Bijlage 1

Reacties inspraakReacties inspraak


Concept verordening maatschappelijke ondersteuning 2008 en verder

U kunt de binnengekomen reacties integraal lezen op www.gemeentedelft.info/wmo

 

nr

Binnengekomen reactie

Antwoord B&W

1047292

RPCP, Jan de Borst

De compensatieplicht

Met de gemeenteraad van Delft onderschrijven wij het belang van een gemeentelijke WMO verordening met een vraaggericht karakter. Deze vraaggerichtheid komt in het bijzonder tot uitdrukking  bij de wijze waarop de gemeente invulling geeft aan haar wettelijke compensatieplicht. Wij stellen met instemming vast dat de gemeente met deze nieuwe verordening beoogt  een daadwerkelijke overgang van een aanbodgericht voorzieningen naar een compensatie van de individuele hulp-, of ondersteuningsvraag waarbij niet het aanbod maar de klant centraal staat.

 

Wij vinden het belangrijk dat op landelijk niveau tussen VNG en CG-Raad het overleg over de invulling van de compensatieplicht in de modelverordening een nieuwe impuls heeft gekregen. Ook de staatssecretaris van VWS heeft daar in haar Tweede voortgangsnotitie invoering WMO nog eens op gewezen. Het overleg is nog niet afgerond zodat het niet mogelijk is de resultaten nu al te incorporeren in de verordening. In de begeleidende notitie wordt ook aan deze ontwikkeling gerefereerd.

 

1. Wij vragen uw college de toezegging dat de resultaten van dit landelijk overleg bij de eventuele aanpassing van de verordening in 2008 worden meegenomen. 

 

De wijze waarop in de verordening thans invulling wordt gegeven aan de compensatieplicht is  een verbetering ten opzichte van de verordening 2006. Wij waarderen dat in artikel 42 lid 6 de bijzondere motiveringsplicht uit de Wmo is overgenomen en vinden het positief dat bij de beoordeling van de individuele vraag het ICF model wordt gehanteerd (artikel 42 lid 5).

 

Wij onderschrijven  het onder a, waarborgen, van blz. 2 van uw notitie  genoemde uitgangspunt  dat het gaat om het compenseren van ervaren beperkingen. Wij wijzen er wel op dat  in de artikelen 9,15,34 en 38 van de verordening sprake is van aantoonbare beperkingen in plaats van de in de notitie genoemde ervaren beperkingen. Daarover kan een misverstand ontstaan omdat beperkingen vaak wel degelijk ervaren worden, maar niet altijd aantoonbaar zijn( zoals bijvoorbeeld bij whiplash, het chronisch vermoeidheidssyndroom  en andere moeilijk te diagnosticeren aandoeningen). Bij een goede toepassing van het ICF systeem zal dat inhoudelijk gezien wellicht  niet tot grote problemen leiden.

 

 

 

2. Wij geven u  in overweging de ruis tussen notitie en verordening weg te nemen door ook in de verordening in artikel 9, 15, 34 en 38 het begrip ervaren beperkingen te hanteren.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

1. In de Tweede voortgangsrapportage Wmo worden inderdaad een aantal belangrijke toezeggingen gedaan door het rijk. In directe zin wordt gerefereerd aan de huidige modelverordening. De VNG zal in haar modelbesluit aanpassingen verrichten ten aanzien van het Pgb. De staatssecretaris zal in overleg met Per Saldo een handreiking ontwikkelen. In de handreiking worden verschillende tips en aandachtspunten opgenomen die belemmeringen voor het verstrekken van pgb’s weg kunnen nemen. Delft wacht met belangstelling deze handreiking af. Daarnaast heeft de VNG toegezegd dat zij de modelverordening meer Wmo gericht zal maken.  Indirect aan de verordening is de in de voortgangsrapportage genoemde ontwikkeling van een factsheet. Met deze factsheet kunnen gemeenten onder andere de regiefunctie van cliënten beoordelen. Informatie die Delft in haar overweging zal meenemen bij het opstellen en aanpassen van de beleidsregels.

