroep.

·       In de brede school aanpak gaan wij door met het aanbieden van techniekactiviteiten in relatie tot het project Techniekeducatie Delft (TED). In dit project werken we nauw samen met het Techniek Museum Delft en vindt uitwisseling rondom techniek plaats tussen Primair en Voortgezet Onderwijs in de vorm van de beroepsonderwijscarrousel en het project leerlingenmentoren. De regionale ontwikkelingen versterken wij door middel van ons partnership in het project TechnoTalent Haaglanden.

 

C. Jeugdzorgketen

 

1. Voorkomen ernstige problemen in gezinnen.

·       Wij willen voorkomen dat binnen gezinnen ernstiger en langduriger ontstaan die hun weerslag hebben op kinderen en jongeren. Met een gezinsgerichte aanpak streven wij naar het wegwerken van achterstanden en een versterkte opvoedsituatie. Veel gezinnen echter kampen met problemen op diverse terreinen, de zogenaamde multi-problem gezinnen. Vanuit nieuw beleid worden extra middelen ingezet voor zorgcoördinatie, die vanuit diverse betrokken instanties geboden wordt aan deze multi-problem gezinnen. De GGD wordt verantwoordelijk voor de uitvoering van de overall coördinatie (nieuwe basistaak); de middelen worden middels een regeling ingezet bij de meest bij het gezin betrokken hulpverlenende instantie die daarmee de uitvoering van de zorgcoördinatie op zich neemt. Verder wordt er gestuurd op het verkorten van wachtlijsten, het vroegtijdig anticiperen op dreigende crisissituaties in gezinnen en de invoering van het Elektronisch Kind Dossier (EKD).

 

2. Ontwikkeling van Centra voor Jeugd en Gezin

·       Bij de ontwikkeling van de integrale jeugdgezondheidszorg (IJGZ) naar de Centra Jeugd en Gezin wordt de samenwerking met vooral het onderwijs en instellingen voor jeugdzorg van steeds groter belang. In het kader van genoemde samenwerking tussen de jeugdzorgketen en het onderwijs zal het onderwerp integraal indiceren ter hand worden genomen. Dit ook vanuit het perspectief van passend onderwijs. We zetten krachtig in op de verdere ontwikkeling van de Centra voor Jeugd en Gezin waarbij het met name gaat om zorgcoördinatie, harmonisering van onderwijs- en hulpverleningsindicatiestelling en het creëren van een aanmeldfunctie voor jongeren in het kader van detentie en resocialisatie.

·       We maken afspraken met de instellingen voor een integrale jeugdgezondheidszorg vanuit JGZ – centra in alle wijken met een wijkgericht, samenhangend en laagdrempelig dienstverleningsaanbod. Het aanbod wordt uitgevoerd in samenspraak met partners in de wijk. We breiden de integrale JGZ locaties uit van 6 naar 7, waarmee de fysieke uitrol van de integrale JGZ is gerealiseerd.

 

3. Preventiethema’s

·       Er wordt ingezet op de preventiethema’s die staan omschreven in de regionale beleidsagenda 2008-2009. Voor 2008 zijn dit alcoholpreventie en het voorkomen het overgewicht. Alcoholpreventie wordt vormgegeven in samenwerking met het programma Veiligheid en het voorkomen (en bestrijden) van overwicht kent een samenwerking met het BOS project. De preventiethema’s bevatten activiteiten rond ouderbetrokkenheid, samenwerking met scholen, gedragscodes en –normen en gerichte interventie.

 

D. Vrije tijd en jongerenparticipatie

 

1. Aanbod van activiteiten in  tiener- en jongerencentra.

·       We maken productafspraken met Breed Welzijn Delft over het aanbod en de openstelling van de Delftse tiener- en jongerencentra en financieren daartoe het resterende formatietekort tiener- en jongerenwerk. Dit aanbod betreft zowel de open inloop in de centra, gerichte activiteiten als het outreachend bereiken van de tieners en jongeren in de wijk. Het jongerenwerk zet preventief in met een groter aanbod tijdens de schoolvakanties.

·       In 2008 start de bouw van een nieuwe tienerruimte in de wijk Harnaschpolder

·       We subsidiëren incidenteel het jongerenwerk van Youth for Christ (Voorhof) dat wordt uitgevoerd in het project The Mall.

 

2. Verminderen overlast jongeren.

·       We maken productafspraken met de BWD (Breed Welzijn Delft) over de inzet van het SECOSteam (sport en cultuur op straat team bestaande uit twee koppels ambulant jongerenwerkers). Dit team opereert na een signaal van overlast. Dat gebeurt door het organiseren van sport, spel en cultuuractiviteiten op locatie. Streven is gespannen situaties met jongeren in de wijken te “ontspannen”. In een daaropvolgende fase tracht het SECOSteam deze jongeren te begeleiden naar de reguliere voorzieningen.

 

3. Verantwoordelijkheid en participatie jongeren stimuleren.

·       Met de BWD maken we afspraken over jongerenparticipatie in het algemeen in de jongerencentra en bij grootschalige evenementen. Daarnaast maken we specifieke afspraken over de totstandkoming van een stedelijk jongerenplatform waarin we jongeren willen laten meepraten over de kwaliteit van het onderwijs (scholen voor voortgezet onderwijs) en hun leefomgeving. 

 

4. Signaleren en toeleiden kwetsbare jongeren naar professionele partners in de keten.

·       We maken afspraken met de BWD over de inzet van de jongerenwerkers die voor een ‘warme’ overdracht met de zorgketen (jongerenloket, centrale zorgcommissie VO)  moet gaan zorgen. Dat gebeurt indien de problematiek van jongeren daartoe aanleiding geeft.

 

F.      Voorzieningen voor jeugd en onderwijs

 

1. Huisvestingsprogramma onderwijs 2008 en bekostiging onderhoud en calamiteiten.

·       Van het jaarlijks beschikbaar gemiddeld investeringsbedrag van vier miljoen euro wordt de tweede fase van de uitbreiding en aanpassing van de Maurice Maeterlinckschool voor meervoudig gehandicapte kinderen gerealiseerd. Tevens wordt het schoolgebouw van de Delftse Montessorischool gerenoveerd en aangepast. Verder renoveren we elk jaar een centraal gymnastieklokaal. Voor het onderhoud van schoolgebouwen en terreinen alsmede bij calamiteiten kunnen schoolbesturen een beroep doen op bekostiging door de gemeente. Gelet op de verschillen per jaar in de uitgaven voor het noodzakelijke onderhoud aan schoolgebouwen is er een reserve onderwijshuisvesting gevormd die in de huidige omvang noodzakelijk is om aan de wettelijke verplichtingen te kunnen voldoen.

 

2. Adequate, multifunctionele voorzieningen in de wijken Voordijkshoorn, Harnaschpolder en Poptahof

·       We realiseren samen met partners adequate en multifunctionele voorzieningen in de wijken Voordijkshoorn, Harnaschpolder en Poptahof. Er is een hoog ambitieniveau t.a.v. deze nog te ontwikkelen brede scholen. Het gaat hierbij om nieuwe vormen van samenwerking afgestemd op (toekomstige) maatschappelijke ontwikkelingen en een andere manier van kijken naar de bestaande werkwijze en activiteiten. We gebruiken de reserve kinderopvang voor een extra financiële impuls om een en ander fysiek mogelijk te maken.

 

De reikwijdte van het Delfts jeugdbeleid

 

Het zwaartepunt van de bovengenoemde doelstellingen en activiteiten ligt op de beleidsterreinen onderwijs en jeugdbeleid met daaraan toegevoegd de onderwerpen die in het kader van brede school, onderwijsachterstandenbeleid en het jeugd(gezondheids)zorgbeleid van oudsher een directe relatie hebben met het onderwijs. Ook het domein sport is breed vertegenwoordigd. Toch is het de moeite waard te bezien welke andere onderwerpen en beleidsterreinen voor de leeftijdgroep 0 tot 23 jaar van betekenis kunnen zijn. Voorbeelden van beleidsterreinen die vanuit dat oogpunt nog bekeken kunnen worden zijn:

·       cultuur: aanbod en participatie

·       wonen: huisvesting, opvang dakloze jongeren, studentenhuisvesting

·       ruimtelijke inrichting en verkeer: speelplekken, veilige schoolroutes, hangplekken voor jongeren

·       veiligheid: tegengaan overlast, tegengaan jeugdcriminaliteit, Halt-aanpak, signalering en preventie, tegengaan racisme en discriminatie, veilig uitgaansklimaat

·       milieu: milieueducatie

·       recreatieve voorzieningen: aanwezigheid en toegankelijkheid van sportvelden, zwembaden, discotheken

·       integratie en inburgering: voorzieningen voor neveninstromers, relaties tussen autochtone en allochtone jongeren, tegengaan van radicalisering

Bij een integraal jeugdbeleid hoort ook de vraag aan de orde te komen of het beleid in voldoende mate rekening houdt met diversiteit onder de brede doelgroep jeugd, zoals kinderen en jongeren met een beperking, kinderen en jongeren van allochtone afkomst en aandacht voor de verschillen tussen jongens en meisjes.

 

De organisatie van het Jeugdbeleid

 

Zoals uit bovenstaand schema blijkt, is op het terrein van het jeugdbeleid een veelheid aan organisaties actief, waarvan sommige geheel binnen het jeugdbeleid vallen, zoals scholen, kinderopvanginstellingen, jongerencentra en andere slechts voor een deel van hun activiteiten aansluiten bij het jongerenbeleid, zoals culturele instellingen, sportverenigingen, het CWI e.d. Een goede afbakening tussen de verantwoordelijkheid van de gemeente en van organisaties en instellingen is een noodzakelijke voorwaarde voor het goed functioneren van het jeugdbeleid. Zowel overlap tussen instellingen als lacunes in het beleid moeten voorkomen worden. De regierol houdt in:

-        het signaleren waar overlap en waar lacunes zijn bij het uitvoeren van het jeugdbeleid en actie ondernemen om de lacunes op te (laten) vullen en overlap weg te nemen,

-        het organiseren van samenwerking tussen organisaties om doorgaande lijnen te realiseren die voor een onbelemmerde ontwikkeling van de doelgroep kinderen en jongeren van belang zijn, bijvoorbeeld de (verticale) samenwerking tussen achtereenvolgende onderwijssoorten en de (horizontale) samenwerking tussen school en vrijetijdsvoorzieningen,

-        het bewaken van het behalen van doelstellingen en de kwaliteit van de resultaten, het actualiseren van beleid op basis van landelijke ontwikkelingen en signalen uit de lokale samenleving,

-        het inzetten van de juiste instrumenten passend bij de beoogde doelstellingen en de positie van de samenwerkingspartners.

De bemoeienis van de gemeente met het lokaal jeugdbeleid is per definitie flexibel: een lichte inzet in een situatie dat de maatschappelijke organisaties goed samenwerken en de doelstellingen van het jeugdbeleid realiseren, een (tijdelijk) zware bemoeienis, wanneer de infrastructuur onvoldoende functioneert of incompleet is. Daarbij is ook de vraag aan de orde of de gemeente zelf ook activiteiten op het gebied van jeugdbeleid uitvoert of zich beperkt tot de regierol.

 

Instrumenten van de gemeente ten behoeve van het lokaal jeugdbeleid

 

Een flexibele bemoeienis van de gemeente houdt ook in een flexibele benutting van beleidsinstrumenten door de gemeente. De gemeente heeft een aantal beleidsinstrumenten.[9]  Een voor de hand liggend instrument is gemeentelijk geld in de vorm van subsidies. Met subsidies kan worden gestuurd, bijvoorbeeld door het maken van product- of resultaatafspraken. Behalve middelen die afkomstig zijn van de gemeentebegroting kan de gemeente ook middelen verwerven door gebruik te maken van landelijke subsidieregelingen, zoals die bijvoorbeeld in het leven zijn geroepen voor dagarrangementen, de relatie buurt – onderwijs – sport. Door het bundelen van geldstromen kan meer effectiviteit worden bereikt.  Verder heeft de gemeente bevoegdheden als gevolg van gemeentelijke regelgeving of landelijke wetgeving. Maar de gemeente heeft behalve geld en bevoegdheden ook nog andere, ‘zachtere’ instrumenten ter beschikking. De gemeente kan betrokkenheid organiseren door belanghebbenden bij een bepaald beleidsterrein uit te nodigen om deel te nemen aan beleidsvorming of een deel van de uitvoering op zich te nemen of door problemen te signaleren en aan de orde te stellen en maatschappelijke organisaties aan te spreken op hun (mede)verantwoordelijkheid voor de oplossing daarvan. Door het vastleggen van afspraken in een convenant kan de samenwerking geformaliseerd worden. Ook het organiseren van de doorgaande lijn is een taak die bij uitstek bij de gemeente past, die vanuit de regievoerende rol kan signaleren waar lacunes bestaan in het aanbod of waar het aanbod onvoldoende functioneert. Die betrokkenheid kan geformaliseerd worden in een vorm van horizontale rekenschap, een instrument dat dient voor wederzijdse verantwoording door gemeente en maatschappelijke instellingen. Deze horizontale verantwoording kan ondersteund en versterkt worden door het gebruik van monitoring en (externe) evaluatie. Tenslotte kan de gemeente ook informatie, het eigen netwerk en de eigen professionaliteit ter beschikking stellen van de partners in het jeugdbeleid. Een belangrijk onderwerp in de nota jeugdbeleid zal zijn de inzet van de beleidsinstrumenten die de gemeente ter beschikking heeft om de doelstellingen van de nota jeugdbeleid te realiseren.

