1.3 Samenhang Wmo-nota en deelnota’s
2.1 Uitgangspunten gemeente Delft
2.3 Dwarsverbanden met andere beleidsterreinen
3. Financieel kader, beleids- en subsidiecyclus
3.6 Afstemmen beleidscyclus en subsidiecyclus
4. Burger en cliëntenparticipatie
4.2 Wat is verplicht onder de Wmo?
4.3 Formele participatiemodellen
5. Cluster Samenwerken in de Wijken
5.2 Uitgangspunten prestatieveld
6.3 Bevindingen en ontwikkelingen
7.2 Prestatieveld 3: Informatie, advies en cliëntondersteuning
7.2.2 Bevindingen en ontwikkelingen
7.3 Prestatieveld 4: Mantelzorg en vrijwilligerswerk
7.3.4 Bevindingen en ontwikkelingen
7.4.2 Bevindingen en ontwikkelingen
7.4 Prestatieveld 5: Bevorderen
van participatie en zelfredzaamheid van mensen met een beperking
7.4.2 Bevindingen en ontwikkelingen
7.5 Prestatieveld 6: Voorzieningen met mensen met een beperking
7.5.2 Bevindingen en ontwikkelingen
8.2 Prestatieveld 7: Maatschappelijke opvang en vrouwenopvang
8.2.2 Bevindingen en ontwikkelingen
8.3 Prestatieveld 8: Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ)
8.3.1 Ontwikkelingen en bevindingen
8.4 Prestatieveld 9: Het
bevorderen van verslavingsbeleid
8.4.1 Ontwikkelingen en bevindingen
9. Samenvatting inzet budget per prestatieveld
10. Benchmark, klanttevredenheid en monitoren
10.2 WMOnitor en klanttevredenheidsonderzoek
'Meedoen' is het doel van de Wmo. Het samenhangende
beleid dat hiervoor nodig is, kan het best dicht bij de burger worden uitgevoerd.
De Wmo stimuleert actieve participatie van alle burgers in de samenleving, jong
en oud, mensen met en mensen zonder beperking. Door de bundeling
van wetten en regelingen worden schotten geslecht die in het verleden een
gezamenlijke inzet van middelen en een gezamenlijke bediening van cliënten
belemmerden. Dat geldt voor de Welzijnswet, de Wet voorzieningen gehandicapten
(Wvg), delen van de Algemene Wet
Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en een aantal subsidieregelingen. Ook
een klein deel van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg, dat nu onder de Wet
Collectieve Preventie Volksgezondheid valt, is onder de Wmo gebracht (denk aan
het thema ‘huiselijk geweld’). Voor meer informatie over de Wmo verwijzen we
naar de startnotitie ‘Van discussie, naar visie, naar Wmo-beleid’ d.d. januari
2007.
Het jaar 2007 was voor Delft een overgangsjaar
vanuit de opzet van een twee sporen traject (Plan van Aanpak Wmo, 2005). Spoor
1 was de beleidsarme overgang naar de Wmo. Een zorgvuldige en overwogen
invoering van de nieuwe taken in samenhang met de reeds bestaande zorgtaken.
In de beleidsontwikkeling voor 2008 wordt
ingestoken op de volle breedte van de Wmo en de volledige samenhang tussen
voorzieningen. Dit is het spoor 2, dat moet resulteren in het vierjarig
beleidsplan Wmo. Het vierjarig beleidsplan kan gezien worden als de paraplu
waaronder het Wmo-beleid vorm krijgt.
De startnotitie “Van beleid, naar visie, naar
Wmo-beleid” was de start van spoor 2. Een brede maatschappelijke
beleidsdiscussie was een belangrijke eerste stap, die van maart tot begin juni
heeft plaatsgevonden. Vanuit de Wmo-startdag d.d. 10 maart zijn Wmo-werkteams,
bestaande uit burgers en vertegenwoordigers van instellingen, aan de slag
gegaan met het voorbereiden van (innovatieve) voorstellen voor nieuw beleid en
het formuleren van beleidsadviezen. Op de Wmo-slotdag d.d. 9 juni zijn deze
voorstellen gepresenteerd. Deze zijn betrokken bij de verdere beleidsontwikkeling.
Deze discussienotitie is een vervolg op de startnotitie en dient als
kaderstellende nota voor de uitwerking van het Wmo-beleid.
Voor het
realiseren van samenhang van beleid is de Wmo-nota geen alleenstaande
beleidsnota. De Wmo biedt kaders voor vier deelnota’s die gebaseerd zijn op de
clusterindeling van de prestatievelden (zie startnotitie, jan 2007).
Cluster |
Prestatieveld |
Samenwerken in de Wijken |
1. het
bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en
buurten; |
Wonen, Zorg en Welzijn |
3. het
geven van informatie en advies; 4. het
ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers; 5. het
bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig
functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem
en van mensen met een psychosociaal probleem; 6. het
verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch
probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het
behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het
maatschappelijk verkeer; |
Jeugd |
2. op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met
problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden; |
OGGZ |
7. het
bieden van maatschappelijke (vrouwen) opvang en tegengaan huiselijk geweld 8.
OGGZ, Openbare Geestelijke Gezondheidszorg 9.het
voeren van verslavingsbeleid . |
Deze
clustering is voorgesteld omdat er in de Wmo toch sprake is van een kunstmatige
ordening in de negen prestatievelden. Men kan spreken van negen communicerende
vaten, want de prestatievelden (en dus beleid en activiteiten) lopen in elkaar
over en beïnvloeden elkaar. Daarnaast herkennen burgers en partnerorganisaties
zich niet in deze ordening. De Wmo-nota
wordt op basis van vier clusters op hoofdlijnen opgesteld.
De
uitwerking vindt plaats in de volgende vier deelnota’s.
1.
Samenwerken
in de Wijken
2.
Wonen,
Zorg en Welzijn
3.
Jeugd
4.
Openbare
Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) en Lokaal Gezondheidsbeleid
De
nota’s 1-4 zijn – deels - uitwerkingsnota’s van het Wmo-beleidsplan. Belangrijk voordeel van een vierjarig
Wmo-beleidsplan is dat op deze wijze overzicht en samenhang gegeven wordt, over
de planning en uitvoering van het Wmo-beleid in de gemeente Delft.
Hoofdstuk
1 beschrijft kort de Wmo, de Delftse Wmo-geschiedenis en de afbakening met
aanverwante beleidsterreinen.
