Inleiding
Bij de
invoering van de Wmo is afgesproken om in 2007 lokale beleidskaders Wmo op te stellen. Van
beleidsarm naar beleidsrijk , zoals afgesproken in de startnotitie ‘Van discussie, naar visie, naar
Wmo-beleid’, d.d. februari 2007. In aansluiting hierop heeft de gemeenteraad op 12
juli 2007 kaders vastgesteld voor de verstrekking van individuele
voorzieningen. Op basis van deze beleidskaders is de (nieuwe) aanbesteding voor
Hulp bij het Huishouden gestart en is de Verordening maatschappelijke
ondersteuning (2006) aangepast. Bijgevoegd is deze concept verordening.
Parallel hieraan is het traject in gang gezet om te
komen tot het 4-jarig Wmo beleidsplan. Volgens planning kunnen het meerjaren
beleidsplan Wmo 2008-2011 én de verordening in november door de gemeenteraad
worden vastgesteld.
Leeswijzer
Hoofdstuk 1 beschrijft de opbouw van de verordening. Een belangrijk onderdeel is de wijze waarop het compensatiebeginsel een
nadrukkelijker positie in de verordening Krijgt.
Het tweede hoofdstuk gaat over de wijzigingen van
het verstrekkingenpakket. Het Persoonsgebonden Budget (Pgb) is onderdeel van
dit hoofdstuk.
Vervolgens wordt ingegaan op de systematiek voor de
inkomensafhankelijke voorzieningen (hoofdstuk 3). De budgettaire consequenties
staan in het hoofdstuk 4.
In hoofdstuk 5 wordt kort ingegaan op
uitvoeringsaspecten, zoals de indicatiestelling. De conceptverordening bevat
een groot aantal tekstuele aanpassingen. Een overzicht daarvan vindt u in
hoofdstuk 6.
De notitie sluit af met een kort overzicht van de
communicatieactiviteiten voor de nieuwe verordening.
De concept Verordening Maatschappelijke
Ondersteuning gemeente Delft 2008 is als bijlage bijgevoegd.
1. Opbouw
concept Verordening Maatschappelijke Ondersteuning 2008
1.1 Uitgangspunten
De nieuwe conceptverordening heeft conform de wens
van de gemeenteraad een vraaggerichter karakter gekregen. De opbouw is
overzichtelijker en er is een logischer structuur in aangebracht. Na de
algemene bepalingen en de vorm van de te verstrekken individuele voorzieningen
worden in de hoofdstukken 3 tot en met 6 de verschillende soorten voorzieningen
behandeld (hulp bij het huishouden, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en
rolstoelvoorzieningen). De laatste twee hoofdstukken bevatten respectievelijk bepalingen
omtrent procedures en enkele slotbepalingen.
Het vraaggerichte karakter is inhoudelijk met name
terug te vinden in de artikelen waarin “het recht op” is vastgelegd en waarin
de te verstrekken voorziening nadrukkelijk is gekoppeld aan de vraag van het
individu en de door hem of haar ervaren beperkingen. Praktisch gezien betekent
dit dat de aanvrager en de door hem of haar ervaren beperking leidend zal zijn
bij het bepalen van de voorzieningen die de ervaren beperking het best
compenseert.
De inhoudelijk wijzigingen zijn gebaseerd op de in
juli 2007 door de Gemeenteraad vastgestelde beleidskaders. Uitzondering vormt
de hulp bij het huishouden (met name de keuze tussen toekenning op basis van
klassenindeling of toekenning op basis van uren) en de hoogte van het Pgb
hiervoor. Een nieuw voorstel is meegenomen in het meerjaren beleidsplan Wmo
2008-2011 t.b.v. de gemeenteraad d.d. 29 november. In de verordening 2008 is
met deze verandering wel al rekening gehouden.
1.2 Compensatiebeginsel
Bij het vaststellen van de nieuwe beleidskaders
heeft de raad ervoor gekozen de verordening een meer vraaggericht karakter te
geven en daarbij de resultaten uit het overleg tussen de VNG en de CG-raad te
betrekken. Doel hiervan is meer waarborgen in te bouwen voor de cliënten met
betrekking tot het compensatiebeginsel.