 

Het programmamanagement van de gemeente Delft

 

In Delft is op het terrein van het onderwijs- en jeugdbeleid gekozen voor programmamanagement. Programmamanagement wordt vaak toegepast bij gecompliceerde beleidsopgaven[10]. De complexiteit kan worden veroorzaakt door het grote aantal betrokkenen (mensen of organisaties), de veelheid aan na te streven doelen, de complexiteit van de afzonderlijke doelen, de benodigde inspanningen die geleverd moeten worden en de effecten van de programma’s op de omgeving. Een programma is in de definitie van Wijnen en Van der Tak[11] een unieke opgave die tijdelijk en complex is, waaraan mensen doelengericht moeten samenwerken en waarvoor slechts beperkte middelen ter beschikking staan. Dit dynamisch geheel van unieke (menselijke) inspanningen is gericht op het nastreven van gespecificeerde doelen. Programmamanagement wordt toepast in situaties die gecompliceerder zijn dan een enkel project. Bij projecten wordt gestuurd op resultaten, bij het programma op doelen, die gerelateerd zijn aan diverse afzonderlijke projecten, waarin onderlinge samenhang moet worden aangebracht. Deze definitie is bij uitstek van toepassing op het integraal lokaal jeugdbeleid, waarbij sprake is van veel betrokkenen, doelgroepen, organisaties en instellingen en van veel onderling samenhangende doelstellingen. De gemeente Delft heeft een jaarlijkse programmabegroting Jeugd en Onderwijs en een programmamanager voor dit beleid. In de nota Jeugdbeleid wordt aandacht besteed aan de vraag of deze vorm van programmamanagement toereikend is voor het integraal jeugdbeleid en welke randvoorwaarden nodig zijn voor het welslagen ervan.

 

Het formuleren van doelen

 

Een belangrijke voorwaarde voor een succesvol jeugdbeleid is een goede (ambtelijke en bestuurlijke) organisatie. Gezien de veelheid aan thema’s, doelstellingen, betrokken instellingen en ambtelijke diensten, bestaat het gevaar dat de uitvoering overlap of hiaten vertoont of dat de uitvoering minder efficiënt plaatsvindt dan mogelijk is. Als de doelstellingen niet voldoende SMART[12] zijn geformuleerd is het lastig om de resultaten van het beleid te toetsen. Wanneer de uitvoerende organisaties niet betrokken zijn geweest bij de formulering van beleidsdoelstellingen of wanneer de groep voor wie het beleid bestemd is, zich er niet in herkent,  is de kans aanwezig dat het gemeentelijk beleid geen aansluiting vindt in de samenleving en dus niet effectief kan zijn. Voor een goede organisatie zijn de volgende stappen noodzakelijk:

-        Het formuleren van concrete en operationele doelstellingen en het creëren van draagvlak voor die doelstellingen bij de uitvoerende organisaties en de betrokken doelgroepen,

-        een inventarisatie van organisaties en instellingen die relevant zijn voor de uitvoering van beleid op de onderscheiden terreinen,

-        een visie op de rol- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en instellingen,

-        overeenstemming over die rol- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen gemeente en instellingen,

-        een visie op de rol- en verantwoordelijkheidsverdeling tussen centraal beleid en beleid op stadsdeelniveau en tussen beleid op gemeentelijk en op bovengemeentelijk niveau,

-        een uitvoeringsprotocol waarin de afspraken zijn vastgelegd, evenals de controle op de nakoming daarvan door alle betrokken partijen,

-        een visie op de rol van bij het beleid betrokken doelgroepen, zoals kinderen, jongeren en, afhankelijk van de leeftijdsgroep, hun ouders,

-        overeenstemming over de rolverdeling tussen de gemeente, de instellingen en de doelgroepen,

-        afspraken over de wijze waarop de betrokkenheid tot stand komt en afspraken over de controle op de nakoming daarvan door alle betrokken partijen.

 

In de nota integraal jeugdbeleid zal het programmamanagement, de ambtelijke en bestuurlijke organisatie, de keuze van de beleidsinstrumenten, de wijze waarop met maatschappelijke instellingen wordt samengewerkt en waarop doelgroepen kunnen participeren belangrijke thema’s vormen. De volgende onderwerpen zullen in de nota aan de orde komen:

-        1: de doelstelling van het integraal jeugdbeleid in Delft

-        2: de doelstelling vertaald in operationele en meetbare resultaten

-        3: het sturingsmodel van het integraal jeugdbeleid: het programmamanagement, de keuze van de beleidsinstrumenten, de rolverdeling en de samenwerking tussen de gemeente en instellingen en organisaties

-        5: een visie op participatie: hoe worden kinderen, jongeren en ouders bij het beleid betrokken?

-        6: monitoring en evaluatie: hoe wordt de uitvoering van het beleid gevolgd en hoe worden de resultaten gemeten?

Op dit moment wordt binnen de gemeente Delft gewerkt aan de ontwikkeling van een programmamonitor Jeugd en Onderwijs in het kader van het project ‘Integrale beleidsmonitor’ (IBM). Dit moet resulteren in een overzicht van hoofd- en subdoelstellingen (en het waarom van deze doelstellingen), bijbehorende indicatoren en benodigde onderliggende informatie.[13]

 

Vragen voor de discussie

 

Op basis van deze startnotitie zal de gemeente Delft in gesprek gaan met een aantal partners in het jeugdbeleid. Onderstaand de onderwerpen die in die gesprekken aan de orde kunnen komen:

 

De inhoud:

1. Welke maatschappelijke ontwikkelingen signaleert u met betrekking tot de positie van kinderen en jongeren? Wat zijn daarvan de consequenties voor het jeugdbeleid?

2. Wat vindt u van de visie die de gemeente in het beleidsprogramma heeft geformuleerd? Is deze visie voldoende als basis voor de Jeugdnota of mist u nog elementen?

3. Welke onderwerpen hebben volgens u prioriteit in het beleid van de komende vier jaar?

4. Ziet u lacunes in het beleid, onderwerpen waar tot nu toe te weinig aandacht aan is besteed?

5. Welke landelijke ontwikkelingen zoals weergegeven in bijlage 3 vindt u relevant voor het beleid in Delft?

 

De organisatie:

1. Hoe functioneert op dit moment het programmamanagement. Wat zijn de voor- en de nadelen van programmasturing?

2. Is er voldoende samenhang in het beleid? Zijn er verbeterpunten?

3. Zijn de doelstellingen helder en worden de beoogde resultaten gehaald?

4. Hoe is de afstemming met andere gemeenten en met de wijken georganiseerd? Zijn er verbeterpunten?

 

De samenwerking met het veld:

1. Wordt er voldoende gebruik gemaakt van de inzet van de maatschappelijke organisaties?

2. Voelen de organisaties zich medeverantwoordelijk voor de formulering en de uitvoering van het beleid?

3. Zijn de organisaties op de hoogte van de voortgang van het beleid? Zijn er verbeterpunten voor de communicatie?

4. Hoe wil het veld dat de samenwerking en communicatie plaatsvindt?

 

De participatie van jongeren

1. Hoe zijn jongeren op dit moment betrokken bij de vormgeving en de uitvoering van het beleid?

2. Zijn jongeren daarover tevreden of willen zij dat de communicatie daarover op een andere manier verloopt? Hoe?

3. Welke mogelijkheden zijn er voor de verschillende leeftijdsgroepen?

4. Wat verwachten jongeren van jongerenparticipatie?

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


Bijlage 1 Samenstelling van de meedenkgroep

 

Sector

Naam

Functie

Onderwijs PO

Wim Schut

Alg. Dir. PCBO

Onderwijs VO

Jan Edo Otten

Rector Grotius College

Sport

Jan Koster

Eigenaar Sportschool

Jeugdwelzijnswerk

Emmy Klooster

Dir. Breed Welzijn Delft

Jeugd(gezondheids)zorg

Yvonne Ouwens

Sectormanager JGZ

Cultuur

Frank Koenen

De Nieuwe Amateur

Veiligheid/openbare orde

Claire Boelema

Interventieteam

Woningbouw

Erwin Zwijnenburg

Dir. Woonbron

Algemeen/ Delft

Mehmet Aközbek

 

Bedrijfsleven

Aad Reuring

Dir. Metaalbedrijf

Kinderopvang

Wouter Bering

Dir. Octopus Kinderopvang

Gemeente Delft

Dick Rensen

Wethouder Jeugd en Onderwijs

Gemeente Delft

Ron Hoeben

Progr.manager Jeugd en Onderwijs

Adviseur

Anke van Kampen

Procesbegeleider

Adviseur

Frank Studulski

Senior-projectcoördinator Sardes

 


Bijlage 2 Overzicht van beleidsnota’s van de gemeente Delft met betrekking tot het jeugdbeleid

 

1. Beleidsnota’s

titel

status

Nota integrale jeugdgezondheid Delft 2007 met Plan van Aanpak Integrale Jeugdgezondheidszorg

Vastgesteld

Onderwijsbeleidsplan 2005- 2008

Vastgesteld

Terug- en vooruitblik onderwijsbeleidsplan 2005 - 2008

Vastgesteld

Onderwijsachterstandenplan Delft 2006/07 – 2009/10

Vastgesteld

Nota Aanval op de uitval 2007 – 2010 (2007)

Vastgesteld

Brede school ontwikkeling Delft Basis, verbreding en verdieping (2005)

Vastgesteld

Notitie Sport Spel en Cultuurteam 2006

Vastgesteld

Beleidskader ‘Ruimte voor spelen in de wijk’ (2006)

Vastgesteld

Regionaal Beleids- en Implementatiekader Integrale Jeugdgezondheidszorg 2007 (2006)

Vastgesteld

Projectplan BOS – Vliegende Brigade (2006)

Vastgesteld

Projectplan BOS – Wippolder

Projectplan BOS – Vrijenban/Brasserskade

Projectplan BOS – Tanthof

Projectplan BOS – Hof van Delft/Voordijkshoorn

Projectplan BOS – Buitenhof/Rode Dorp, Gillis, Eraflats, Fledderus

BOS Projectplan – Voorhof/Poptahof

Vastgesteld

Projectplan Nieuwe Sportmogelijkheden Delft (2006)

Vastgesteld

Projectplan Vitaliteit (2007)

Vastgesteld

Projectplan Techniek Educatie Delft (2003)

Vastgesteld

Koersnota Peuterspeelzaalwerk (2004)

Vastgesteld

Aanpassing definitief besluit herziening peuterspeelzaalbeleid vanaf 2005

Vastgesteld

Tussenstand integraal jeugd- en jongerenbeleid augustus 2004

Vastgesteld

Hoofdlijnennotitie DIA 2004-2009 Investeringsbeleid ICT in het onderw.

Vastgesteld

Nota SOB Delft, Samenwerking Onderwijs en Bedrijfsleven

Vastgesteld

Regionaal Arrangement VO Beroepsonderwijs Delft

Vastgesteld

Visiedocument Centrum voor Jeugd en Gezin en Zorgcoördinatie Delft (2008)

In voorbereiding

Nota Lokaal gezondheidsbeleid (2007)

In voorbereiding

Sportnota, Beleid en aanpak sport in Delft

In voorbereiding

Jeugdnota Delft 2008 - 2011

In voorbereiding

Programma Jeugd en Onderwijs 2007 – 2010

2008 in voorbereiding

 

2. Onderzoek

titel

status

Onderwijsmonitor Delft Samenvatting Plan van Aanpak (2002)

Gereed

Taal- en rekenprestaties in het basisonderwijs 2005/06 (2006)

Onderwijsmonitor Delft Module Taal en Rekenen

Gereed

Rapportage Onderwijsmonitor Primair en Voortgezet Onderwijs Gemeente Delft 2005/2006 (2007)

Gereed

Onderzoeksverslag quick-scan Ketensamenwerking in Delft (2006)

Gereed

Speelplekken in Delft (2007) (inventarisatie)

Concept

Sportparticipatie in Delft 2002/2005 (2006)

Gereed

 

3. samenwerkingsovereenkomsten

Delftse ict-afspraak tussen gemeente Delft en schoolbesturen in het Delftse primair onderwijs 2004 2009

In werking

Samenwerkingsovereenkomst Samenwerkingsverband Onderwijs Bedrijfsleven Delft 2006 – 2008 (2005)

In werking

Werkprogramma SOB Loket 2006 – 2008

In werking

Convenant BAW (Bijzondere Aandacht Woonproblematiek)

Concept

 

Bijlage 3 Overzicht van landelijke ontwikkelingen in het jeugdbeleid

 

In dit overzicht worden alle ontwikkelingen in beleid genoemd die van belang kunnen zijn voor het te vormen kader integraal jeugdbeleid, waar zorg, onderwijs en jeugdbeleid een onderdeel van zijn, voor de gemeente Delft. Het gaat om het leeftijdsbereik van 0-23 jaar. 