De
uitgangspunten voor het Wmo-beleid staan beschreven in hoofdstuk 2. En in
hoofdstuk 3 is het budget voor de Wmo voor u inzichtelijk gemaakt. De samenhang
van de Wmo-nota met de vier andere nota’s (OGGZ/Volksgezondheidbeleid, WZW,
Jeugd en Samenwerken in de Wijken) staat in hoofdstuk beschreven en ook wordt
hier een voorstel gedaan voor de subsidiecyclus voor Wmo-prestatiesubsidies.
Hoofdstuk
4 beschrijft de mogelijkheden voor burger- en cliëntenparticipatie. Hoofdstuk 5
tot en met 8 behandelen de negen prestatievelden van de Wmo. Hoofdstuk 9 bevat
een overzicht van alle projectvoorstellen. In hoofdstuk 9 treft u een voorstel
voor toekenning van de ingediende projectvoorstellen van de Wmo-werkteams
Hoofdstuk 10 gaat in op benchmarken, klanttevredenheidsonderzoek en monitoring.
In bijlage 1 treft u een uitleg van de gebruikte afkortingen.
De
project- en beleidsvoorstellen van de Wmo-werkteams kunt u bekijken op: www.gemeentedelft.info/Wmo
Onze gemeenschappelijke uitdaging is de vraag: hoe
zetten wij de sociale kwaliteit van de stad in beweging? Hierbij gebruikmakend
van optimale samenwerkingsverbanden tussen gemeente, burgers en partners.
“ Samen werken aan samen leven” was in de vorige raadsperiode onze slogan,
afgeleid van de missie van de gemeente Delft anno 2000. Met nieuwe begrippen in
het landelijk beleid als modern burgerschap willen wij ook onze slogan
herijken.
Wij zijn ondersteunend aan de burger, we zorgen dat
deze volwaardig kan deelnemen aan de samenleving en we hebben er plezier in om
dat te doen in zo’n mooie stad als Delft. De ambitie van de stad naar haar
burgers is stevig neergezet in de kadernota 2008. Deze nota geeft de basis aan
de programmabegroting 2008-2010. De leidraad voor deze raadsperiode is
samenwerken aan het samenleven in Delft. We willen een betrokken samenleving,
waarbij alle inwoners de kans krijgen om mee te doen. Burgers moeten de regie
over hun eigen leven kunnen houden. Kwetsbare groepen krijgen daarbij een
steuntje in de rug. Met verschillende beleidsnota’s wordt hier de komende tijd
invulling aan gegeven. Het is belangrijk om daarbij het gemeenschappelijk kader
scherp te hebben; de gezamenlijke visie die ons inspireert om het samen nog
beter te doen:
“Delft voor elkaar”
Onder die noemer willen
wij met elkaar de Delftse samenleving vorm geven. We geven hiermee onze eigen,
Delftse invulling aan wat tegenwoordig zo mooi heet: modern burgerschap. Modern
burgerschap gaat uit van vrijwillige inzet van Delftenaren.
·
Dat de gemeente Delft zich realiseert dat bij alles
wat wij bedenken en willen, wij samen optrekken met de burgers van deze stad.
Delftenaren die samen de stad maken.
·
Dat de gemeente Delft verwacht dat burgers eigen
verantwoordelijkheid dragen. Burgers hebben ruimte en keuzevrijheid, die zij
ook inzetten ten behoeve van de stad en stadsgenoten.
·
Dat de gemeente Delft een nieuwe weg zal inslaan in
hoe zij met de burgers omgaat. Burgers moeten de ruimte en het vertouwen
krijgen om samen te beslissen wat ze zelf willen regelen en wat de overheid
voor ze regelt. De gemeente Delft zal een aantal ruime kaders stellen,
waarbinnen deze nieuwe weg vorm kan krijgen.
De gemeente Delft beschouwt het als een van haar
kernopdrachten om in de stad (sociale) verbindingen tot stand te brengen. Verbinden is het verkleinen van de sociale
afstand tussen de Delftenaren. Vrijwillige inzet kan bijdragen aan vermindering
van de sociale afstanden. Een belangrijke opgave daarbinnen is het verkleinen
van verschillen langs etnische lijnen.
De volgende herkenningswoorden
zijn van toepassing:
Wet Maatschappelijke
Ondersteuning = Meedoen
Wonen Zorg Welzijn = Zorgzaam
Jeugd = (Op)groeien
Integratie = Meetellen
Veiligheid = Betrokken
Samen werken in de wijken = Samen
Meedoen is het herkenningswoord voor de Wmo-nota.
De Wmo-nota is één van de nota’s die uitwerking geven aan “Delft voor elkaar”.
De Wmo-nota heeft naast ‘Meedoen’ nog vier andere uitgangspunten[1]:
1.
preventie
2.
wijkgericht
werken
3.
participatie,
4.
vraaggericht
werken
Deze
vijf uitgangspunten zijn uitgewerkt in de startnotitie d.d. januari 2007.
Om het inhoudelijke doel
van de wet in het oog te houden heeft de RMO het advies uitgebracht: ‘inhoud
stuurt de beweging, drie scenario’s voor het lokale debat over de Wmo’.
Scenario |
Uitleg |
|
A |
De gemeente aan het roer |
De samenleving heeft
vooral baat bij een krachtige gemeente. Zo'n gemeente investeert in het
zelfredzaam maken van mensen die anders afhankelijk zullen blijven of zich
als zodanig zullen blijven opstellen. De nadruk ligt op ondersteuning van
(zeer) kwetsbare burgers. |
B |
Stuurman van je eigen
leven |
Niet de gemeente maar
het individu het uitgangspunt. De gemeente tracht met 'includerend beleid' de nodige voorwaarden
te scheppen om dit scenario te realiseren. Vervolgens zijn individuen zelf
verantwoordelijk voor het uitvoeren van de WMO |
C |
De burger en zijn
verbanden |
De burger en het
particulier initiatief staan centraal. Burgers maken deel uit van
verschillende verbanden, zoals de familie, sportvereniging, kerk of
belangenorganisatie. Het scenario toont aan hoe dergelijke verbanden, meer
dan nu het geval is, kunnen worden benut bij de vormgeving van de nieuwe wet.
Met dit advies wil de RMO gemeenten helpen bij het formuleren van hun beleid
voor de komende jaren. |
Op
de Wmo-startdag is plenair en in een kleinere groepen gediscussieerd over de
drie scenario’s. Conclusie uit deze discussie: de scenario’s kunnen nooit zo
afzonderlijk van elkaar worden ingevuld, er zal altijd sprake zijn van overlap.
Er wordt direct aan toegevoegd dat voor bepaalde groepen de andere scenario’s
beter aansluiten. In lijn daarmee komt men tot de conclusie dat de
verschillende scenario’s goed aansluiten bij de diverse doelgroepen:
·
Scenario A zou vooral moeten voorzien in een spreekbuis en verdere
voorzieningen voor de minder mondige burger.