De resultaten van het overleg tussen VNG en CG-raad of andere betrokken organisaties en eventuele aanpassingen zal Delft betrekken bij de beleidsontwikkeling. Echter het een op een overnemen van de resultaten zonder afstemming met het huidige Wmo-beleid/ binnen delftse Wmo-kaders is niet wenselijk.

 

2. Het in de verordening gehanteerde begrip aantoonbare beperkingen is een juridische term. Deze is noodzakelijk opgenomen om besluiten op aanvragen juridisch toetsbaar en navolgbaar te maken. Het misverstand, welke u beschrijft en als risico ziet bij de moeilijk aantoonbare aandoeningen (MOA), wordt ondervangen doordat tijdens de indicatiestelling gebruik wordt gemaakt van het MOA-protocol.

 

MOA-protocol bestaat uit een drietal voorwaarden waaraan moet worden voldaan om de aandoening als een ziekte of gebrek in de zin van de Wmo  te kunnen beschouwen:

1. de diagnose moet gesteld zijn door een medisch specialist;

2. psychiatrische en psychosociale problemen als oorzaak van de klachten dienen uitgesloten te zijn;

3. er moet een behandeltraject zijn gevolgd en de behandeling moet zijn afgerond.

 

Protocol gebruikelijke zorg

Wij zijn niet gelukkig  met de wijze waarop in de notitie, de verordening en de toelichting wordt omgegaan met het protocol gebruikelijke zorg. In de notitie stelt u dat dit protocol, evenals het begrip goedkoopst adequate voorziening kaders zijn bij het beoordelen van wat een verantwoorde voorziening is. (§1.2. onder ad b van de notitie) In artikel 10 onder d van de verordening wordt niet over het protocol gesproken maar slechts over personen die deel uitmaken van de leefeenheid en huishoudelijk werk kunnen verrichten. In de toelichting verwijst u naar door het college vast te stellen beleidsregels en de door het CIZ in het kader van de AWBZ opgestelde beleidsregels (het protocol gebruikelijke zorg), zonder dat daarbij duidelijk wordt wat bij het toepassen van de verordening de status is van het protocol.

 

In het algemeen zijn wij van mening dat het protocol gebruikelijke zorg is opgesteld ter uniformering van indicatie en zorgtoewijzing in het kader van de AWBZ,  een grotendeels aanbodgerichte en voor alle ingezetenen van Nederland gelijke volksverzekering. De voor dat doel gemaakte beleidsregels zijn  zeker niet zonder meer geschikt om rechtstreeks geïncorporeerd te worden in het lokale beleid gericht op de uitvoering van de (vraaggerichte) Wmo. In het recente debat in de Tweede Kamer heeft ook de staatssecretaris, in navolging van  vele partijen, opmerkingen van deze strekking gemaakt. 

 

3. Wij geven u in overweging het protocol gebruikelijke zorg niet te hanteren als toetsingskader en hiervoor een alternatief te ontwikkelen.

 

4. Indien u daartoe niet bereid bent geven wij u in overweging in de verordening en /of toelichting expliciet aan te geven wat de status is van dit protocol.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3. Onze intentie is om gedurende 2008 op basis van de verworven ervaring het protocol gebruikelijke zorg en het protocol indicatiestelling huishoudelijke hulp te monitoren en waar nodig op delftse leest aan te passen.

 

4. De toelichting op de verordening (betreft artikel 2 lid 3 onder e en artikel 10 onder d) is aangepast in die zin, dat expliciet wordt aangegeven dat bij het bepalen van de mate waarin gebruikelijke zorg mogelijk is dan wel sprake is van redelijker wijs te vergen medewerking, gebruik zal worden gemaakt van het Protocol Gebruikelijke Zorg.

 

Keuzevrijheid.

Wij zijn positief  over de in de verordening geboden keuzemogelijkheden tussen naturavoorzieningen en pgb. Wat wij niet in de verordening hebben aangetroffen is een keuzemogelijkheid bij toepassing van de naturavariant.