 

Indeling van het jeugdbeleid

Het integraal jeugdbeleid kan op veel verschillende manieren worden ingedeeld. Iedere indeling heeft eigen nadelen (lacunes en overlappingen). Hier zijn een paar voorbeelden:

Leeftijden

Functies

WRR, 2007[14]

Schuyt, 1995

Preventie /curatie

Steven van Eyck

(Operatie Jong)

0-4

4-12

12-18

18-23

Preventie

Accommodaties

Perspectief

Afstemming

Participatie

Gezinsbeleid

De fysieke en sociale leefomgeving

Inkomensbeleid

Media en communicatie

Vrije tijd en sport

Onderwijsbeleid

Kinderopvang

 

Schakels van Schuyt (10)

Algemeen beleid

Algemeen preventief

Gericht preventief

Curatie

Opvang, educatie en werk

Opvoeding en bescherming

Gezondheidszorg

Veiligheid

Vrije tijd

 

Grofweg is een indeling aangehouden van 0-4, 4-12, 12-17 en 17-23 jaar, daarnaast zijn generieke voorzieningen voor kinderen en jeugd benoemd en wordt een aantal toekomstige aandachtspunten voor het jeugdbeleid benoemd.

 

0-4 jaar

 

Kinderopvang

In 2005 is de nieuwe Wet Basisvoorziening Kinderopvang (WBK) ingegaan. Met de WBK zijn de tijdelijke financiële regelingen vervangen door één wettelijk systeem met een eenduidig financieringsstelsel. Bovendien verving de WBK de wildgroei aan lokale kwaliteitsregels door eenduidige landelijke kwaliteitseisen en wordt het toezicht via landelijke protocollen geüniformeerd.

Na de invoering van de WBK is de vraag in een aantal regio’s met 10% teruggevallen, vooral door complexiteit en kosten van opvang. Er zijn opnieuw overheidsmaatregelen genomen om  de kinderopvang beter toegankelijk te maken. Vanaf 2007 ontvangen ouders de kinderopvangtoeslag alleen via de belastingsdienst. Tevens komt er in 2007 125 miljoen euro extra beschikbaar. Hiermee wordt de inkomensafhankelijke kinderopvangtoeslag verhoogd.

In 2007 is de wet aangepast, waardoor ook werkgevers een bijdrage betalen aan de kinderopvang. Verwacht wordt dat de vraag naar kinderopvang zich herstelt en verder zal groeien. 

 

Harmonisering Kinderopvang - peuterspeelzalen

In het wetsvoorstel Hamer (2006, Wet basisvoorziening kinderopvang en ontwikkelingsstimulering) wordt voorgesteld te komen tot de ontwikkeling van kindercentra,

waarin kinderopvang, peuterspeelzaal en VVE worden geïntegreerd. Het gaat om een stimulering van de kwaliteit en toegankelijkheid (betaalbaarheid) van de kinderopvang en naschoolse opvang, met als doel te komen tot een basisvoorziening voor kinderopvang, in de vorm van kindercentra. Daarnaast beoogt het voorstel ook een vereenvoudiging van de administratieve handelingen en uniformering van het toezicht. De Onderwijsraad (advies Spelenderwijs, 2002) had al eerder geadviseerd om te komen tot integrale kindercentra. Enigszins omfloerst wordt dit wetsvoorstel in het regeerakkoord van februari 2007 onderschreven.

 

Sinds 2000 wordt de ontwikkeling en implementatie van voor- en vroegschoolse programma’s stevig ter hand genomen. De centre-based programma’s zoals Kaleidoscoop en Piramide verdringen daarbij de meer home-based programma’s. Verschillende gemeenten zijn ertoe over gegaan voorscholen te ontwikkelen, waar de peuterspeelzaal fysiek en programmatisch aan de basisschool is gekoppeld.

Leseman (2007: 120)[15] betoogt dat de voorschoolconstructie (peuterspeelzaal en basisschool die samen een VVE-programma ondersteunen) nu zo langzamerhand zijn maximum heeft bereikt. Meer bereik van doelgroepkinderen wordt moeilijk. Hij pleit voor ‘edu-care’-systemen naar het voorbeeld van landen als Zweden, Finland, Denemarken of Nieuw-Zeeland. Edu-care-systemen zijn feitelijk communityscholen of brede scholen waar de verschillende instellingen samen werken aan betere kansen voor kinderen. ‘Door samenwerking en centrale coördinatie kan meer samenhang in visie, doelen en praktijken ontstaan, kunnen administratieve en pedagogische staffuncties worden gecombineerd, en kan een gedeeld niveau van kwaliteit worden bereikt’. De combinatie van opvoedingsondersteuning, voor- en vroegschoolse educatie, verlengde schooldag en goed onderwijs worden gezien als elementen van een dergelijk edu-care–systeem.

Ook Meijnen (2007, p.174)[16] telt de verschillende voorzieningen bij elkaar op en komt dan uit bij de brede school. Hij stelt wel dat ‘De bredere taakopdracht zal dus moeten leiden tot een organisatiemodel dat op de (nieuwe) doelstellingen is toegesneden en waarbinnen veel aandacht is voor functiedifferentiatie.’

 

(Impuls) Opvoedingsondersteuning

Middels de Impuls opvoed- en opgroeiondersteuning zijn extra middelen uitgetrokken voor opvoedingsondersteuning. Het kabinet heeft een bedrag van € 3,4 miljoen in 2004 oplopend tot € 15 miljoen in 2007 beschikbaar gesteld voor opvoedingsondersteuning aan gemeenten met forse problemen rondom risicogezinnen en jeugdigen (totaal M€35).

In het kader van het Hoofdlijnenakkoord zijn middelen gereserveerd voor een impuls opvoed- en gezinsondersteuning op lokaal niveau. De minister van Justitie en de staatssecretaris van VWS stellen deze middelen gezamenlijk beschikbaar aan gemeenten. In 2004 zijn de vier grootste gemeenten (Rotterdam, Den Haag, Amsterdam en Utrecht) al van start gegaan.

Vanaf 2005 komen 47 inmiddels geselecteerde gemeenten in aanmerking voor de impuls. De gemeenten zijn geselecteerd op grond van de ernst van problemen met jeugd en hun gezinnen. In 2007 wordt dit project geëvalueerd en wordt bekeken hoe middelen voor alle gemeenten ingezet gaan worden.

In de brochure Impuls opvoed- gezinsondersteuning (VWS, 2004)[17] wordt het doel van de impuls opvoed- en gezinsondersteuning nader omschreven. De huidige impuls is bedoeld voor gemeenten met forse problemen rondom risicogezinnen en jeugdigen en met name gericht op het versterken van de gemeentelijke functies signaleren, licht pedagogische hulp en coördinatie van zorg. Binnen de risicogroep is speciale aandacht voor allochtone gezinnen met jeugdigen, jonger dan 14 jaar met een politiecontact. De doelstelling is als volgt geoperationaliseerd:

§       Het op spoor komen van risicogezinnen (signaleringsfunctie);

§       Het benaderen van deze gezinnen/jeugdigen, ondersteund door mogelijke inzet van drang (motiveren, aandringen en opdringen) op lokaal niveau en rekening houdend met specifieke allochtone achtergrond (licht pedagogische hulp);

§       Het bieden van een op de genoemde doelgroep gericht aanbod, bestaande uit pedagogische hulp dan wel coördinatie van zorg op lokaal niveau. Aansluitend op de bestaande lokale structuren (coördinatie van zorg op lokaal niveau).

(www.vng-net.nl)

 

4-12 jaar

 

Kerndoelen

In 2004 zijn door de commissie Wijnen 58 nieuwe kerndoelen voorgesteld, in meer toegankelijke bewoordingen. In 2006 zijn de nieuwe kerndoelen ingegaan; door de SLO worden de kerndoelen in het project Tussendoelen en leerlijnen (TULE) concreter geformuleerd. Naast de kerndoelen is er echter een hausse van educaties en aanvullende thema’s (bijvoorbeeld ook thematische en regionale canons) waar te nemen, die aandacht vragen in het onderwijs.

 

Educatie: Actief burgerschap en integratie

In 2006 werd de wet actief burgerschap en integratie doorgevoerd, die van scholen vraagt om aandacht te geven aan deze thema’s. Er is ook een aanvullende toezichtkader voor burgerschap en integratie (PO en VO). Dit is ingesteld op 1 februari 2006 en het toezicht is op 1 oktober 2006 gestart. Het toezichtkader bevat drie elementen:

1)     het bevorderen van sociale competenties

2)     het bevorderen van een open houding van scholen naar de samenleving en het leren omgaan met diversiteit

3)     het bevorderen van een aantal basiswaarden (7) en de voorbereiding op de democratische samenleving  

Aandacht voor burgerschap is mede ingegeven door het pleidooi van Micha de Winter (2004 en 2007)[18] voor een democratisch-pedagogisch offensief.

 

Educatie: Sportstimulering

Uit onderzoeken van TNO[19] blijkt dat een behoorlijk deel van de kinderen dikker wordt en daardoor meer gezondheidsrisico’s oploopt. Allochtone kinderen hebben een vergroot risico.

In de afgelopen periode hebben veel gemeenten gebruik gemaakt van de sportstimuleringsmaatregel Breedtesport. In 2004 kwam de BOS-regeling (Buurt-Onderwijs-Sport). Onlangs werd bekend dat deze tijdelijke regeling verruimd en versoepeld gaat worden. In de derde ronde projectaanvragen kunnen ook kleinere gemeenten aanvragen indienen. Daarnaast is in 2005 de Alliantie School & Sport opgesteld. Dit is een samenwerkingsverband met in ieder geval de ministeries van OCW en VWS en de sportkoepel NOC*NSF. Het doel van deze Alliantie is om sport en bewegen te bevorderen (vanwege verschillende redenen, waaronder terugdringen overgewicht). Men wil er voor zorgen dat in 2007 2000 basisscholen het predikaat ‘sportgeoriënteerd’ hebben; samenwerking met sportverenigingen wordt bevorderd.

 

Educatie: Cultuureducatie

In het kader van Cultuur en School heeft het ministerie van OCW voor de periode 2004-2007 extra middelen beschikbaar gesteld voor de versterking van cultuureducatie in het primair onderwijs. Scholen voor primair onderwijs worden gevraagd een visie op cultuureducatie te ontwikkelen en deze te vertalen in een samenhangend geheel van cultuureducatieve activiteiten. Ook is het de bedoeling om het beleidsvoerend vermogen van basisscholen en scholen voor speciaal onderwijs op het gebied van cultuureducatie te versterken, structurele samenwerking van scholen met gemeenten en provincies te stimuleren, evenals de samenwerking tussen scholen en culturele instellingen. Het ministerie van OCW, gemeenten en provincies hebben afspraken gemaakt over de culturele infrastructuur. Gemeenten en provincie zijn verantwoordelijk voor netwerkontwikkeling en culturele infrastructuur in de regio, de projectgroep Cultuur en School van het ministerie is verantwoordelijk voor de landelijke coördinatie. Onder de projectgroep Cultuur en School ressorteert het Projectbureau versterking cultuureducatie in het primair onderwijs, dat de activiteiten binnen dit traject coördineert. Naar verwachting zullen de middelen in het kader van deze regeling na schooljaar 2006-2007 worden opgenomen in de lumpsumfinanciering.

 

Educatie: Techniek

Basisscholen hebben subsidie gekregen vanuit het VTB-project (Verbreding Techniek in het basisonderwijs) voor de stimulering van techniek. Momenteel doen 1330 scholen mee met VTB en zijn 25 Regionale Steunpunten actief om scholen te ondersteunen bij het invoeren van wetenschap en techniek op school. In 2007 (tranche 4) kunnen 600 scholen meedoen met het Programma VTB. De ambities van dit project zijn fors. In 2010 wil men 2500 scholen betrokken hebben in het project. VTB is meer dan een project op school: het betreft beïnvloeding van de techniekattitude en het curriculum op school. Men streeft uiteindelijk naar optimale talentontwikkeling. Het ministerie van OCW heeft het Programmabureau VTB een rapportage gevraagd waarin aandacht wordt besteed aan sekseverschillen, zowel onder leerlingen als leerkrachten.

De ambitie van de gezamenlijke partners is vertaald naar een Nationaal Actieplan VTB 2004-2010. Kern van dit plan is dat op nationale schaal, duurzaam en structureel invulling wordt gegeven aan techniek op de basisschool.
Het actieplan wil dit bereiken op drie manieren:

  1. Lokaal en regionaal faciliteren van scholen, die techniek willen implementeren in hun onderwijs.
  2. Landelijk legitimeren en borgen van techniek in overheidsbeleid en landelijke instrumenten voor toetsing en evaluatie.
  3. Bundelen van krachten met het bedrijfsleven, science centra, educatieve uitgevers en andere relevante partijen.