·
Scenario B richt zich op de mondige burger, die mogelijk weliswaar
hulpbehoevend is, maar zeer goed de eigen zorgvraag kan formuleren en zich redt
in de samenleving.
·
Scenario C richt zich vooral op georganiseerde burgers, waaronder
waarschijnlijk ook veel mondige burgers. Dat laatste betekent dat ook hier weer
de scenario’s B en C worden gezien als sterk aan elkaar verbonden.
Vragen
die momenteel gesteld moeten worden zijn hoeveel de gemeente naar zich toetrekt
en los kan/wil laten. Tot slot is duidelijk dat volgens aanwezigen in geen van
de scenario’s de rol van de gemeente weg te denken is. Het is vooral de vraag
op welke wijze de gemeente haar rol ten aanzien van de Wmo gaat vormgeven.
Iedereen dient aangesproken te worden op capaciteiten alle kansen moeten benut
worden, burgers moeten niet alleen tegemoet worden gekomen in hun beperkingen.
Een samenspel tussen de drie scenario’s
geeft een mooie bespiegeling op hoe je de Wmo zou kunnen inrichten.”
Deze lijn zal Delft ook verder inzetten. De
Delftenaar is ook heel verschillend. Verschillende Delftenaren moeten op een
bij hen passende manier ondersteund
worden. Afhankelijk van de
ondersteuningsbehoefte speelt de gemeente een meer passieve of actieve rol. De
wijze waarop Delft dit inhoudelijk invult is te lezen in de uitgangspunten van
de verschillende clusters en prestatievelden. Bijvoorbeeld: in het cluster WZW tracht
de gemeente enerzijds met 'includerend
beleid' de nodige voorwaarden te scheppen om dit scenario te realiseren.
Anderzijds is de gemeente aan het roer. Het scenario 'De burger en zijn
verbanden' stelt de burger en het particulier initiatief centraal. Dit komt tot
onder meer tot uitdrukking in de wijkgerichte aanpak en de speerpunten van
leefbaarheid (Prestatieveld 1).
De Wmo moet afgebakend
worden. Er zijn echter beleidsterreinen die in deze notitie worden genoemd,
maar de grenzen van de Wmo overschrijden. Dit zijn de volgende beleidsterreinen:
·
Werk en
inkomen (Wet werk en bijstand)
·
Sport
·
Schuldhulpverlening
·
Volkshuisvesting
en Ruimtelijke ordening
·
Veiligheid
·
Onderwijsbeleid
·
Gezondheidsbeleid
·
Integratiebeleid
Zoals
gezegd overschrijden deze beleidsterreinen de grenzen van de Wmo. Hiervoor
worden dan ook geen beleidsuitgangspunten /discussiepunten geformuleerd. De
integrale benadering moet de komende jaren verder gestalte krijgen; niet alleen
in overleg met burgers en instellingen, maar ook binnen de gemeente zelf. Dit
pleit voor versterking van programmatisch werken binnen de gemeente en een
externe oriëntatie van de gemeente.
Het vormgeven van de maatschappelijke ondersteuning in Delft is de
gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, instellingen/organisaties en
inwoners. Voor de financiële (on)mogelijkheden om de ondersteuning te
realiseren moet dan niet alleen worden gekeken naar het gemeentelijke budget,
maar ook naar het 'maatschappelijke kapitaal' in onze stad als geheel. Immers,
ook bijvoorbeeld corporaties en organisaties zetten eigen middelen in die ten
goede komen aan de doelen van de Wmo. Toch is het belangrijk dat de gemeente in
het vierjarig beleidsplan in ieder geval zichtbaar maakt welke middelen zijzelf
aan de Wmo besteedt en welke ruimte er is voor nieuwe initiatieven. Dit hoofdstuk schetst het financiële kader voor de
hele Wmo. We hanteren de systematiek van budgetflexibiliteit.
Het college is opgedragen: bij de programmabegroting
2008-2011 de verschillende programma’s en deelprogramma’s zo in te richten, dat
daarin tot uitdrukking wordt gebracht de mate van budgetflexibiliteit. Daarbij
wordt – vergelijkbaar met de Rijksbegroting – tot uitdrukking gebracht in
bijvoorbeeld percentages in hoeverre budgetten echt gebonden zijn.
Naar analogie met de Rijksbegroting kan allereerst een
onderscheid worden gemaakt tussen apparaatskosten en programmakosten. De
apparaatskosten worden afgeleid van de vastgestelde taken en de effectiviteit
van de capaciteitsinzet. Dit onderscheid kan op het totaal van de gemeentelijke
begroting worden gegeven en ook per programma. Binnen de programmakosten zijn
de volgende categorieën in principe niet door de raad te beïnvloeden:
1.
Geoormerkte
uitkeringen en subsidies die Delft van derden heeft ontvangen. Meestal zal het
daarbij gaan om gelden van hogere overheden;
2.
Uitgaven
waartoe de gemeente Delft zich juridisch heeft verplicht, bijvoorbeeld omdat er
sprake is van contractuele verplichtingen.
3.
Kapitaallasten.
Afschrijvingen en rentekosten van investeringen die in het verleden zijn
gepleegd;
De
overige programmakosten zijn wel (in zekere mate!) op termijn door de raad te
beïnvloeden, zij het dat daarin het onderscheid te maken valt tussen:
4.
Gemeentelijke
middelen die volgens eerdere besluitvorming door de raad zijn toegewezen aan
bestaande begrotingsposten. Dit zijn voor een deel wettelijke taken;
5.
Beleidsmatig
gereserveerde uitgaven die nog niet specifiek zijn bestemd. Middelen die
gemeente beschikbaar heeft voor o.a. subsidie danwel andere initiatieven maar
waar nog geen ontvanger voor is aangewezen, kunnen hiertoe worden gerekend;
6.
Middelen
die beschikbaar zijn voor nieuw beleid.
Bij Raadsbesluit van juni 2007 zijn voor de individuele verstrekkingen de financiële
kaders vastgesteld. Reeds in deze nota is aan gegeven dat de invoering Wmo een
dynamisch proces is met veel financiële onzekerheden. In deze nota wordt het budget van de hele Wmo inzichtelijk
gemaakt. Voor een belangrijk deel gaat het hier om regulier beleid dat voorheen
viel onder de Welzijnswet, Wet voorzieningen
gehandicapten. Dit zijn middelen voor de programmabegroting WZW, Wijkzaken en
Jeugd. Echter, niet alle middelen van de programma’s vallen binnen de Wmo. Per
cluster wordt een voorstel gedaan t.a.v. de middelen die aan de Wmo worden toegerekend. Daarnaast zijn
subsidies overgekomen vanuit de Awbz. In 2007 zijn deze in regionaal verband
beleidsarm voortgezet. Voornemen is om
vanaf 2008 de overgekomen subsidies beleidsrijk, binnen de (beperkte)
financiële kaders in te zetten.