Het overleg tussen VNG en CG-raad heeft nog niet
tot concrete resultaten geleid. Momenteel wordt verwacht dat een nieuwe
modelverordening waarin de resultaten van het overleg zijn verwerkt, eind 2007,
begin 2008 gereed zal zijn.
Daarbij zijn de volgende elementen van belang:
a.
waarborgen voor de aanvrager m.b.t. het verstrekken
van een verantwoorde voorziening
b.
waarbij uitgesproken wordt wat er verstaan wordt
onder “verantwoord”, gekoppeld aan het compensatiebeginsel en het daarbij
behorende maatwerk
c.
individueel maatwerk op basis van uitzonderingen
zonder precedent te scheppen
Ad. a. Waarborgen
Artikel 4 lid 1 van de Wmo is zeer duidelijk in de
opdracht aan het college om voorzieningen te treffen ter compensatie van
beperkingen die mensen ervaren. In hetzelfde artikel (lid 2) wordt aangegeven
dat het college daarbij rekening houdt met persoonskenmerken en behoeften van
de aanvrager én met zijn of haar financiële situatie.
Op grond hiervan is er niet voor gekozen, deze
bepalingen in de verordening te herhalen. In plaats daarvan is in de toelichting uitvoerig ingegaan op
de betekenis van het compensatiebeginsel, de gevolgen daarvan voor de gemeente
en de zichtbaarheid daarvan in de voorliggende verordening.
Daarnaast zijn in de lijn van de opbouw en
structuur van de verordening in de hoofdstukken 3 tot en met 6 wijzigingen
doorgevoerd die enerzijds nadrukkelijker het recht op een voorziening aangeven
en anderzijds de betreffende voorziening koppelen aan het compenseren van
ervaren beperkingen (zie artikelen 8, 14, 33 en 38).
Ad. b. Verantwoorde voorziening
Uiteraard moet het in alle gevallen gaan om een
verantwoorde voorziening. Met verantwoord wordt bedoeld dat rekening wordt
gehouden met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager. Onder
persoonskenmerken wordt zowel de persoonlijke situatie als de eigen
verantwoordelijkheid bedoeld. De kaders die bij het bepalen van de verantwoorde
voorziening een rol (blijven) spelen zijn:
·
goedkoopst adequate voorziening (artikel 3 lid 2
onder b), waarbij eerst gekeken wordt naar het voldoende adequaat zijn van de
voorziening en vervolgens naar de goedkoopste voorziening
·
protocol gebruikelijke zorg (m.n. in relatie tot
hulp bij het huishouden; zie artikel 11 onder d)
·
ICF classificatie (artikel 43 lid 5)
Ad. c. Individueel maatwerk zonder precedentwerking
Zowel de verordening als de hiervoor genoemde
kaders zijn gericht op het verstrekken van individuele voorzieningen en op het
compenseren van beperkingen in zelfredzaamheid en maatschappelijk participeren
die een individu ervaart. Dit betekent in algemene zin al dat de situatie van
de aanvrager voor een belangrijk deel leidend is bij het bepalen van de
noodzakelijke compensatie; individueel gericht maatwerk dus.
In bijzondere situaties kan toepassing van de
verordening echter tot zodanige onbillijkheden leiden dat afwijken van de
bepalingen nodig is. Daarom is de zogenaamde hardheidsclausule (artikel 50) in
de verordening gehandhaafd. Dit artikel biedt een aanvullende mogelijkheid om
in situaties waarin onbillijkheden ontstaan extra individueel maatwerk te
leveren zonder dat sprake is van precedentwerking. Voorwaarde is wel dat
duidelijk moet worden gemotiveerd waarom in een bepaalde situatie van de
verordening wordt afgeweken. Bovendien mag dit artikel alleen worden toegepast
wanneer dat ten gunste van de aanvrager is en dus niet wanneer de toepassing
voor de aanvrager nadelig uitvalt.