Deze drie programmalijnen moeten in 2010 leiden tot het behalen van onderstaande programmadoelen.

§       Alle basisscholen zijn in staat om techniek een vaste plek in het onderwijsprogramma te geven.

§       Op 2500 basisscholen is techniek opgenomen in het onderwijsprogramma, de organisatie en het beleid van de school.

§       Op alle PABO’s is techniek opgenomen in het competentieprofiel en de lesprogramma’s.

§       Regionaal en landelijk zijn er netwerken speciaal gericht op de verankering van techniek in het basisonderwijs.

§       Techniek is opgenomen in de kerndoelen van het basisonderwijs.

§       Techniek is een substantieel onderdeel van landelijke volg- en beoordelingsinstrumenten.

§       De invoering van techniek wordt gevoed door moderne didactische inzichten en instrumenten.

 

Educatie: Natuur en Milieu educatie

In augustus 2006 heeft het Ministerie van LNV een veldraadpleging georganiseerd om tot een nieuwe visie op natuur- en milieu-educatie te komen. Uitkomst daarvan is dat het niet zozeer gaat om het veranderen van gedrag maar om kinderen te leren natuur- en milieuaspecten in een breder kader af te wegen. Ook wordt gedacht aan het ontwikkelen van een canon voor natuur- en milieu-educatie. Ook wordt gepleit voor een meer vraaggestuurde benadering. Het zaakvak natuur- en milieu-educatie is binnen het kerncurriculum van de school teruggedrongen. Men kijkt naar cultuureducatie als een goed voorbeeld. Concentatie op buitenschoolse natuur- en milieueducatie is niet wenselijk vanwege het geringe bereik. Verder is gepleit voor een heldere visie op de richtingenstrijd tussen natuur en milieu.

 

Onderwijsachterstandenbeleid

Per 1 augustus 2006 is het derde landelijke beleidskader onderwijsachterstanden in gegaan. De doelgroep van het beleid is veranderd: Het opleidingsniveau van ouders wordt het enige criterium voor toekenning van gewichten, etniciteit vervalt. Door een verandering van de gewichtenregeling zal geleidelijk een verschuiving van middelen plaatsvinden van scholen met vooral allochtone kinderen naar scholen met autochtone kinderen met laag opgeleide ouders. De CUMI-VO-regeling is op 1 januari 2007 vervangen door het leerplusarrangement voortgezet onderwijs.

Door de wijziging van de wet GOA verandert de rol van de gemeente. De planverplichting en het op overeenstemming gericht overleg (OOGO) vervalt, maar er komt wel een jaarlijks verplicht overleg. De gemeente blijft verantwoordelijk voor voorschoolse educatie, tegengaan van segregatie en voortijdig schoolverlaten. De leerplichtwet en de wet meld- en coördinatiefunctie bieden de kaders voor gemeentelijk beleid op het gebied van voortijdig schoolverlaten. Voorts wordt van gemeenten verwacht dat zij schakelgroepen inrichten, voor zowel autochtone als allochtone basisschoolleerlingen.

Veel gemeenten hebben na het vervallen van de planverplichting en het OOGO een lokaal educatieve agenda ontwikkeld.[20] Complicerende factor is dat de bekostiging van schoolbegeleidingsdiensten in 2008 wordt losgelaten. SBD’s moeten vanaf 2008 marktgerichte organisaties zijn, hetgeen voor niet alle SBD’s even makkelijk zal zijn. 

 

Voor- en vroegschoolse educatie richt zich op de startpositie van kinderen in het basisonderwijs. De doelstelling is om 50% van de doelgroepkinderen (autochtone en allochtone kinderen) op de peuterspeelzaal en de eerste twee groepen van de basisschool te bereiken met een effectief VVE-programma, zoals Piramide of Kaleidoscoop. Voor de nieuwe periode is gesuggereerd om 70% van de doelgroepleerlingen te behalen. Volgens Van der Vegt & Jepma (2006)[21] is het bereik onder de doelgroepkinderen in het voorschoolse deel nu 46% en in het vroegschoolse deel 69%. Gemiddeld is het bereik daarmee 57,5%.

 

Onderwijsachterstandenbeleid: De schakelklas

De schakelklas biedt extra onderricht voor leerlingen in het basisonderwijs die behoefte hebben aan extra taalondersteuning. Vanaf het schooljaar 2006-2007 stelt het ministerie van OCW aan gemeenten met gewichtenleerlingen middelen ter beschikking voor de landelijke invoering van schakelklassen. Het doel is om die leerlingen gedurende een schooljaar zodanig bij te spijkeren dat zij daarna in staat zijn om het onderwijs op hun eigen niveau te kunnen vervolgen. Zij krijgen gedurende dat schooljaar intensief taalonderwijs in een aparte groep.

Er zijn drie varianten voor de schakelklas: de voltijdse schakelklas (de leerling ontvangt al het onderwijs apart, tenminste 880 uur per jaar), de deeltijdschakelklas (het onderwijs vindt plaats in combinatie met onderwijs in de reguliere groep, de deeltijdschakelklas, de leerling volgt minimaal 8 uur per week apart onderwijs in de schakelklas) en de verlengde schooldag (het onderwijs vindt plaats na reguliere schooltijd, in de vorm van een verlengde schooldag, het gaat om minimaal 100 uur per schooljaar).

 

Onderwijsachterstandenbeleid: leertijdverlenging

Opmerkelijk is ook het lokale initiatief van Rotterdam om de schooltijd te verlengen om leerlingen meer kansen te bieden. 45 basisscholen gaan de schoolweek met zes uur verlengen. Tien scholen starten daar vanaf schooljaar 2007/2008 mee. Begin 2008 start de volgende lichting scholen met een verlengde schoolweek, tot het er 45 zijn in 2010.

Uit het Jeugdmanifest (2006) wordt duidelijk dat de vier grote steden allen aan de slag willen met de verlening van de leertijd. In het Jeugdmanifest vragen de G4 verder aandacht voor: regie in de jeugdketen, de bundeling van budgetten, extra investeringen.

 

Naschoolse opvang: De motie Van Aartsen-Bos

In het najaar van 2005 werd de motie Van Aartsen-Bos aangenomen, die stelde dat scholen moeten gaan zorgen voor naschoolse opvang (in 2007 moet dit operationeel zijn). Ook de wetgeving voor tussenschoolse opvang is veranderd: schoolbesturen worden verantwoordelijk voor de tussenschoolse opvang. Al met al is school en opvang een ontwikkeling die de komende tijd veel aandacht zal vragen.

Door de Onderwijsraad (2006)[22] is een getemporiseerde invoering geadviseerd van vier jaar. Er worden vier modellen voor scholen aangereikt:

Voortvarende schoolbesturen hebben organisaties voor kinderopvang opgezocht om gezamenlijk dagarrangementen te creëren. Gemeenschappelijke gebouwen kunnen de opvang vergemakkelijken. Vanaf 2007 zijn scholen verplicht zich in te spannen om de opvang te regelen, als ouders daarom vragen. Het ministerie van OCW heeft M€50 beschikbaar gesteld aan schoolbesturen voor de organisatie van de opvang.

Nieuw is de behoefte aan naschoolse opvang van SBO-scholen. Dit vraagt echter extra professionaliteit van de kinderopvang, die reguliere kinderopvang niet kan bieden.

 

Passend onderwijs en WSNS

Het uitgangspunt van het passend onderwijs is de invoering van de zorgplicht in 2011, een uitwerking van inclusief onderwijs. Het streven is om kinderen die dat kunnen, ook een plek te geven in het regulier onderwijs. OCW schetst in een brief aan de TK[23] het invoeringstraject 2007-2011. Het kabinet streeft naar een landelijk dekkende infrastructuur van regionale netwerken in 2011. Deze netwerken sluiten aan bij de huidige samenwerkingsverbanden en met sluitende afspraken; ook de REC’s nemen deel aan de netwerken. De samenwerkingsverbanden van de VO-scholen (80) worden als uitgangspunt genomen, daar zal ook de indicatie moeten plaatsvinden (zie kader integraal indiceren van Operatie Jong).

De laatste tijd is het aantal leerlingen in cluster IV (gedragsstoornissen kinderen) aanzienlijk toegenomen. De inspectie maakt zich zorgen over de kwaliteit van de voorzieningen, aangezien er een tekort aan personeel is en ook de ruimten te wensen over laten. In het actieplan veiligheid (OCW, 2005)[24] zijn 1500 extra cluster IV plaatsen door de minister toegezegd.  

 

Bredeschoolontwikkeling

Veel gemeenten zijn bezig met het ontwikkelen van een brede school. Afhankelijk van de lokale situatie kan dat gaan om bestrijding van achterstanden (waarbij een lokaal educatieve agenda van belang is, met verlengde schooldag, voortijdig schoolverlaten, voor- en vroegschoolse educatie, schakelklassen en taal) of de ontwikkeling van dagarrangementen, met verschillende vormen van opvang.

Voor Dagarrangementen loopt het project Dagarrangementen en Combinatiefuncties, een project van 2006-2008 (M€50), waar meer dan 100 gemeenten aan deelnemen.

De brede school ontwikkeling is begonnen in 1995 met de brede school in Rotterdam en de vensterschool in Groningen. Inmiddels is het aandeel gemeenten dat een brede school heeft tussen 2001 en 2005 toegenomen van 36 naar 62% (Oberon, jaarbericht brede school, 2001-2005). In totaal telde Nederland in 2005 ongeveer 600 brede scholen, momenteel wordt het aantal op 700 geschat. De helft van die scholen heeft ook een fysieke context (nieuw gebouw). Het is opmerkelijk dat het aantal brede scholen in de afgelopen jaren zo is gegroeid, zonder een wettelijk kader, een stimuleringsregeling of een richtinggevende circulaire. In het voortgezet onderwijs zijn naar schatting 290 locaties met een brede school karakter (Oberon, 2005).

De nieuwe lector brede school Jeanette Doornenbal (Hanzehogeschool), noemt in haar lectorale reden[25] vijf redenen voor gemeenten om te werken aan een brede school, namelijk:

  1. Presteren in het onderwijs en het nastreven van de Lissabon doelstellingen (2000).
  2. het verzorgen van een passend onderwijs zorgarrangement vanwege de leerling-gebonden financiering en de zorgplicht (2010)
  3. Het vervullen van de pedagogische opdracht van de school (sociale en morele competenties)
  4. het voorzien in dagarrangementen en naschoolse opvang
  5. preventie en vroegsignalering op basis van de WMO

Kinderopvang, peuterspeelzaal en basisschool vervullen hier samen een rol in.

In het Bestuursakkoord (2007) staat dat voor VVE, VSV en de ontwikkeling van brede scholen M€ 100 beschikbaar is. Het doel is om een dekkende infrastructuur van brede scholen aan te leggen in de veertig aandachtswijken van minister Vogelaar.

 

Welzijnswerk, kinderwerk, jeugdwerk

Het welzijnswerk staat sinds de decentralisatie eind jaren 80 onder druk. Er is veel bezuinigd door gemeenten. (Van Griensven en Smeets, 2003[26]. Er zijn verschillende ontwikkelingen gaande in het kinder- en jeugdwerk. De afgelopen jaren is veel kennis en ervaring verloren gegaan. Steunfuncties zijn verdwenen of opgegaan in bredere organisaties, opleidingen zijn opgeheven of lijken onvoldoende in te spelen op de maatschappelijke ontwikkelingen (vG/S, 2003, p. 2).

Door de ontwikkeling van brede scholen, wordt kleiner jeugdwerk soms weggedrukt ten gunste van de brede scholen. Tegelijkertijd zien we dat kinder- en jeugdwerk meer een pedagogisch karakter krijgt, daar waar men vroeger meer uitging van de ontwikkelingsbehoeften van het kind, sluit men nu meer aan bij de educatief/pedagogisch gekleurde doelstellingen van brede scholen.

Tegelijkertijd zien we dat voor opbouwwerk en jeugdwerk (tieners) te weinig aandacht is (kwantitatief en kwalitatief). Dit kan ook een van de verklaringen zijn voor de toename van hangjongeren en extremistische uitingen van jongeren (islamitisch en rechts-extreem). Jongeren werkers zijn niet opgewassen tegen de problemen van de hangjongeren. De suggestie is dat als er meer jongerenwerkers zijn, ze die beter contact kunnen houden met hen en tijdig signaleren of een gesprek aangaan met de jongeren. Daarnaast is er ook veel verloop onder de medewerkers, zowel j&j werkers als gemeenteambtenaren, en dat is niet goed voor de continuïteit.  

Een andere ontwikkeling is dat welzijnswerkers zich meer en meer ook met de ouders bezig gaan houden, omdat de problemen van kinderen daar ook hun oorsprong vinden.

Volgens Van Griensven en Smeets stijgt het jeugd- en jongerenwerk weer in aanzien (2003, p. 44), door meer vraag naar activiteiten voor de jeugd en veiligheid op straat. Er zijn ongeveer 1700 jeugd- en jongerenwerkers Gemeenten hebben weinig zicht op wat j&j werkers doen, maar men dicht ze wel een actieve rol toe in het lokaal jeugdbeleid .