Subsidies:
In 2008 wordt als gevolg van het
nieuwe verdeelmodel WMO binnen het gemeentefonds een verlaging van ca. € 2 ton toegepast op het subsidiebudget.
Deze korting kunnen we voor 2008 nog opvangen omdat we in 2007 niet alles
hebben uitgegeven. Vanaf 2009 moet gekeken worden welk budget binnen het totale budget wordt bestemd voor
subsidies. De subsidieaanvragen 2008
moeten voor 1 augustus 2007 binnen zijn. Financieel uitgangspunt kan zijn dat
het toegekende bedrag voor 2007 (ca. € 6 ton) ook in 2008 beschikbaar is. De
betreffende subsidies zijn onderdeel van de clusters WZW en OGGZ.
Het financiële kader is gebaseerd op een
clusterindeling (Werken in de Wijken, WZW, Jeugd en OGGZ). Dit betekent dat het
totaal van het Wmo-budget uitgaat van de beschikbare budgetten voor de Wmo per
cluster. In
onderstaande tabel treft u het totaalbudget voor de Wmo.
Hieronder
wordt per cluster ingegaan op de algemene doelstelling, het beleidskader
(Programmabegroting 2007-2010) en het financiële kader.
3.3.1
Financieel kader Samenwerken in de Wijken
Algemene doelstelling Samenwerken in de Wijken
In dit cluster wordt gewerkt aan het versterken van de
samenwerking in de wijken tussen de gemeente, bewoners, bedrijven en
partnerorganisaties. Hierbij zien we bewoners als partners en vormen hun
wensen, behoeften en eigen initiatieven een belangrijk uitgangspunt. Deze
samenwerking heeft in het kader van de Delftse wijkaanpak sinds 1998 vorm
gekregen. Er zijn goede kansen om de opbrengst van de samenwerking te
vergroten. Nieuwe ontwikkelingen, zoals op het terrein van wonen, zorg en
welzijn, vragen ook een andere inzet en inspanningen van bewoners, bedrijven,
gemeente en partnerorganisaties en dus andere samenwerkingsverbanden.
Nota |
Onderwerp |
Vastgesteld |
·
Nota
doorontwikkeling wijkaanpak ·
Protocol
wijkaanpak ·
Evaluatie
werking wijkbudgetten |
·
Evaluatie
van de wijkaanpak ·
Handleiding
wijkaanpakl ·
Evaluatie
budgetten |
·
2002 ·
2003 ·
2005 |
Financieel kader
Het
financieel kader geeft een overzicht van de middelen die beschikbaar zijn voor
dit cluster.
Onder post 4 Gemeentelijke
middelen bestaand beleid zitten met name de verschillende wijkbudgetten.
3.3.2 Financieel kader WZW
Algemene
doelstelling WZW
Iedereen
in Delft moet mee kunnen doen aan de samenleving. Dat betekent dat er extra
aandacht komt voor mensen die zonder hulp van de gemeente en instellingen
binnen Delft, onvoldoende aan de samenleving kunnen deelnemen. Dat geldt dan
met name voor doelgroepen zoals ouderen en mensen met een functiebeperking.
Beleidskaders
Nota |
Onderwerp |
Vastgesteld |
·
Nota
Knopen in de wijken ·
Meerjarennota
integraal gehandicaptenbeleid ·
Visie
Wonen, zorg en welzijn ·
Prestatieafspraken
Wonen, zorg, welzijn |
·
·
Gehandicaptenbeleid ·
Wonen,
zorg, welzijn ·
Wonen,
zorg, welzijn |
·
2000 ·
2003 ·
2004 ·
2005 |
Financieel kader
Het financieel kader geeft een overzicht van de
middelen die beschikbaar zijn voor dit cluster.
Onder
post 4 Gemeentelijke middelen bestaand beleid vallen o.a. de budgetten voor
Ouderenwerk, ondersteuning Welzijnswerk, en de verstrekking van voormalig Wvg
en de hulp bij het huishouden.
Onder
post 6 Gemeentelijke middelen nieuw beleid valt o.a. de €100.000 t.b.v
Mantelzorgers en Vrijwilligers.
Onderstaande
subsidies in relatie tot het cluster WZW zijn met de invoering van de WMO
overgeheveld naar de gemeente:
·
Vorming,
training en advies (Vta). Vta-middelen zijn voor het vrijwilligerswerk algemeen
(€
(€13.500,-)
Met
ingang van 2008 vindt door de introductie van het nieuwe (objectieve) verdeelmodel Wmo vanuit het Ministerie van
VWS een verlaging plaats van het totaal beschikbare subsidiebudget (ca. € 2 ton
lager). Dit betekent dat een integrale afweging bij de subsidietoekenning 2008
moeten worden gemaakt
Algemene doelstelling Jeugdbeleid
In
de gemeente Delft kunnen alle kinderen en jongeren in de leeftijd van 0 tot 23
jaar zich maximaal ontwikkelen en ontplooien. Daardoor kunnen zij op het voor
hen optimale niveau volwaardig deelnemen aan de maatschappij. Kinderen en jongeren
met (dreigende) achterstanden krijgen extra aandacht binnen een zoveel mogelijk
sluitende aanpak.
Beleidskaders
Nota |
Onderwerp |
Vastgesteld |
·
Onderwijsbeleidsplan
2005-2008 ·
Brede
schoolontwikkeling Delft\ ·
Nota
aanval op de uitval ·
Onderwijsachterstandenplan
2007-2009 ·
Nota
integrale jeugdgezondheidszorg 2007 |
·
Lokaal
onderwijsbeleid primair en voortgezet onderwijs ·
Ontwikkeling
en beleidsinzet brede school 2005-2008 ·
Beleid
terugdringen voortijdig schoolverlaten ·
Beleid
en aanpak onderwijsachterstanden ·
Beleid
en aanpak integrale JGZ |
2005 2005 2007 2007 2007 |
Financieel kader
Het financieel kader geeft een overzicht van de
middelen die beschikbaar zijn voor dit cluster
Gemeentelijke
middelen nieuw beleid (post 6) is voor uitvoering zorgcoördinatie centrum voor
jeugd en gezin. Het bedrag wordt ingezet voor zorgcoördinatie, die
vanuit diverse betrokken instanties geboden wordt aan 'multi-problem' gezinnen.