5. Wij geven het college in overweging de keuzemogelijkheid ten aanzien van de leverancier van een voorziening  ook bij het naturamodel expliciet als een recht van de aanvrager in de verordening vast te leggen.

Dit punt willen wij overwegen mee te nemen bij een nieuwe aanbesteding van hulpmiddelen.

 

PGB

Het is positief dat de hoogte van het PGB budget  direct wordt gekoppeld aan het inkoopbedrag dat de gemeente kwijt is bij inkoop en dat voorts voor zover relevant rekening worden gehouden met de instandhoudingskosten.

6. Vanwege de administratieve belemmeringen die voor de PGB houder  nog steeds aan de orde zijn geven wij de gemeente in overweging  ter uitvoering  van het beleid actief te bevorderen dat degenen die dat wensen een zogenaamd “netto” pgb krijgen waarbij de eigen bijdrage reeds in mindering is gebracht, een en ander overeenkomstig de afspraken d.d. augustus 2007 hierover van VNG, Per Saldo en CAK-BZ. Ook pleiten wij voor gekwalificeerde ondersteuning van PGB houders op lokaal dan wel regionaal niveau.

( Voor meer informatie hierover: http://www.pgb.nl/showpage.php?pa=624 op de website van Per Saldo en de website www.pgb-plein.nl van het RPCP)

Delft is bekend met de mogelijkheden van het verstrekken van een netto-Pgb en is hier ook voorstander van. Echter gezien onze ervaring met de achterstanden bij het CAK willen we de eerste resultaten afwachten voordat de overstap gemaakt wordt.

De gekwalificeerde ondersteuning van de pgb-houders hebben we ondergebracht bij het Servicecentrum Pgb van de SVB. op dit moment is dit de organisatie met het volledige pakket aan ondersteuning en jarenlange expertise. De ontwikkelingen op dit gebied bij andere organisaties zoals MEE volgen we nauwlettend.

 

Hulp bij het huishouden

In artikel 8 van de Verordening  worden twee typen HH onderscheiden. (HH1 enHH2) zonder verdere aanduiding van inhoud en onderling verschil. Volgens de notitie is in de toelichting bij dit artikel precies aangegeven waaruit het verschil bestaat. Wij vinden het in de toelichting bij artikel 8 gegeven onderscheid niet precies. Niet alleen door het gebruik van de woorden “kort gezegd”die al suggereren dat een preciezer opsomming mogelijk is, maar ook omdat de omschrijving niet compleet is. (is hulp bij het huishouden daadwerkelijk alleen maar beperkt tot eenvoudige schoonmaakwerkzaamheden en hoe zit het dan met de soms op wat langere termijn ook noodzakelijke uitgebreide schoonmaakwerkzaamheden, de boodschappen en de ondersteuning bij het bereiden van een maaltijd?) Bovendien is het onderscheid tussen HH1 en HH2  niet duidelijk en naar wij denken in de praktijk ook niet goed te hanteren. In beide gevallen kan er immers sprake zijn van signalering, waarbij in het eerste geval verwezen wordt naar het gezonde verstand (een  naar onze opvatting op zijn minst genomen vrij diffuus begrip) en in het tweede geval sprake moet zijn van nadrukkelijke signalering.

 

7. Wij geven u in overweging de begrippen HH1 en HH2 zoals genoemd in artikel 8 concreter en completer uit te werken, liefst in de verordening zelf. 

Een gedetailleerde uitwerking van de begrippen HH1 en HH2 zal plaatsvinden in de beleidsregels.

 

Vervoer

In artikel 35 is sprake van maatschappelijke participatie door middel van lokale verplaatsingen. Mede gelet op alle belemmeringen, waaronder de financiële, vinden wij het onnodig en onwenselijk de maatschappelijke participatie van de aanvrager te beperken door  toe te voegen dat sprake moet zijn van lokale verplaatsingen. Maatschappelijke participatie beperkt zich niet tot de gemeentegrenzen. Naar onze mening is naast de beperking in het aantal kilometers  een aanvullende beperking onnodig.