Een ontwikkeling die ook gaande is meer aandacht voor methodieken die zich bewezen hebben. Dat is begonnen met de aanpak Communities that care en is door ZonMW opgepakt. Bij het NJI is daar een website voor ingericht www.jeugdinterventies.nl, waar alle werkwijzen en methodieken worden benoemd.

Problemen (vG/S, 2003):

  1. er is geen specifieke opleiding jeugd- en jongeren werk
  2. er is een lage kwaliteit van het jeugd- en jongeren werk; maar het ontbreekt ook aan voorzieningen voor jongeren van 12 jaar en ouder
  3. rolonduidelijkheid tussen gemeente en instellingen voor jeugd en jongerenwerk

 

Maatschappelijk werk, schoolmaatschappelijk werk

Bij scholen wordt een duidelijk behoefte gevoeld aan ondersteuning en samenwerking met schoolmaatschappelijk werk, vaak omdat de problemen van kinderen een sociaal-maatschappelijke achtergrond hebben. In het veiligheidsplan van OCW (2005), na de dood van de Haagse conrector op het Terra college, is aangekondigd dat er 600 schoolmaatschappelijk werkers zouden worden aangesteld voor de grotere steden. In sommige steden (Rotterdam) is al een dekkend netwerk van schoolmaatschappelijk werkers.

 

12-17 jaar

 

Kerndoelen

Ook voor de basisvorming zijn de kerndoelen teruggebracht tot 58 stuks (cie Meijerink) [27]. De nieuwe kerndoelen zijn in 2006 ingegaan.

De Taakgroep Vernieuwing Basisvorming heeft daarnaast veel aandacht gevraagd voor de schoolontwikkeling van scholen en heeft scholen daarin vier scenario’s geboden. Zij kunnen kiezen uit een scenario dat dicht bij de bestaande situatie blijft, twee tussenliggende scenario’s’ en een scenario dat veel veranderingen voor de school te weeg brengt (richting competentiegericht leren).

 

VMBO ontwikkeling

In 1999 is het vmbo, het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs, in de plaats gekomen van het vbo en mavo. De aansluiting op het mbo (middelbaar beroepsonderwijs) en de havo is daarmee verbeterd (volgens OCW).

De adviesgroep vmbo (2006)[28] geeft aan dat scholen vooral behoefte hebben aan het ontwikkelen van nieuwe beroepsgerichte programma’s (regionaal ingevuld praktijknabij onderwijs). Samenwerking met het mbo (nieuwe kwalificatiestructuur) en het bedrijfsleven is daarvoor nodig. De aanbevelingen zijn: 1) nieuwe programma’s in nauw overleg met het mbo ontwikkelen, voor een doorgaande leerlijn, 2) minder voorschriften en 3) uitwerken van het ontwikkelingsperspectief.

 

De maatschappelijke stages

De Raad voor het Jeugdbeleid bracht in de jaren negentig al adviezen uit over maatschappelijke stages. Het voorbereiden van mensen op een volwaardig functioneren in de samenleving, lijkt te kunnen worden vervat in het begrip maatschappelijke zelfstandigheid ('een sociale en economische startkwalificatie'). In het advies 'Sociaal talent in zicht' (1995) van de Raad voor het Jeugdbeleid wordt het begrip uitvoerig beschreven. Het advies 'Verder kijken dan de horizon' (1994) pleit voor een periode (3-12 maanden) voor jongeren (van 16-21 jaar) waarin zij zich oriënteren op de maatschappij. 'Zelf ervaringen opdoen in en met de maatschappelijke werkelijkheid is onmisbaar voor persoonlijke groei en ontwikkeling.' (Raad voor het Jeugdbeleid, 1994: 7). Vrije scholen hebben altijd al maatschappelijke stages gehad van twee weken.

Met dit advies is niet zo veel gedaan, tot het moment dat het kabinet Balkenende (3) in 2002 de maatschappelijke stage opnam in het regeerakkoord. Ook in het jongste regeerakkoord wordt de aandacht voor maatschappelijke stages gecontinueerd, men wil op 25% van de scholen maatschappelijke stage aanbieden in 2007. Er zijn echter praktische organisatorische bezwaren. Maatschappelijke stages spelen zich af in het voortgezet onderwijs.

Op 14 juni 2007 heeft het kabinet het beleidsprogramma Samen werken samen leven voor de komende regeerperiode gepresenteerd. Beleidsdoel nummer 41 gaat over de maatschappelijke stage. Duidelijk wordt dat het ministerie zich richt op het gefaseerd invoeren van stages en stageplekken. Het ministerie is bovendien bezig met het opstellen van een plan van invoering en heeft daarbij aandacht voor de succesfactoren uit al bestaande projecten. Ook is er nadrukkelijke aandacht voor risicofactoren die in het veld genoemd worden, zoals een tekort aan stageplekken en ecologische en sociaal-cultureel verantwoorde stageplekken.

In de Tweede Kamer is er kritiek op de maatschappelijke stages, vanwege gebrek aan financiële onderbouwing. Het aantal stages en stageplekken wordt de komende jaren gefaseerd opgebouwd. In het beleidsplan ontbreekt echter de financiering voor de komende jaren, de regering heeft alleen op termijn honderd miljoen euro gereserveerd.

Laatste nieuws: 28-06-07
Niet drie maanden lang iedere dag, maar nog maar één dagje in de week. Staatssecretaris Van Bijsterveldt wil de maatschappelijke stages voor scholieren in het voortgezet onderwijs minder intensief maken. De staatssecretaris heeft dit besloten, omdat een voltijdstage voor alle scholieren niet haalbaar is.
Er is 100 miljoen euro uitgetrokken voor de maatschappelijke stages, maar dat is niet genoeg voor vijf dagen stages voor de 185.000 scholieren.
Hoe de stages verder geregeld gaan worden is nog niet bekend. De staatssecretaris komt na de zomer met een compleet plan.

 

Doorgaande lijn / beroepskolom

Op 23 december 2004 verscheen de notitie over doorgaande leerlijnen in het onderwijs (OCW, 2004)[29], van voorschoolse educatie tot hoger onderwijs (onder verwijzing naar de Koers-debatten).

Het thema doorgaande leerlijnen richt zich op maatregelen en activiteiten die – gegeven de institutionele grenzen – kunnen bijdrage aan een soepele overgang van leerlingen naar het vervolgonderwijs van vroegschoolse tot en met hoger onderwijs (ketenbenadering). Hogere doorstroom en vermindering van vroegtijdig schoolverlaten zijn resultaten die met monitoring zichtbaar worden gemaakt: waar mogelijk met eenduidige indicatoren (OCW, 2004, p. 2). De verbeteracties zijn grofweg gericht op het slechten van barrières van organisatorische, pedagogisch-didactische of programmatische aard die deels worden veroorzaakt door knellende regelgeving, gebrek aan kennis of hoge aanvangsinvesteringen.

De instellingen hebben in het kader van de doorgaande leerlijnen eerst gekozen voor organisatorische maatregelen (portfiolio, uitwisseling etc). Door de aanhoudende zorg over het reken- en taalniveau van PABO-studenten zijn daar nu toetsen en remediëring ingevoerd. De aandacht voor de taal- en rekenprestaties verspreidt zich nu ook naar mbo en VO. In mei 2007 is een commissie doorgaande leerlijnen ingesteld.

 

De doorgaande lijn tussen vmbo – mbo – hbo (de beroepskolom) is nog geen succes. De overstap van vmbo naar mbo veroorzaakt ook veel voortijdig schoolverlaters, hiervoor zijn veel verschillende verklaringen, bijvoorbeeld te weinig gericht loopbaangerichte begeleiding, maar ook sectorvreemde keuzes van  leerlingen. Vooral de overstap van vmbo naar mbo niveau 1 en 2, waar veel kwetsbare leerlingen zitten, vraagt veel aandacht. Verschillende ROC’s kiezen er voor om de drempelloze overstap naar het ROC voor deze leerlingen ook fysiek drempelloos te maken, door zich in een vmbo-locatie te vestigen.

 

Regionalisering

Op grond van de beleidsnotitie “planningsvrijheid in het vmbo” is het mogelijk gemaakt om regionale arrangementen af te sluiten om een betere afstemming te krijgen van het vmbo-aanbod in een bepaalde regio. De afgelopen jaren hebben in toenemende mate regio’s een aanvraag voor een regionaal arrangement ingediend. In het schooljaar 2006-2007 is de belangstelling voor regionale arrangementen sterk toegenomen. Dat heeft enerzijds te maken met de toenemende behoefte aan afstemming van het onderwijsaanbod in een bepaalde regio op vervolgonderwijs en bedrijfsleven en anderzijds met het feit dat het programma-aanbod voor het vmbo is uitgebreid met een aantal nieuwe programma’s zoals techniek breed, technologie in de gemengde leerweg, sport, dienstverlening en veiligheid, de ICT-route en de zogenaamde intersectorale programma’s. Projectscholen die op dit moment experimenteel werken met een of meer van deze programma’s hebben een tijdelijke ontheffing gekregen van zes jaar maar moeten in die periode de licentie definitief regelen via de planprocedure of door middel van een regionaal arrangement.

In 2008 zal naar verwachting de nieuwe planningswet ingaan. Naar verwachting zal ook het havo en vwo worden betrokken in de regionale arrangementen.

 

Voortijdig schoolverlaten

Sinds 1994 is er al toenemende aandacht voor het voortijdig schoolverlaten[30]. Vooral door de instelling van het de startkwalificatie[31] werd duidelijk dat een belangrijke groep leerlingen eerder afhaakt (met verschillende redenen). Eind jaren 90 zijn daarvoor ook 39 Regionale Meld en Coördinatiefuncties in het leven geroepen. Er is inmiddels een RMC-wet en er ook zijn financiële middelen toegevoegd. In het akkoord van Lissabon (2000) zijn nieuwe afspraken gemaakt om binnen Europa het aantal VSV-ers terug te dringen. Voortijdig schoolverlaten is niet bevorderlijk voor de ontwikkeling van de kenniseconomie.

In Aanval op de uitval (2006)[32] staat het streven om het aantal VWS-ers in 2010 terug te brengen tot 35.000 (in 2002 waren er 70.000). De minister wil dat minder leerlingen uitvallen en de leerlingen die zijn uitgevallen moeten sneller naar  school, werk of een combinatie van beide. Belangrijke thema’s bij de aanpak zijn:

·       vroege preventie (schakelklassen, VVE, ZAT),

·       soepele overgangen (versterking begeleiding zorgleerlingen, handreiking preventieproject overgang vmbo/mbo),

·       bij de les houden (registratie met onderwijsnummer, verlenging leerplicht tot 18 jaar, verbetering uitvoering leerplichtwet)

·       de praktijk als leermeester ( extra stage en simulatieplaatsen, BBL leerlingen tellen mee in de bekostiging van de ROC’s).

In 12 RMC-regio’s worden pilots gedraaid. De aandacht bij VSV komt steeds meer te liggen op schoolniveau.

In het Bestuursakkoord (2007) wordt de aandacht voor VSV nogmaals bevestigd. Er wordt echter ook een nieuw doel toegevoegd: ‘in 2012 moet het aantal voortijdig schoolverlaters zijn gehalveerd’. Het is niet duidelijk wat dit getal betekent.

 

Zorg

In het voortgezet onderwijs heeft het leerwegondersteunend onderwijs (LWOO)de plaats ingenomen van het vroegere LOM-onderwijs. Een Orthopedagogisch Didactisch Centrum kan onderdeel uitmaken van dat LWOO. Leerlingen worden toegewezen via een Regionale verwijzingscommissie (RVC). In een OPDC wordt ook wel een reboundvoorziening ondergebracht, voor leerlingen die tijdelijk meer aandacht nodig hebben, vanwege gedragsproblemen. Praktijkonderwijs (PRO) is bedoeld voor leerlingen die niet in staat zijn een reguliere leerweg van het vmbo te volgen.  

Naast de ontwikkeling van de zorgstructuur voor kinderen die extra aandacht behoeven in het voortgezet onderwijs, zijn scholen ook gestimuleerd tot het inrichten van Zorg-advies teams. Dit zijn multidisciplinaire casuïstiek overleggen waar o.m. maatschappelijk werk, jeugdhulpverlening, leerplicht en politie aan deelnemen. In het project ‘zorg in en om de school’ (ZIOS, APS) wordt de ontwikkeling van deze ZAT’s bevorderd. ZIOS begon in het VO maar heeft zich uitgebreid naar andere onderwijssectoren: In 2007 hebben alle scholen voor primair, voortgezet en middelbaar beroeps-onderwijs een Zorgadviesteam, kortweg ZAT, van hoge kwaliteit. Dat moet het resultaat zijn van het project Zorg in en om School (ZIOS). Jongeren krijgen daarmee een vangnet binnen hun eigen vertrouwde schoolomgeving. Zorg in en om School is een project dat in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap wordt uitgevoerd door APS en LCOJ WSNS Plus en MBO-Raad. Zorg in en om School is een van de thema's van Operatie Jong. Het nieuwe kabinet blijft de ZAT’s ondersteunen.