De middelen worden via een regeling ingezet bij de hulpverlenende instantie die
het meest bij het gezin is betrokken. Die instantie neemt de uitvoering van de
zorgcoördinatie op zich. De GGD wordt verantwoordelijk voor de uitvoering
van de overall coördinatie (nieuwe basistaak).
Algemene
doelstelling OGGZ
Iedereen in Delft moet mee kunnen doen aan de samenleving.
Dat betekent dat er extra aandacht komt voor mensen die zonder hulp van de
gemeente en instellingen binnen Delft, onvoldoende aan de samenleving kunnen
deelnemen. De gemeente is verantwoordelijk
voor de doelgroepen die vanwege hun problematiek extra ondersteuning nodig
hebben. Bij OOG gaat het onder meer om: mensen met ernstige psychosociale
problematiek, daklozen, zorgmijders, mensen met verslavingsproblematiek,
slachtoffers van huiselijk geweld, etc.
Beleidskaders
Nota |
Onderwerp |
Vastgesteld |
·
Nota
verslavingszorg 2003-2007 ·
Nota
meldpunt vanwege OGGZ, BAW, huiselijk geweld en sociaal isolement |
·
Verslavingszorg
en preventie ·
OGGZ |
·
2003 ·
2005 |
Financieel kader
Het financieel kader geeft een overzicht van de
middelen die beschikbaar zijn voor dit cluster.
Onderstaande subsidies in
relatie tot het cluster OGGZ zijn met de invoering van de WMO overgeheveld naar
de gemeente:
Aan deze
subsidies zal waarschijnlijk meer aandacht besteed worden omdat deze nota pas
in 2008 verschijnt. De nota is een combinatie van OGGZ en gezondheidsbeleid.
Met
ingang van 2008 vindt door de introductie van het nieuwe (objectieve) verdeelmodel Wmo vanuit het Ministerie van
VWS een verlaging plaats van het totaal beschikbare subsidiebudget (ca. € 2 ton
lager). Dit betekent dat een integrale afweging bij de subsidietoekenning 2008
moeten worden gemaakt.
Los van
flexibiliteit in de bestaande budgetten is
in ieder geval beschikbaar:
·
2 ton
beleidsruimte, zie nota individuele voorzieningen; structureel vanaf 2008.
·
2 ton
projectengeld. Dit is incidenteel beschikbaar in 2007; waar nodig zal bij de
jaarrekening 2007 een voorstel worden gedaan tot budgetoverheveling naar 2008.
·
1 ton
mantelzorg en vrijwilligers, structureel vanaf 2008.
Naast de
bij 3.4 benoemde posten nieuw beleid kent ieder cluster een beperkte
flexibiliteit in de budgetten. Het is niet opportuun om in de afweging van
nieuw beleid al een deel daarvan in te zetten in 2008. Bovendien is de
onderverdeling in de diverse categorieën nieuw en onder een hoge tijdsdruk
aangewezen.
Het
werken aan effectief Wmo-beleid is een continue proces. Beleid, doelen en uitvoering worden constant herijkt
aan nieuwe inzichten en behoeften. Door ervaringen en de bereikte resultaten
terug te koppelen (monitoren), bestaat een dynamische wisselwerking tussen
beleid, doelen, planontwikkeling en uitvoering. De Wmo heeft een vierjarige
beleidscyclus[2].
Voor de
sturing van de gemeente op de kwaliteit is een goede afstemming tussen de
beleidscyclus en de subsidiecyclus cruciaal. De beleidscyclus behandelt vragen
als: wat is het probleem, wat willen we bereiken, wie gaat dat doen en op welke
wijze, zijn de ten doel gestelde resultaten behaald? De subsidiecyclus bestaat
uit contracteren van de instelling (prestatieafspraken, bepalen budget,
verantwoordingstermijnen), monitoren en het afrekenen met de instelling.
In Delft is gekozen voor het onderbrengen van de
prestatievelden in vier clusters met als doel de integraliteit van én de
samenhang binnen het aanbod inzichtelijker en beter werkbaar te maken. Per
cluster wordt een deelnota opgesteld. Het Wmo-vierjarig beleidsplan wordt per
vier jaar vastgesteld en biedt kaders voor de deelnota’s m.b.t.
1.
Samenwerken
in de Wijken
2.
Wonen,
Zorg en Welzijn
3.
Jeugd
4.
Openbare
Geestelijke Gezondheidszorg en Lokaal Gezondheidsbeleid
De
nota’s 1-4 zijn - in elk geval deels - uitwerkingsnota’s van het Wmo-beleidsplan.
Belangrijk
voordeel van een vierjarig Wmo-beleidsplan is dat op deze wijze overzicht en
samenhang gegeven wordt over de planning en uitvoering van het Wmo-beleid in de
gemeente Delft. Het plan legt nadrukkelijk verbindingen tussen de diverse
beleidsvelden.
Zoals
hierboven beschreven wordt het vierjarig Wmo-beleidsplan uitgewekt in vier
deelnota’s. Deze deelnota’s sluiten aan bij de vierjarige beleidscyclus van het
Wmo-beleidsplan. Er is naast continuïteit (betrouwbare overheid) ook
flexibiliteit nodig om gedurende de vier jaar te kunnen reageren op
gesignaleerde trends en een veranderende vraag. Voorgesteld wordt om de
deelnota’s tussentijds bij te stellen. Op deze manier is ruimte voor
flexibiliteit en tijdig bij kunnen sturen automatisch ingebouwd. Zie het schema
hieronder.
Bovenstaand
schema weergeeft de vierjarige beleidscyclus. Uitgangspunten zijn:
·
Wmo-beleidsplan
geldt voor vier jaar.
·
De deelnota’s
gelden ook voor vier jaar.
·
De
uitwerkingnota’s worden halverwege de looptijd
kort geëvalueerd (nieuwe ontwikkelingen, resultaten in de uitvoering
etc.). De evaluaties kunnen aanleiding geven om het beleid tussentijds aan te
passen. Dit vindt plaats door een korte notitie.
Uitgaande
van een beleidscyclus van vier jaar met tussentijdse bijstelmogelijkheden na
twee jaar is het logisch om de subsidiecyclus aan te laten sluiten bij de
beleidscyclus. Zodat de gemeente prestatieafspraken met gesubsidieerde
organisaties kan baseren op de vastgestelde beleidsdoelstellingen.
De
gemeente Delft herijkt de subsidiesystematiek. De verordening en het beleidskader voor de subsidies is vastgesteld
d.d. juni 2007. In beleidsregels (per beleidsterrein) worden regels opgesteld
om aan de uitvoering van het (subsidie)beleid vorm en structuur te geven.
Het
beleidsterrein waar de Wmo-nota onder valt is Wonen, Zorg en Welzijn. Het
ontwikkelen van beleidsregels vindt plaats in het najaar 2007.