2. Het
verstrekkingenpakket
In de hoofdstukken 3 tot en met 6 zijn de
bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de verschillende soorten
voorzieningen. In algemene zin zijn deze hoofdstukken zo aangepast, dat er een
herkenbare, vaste structuur in is aangebracht.
De meest belangrijke wijziging is dat “het recht
op” in de nieuwe verordening goed is verankerd. Daarmee wordt tegemoetgekomen
aan de onzekerheid die lokale en landelijke organisaties hebben uitgesproken
over het gemis aan juridische zekerheid bij het compensatiebeginsel.
De veranderingen die op basis van de nieuwe
beleidskaders zijn doorgevoerd worden hieronder kort toegelicht.
2.1.
Hulp bij het Huishouden (hoofdstuk 3 verordening)
Toegevoegd is een artikel waarin de twee typen van
Hulp bij het huishouden (HH) zijn benoemd. In de toelichting op dit artikel is
aangegeven waar precies de verschillen uit bestaan.
De tweede wijziging betreft de omvang van de te
verstrekken HH. In de huidige verordening is de systematiek vanuit de AWBZ
overgenomen. In de nieuwe verordening is de klassenindeling vervangen door een
toekenning in uren waarbij zo nodig afronding plaatsvindt tot op een half uur.
Gecombineerd met de toekenning naar type bieden de nieuwe bepalingen meer
duidelijkheid voor cliënt en zorgaanbieder maar vooral ook meer zekerheid aan
de cliënt.
2.2.
Woonvoorzieningen (hoofdstuk 4 verordening)
In dit hoofdstuk is een artikel toegevoegd waarin
het recht op een woonvoorziening wordt geregeld.
In artikel 14 is onder 2h toegevoegd als type
voorziening een aanpassing aan een voorziening van bouwkundige- of
woontechnische aard in of aan een woning dan wel een voorziening van
niet-bouwkundige en niet-woontechnische aard in of aan de woning. Het gaat
hierbij om aanpassingen aan voorzieningen die eerder al zijn verstrekt, nu niet
meer voldoende adequaat zijn maar door een aanpassing wel weer adequaat te
maken zijn.
2.3.
Vervoersvoorzieningen (hoofdstuk 5 verordening)
Ook in dit hoofdstuk is een artikel toegevoegd
waarin het recht op een individuele vervoersvoorziening wordt geregeld.
Daarnaast is in artikel 31 als soort voorziening toegevoegd een financiële
tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening.
Tot slot is in artikel 32 de mogelijkheid
toegevoegd om cliënten rijlessen als voorziening aan te bieden. Het aanbieden van rijlessen
is van belang voor mensen die wel in staat zijn het betreffende vervoermiddel
te gebruiken maar door bijv. angst onzekerheid of onbekendheid een te grote
drempel ervaren om ook daadwerkelijk daarvan gebruik te maken waardoor in die
situatie eigenlijk geen sprake is van en verantwoorde voorziening. Door
de voorziening in combinatie met deze lessen aan te bieden is zeker sprake van
een verantwoorde voorziening In de praktijk blijkt daar bovendien veel behoefte
aan te bestaan en worden de lessen al verstrekt bij de betreffende
voorzieningen maar wordt een juridische grondslag hiervoor gemist.
Door de toevoeging in artikel 32 is nu ook een juridische basis voor de
toekenning van rijlessen in de verordening verankerd.
2.4.
Rolstoelvoorzieningen (hoofdstuk 6 verordening)
Bij rolstoelen geldt in meerdere situaties
hetzelfde als bij vervoersvoorzieningen: om op een verantwoorde manier de
voorziening te kunnen gebruiken is het nodig rijlessen aan te bieden. Deze zijn
derhalve in artikel 37 als voorziening toegevoegd.
2.5.
Persoonsgebonden Budget
Hoogte van het budget
De
hoogte van het Pgb kan de gemeente zelf bepalen. De enige maar wel belangrijke
eis die de wet hieraan stelt is dat het te verstrekken budget vergelijkbaar
moet zijn met een verstrekking in natura.