 

17-23 jaar

 

In het zogenaamde herontwerp MBO werken ROC’s aan de vernieuwing van de kwalificatiestructuur in het MBO. Competentiegericht leren is daar een belangrijk onderdeel van. Dit competentiegerichte leren is ingegeven door de wensen van het bedrijfsleven, om niet alleen met kennis, maar ook met vaardigheden en attituden bij de werkplek aan te sluiten.

Een competentiegerichte opleiding is meer uitdagend, met meer realistische opdrachten en meer aandacht voor de ontwikkeling van de persoon. Tegelijkertijd wordt de leerling daarbij meer gewezen op de ontwikkeling van een eigen verantwoordelijkheid in het leren, door zelf keuzes te maken en eigen stappen in het leerproces te nemen. Uiteraard is het de taak van de onderwijsinstelling om leerlingen geleidelijk te laten groeien in deze ontwikkeling naar zelfstandigheid.

Docenten in het MBO vinden competentiegericht onderwijs ingewikkeld, terwijl studenten het juist aansprekend vinden (Boschma en Groen, 2006[33], Van Nieuwkerk, 2007)[34]. Mede op basis van protesten van studenten in Friesland heeft de MBO-sector heeft twee jaar extra de tijd gekregen om het competentiegericht beroepsonderwijs in te voeren (brief OCW BVE/2007/10351, 5 april 2007). Vanaf 1/8/2010 zijn instellingen verplicht opleidingen in te richten in lijn met het kwalificatiedossier. Instellingen kunnen al wel experimenteren met nieuwe opleidingen.

Circa 140 kwalificatiedossiers 2007/2008 zijn door OCW inmiddels vastgesteld. Ook voor doorstroming en burgerschap zijn kwalificatie-eisen beschreven (Leren, loopbaan en burgerschap, april 2007, GPCB).

 

Werk

Tussen 2003 en 2007 is een Taskforce jeugdwerkloosheid ingesteld, om jeugdwerkloosheid te bestrijden (onder voorzitterschap van Hans de Boer). De Taskforce heeft bijvoorbeeld leerwerkplaatsen gecreëerd (o.a. met behulp van  radiospotjes). Stageplaatsen voor allochtone leerlingen zijn een probleem, omdat sommige werkgevers weinig tolerantie tonen en discrimineren op naam.

De Wet Werk en Bijstand (WWB) legt grote verantwoordelijkheid bij gemeenten voor arbeidstoeleiding en uitkeringenbeleid. Dat heeft verschillende gemeenten ertoe verleid jongeren zonder werk verplicht aan het werk te zetten.

 

Ontwikkelingen op andere relevante beleidsterreinen

 

Ontwikkelingen in het integratiebeleid

Voor het bevorderen van integratie draait momenteel het project Ruimte voor Contact, dat initiatieven op lokaal niveau subsidieert. 

Ruimte voor Contact is een stimuleringsregeling om op lokaal niveau activiteiten te stimuleren waarin autochtonen en allochtonen elkaar ontmoeten. Doel is dat hierdoor duurzame contacten ontstaan, zodat mensen elkaar ook in nieuwe situaties weten te vinden.

De regeling loopt in ieder geval tot en met 2010. Organisaties die een lokaal project hebben dat binnen de doelstelling van Ruimte voor Contact valt kunnen een subsidieaanvraag indienen. Zo’n subsidieaanvraag moet gaan om een minimumbedrag van € 50.000 en een maximum van € 100.000. Indien een project meerdere jaren loopt en/of op meerdere locaties wordt uitgevoerd kan maximaal € 300.000 worden aangevraagd. Per kalenderjaar is er een maximaal subsidiebudget beschikbaar. Voor 2007 en 2008 is dat ongeveer 8 miljoen. De stimuleringsregeling valt onder verantwoordelijkheid van de minister voor Wonen, Wijken en Integratie.

In het regeerakkoord (februari 2007) staan onder integratie verschillende acties genoemd.
1. een stevig inburgeringsprogramma en een verplichte toets. Er komt een uitgebreid 'delta-plan inburgering' voor oud- en nieuwkomers gericht op een grote inhaalslag in de komende 4 jaar. De ambitie is om alle wachtlijsten voor inburgerings- en taalcursussen weg te werken. Gemeenten en betrokken maatschappelijke organisaties zullen daarin een belangrijke rol moeten vervullen. Het streven is het niveau van de inburgeringscursus te verhogen tot het niveau van een startkwalificatie.
2. Gemeenten krijgen ruimere bestedingsmogelijkheden.
3. een breed programma om taalachterstanden weg te werken voor kinderen (vanaf driejarige leeftijd)

4. een goede toeleiding naar de arbeidsmarkt of zelfstandig ondernemerschap.
5. maatschappelijke participatie en betrokkenheid.
6. de ontwikkeling van een Handvest van verantwoordelijk burgerschap ter hand genomen.

7. een Nederlandse imamopleiding.
8. De aanpak van discriminatie zal de komende jaren een speerpunt zijn.
9. Het tegengaan van uitsluiting op de arbeidsmarkt bij stage- en arbeidsplaatsen krijgt prioriteit

10. Maatschappelijke betrokkenheid (breedtesport).

 

De wijkgerichte aanpak van Minister Vogelaar

Het Rijk, gemeenten, woningcorporaties, bedrijfsleven, politie, welzijnswerkers en scholen slaan samen met wijkbewoners de handen ineen om de problemen aan te pakken. Met als doel de bewoners van de wijk meer perspectief te bieden en de kwaliteit van de wijk te verbeteren.

Hiervoor is speciaal een programmaminister wonen, wijken en integratie aangesteld.

Regeerakkoord 2007 (februari):

Een langdurige, intensieve, samenhangende, en brede aanpak is nodig.
1. Vóór de zomer zal een actieplan worden opgesteld voor een brede samenhangende "sterke wijken" aanpak die erop is gericht om binnen 8 tot 10 jaar van probleemwijken weer vitale, woon- werk- en leefomgevingen te maken waarin schooluitval is teruggedrongen en de (jeugd)werkloosheid is teruggebracht, werkgelegenheid in de buurt is gebracht de bevolkingssamenstelling gevarieerd is en het prettig wonen is.
2. Woningcorporaties zijn maatschappelijke ondernemingen die een belangrijke maatschappelijke taak vervullen: investeren in goede betaalbare huisvesting en in de kwaliteit van de woon- en leefomgeving.
3. De inzet is om met woningcorporaties afspraken te maken over een bijdrage aan de betaalbaarheid van huurwoningen. Investeringsinspanningen van woningcorporaties in energie-efficiency van de bestaande voorraad woningen kunnen een positieve bijdrage leveren aan een beheerste woonlastenontwikkeling. Het streven is ook hierover met woningcorporaties afspraken te maken. Met corporaties willen we bovendien afspraken maken over het nieuwbouwprogramma en een gezamenlijke gerichte investeringsinspanning voor de aanpak van de meest kwetsbare probleemwijken. Mocht onverhoopt met corporaties geen overeenstemming worden bereikt over hun bijdrage aan de betaalbaarheid en over hun investeringsinspanningen, dan zal anderszins het omvangrijke maatschappelijk vermogen van woningcorporaties actief voor dit doel worden ingezet.
4. De met de corporaties te maken afspraken zullen niet vrijblijvend zijn.

5. Gemeenten hebben de taak coördinatie te voeren over wonen, werken, onderwijs en jeugd- en ouderenvoorzieningen.
6. Gemeenten worden gestimuleerd zoveel mogelijk via een zogenaamde 1-loket-functie te werken, zodat mensen in wijken, dorpen en steden snel en adequaat worden geholpen. 
7. Een deel van het verruimde budget voor stedelijke vernieuwing zal worden ingezet voor buurt- en wijkbudgetten, waaruit eigen initiatieven van bewoners financieel kunnen worden ondersteund.
8. Deze kabinetsperiode vinden geen wijzigingen plaats in de fiscale behandeling van de eigen woning. Er zullen ook geen wijzigingen worden voorbereid of onderzocht voor de periode daarna.
9. Het wetsvoorstel Huurliberalisatie wordt ingetrokken.
10. De woningproductie wordt verhoogd van tussen de 80.000 en 100.000 woningen per jaar, waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor woningcorporaties. 
11. Om te komen tot een evenwichtige woonontwikkeling en bevolkingssamenstelling in een samenhangend stedelijk gebied kan het wenselijk zijn dat randgemeenten meer bouwen voor lagere en middeninkomens. Waar dit het geval is, zal een aanwijzingsbevoegdheid worden ontwikkeld voor die situaties waarin randgemeenten – onverhoopt - onwillig zijn.
12. Het grotestedenbeleid zal – na evaluatie - na 2009 worden voortgezet. Hiertoe zal tijdig met de voorbereiding worden begonnen.
13. Veel ouderen willen liefst zo lang mogelijk in hun eigen wijk blijven wonen. Dit kan door wijken generatiebestendig te maken en op wijkniveau servicepunten voor welzijn en zorg na te streven. Ook een grotere variatie in het woningaanbod (met name oplopende zorg) kan eraan bijdragen dat ouderen langer in hun eigen wijk blijven wonen. Woningbouwcorporaties zullen op deze maatschappelijke taak worden aangesproken.

 

In het najaar (oktober) worden charters afgesloten met de 18 gemeenten met de 40 probleemwijken. De gemeenten dienen plannen per wijk op te stellen. Voor de plannen zijn al criterialijstjes van voorzieningen en inspanningen (sport, cultuur etc)

 

Het actieplan krachtwijken (Van aandachtswijk naar Krachtwijk) is 16/7/2007 naar de TK gestuurd. Vijf thema’s worden benoemd: wonen, werken, leren en opgroeien, integreren en veiligheid. In het plan wordt opgesomd waar het aan ontbreekt in de wijken en wat gestimuleerd zal worden. Ook wordt verwezen naar ervaringen uit de wijkentournee. De verantwoording van de op te stellen charters, is nog een punt van discussie. Momenteel is er onduidelijkheid over de financiële inzet van de woningbouwcorporaties, waar het gehele plan op drijft.

 

De inburgering

Inburgering wil zeggen dat immigranten die langdurig in Nederland komen wonen de taal spreken, op de hoogte zijn van de Nederlandse samenleving en een aantal belangrijke normen en waarden kennen. De Nederlandse overheid beschouwt inburgering als een voorwaarde om te kunnen integreren. De eisen voor inburgering zijn vastgelegd in de Wet inburgering. Deze wet is sinds 1 januari 2007 van kracht. Immigranten hebben voldaan aan de inburgeringsplicht, wanneer ze geslaagd zijn voor het inburgeringsexamen.

In het beleidsprogramma van juni 2007 staat dat reïntegratie en inburgering meer met elkaar in verband zullen worden gebracht. In 2011 zal 80% van de inburgeringsvoorzieningen duaal worden uitgevoerd.

Er komt een uitgebreid 'Deltaplan inburgering' en de aanpak van discriminatie is een speerpunt.

 

Armoedebeleid

Volgens het beleidsprogramma (14 juni 2007) wil het kabinet gemeenten meer ruimte geven voor gericht armoedebeleid. Met de VNG zijn inmiddels afspraken gemaakt.

De VNG stimuleert gemeenten om het armoedebeleid zo veel mogelijk in te richten in de vorm van materiële voorzieningen gericht op participatie

Een andere maatregel die invloed heeft op de inkomenspositie van ouders met kinderen is het voornemen van het kabinet de schoolboeken in het VO gratis te verstrekken vanaf het schooljaar 2008-2009.

 

Generieke voorzieningen voor kinderen en jeugd

 

Jeugdgezondheidszorg en Jeugdzorg

In 2003 is een nieuwe Wet Collectieve preventie volksgezondheid ingegaan, die regelt dat consultatiebureaus/thuiszorg en GGD (0-19 jaar) komen tot een integrale jeugdgezondheidszorg, met als taken: monitoring en signalering; inschatten zorgbehoeften; screenen en vaccineren; voorlichting, advies, instructie en begeleiding; beïnvloeding gezondheidsbedreigingen. Daarnaast horen ook zorgcoördinatie, overleg en samenwerking tot de talen jeugdgezondheidszorg. Gemeenten maken met de JGZ afspraken over basistakenpakket en maatwerk. Gemeenten willen dat de jeugdgezondheidszorg meer doet aan pedagogische ondersteuning, bestrijding van schoolverzuim, preventie van psychosociale problemen, het inzetten van een gezinscoach bij multi-problemgezinnen en andere vormen van bemoeizorg (inspectie voor de gezondheidszorg, 2005).

In 2005 is de nieuwe wet op de jeugdzorg ingegaan, die de Bureaus Jeugdzorg regelt. In Nederland zijn 15 Bureaus Jeugdzorg, die op provinciaal of grootstedelijk niveau de toegang tot de jeugdzorg regelen. Naast het geven van indicaties heeft het BJZ voogdij en gezinsvoogdij, jeugdreclassering, AMK (Meldpunt Kindermishandeling) en casemanagement. Het BJZ is een toegangspoort tot geïndiceerde jeugdzorg. De wet geeft de BJZ’s bovendien de opdracht outreachend te werk te gaan, hetgeen bijvoorbeeld betekent dat ze ook deelnemen aan lokale ZAT’s.