Om de
subsidiesystematiek aan te laten sluiten bij de beleidscyclus stellen we voor
om de subsidiecyclus van de prestatiesubsidies[3]
per twee jaar vast te stellen. Voordelen:
·
De
prestatieafspraken sluiten aan bij de vastgestelde beleidsdoelstellingen.
·
Op basis
van tussentijdse evaluaties van de uitvoering en nieuwe ontwikkelingen worden
eens per twee jaar de beleidsdoelstellingen bijgesteld en kunnen de
prestatieafspraken hierop aangepast worden.
·
Het
werken met een subsidiecyclus van twee jaar biedt instellingen meer ruimte voor
lange termijn beleid en ondernemerschap.
·
Het
geeft de instellingen en de gemeente een administratieve lastenverlichting.
Uiteraard
leggen de instellingen wel jaarlijks verantwoording af. In deze verantwoording
moet in ieder geval naast de financiële verantwoording ook de inhoudelijke
bereikte doelstellingen opgenomen zijn. De instellingen moeten ook meewerken
aan themagewijze klanttevredenheidsonderzoeken van de gemeenten of hiertoe zelf
initiatieven ontwikkelen. Zie ook hoofdstuk 9.
Voorgesteld
wordt om de afspraken met instellingen prestatiegericht te maken en op basis
van meetbare prestatie-eenheden.
Gelijkertijd moeten de subsidieaanvragen (offertes van de instellingen)
duidelijk een relatie leggen met de gemeentelijke doelstellingen. Dit in het kader van beleidsmonitoring. Zie
hoofdstuk 9.
Voorgesteld wordt:
a.
Het financiële kader voor de Wmo vast te stellen.
b.
De subsidiecyclus van twee jaar voor
prestatiesubsidies vast te stellen.
c.
De
afspraken met instellingen meer prestatiegericht te maken en op basis van
meetbare prestatie-eenheden. Gelijkertijd moeten de subsidieaanvragen (offertes
van de instellingen) duidelijk een relatie leggen met de gemeentelijke
doelstellingen.
De Wmo verplicht gemeenten
om burgers en organisaties te betrekken bij het opstellen en uitvoeren van
beleid en het afleggen van verantwoording aan burgers, instellingen en de
gemeenteraad. Bij participatie gaat het niet alleen om belangenbehartiging,
maar om betrokkenheid van burgers, belanghebbenden en instellingen bij de
uitwerking van een brede visie op maatschappelijke ondersteuning in de
gemeente. Participatie gaat verder dan burgers, cliënten en organisaties vragen
naar wat ze willen (een vraag of behoeftepeiling).
De Wmo maakt onderscheid
tussen burger- en cliëntenparticipatie. Onder burgerparticipatie wordt
verstaan dat alle burgers kunnen meedenken over de Delftse invulling van de Wmo
en invloed kunnen uitoefenen op het beleid en meedoen met de uitvoering van het
Wmo-beleid.
Cliëntenparticipatie
houdt in dat de burgers die gebruik maken van de individuele voorzieningen van
de Wmo (huishoudelijke verzorging, woningaanpassing, rolstoelen, voorzieningen
voor maatschappelijke opvang) kunnen meedenken over de vormgeving van het
beleid.
Participatie kan daarnaast worden gekoppeld aan vijf
doelstellingen en bijbehorende doelgroepen en mogelijke instrumenten:
Doelstelling |
Betrokken doelgroep |
Mogelijke instrumenten |
1. Informeren |
Burgers of specifieke doelgroep |
Krant,
website, brochure, informatieavonden |
2. Raadplegen |
Burgers of
specifieke doelgroep |
Debat, Delfts internetpanel, bewonersgroepen,
wijkwebs |
3. Formele advisering |
Adviesraden, deskundigen, instellingen |
Panels, adviesraden, gesprekken |
4. Interactief beleid maken |
Burgers, specifieke doelgroep, adviesraden,
deskundigen, instellingen, stuurgroep |
Werkgroepen |
5. Mee beslissen |
Stuurgroep |
Convenant,
overleg |
Participatie is niet nieuw binnen de gemeente Delft.
Op verschillende terreinen worden vormen van participatie ingezet. Onderstaande matrix beschrijft de
bestaande participatieaanpak en welke instrumenten ingezet worden (Startnotitie Wmo, januari 2007).
Cluster/groep |
Samenwerken in de Wijken |
Wonen, Zorg en welzijn |
Jeugd |
OGGZ |
Cliënten/ gebruikers |
Wijkwebs |
Panel gehandicaptenbeleid Stuurgroep WZW Klanttevredenheidsonderzoek |
Jongerenraad of Jeugdparlement[4]
projecten: ·
brede
school ·
verkeer ·
wensenwijk |
Beheerplatform dagopvang |
Vrijwilligers/ mantelzorgers |
Via intermediaire organisaties
(BWD) |
Via intermediaire organisaties
(BWD, Bureau Informele Zorg, sportraad) panel gehandicaptenbeleid |
Idem (BWD, sportraad,
zelforganisaties) |
Idem
(MOVO) |
Burgers
|
Samenwerken in de wijken |
Samenwerken in de wijken Ouderenproof |
Samenwerken in de wijken Projecten: ·
brede
school ·
verkeer |
Samenwerking in de wijken Bij vestiging van
voorzieningen |
Professionals |
Wijkcoördinatieteams |
Stuurgroep WZW |
Signaleringsoverleg
schoolbesturen Wijkcoördinatieteams Jeugdgezondheidszorg-teams |
Stuurgroep OGGZ Stuurgroep BAW |
Vraag die in dit hoofdstuk centraal staat is op
welke wijze de gemeente Delft vorm gaat geven aan de formele
participatieverplichting van de Wmo, gericht op bewoners en vertegenwoordigers.
In paragraaf 4.2 wordt aangegeven wat onder de Wmo
verplicht is. Vervolgens worden, mede op basis van de adviezen van het Panel
Gehandicaptenbeleid, het Wmo-werkteam Meedenken en het Wmo Werkteam
Participatie 55+, een aantal modellen geschetst. Tot slot staat in het voorstel
verwoord welk model we adviseren.