 

8. Wij geven u in overweging het woord lokale in artikel 35 te laten vervallen.

8. De term lokale verplaatsingen is afkomstig uit de jurisprudentie van de wet Voorzieningen Gehandicapten, welke wij ook onder Wmo van toepassing vinden bij de individuele vervoersvoorzieningen.

Voor bovenlokaal vervoer is het landelijk vervoerssysteem Valys aanwezig. Voor regionaal (maar ook lokaal) vervoer binnen stadsgewest Haaglanden hebben wij het collectief vervoer in de verordening opgenomen als algemene voorziening (artikel 35 lid a)

Bij het verstrekken van individuele vervoersvoorzieningen wordt als uitgangspunt de lokale verplaatsingen genomen.

Uit de eerder genoemde  jurisprudentie blijkt namelijk dat

dusdanige vervoersvoorzieningen dienen te worden aangeboden dat cliënten in hun naaste woon- en leefomgeving in aanvaardbare mate in staat worden gesteld om sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan het leven van alledag. De VNG (Vereniging Nederlandse gemeenten) vult daarbij aan: “het kunnen bereiken van bepaalde bestemmingen, zoals de grotere winkelketens, sporthallen, zwembaden, een station van NS met dienstverlening en  een ziekenhuis (om op bezoek te gaan, niet voor medisch-therapeutische redenen). Dat betekent dat sommige gemeenten al die voorzieningen binnen de grens hebben.” Wij zijn van mening dat dit op Delft van toepassing is.

 

Indicatiestelling

Zoals gezegd zijn wij positief  over het feit dat als uitgangspunt bij de indicatiestelling de ICF geldt  (artikel 42 lid 5) envenals het toekennen van een alleenrecht aan het CIZ. Wel is het zo dat  naar de tekst van lid 2 genomen  de gemeente zelf bepaalt in welke gevallen advies wordt gevraagd en er dus ook ruimte is voor indicatiebesluiten zonder voorafgaand advies van het CIZ. Deze bepalingen in hun onderlinge samenhang  lijken ervan uit te gaan dat de gemeente ook zelf aanvragen kan afhandelen, waarschijnlijk onder meer door toepassing van zogenaamde SIP’s. (standaard indicatieprotocollen). Onduidelijk is in welke gevallen de gemeente geen gebruik maakt van de mogelijkheid advies (van het CIZ) in te winnen.

 

9. Wij geven  het College in overweging in de verordening of toelichting duidelijk te maken in welke gevallen advisering door het CIZ achterwege kan blijven en welke procedures in dat geval gelden.

10. Wij geven het college voorts in overweging de toepassing van de ICF niet alleen te verplichten voor de indicatieadviseurs bij het CIZ, maar ook als uitgangspunt te hanteren in de gevallen waarin advisering door het CIZ achterwege blijft. 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

9. In het concept meerjaren beleidsplan Wmo is aangegeven dat in 2008 de mogelijkheden worden onderzocht om in 2008 de eenvoudige indicaties voor hulp bij het huishouden, hulpmiddelen en aanleunwoningen in het loket te laten uitvoeren.  Uiteraard wordt hier conform de indicatiecriteria van het CIZ gewerkt. Er vindt dus altijd een indicatiestelling plaats bij de eenvoudige indicaties.

10 .Dit is reeds opgenomen in de verordening onder artikel 42 lid 5. Daarin wordt verwezen naar de advisering genoemd in lid 1.  hieruit volgt dat bij elk advies de ICF moet worden betrokken.

 

Overig

Waarschijnlijk ten overvloede wijzen wij erop dat de nummering in notitie en verordening niet altijd correspondeert. Dit geldt onder meer voor de verwijzingen op blz 2, voorlaatste alinea, en blz 3, eerste alinea, laatste bullet.

Dit is correct. In de definitieve  notitie zijn de verwijzingen aangepast.