Er zijn veel problemen met het BJZ, zoals met de wachtlijsten. Wachttijden van 6 maanden zijn geen uitzondering (Gezinsvoogdij: 8-15 maanden), maar voor kinderen zijn dat zeer lange tijden. In 2006 is wel hard gewerkt aan het bestrijden van de wachttijden, die niet alleen worden veroorzaakt door gebrek aan menskracht, maar ook door organisatorische complexiteit.

Binnen het preventieve jeugdbeleid (onderdeel wet op de jeugdzorg) hebben gemeenten een taak ten aanzien van vijf functies, namelijk: informatie en advies, waarbij het gaat om voorlichting, maar ook om het beantwoorden van specifieke vragen van ouders en jeugdigen. Signalering, waarbij het gaat om vroegtijdig signaleren van jeugdigen en opvoeders. Ten derde toeleiding naar het hulpaanbod, waarvoor een inzichtelijk ondersteunings- en zorgaanbod nodig is (bijvoorbeeld een ‘sociale kaart’). De vierde functie is licht pedagogische hulp, waarbij het belangrijk is dat alle ouders terecht kunnen voor kortdurende advisering en lichte hulpverlening op momenten dat de opvoeding dreigt te stagneren. De laatste functie is coördinatie van zorg op lokaal niveau. Het kan hier gaan om gezinnen met meervoudige problematiek, die geen greep hebben op de eigen situatie. Veelal hebben deze gezinnen te maken met meerdere hulpverleners.

 

Operatie Jong

Het vorige kabinet Balkenende vond dat de afstemming tussen de sectoren die van doen hebben met jeugdbeleid goed aangepakt moest worden en stelde daarvoor Operatie Jong in (2004-2006) [35]. Operatie Jong is gericht op de bestrijding van de versnippering en verkokering van het jeugdbeleid – waarvan de basis op landelijk niveau ligt. Onderdelen van het jeugdbeleid zijn namelijk verdeeld over verschillende departementen: zoals OCW, SZW, VWS en Justitie. Naast twee algemene rapporten verscheen er nog een rapport over het speciaal onderwijs en een rapport over diversiteit en jeugdbeleid. 

Kenmerkend voor de aanbevelingen van Operatie Jong is een probleemgestuurde benadering. In 2004 is men begonnen met het inventariseren van knelpunten en uiteindelijk kwam met tot een agenda van twaalf thema’s waar een oplossing voor is gezocht. De thema’s zijn:

  1. zorgstructuren in en om de school
  2. maximaliseren rendement onderwijs
  3. samenhang voorzieningen 0-12 jaar
  4. vroegsignalering
  5. harmoniseren indicatiestelling
  6. jeugd en fysieke ruimte
  7. registratie en informatie-uitwisseling
  8. gemeentelijke taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden
  9. kwaliteit en effectieve programma’s
  10. jeugdmonitor
  11. integraal toezicht jeugdzaken
  12. jeugdcriminaliteit

In ‘Koersen op het kind’ (deel 1 en 2, 2006) presenteerde Operatie Jong een groot aantal aanbevelingen over het jeugdbeleid. De essentie van beide sturingsadviezen is: duidelijke verantwoordelijkheden, minder betrokken partijen, betere informatie-uitwisseling, bundeling van financieringsstromen, terugdringen van onnodige bureaucratie en versterken van toezicht.

 

De Wet Maatschappelijke Ondersteuning

De Wet maatschappelijke ondersteuning (2007) maakt de gemeente verantwoordelijk voor het bieden van zorg op maat. In de Wet op de maatschappelijke ondersteuning worden de welzijnswet, de wet voorzieningen gehandicapten en delen van de algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) samengevoegd. De Wet maatschappelijke ondersteuning moet het mensen mogelijk maken om zo lang mogelijk zelfstandig in de maatschappij te functioneren. Daarbij moeten burgers in eerste instantie elkaar helpen. Dat kan bijvoorbeeld met vrijwilligerswerk en mantelzorg, maar ook met goede informatie en advies, opvoedingsondersteuning en huishoudelijke hulp. De gemeente moet afwegingen maken binnen het brede pakket van de WMO. Dat biedt kansen voor maatwerk op lokaal niveau, bijvoorbeeld door het inrichten van één loket.

Het wetsvoorstel Wet maatschappelijke ondersteuning kent negen prestatievelden, waarvan er twee belangrijk zijn voor de jeugd, namelijk:

  1. het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten 
  2. op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden 

Samenhangend met de WMO kan ook de ontwikkeling van centra voor jeugd en gezin zijn.

 

Centrum voor jeugd en gezin

Mede op basis van een onafhankelijk rapport van de zogenaamde Gideonsgemeenten (2006)[36] en op basis van de afwegingen in de nota Gezinsbeleid (VWS, 2006)[37] stelt VWS voor om te komen tot de ontwikkeling van één centrum voor jeugd en gezin per wijk. De jeugdgezondheidszorg (Thuiszorg en GGD) zouden daarvan de spil moeten zijn, maar de CJG’s moeten zich richten op kinderen en jongeren van -9 maanden tot 23 jaar. Het consultatiebureau is nu al een herkenbare plek voor gezinnen en heeft goede verbindingen met andere sectoren, zoals het algemeen maatschappelijk werk, het onderwijs en de zorg. De aanbeveling om te komen tot deze centra voor jeugd en gezin is overgenomen door Operatie Jong en heeft ook een plek gekregen in het regeerakkoord (2007).

Het is de bedoeling dat de centra voor jeugd en gezin ook de lokaal preventieve taken van de wet op de jeugdzorg (2005) opnemen (deze zijn ook weer opgenomen in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning).

In de Nieuwsbrief Jeugdzorg  (jaargang 4, nr. 23, december 2006, p. 10) staat dat met het project Opvoeden in de buurt de staatssecretaris – met alle betrokkenen vanuit de bestaande praktijk – zorgen dat de gemeente hun taken op het terrein van opvoed- en opgroeiondersteuning in Centra voor Jeugd en gezin. Die doelstelling moet via drie deeltrajecten worden bereikt.

  1. Het eerste deeltraject is gebaseerd op bestuurlijke afspraken die VWS heeft gemaakt met zeven gemeenten en de bijbehorende provincies/stadregio’s. Daarin onderzoeken partijen in de praktijk de mogelijkheden om de centra verder te ontwikkelen.
  2. In het tweede deeltraject wil VWS een basisconcept voor zo’n centrum uitwerken. Dit gebeurt in samenwerking met de landelijke brancheorganisaties – GGD Nederland, Actiz en MOgroep – en de medeoverheden IPO en VNG.
  3. Het derde deeltraject moet duidelijk maken welke budgetten voor het lokale jeugdbeleid in dit verband kunnen worden gebundeld.

De bedoeling is dat het kabinet eind 2007 op basis van deze deeltrajecten een besluit neemt voor het verbeteren van het lokale jeugdbeleid door het realiseren van Centra voor Jeugd en Gezin en het bundelen van relevante geldstromen.

Voor de ontwikkeling van de CJG’s is in totaal 441 miljoen euro over vier jaar beschikbaar (dit is een optelsom van verschillende bedragen). (Bestuursakkoord, 2007)

 

Programma jeugd en gezin

Op 28 juni 2007 verscheen het programma van de minister voor jeugd en gezin[38]. Belangrijk uitgangspunt is ‘één gezin, één plan’. Er is een hele waaier van maatregelen en activiteiten opgenomen. Kernpunten zijn:

·       de ontwikkeling van een dekkend netwerk van Centra voor jeugd en gezin

·       de ontwikkeling van het Elektronisch kinddossier (per 1.1.2008)

·       de invoering van de Verwijsindex (per 1.1.12009)

·       invoeren campussen voor jongeren, gericht op scholing en arbeidstoeleiding (in 2011)

·       veel striktere aanpak kindermishandeling (RAAK methodiek)

·       Invoering van de 3% norm voor speelruimte

 

Bestuursakkoord[39]

Ook in het bestuursakkoord tussen rijk en gemeenten dat werd afgesloten op 4 juni 2007, wordt de ontwikkeling van de CJG’s genoemd.

In het bestuursakkoord tussen rijk en gemeenten van juni 2007 (BZK, 2007) staat dat voor VSV, VVE en brede school 100M€ beschikbaar is.

Voor de brede school zullen de geldstromen worden gebundeld. Het aantal brede scholen zal worden uitgebreid, vooral in de veertig aandachtswijken, er zal worden ingezet op combinatiefuncties en het rijk zal inzetten op middelen voor de personele component van de brede school.

 

Toekomstige aandachtspunten voor het jeugdbeleid

 

Speelplaatsen

Hermanns en Van Montfoort (WRR, 2007)[40] noemen de aandacht en de ruimte die aan speelruimten voor kinderen en jeugd wordt gegeven door gemeenten zorgwekkend, inclusief de ruimten die rond scholen beschikbaar zijn.

Natuurlijk zijn er goede initiatieven op dit terrein van Jantje Beton, en het Netwerk Child friendly cities, waar ook de VNG in participeert[41],[42].

In het programma voor jeugd en gezin wordt de norm van 3% voor speelruimten gekozen als uitgangspunt, naar een voorstel van de SP dat het in de TK nooit gehaald heeft.

 

Zorg

In en rond verschillende aspecten van zorg is veel bestuurlijke drukte de komende jaren. Het gaat dan om:

·       De invoering van het passend onderwijs; vorming van regionale netwerken en bijpassende indicatiesystematiek tot 2011

·       De verdere implementatie van zorg in en om de school

·       De ontwikkeling en implementatie van de centra voor jeugd en gezin, met bijbehorende instrumenten (EKD 2008, verwijsindex 2009). Er is nu al weer drukte over de vraag of de EKD niet verder aangekleed moeten worden en wat de relatie is tussen EKD en verwijsindex.

Het onderwerp zorg vraagt de komende jaren veel bestuurlijke aandacht.

 

Kwaliteit

Een doorsnijdend thema in de verschillende sectoren is kwaliteit van uitvoering. Niet alleen in het jeugdwelzijnswerk, maar ook in het onderwijs is kwaliteit een punt van aandacht. Het onderwijs wordt op de huid gezeten met resultaten taal en rekenen. In het welzijnswerk is professionalisering een item. De inspectie maakt zich zorgen over de mogelijkheden van scholen om een zelfevaluatie aan te leveren. In de brede school is kwaliteit van uitvoering ook een aandachtspunt. In het MBO heeft de minster de invoering van het competentiegericht werken uitgesteld, omdat de kwaliteit in het geding kwam.

 

Ontwikkelen talenten

De afgelopen jaren is veel geïnvesteerd in achterstandenbeleid en aandachtswijken. Het gehele begrippenapparaat rond achterstanden (kansen, allochtoon, achterstanden) is nogal beladen, want stigmatiserend. Daarom spreekt men liever van talenten. Dit is meer dan alleen een nieuw woord.

Ontwikkelen van talenten gaat om het alerter zijn op de kwaliteiten die leerlingen hebben op verschillende terreinen het daadwerkelijk aanboren van die talenten, op welk terrein ontwikkelingsdomein dan ook. Men is zich er meer en meer van bewust dat er geen leerlingen aan de kant kunnen worden geschoven en dat alle potentieel moet worden benut voor de ontwikkeling van de kenniseconomie.

 

Democratie

Zoals gezegd is met het pleidooi van De Winter (2004, 2007) voor een democratisch-pedagogisch offensief en de wet actief burgerschap en integratie een opstap gemaakt om democratie in het onderwijs onderwerp van aandacht te maken. De uitwerking van dit onderwerp in de praktijk behoeft nog de nodige aandacht, omdat het niet alleen gaat om het leren van regels die met een democratische samenleving te maken hebben, maar meer nog met een democratische houding waar respect en tolerantie voor minderheidsstandpunten van belang is. Het onderwerp actief burgerschap en integratie leent zich bovendien uitzonderlijk goed om een overstap te maken van onderwijs naar jeugdbeleid (maatschappelijke stages, lokale jeugdparlementen, een wijkschouw, etc). 

 

Participatie

Sinds het boek Kinderen als medeburgers (De Winter, 1995)[43] is er toenemende aandacht voor de participatie van kinderen jongeren in de vormen van meedenken, meepraten en meedoen. De commissie Groenman (1995-1998) heeft jeugdparticipatie tot een item gemaakt en in de afgelopen jaren hebben veel gemeenten een jeugdraad ingesteld. Ook op landelijk niveau is een Nationale Jeugdraad ontstaan. Jeugdparticipatie in de vorm van (advies)raden is echter geen succesformule en het vraagt voortdurende begeleiding en aandacht. In veel gemeenten verslapt de aandacht voor de jeugdraad ook weer juist vanwege die ondersteuningsbehoefte en het feit dat gemeenten de afstemming met de raad als een politiek correcte procedure afhandelen.

De aandacht voor de (advies)raden verdringt de meer informele participatievormen die zich afspelen tussen jeugdigen en begeleiders in de algemeen dagelijkse handelingen.