Wat nieuw is in de Wmo, is de in de wet vastgelegde
verplichting tot horizontalisering: het rijk schrijft voor dat gemeenten in de
beleidsvormende fase en in de evaluatiefase van de vierjarig beleidscyclus van
de Wmo, burgers actief dient te betrekken door middel van consultatie en het
afleggen van verantwoording. Ofwel, de verplichting tot participatie van
burgers en verantwoording aan de burgers. Geheel in de geest van de Wmo is de
gemeente vrij om deze participatie zelf vorm te geven. Niet hoe de
burgers bij beleid worden betrokken, maar dat ze bij beleid worden betrokken is
het uitgangspunt. Dit is vastgelegd in Artikel 9, 11 en 12 (bijlage 1). Artikel
9 heeft betrekking op het jaarlijks verplichte klanttevredenheidsonderzoek, in
hoofdstuk 9 wordt hier verder op
ingegaan. Artikel 11 en 12 geven aan dat het college van B&W bewoners en
vertegenwoordigers van representatieve organisaties op verschillende manieren
moeten betrekken.
Zoals
beschreven in de startnotitie, is het op vier verschillende manieren mogelijk
om de formele advisering te organiseren:
Scenario
1: Per Cluster.
Scenario
2a: Wmo-raad: deelnemers met last en
ruggespraak.
Scenario
2b: Wmo-raad: deelnemers zonder last
en ruggespraak.
Scenario
2c: Wmo-raad: deelnemers met en zonder
last en ruggespraak .
Deze 4
scenario’s worden hieronder beschreven. De adviezen van het Panel
Gehandicaptenbeleid, Werkteam Wmo Meedenken en Werkteam Wmo participatie 55+
zijn hierbij betrokken.
Afbakening:
Deze
paragraaf richt zich op het participatiemodel voor bewoners en
vertegenwoordigers /belangenorganisaties, aangezien betrokken professionele
organisaties op het gebied van Wonen, Zorg en Welzijn (WZW) en OGGZ gezamenlijk
zitting hebben in de stuurgroep WZW/OGGZ.
Scenario
1: Per cluster
De Wmo-prestatievelden zijn voor formele participatie in te
delen in 3 samenhangende clusters:
·
Samenwerken in de Wijken (prestatieveld 1)
·
Jeugd (prestatieveld 2)
·
Wonen, Zorg en Welzijn en OGGZ (prestatieveld 3, 4, 5, 6,
7, 8, 9 )
Per
cluster kan integraal advies worden gegeven over die prestatievelden die
betrekking hebben op dat cluster. De doelgroepen binnen het cluster hebben veel
overeenkomsten. Een platform WZW/OGGZ kan bijvoorbeeld adviseren over het
cluster Wonen, Zorg en Welzijn en Openbare Geestelijke Gezondheid. In 2006
heeft het panel gehandicaptenbeleid o.a. als WZW/OGGZ platform gefunctioneerd.
Het platform Jeugd over het cluster Jeugd. De wijkaanpak biedt voldoende
aanknopingspunten om vorm te geven aan de formele advisering op dat cluster
(prestatieveld 1).
Nb. Binnen
het Panel Gehandicaptenbeleid zijn nu nog vier professionele organisaties
vertegenwoordigd (MEE, VtV, PerspeKtief en Ipse). Uitgaande van de formele
adviesrol van bewoners dan wel belangenbehartigers, is het logisch dat de
professionele organisaties geen deel meer uitmaken van het panel. Deze
organisaties maken overigens wel deel uit van de stuurgroep WZW/OGGZ. Schema X
laat de voor- en nadelen van dit scenario zien.
Nadelen |
Voordelen |
·
De Wmo beoogt
juist om verbindingen tussen prestatievelden te leggen. Door de participatie
per cluster vorm te geven, kunnen deze verbindingen niet goed worden gelegd. Per
cluster wordt in deze vorm per belang geadviseerd. |
·
Geen extra laag boven op bestaande structuren. ·
Reeds bestaande structuren kunnen omgevormd cq uitgebouwd
worden. ·
Agenda en inhoud passen goed bij affiniteit deelnemers. |
Scenario
2a: Wmo-raad: deelnemers met last en ruggespraak
Er kan
een Wmo-raad worden ingesteld met vertegenwoordigers van doelgroepen en
belangenorganisaties van de Wmo, zoals: cliëntenraden zorginstellingen,
mantelzorgers en vrijwilligers, gebruikers van de geestelijke gezondheidszorg,
gebruikers van welzijnsvoorzieningen, jeugd, ouderen. De Wmo-raad adviseert
over de hoofdlijnen van het te voeren Wmo-beleid.
Het
Panel Gehandicaptenbeleid stelt voor het huidige panel gehandicaptenbeleid uit
te breiden en om te vormen tot een Wmo-raad:
Het advies van het panel gaat er van uit dat de
kern van de Wmo vooral bestaat uit het bieden van ondersteuning aan mensen die
het zonder speciale ondersteuning niet redden in deze maatschappij.
De werkgroep meent dat de organisaties die
reeds vele jaren (soms vele decennia) de belangen behartigen van mensen met een
beperking de eerst aangewezenen zijn om
de Wmo-raad vorm te geven waar het de prestatievelden 3 t/m 6 en voor een deel
ook de prestatievelden 7 t/m 9 betreft.
Over hoe prestatieveld 1 en 2 te betrekken, heeft
de werkgroep nog geen duidelijk antwoord.
Als algemeen beginsel meent de werkgroep wel dat in
een Wmo-raad alleen belangenbehartigers moeten zitten en geen aanbieders van
zorg- en dienstverlening. De werkgroep pleit er dan ook voor de Wmo-raad uit te
gaan van het huidige panel met de volgende aanvullingen/wijzigingen:
1.
De georganiseerde zorgvragers vormen de kern van de
cliëntenparticipatie en dus van de Wmo-raad.
2.
Ook individuele burgers moeten gehoord worden; dit
kan gebeuren via raadplegende panels en bijeenkomsten.
3.
In de Wmo-raad mogen geen zorgaanbieders zitten.
4.
De Wmo-raad geeft gevraagd en ongevraagd advies.
5.
De Wmo-raad kan ad hoc cie’s instellen voor een
specifiek onderwerp; in de cie’s kunnen ook personen van buiten de raad plaats
nemen.
Het advies van de Wmo werkteam Participatie 55+,
gaat ook uit van een dergelijke variant: Het werkteam vindt dat participatie
deelname inhoudt. Mee kunnen praten en mee kunnen beslissen over allerlei
zaken die belangrijk zijn voor ouderen op het gebied van wonen, zorg en
welzijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het participeren op
beleidsniveau (meedenken) en uitvoerend niveau (meedoen). Het participatiemodel is een gelaagde
structuur waarbij het uitgangspunt, aanhaken bij bestaande overlegstructuren,
de basis vormt. Op bestuurlijk/beleidsniveau vindt aanhaking plaats bij de
bestaande overlegstructuren te weten, de stuurgroep WZW en het panel
Gehandicaptenbeleid. Afhankelijk van de gemeentelijke besluitvorming wordt
aangehaakt bij een nog op te richten Wmo platform als vanzelfsprekend
verondersteld. Het werkteam stelt voor om een koepel 55+
op te richten, vanuit die koepel worden leden afgevaardigd naar andere
overlegstructuren. De koepel 55+: ·
houdt zich bezig met zaken op stedelijk bestuurlijk niveau, ·
brengt advies uit op de beleidsterreinen van Wonen, Zorg en Welzijn
en Wmo, ·
vertegenwoordigt de belangen van de Delftse 55 plussers, ·
is vertegenwoordigd in de stuurgroep WZW en het panel
Gehandicaptenbeleid en indien relevant de
Wmo-raad. |
Het
schema hieronder laat de voor- en nadelen van dit scenario zien.