Met
betrekking tot de hoogte van het budget voor HH is gebleken, dat de tot nu
gehanteerde systematiek ten opzichte van cliënten ongewenste effecten heeft. De
ene cliënt ontvangt een budget dat hoger is dan nodig om de geïndiceerde uren
zorg in te kopen terwijl de andere juist tekort komt. De bepalingen in de
verordening zijn hierop aangepast. De omvang van de zorg én de hoogte van het
budget wordt op basis van de nieuwe bepalingen berekend aan de hand van het
geïndiceerde aantal uren zorg waarbij de uurprijs is bepaald gelijk aan het
bedrag waarvoor de gemeente beide typen HH inkoopt.
Voor de
overige voorzieningen waarvoor een Pgb kan worden verstrekt is de hoogte van
het budget eveneens vastgesteld op het inkoopbedrag dat de gemeente bij een
verstrekking in natura kwijt is, vermeerderd met een bedrag voor
instandhoudingkosten over een periode van 5 jaar.
De raad
heeft op 12 juli besloten de verantwoordingsplicht voor Pgb-houders te laten
vervallen. Op grond hiervan zijn alle bepalingen die betrekking hadden op
verantwoording uit de concept verordening gehaald.
Om toch
zicht te houden op de manier waarop cliënten met een Pgb omgaan is een bepaling
toegevoegd waarin zij worden verplicht mee te werken aan een jaarlijkse
evaluatie van het gebruik van een Pgb. (artikel 4 lid 4 onder c)
3.
Inkomensgrenzen
en eigen bijdragesystematiek/eigen aandeel
Het
stellen van inkomensgrenzen of het vragen om een eigen bijdrage is voor de
gemeente een manier om de Wmo financieel beheersbaar uit te kunnen voeren. Dit
in alle redelijkheid waarbij de sterkste schouders de zwaarste lasten dragen.
Daarnaast kan het vragen van een eigen bijdrage een prikkel zijn die ervoor
zorgt dat Delftenaren een doelbewuste keuze maken bij het indienen van een
aanvraag. Doel is het tot een minimum beperken van het onnodig aanvragen van
voorzieningen en het niet-gebruik van voorzieningen. In de Wmo is vastgelegd
dat de
gemeente moet bepalen welke vorm van eigen bijdrage ze wil gaan invoeren. De
gemeenteraad heeft op 12 juli 2007 de voorkeur uitgesproken om, naast de HH,
ook voor andere voorzieningen een eigen bijdrage systeem toe te gaan passen
voorzover de wet dat toestaat én onder de voorwaarde dat die systematiek
budgettair neutraal kan worden ingevoerd.
Inkomensgrens voor
individuele vervoersvoorzieningen
Een aanvrager met een
inkomen hoger dan 2 x de WWB-norm komt in de huidige verordening niet in
aanmerking voor een door de gemeente gefinancierde vervoersvoorziening, zoals
een scootmobiel of een (kinder)driewielfiets. Gezien de keuze voor een eigen
bijdrage systeem zijn in de nieuwe verordening de betreffende bepalingen
vervallen. In plaats daarvan is de aanvrager bij toekenning van een van beide
voorzieningen een eigen bijdrage verschuldigd (artikel 5 lid 1 en artikel 32)
voor een scootmobiel en driewielfietsen conform de regels van het landelijk besluit
Wmo. Voor vervoersvoorzieningen voor kinderen (driewielfiets) hoeft géén eigen
bijdrage te worden betaald.
Drempelbedragen
Voor
woningaanpassingen en aanpassingen aan de eigen auto gelden nu drempelbedragen.
Zijn de kosten hoger dan dat bedrag dan wordt de financiële bijdrage afgestemd
op het inkomen. Deze “harde” grens levert in de praktijk oneerlijke situaties
op: kost de aanpassing één euro meer dan het drempelbedrag dan moet de
aanvrager wel zelf meebetalen, is de aanpassing net iets goedkoper dan hoeft
hij of zijzelf niets te betalen.