 

Competentiegericht leren

Binnen het beroepsonderwijs wordt gewerkt aan de ontwikkeling van het competentiegericht leren. Dit is voor de instellingen een behoorlijke uitdaging en er zijn ook verschillende meningen over. De MBO-sector heeft twee jaar extra de tijd gekregen om het competentiegericht beroepsonderwijs in te voeren (brief OCW BVE/2007/10351, 5 april 2007). Uit een onderzoek van Boschma en Groen (2006)[44] blijkt dat leerlingen zich aangesproken voelen door het competentiegericht leren, maar dat zij tegelijkertijd constateren dat de docenten niet goed zijn toegerust om competentiegericht leren goed te begeleiden.

 

Actualisering lokaal educatieve agenda

Vanaf augustus 2006 dienen gemeenten een lokale educatieve agenda (LEA) op te stellen waarin de afspraken zijn opgenomen die gemeenten met schoolbesturen hebben gemaakt over de thema’s die in dit kader van belang zijn, de wijze van uitvoering en de verdeling van de verantwoordelijkheden.[45] Onderstaand een overzicht van de onderwerpen die in deze agenda kunnen worden opgenomen. Categorie 2 is de romp van de LEA, de onderwerpen waarover gemeente en schoolbesturen in ieder geval afspraken moeten maken. Categorie 1 bevat de onderwerpen die de scholen aan de agenda kunnen toevoegen en categorie 3 de onderwerpen die de gemeenten kunnen toevoegen. De rompagenda kan in gemeenschappelijk overleg worden verbreed of verdiept. Verbreed door het toevoegen van andere onderwerpen die aansluiten bij het onderwijsbeleid, zoals jeugdbeleid en wijkontwikkeling (bijvoorbeeld in relatie tot onderwijshuisvesting) en verdiept door het toevoegen van thema’s binnen onderwijs, zoals de invulling van passend onderwijs, taalbeleid of de aanwezigheid van voldoende middelbaar en hoger beroepsonderwijs.

 

 

Categorie 1

Categorie 2

Categorie 3

Eindverant- woordelijke

Scholen

In overleg tussen partners

Gemeenten

Uitvoering

Scholen

Gemeenten en scholen

Gemeenten

Beleidsthema's

Onderwijsprestaties

Taalbeleid

Ouderbetrokkenheid

Informatievoor-ziening aan ouders en leerlingen

Doorstroom PO – VO

Wachtlijsten overgang PO en VO

Wachtlijsten speciaal onderwijs

Toegankelijkheid

Spreiding zorgleerlingen

Voor- en vroegschoolse educatie

Peuterspeelzaalwerk

Kinderopvang

Opvang jeugdigen die buiten de boot dreigen te vallen

Vroegsignalering

Zorg in en om de school

Aansluiting onderwijs arbeidsmarkt

Voortijdig schoolverlaten

Spreiding achterstands-leerlingen, als overlegpunt

Onderwijsachter-standen, als overlegpunt

Schoolmaatschappelijk werk

Afgestemd aanbod van verschillende scholen en schoolsoorten

Reboundvoorzieningen

Veiligheid in de school

Leerplicht / schoolverzuim

RMC

Schakelklassen

Leerlingen-vervoer

Huisvesting

Veiligheid rond de school

Brede school

Spreiding jeugd-voorzieningen

Preventief lokaal jeugdbeleid, 5 functies

 

In het najaar van 2007 wordt een update van de lokaal educatieve agenda gemaakt, waarin de nieuwe onderwerpen ook zijn opgenomen.

 

De koersbrief

Recent (3 augustus 2007) is de Koersbrief verschenen waarin de staatssecretarissen Bussemaker (VWS) en Dijksma (OCW) hun beleid uiteenzetten op het gebied van de brede scholen, sport en cultuur.[46] Het kabinet wil de inspanningen op deze terreinen bundelen en intensiveren en stelt daarom een structurele financiële impuls beschikbaar, bestemd voor de inzet van professionals die een brug vormen tussen meerdere sectoren (combinatiefuncties). Er zullen 2500 van die functies gerealiseerd worden. Deze impuls zal in 2008 eerst worden toepast in de G-31, waaronder de gemeenten waarin de zgn. krachtwijken zijn gelegen, mits gemeenten in de wijkactieplannen voor de betreffende wijken het thema brede scholen, sport en cultuur hebben opgenomen. Ook wil het kabinet dat gemeenten vanaf het tweede jaar van deelname zelf ook een structurele bijdrage beschikbaar stellen als aanvulling op de rijksbijdrage.

 

 

 

 

 

 

 

 

 



[1] In bijlage 1 staan de leden van de meedenkgroep vermeld

[2] Zie voor een lijst met actuele beleidsnota’s bijlage 2

[3] Zie voor een overzicht van landelijke ontwikkelingen bijlage 3

[4] In bijlage 3 staan aan het begin enige voorbeelden van indelingsprincipes die door landelijke deskundigen zijn opgesteld.

[5] Steven van Eijck is door het vorige kabinet aangesteld als coördinator van de Operatie Jong. Zie: dr. S.R.A. van Eijck, Koersen op het kind, sturingsadvies deel I

[6] Zie Anke van Kampen, Naar een integrale lokale jeugdagenda, uitgave: Landelijk Overleg Jeugd en Onderwijs, 2007

[7] BOS = Buurt, Onderwijs, Sport

[8] Tijdens het schrijven van deze startnotitie is gebruik gemaakt van de Concept Programmabegroting Jeugd en Onderwijs 2008 (versie augustus 2007)

[9] zie ook: Anke van Kampen, Nieuwe kansen, nieuwe rollen, een heroriëntatie op het lokaal onderwijsbeleid, een uitgave van het Lokaal Overleg Jeugd en Onderwijs in samenwerking met Sardes

[10] zie Gert Wijnen en Theo van der Tak, Programmamanagement, Sturen op samenhang, Deventer 2002

[11] zie noot 11

[12] SMART= Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Relevant en Tijdgebonden

[13] Een recent verschenen tussenrapportage hierover zal worden meegezonden met deze startnotitie ten behoeve van de besprekingen in de meedenkgroep. De opbrengsten van het project IBM (hoofd- en subdoelstellingen) zullen worden meegenomen in de jeugdnota.

[14] Hermanns, J. & Montfoort, A.J. van, Hoe pedagogisch verantwoord is het beleid van de Nederlandse overheid?, in: in: Lieshout, P.A.H. van, Meij, M.S.S. van der en Pree, J.C.I. de, (red.), (2007). Bouwstenen voor betrokken jeugdbeleid, WRR, Amsterdam: AUP

 

[15] Leseman, P., Achterstandenbeleid: voorbij de voor- en vroegschoolse periode (p. 113-130), in: Lieshout, P.A.H. van, Meij, M.S.S. van der en Pree, J.C.I. de, (red.), (2007). Bouwstenen voor betrokken jeugdbeleid, WRR, Amsterdam: AUP

[16] Meijnen, W. Vermaatschappelijking van het onderwijs; enkele suggesties, in: Lieshout, P.A.H. van, Meij, M.S.S. van der en Pree, J.C.I. de, (red.), (2007). Bouwstenen voor betrokken jeugdbeleid, WRR, Amsterdam: AUP

[17] Ministerie van VWS (2004). Opvoed- en opgroeiondersteuning. De rol van de gemeente in het licht van de Wet op de jeugdzorg. Den Haag.

Staatscourant (2006). Tijdelijke stimuleringsregeling lokale opvoedondersteuning en gezinsondersteuning, Stc. 7 juni 2006, nr. 108, p. 17

[18] Winter, M. de (2004). Opvoeding, onderwijs en jeugdbeleid in het algemeen belang. De noodzaak van een democratisch-pedagogisch offensief. Webpublicatie nr. 1, Den Haag: WRR

Nog een keer afgedrukt in: Lieshout, P.A.H. van, Meij, M.S.S. van der en Pree, J.C.I. de, (red.), (2007). Bouwstenen voor betrokken jeugdbeleid, WRR, Amsterdam: AUP

 

[19] Vries, S.I. de, Bakker, I., Overbeek, K. van, Boer, N.D., Hopman-Rock, (2005). Kinderen in prioriteitswijken: lichamelijke (in)activiteit en overgewicht, Leiden: TNO

[20] VNG & Oberon, ism Kloprogge, J.  (2006). De lokaal educatieve agenda. Een handreiking lokaal onderwijsbeleid voor gemeenten. Utrecht/Den Haag: Oberon/VNG

[21] Vegt, A.L. van der & Jepma, IJ. (2006). Voor- en vroegschoolse educatie in 2005/2006: wie zijn er bereikt?, Utrecht: Sardes

[22] Onderwijsraad (2006). Een vlechtwerk van opvang en onderwijs. Hoe kan opvang voor kinderen van vier tot twaalf jaar georganiseerd worden vanuit scholen?, Den Haag: Onderwijsraad

[23] Ministerie van OCW (2007). Uitwerking passend onderwijs, brief aan de TK, PO/ZO/07/26259, 25 juni 2007

[24] Ministerie van OCW (2005). Plan van aanpak veiligheid in het onderwijs en de opvang van risicoleerlingen, Den Haag: OCW

[25] Doornenbal, J. (2007). Ploegen en bouwen. De brede school als open leergemeenschap. Lectoraat integraal jeugdbeleid- de vensterschool als portaal. Groningen: Hanzehogeschool 

 

[26] Griensven, R. van en K. Smeets (2003), Jeugd- en jongerenwerk in Nederland. Huidige stand van zaken vanuit gemeentelijk perspectief. Den Haag, SGBO.

[27] Taakgroep Vernieuwing Basisvorming (2004). Beweging in de onderbouw, hoofdrapport, Zwolle

[28] Adviesgroep vmbo (mei 2006). Voortvarend vmbo; samen koersen op bewegingsruimte, Den Haag

[29] OCW (2004). Notitie doorlopende leerlijnen in het onderwijs, Den Haag: OCW

[30] OCW (1994). Een goed voorbereide start, Zoetermeer: OCW

[31] De startkwalificatie wordt gedefinieerd als het diploma MBO (niveau 2)

[32] Ministerie van OCW (2006). Aanval op de uitval, perspectief en actie, Den Haag: OCW

[33] Boschma, J. en Groen, I.  (2006). Generatie Einstein, Slimmer, sneller, en socialer; communiceren met jongeren van de 21ste eeuw, Bureau Keesie, Amsterdam: Prentice Hall

[34] Nieuwkerk, H. van (2007). De balansschool, generatie Einstein over herontwerp mbo, programmamanagement herontwerp mbo

[35] Eijck, S. van, (2006). Koersen op het kind, deel 1 en 2. Den Haag: Operatie Jong

 

[36] De Gideonsgemeenten (2006). Opvoed – en opgroeiondersteuning als lokale basisvoorziening (gemeenten Eindhoven, Rotterdam, Almelo, Delft, Oude IJsselstreek, Urk, KPC/CoAct), januari 2006

[37] Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2006). Nota gezinsbeleid, Den Haag: VWS.

[38] Programmaministerie voor jeugd en gezin (2007). Alle kansen voor kinderen. Programma voor jeugd en gezin, 2007-2001. Den Haag: VWS

[39] Ministerie van BZK (2007). Samen aan de slag. Bestuursakkoord rijk en gemeenten, Den Haag: BZK

[40] Hermanns, J.M.A. & Montfoort, A.J. van, Hoe pedagogisch verantwoord is het beleid van de Nederlandse overheid?, in:  Lieshout, P.A.H. van, Meij, M.S.S. van der en Pree, J.C.I. de, (red.), (2007). Bouwstenen voor betrokken jeugdbeleid, WRR, Amsterdam: AUP

[41] Broekhuizen, B., Hajer, F., Hebbenaar, M, Loo, P. van der, Mulder, K (red.), (2006). Spelen met ruimte. Handboek gemeentelijk speelruimtebeleid.  Janje Beton, VNG, VROM, NUSO, Amsterdam: Mets & Schilt

[42] Hajer, F., Hebbenaar, M., Baard, F. (2006). Kindvriendelijke projecten in de openbare ruimte, Janje Beton, VNG, VROM, netwerk child friendly cities, Amsterdam: Mets & Schilt

[43] Winter, M. de (1995). Kinderen als medeburgers. kinder- en jeugdparticipatie als maatschappelijk opvoedingsperspectief, Utrecht: De Tijdstroom

[44] Boschma, J. en Groen, I.  (2006). Generatie Einstein, Slimmer, sneller, en socialer; communiceren met jongeren van de 21ste eeuw, Bureau Keesie, Amsterdam: Prentice Hall,. 

 

[45] Zie ook de website www.delokaleeducatieveagenda.nl, waarin veel informatie over de inhoud van de lokale educatieve agenda en over recente beleidsontwikkelingen is opgenomen.

[46] Zie ook de websites van de Ministeries: www.minocw.nl en www.minvws.nl. De tekst van deze koersbrief wordt meegestuurd met deze startnotitie ten behoeve van de gesprekken in de meedenkgroep.