Om een einde te maken aan deze ongelijkheid zijn
beide drempelbedragen uit de verordening gehaald. Dit heeft tot gevolg dat in
alle situaties de aanvrager/eigenaar een deel van de kosten zelf zal moeten
betalen waarbij de hoogte uiteraard afhankelijk is van de financiële situatie
van de aanvrager.
Eigen bijdrage/eigen
aandeel
De tabel in bijlage 1
geeft een overzicht van de voorzieningen die op basis van de verordening kunnen
worden verstrekt met daarbij aangegeven of én zo ja op welke wijze cliënten
zelf een financiële bijdrage moeten leveren. Ook staat in de tabel wat is
gewijzigd ten opzichte van de huidige verordening.
Teruggave eigen
bijdrage/aandeel
Aanvragers van een
Wmo-voorziening kunnen afhankelijk van hun financiële situatie een deel van de
eigen bijdrage en/of het eigen aandeel terugvragen via de Bijzondere Bijstand.
Is hun inkomen lager dan 120 % van de WWB-norm dan kunnen zij 75 % van de
eigenbijdrage/eigen aandeel terugkrijgen. Is het inkomen hoger dan volgt een
draagkrachtberekening en wordt de hoogte van de teruggave op basis van die
berekening vastgesteld.
4. Financiën
Het voorstel voor de
conceptverordening heeft in deze vorm geen grote financiële gevolgen. Er zijn
wel een aantal financiële risico´s te noemen, zoals het loslaten van de 120%
voor de teruggave van de eigen bijdrage en uiteraard het meer vraaggerichte
karakter van de verordening. In 2008 worden de gevolgen van de nieuwe
verordening gemonitored en indien nodig vindt halverwege 2008 een aanpassing
plaats.
5. Uitvoering
5.1.
Indicatiestelling
Aanvragen voor
individuele voorzieningen worden nu ingediend bij het CIZ die vervolgens ook de
indicatiestelling en het opstellen van een indicatieadvies verzorgt. Voor deze
taken/werkzaamheden is in de huidige verordening het alleenrecht toegekend aan
het CIZ.
Het nemen van een
indicatiebesluit ligt uiteraard in handen van de gemeente.
In verband met het verder
uitbouwen van het Wmo-loket is in artikel 41 lid 1 bepaald dat naast het CIZ
aanvragen ook kunnen worden ingediend bij “een door het college aan te wijzen
loket voor informatie, advies en cliëntondersteuning”. Indicatie-onderzoek in het loket is
bovendien mogelijk door medewerkers van CIZ en/of gemeente.
6. Tekstuele
aanpassingen
Naast de aanpassingen als
gevolg van nieuw beleid zijn in de
concept verordening ook een groot aantal artikelen verduidelijkt in tekst en
toelichting. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van die wijzigingen.
7. Communicatie
De nieuwe Verordening voorzieningen maatschappelijke
ondersteuning wordt vooraf aan de
besluitvorming door de Gemeenteraad ter inzage gelegd. Na deze besluitvorming
worden een aantal communicatieactiviteiten uitgevoerd om Delftenaren te
informeren over de nieuwe verordening en de beleidswijzigingen.
besluitvormingstraject
De concept verordening
wordt gedurende 3 weken ter inzage gelegd en burgers kunnen hun reactie daarop
kenbaar maken..
communicatieactiviteiten
We vinden het belangrijk
dat Delftenaren het nieuwe beleid en de verordening kennen. De informatie wordt
daarom via diverse middelen verspreid. Na vaststelling van de verordening
worden de bestaande cliënten en belanghebbende organisaties per brief
geïnformeerd over de veranderingen. Ook via de Nieuwsbrief van het vakteam
Voorzieningen Maatschappelijke Ondersteuning (Zorg&zo) en de Stadskrant
wordt informatie gegeven.
Uiteraard wordt de
brochure Individuele verstrekkingen aangepast. Deze brochure, bestemd voor
bestaande cliënten en Delftenaren die overwegen om een voorziening aan te vragen
wordt gepubliceerd op de website.
Uiteraard zal de brochure ook verkrijgbaar zijn via het Startpunt Wonen Zorg en
Welzijn.