Nadelen |
Voordelen |
·
Een Wmo-raad bestaand
uit belangenbehartigers van de bestaande georganiseerde zorgvragers biedt
geen volledige afspiegeling van de Delftse bevolking. ·
De Wmo-raad heeft een
groot takenpakket als zij ook over clusterzaken moet adviseren. |
·
Gebruik kan worden gemaakt van de
bestaande structuur en middelen. De Wmo-raad adviseert over alle terreinen
van de Wmo en kan verbindingen leggen tussen prestatievelden. ·
Het instellen van een
Koepel 55+, die een afvaardiging levert voor de Wmo-raad, biedt de kans om de
vertegenwoordiging van ouderen te verbeteren. |
Er kan
een Wmo-raad worden ingesteld met Delftenaren, zonder last of ruggespraak. Die
Delftenaren moeten wel kennis hebben van één of meerdere onderdelen van het
Wmo-terrein, dat kan als ervaringsdeskundige of professionele achtergrond. De
Wmo-raad moet in deze variant een afspiegeling zijn van de Delftse bevolking.
De leden van de Wmo-raad moeten de koppeling kunnen maken met andere
Delftenaren en wanneer relevant met andere bestaande adviesorganen (zoals de
bestaande platforms). De Wmo-raad adviseert over de hoofdlijnen van
het te voeren Wmo-beleid Zij bekijkt het Wmo-beleid in samenhang en
heeft expliciet aandacht voor innovatie.
De bestaande structuur kan formeel een plaats
krijgen onder een Wmo-raad. De platforms adviseren per cluster van het
Wmo-beleid.Zij worden door B&W gevraagd om te adviseren over Cluster-zaken.
Zij kunnen bijvoorbeeld functioneren als soort ‘kamers’ van de Wmo-raad. De
Wmo-raad kan verplicht worden gesteld om in geval van het beleidsplan advies of
informatie in te winnen bij de bestaande structuur.
Het Wmo werkteam Meedenken stelt voor om een
onafhankelijke Wmo-raad in te stellen:
Het belang van participatie is: ·
Actieve betrokkenheid van inwoners bij het
beleid vergroot de gemeenschapszin. ·
Het stimuleert verantwoordelijkheidsgevoel
voor het collectief. ·
Het vergroot draagvlak voor beleidskeuzes. De Wmo verplicht formele advisering over
het 4 jarig beleidsplan, verordeningen en beleidsplan individuele
voorzieningen. In de huidige structuur van formele advisering zijn niet alle
prestatievelden goed vertegenwoordigd. Aanbevelingen: ·
Handhaaf de bestaande overlegstructuren
voor informatie, raadplegen, coproduceren en meebeslissen. ·
Richt een Wmo-raad in, met als hoofdtaak
formele advisering over het vierjarig beleidsplan, vaststelling van
verordeningen en het vaststellen van het beleidsplan individuele
voorzieningen. ·
Ontwikkel cq maak gebruik van nieuwe
instrumenten voor communicatie met de burgers. ·
Aanbevelingen ten aanzien van de Wmo-raad: ·
Samenstelling representatief voor de negen
prestatievelden. ·
Omvang: vertegenwoordiging naar gewicht van
de afzonderlijke prestatievelden, maximaal 11-13 leden. ·
Onafhankelijk voorzitter; lid;
zittingsduur 5 jaar. ·
Leden: Ingeschreven burger van de gemeente
Delft, ervaringsdeskundige of professioneel werkzaam op (een)
Wmo-terrein(en), bestuurlijke deskundigheid; lid zonder last of ruggespraak. ·
Zittingsduur lid 4 jaar, maximaal 1 maal
verlengen. ·
Ondersteuning: Ambtelijk secretaris vanuit
gemeentelijke dienst. Dilemma:
·
Ideeën mbt communicatie (mede op basis van DIP): inloopavond,
internet, loket bij DOK, spreekuur, enquête, ideeënbus, klachtenboek. |
Het schema hieronder laat de voor- en nadelen van
dit scenario zien.
Nadelen |
Voordelen |
·
Het wordt een nieuwe laag, boven op de
bestaande structuur. Dat vraagt naar verwachting extra tijd in de
besluitvorming en budget voor de ondersteuning. ·
Deze structuur stelt
derhalve hoge eisen en verwachtingen aan de leden van de Wmo-raad. |
·
De Raad richt zich op de hele Wmo en
bekijkt het Wmo-beleid in samenhang. ·
De Raad zal zich ook richten op innovatie. ·
Deze variant ondersteunt de gedachtegang
dat de Wmo voor alle bewoners is. Er kan onafhankelijk advies gegeven worden
over het gehele Wmo-terrein. Kan zichtbaarheid, herkenbaarheid en draagvlak
van de Wmo-raad vergroten. ·
Bestaande structuren
kunnen blijven bestaan en krijgen link met Wmo-raad. |
Scenario
2c: Wmo-raad: deelnemers met en zonder
last en ruggespraak
Er kan
een Wmo-raad worden ingesteld met Delftenaren, zonder last of ruggespraak en
deelnemers met last en ruggespraak. Een combinatie van scenario 2a en 2b. De
deelnemers met last en ruggespraak zijn vertegenwoordigers van de platforms.
Net als in scenario 2b kan de bestaande structuur formeel een plaats
krijgen onder een Wmo-raad. Het
schema hieronder laat de voor- en nadelen van dit scenario zien.
Nadelen |
Voordelen |
·
Doordat deelnemers met én zonder last en
ruggespraak zitten hebben in de Wmo-raad kan belangenbehartiging eventueel
een gedragen Wmo-raad advies bemoeilijken |
·
Deze variant
ondersteunt de verbondenheid met de platforms en de doelgroep. |
Het vaststellen van een formele participatiestructuur
heeft als doelstelling bewoners en
vertegenwoordigers van groepen bewoners te betrekken bij de ontwikkeling,
vaststelling en evaluatie van het Wmo beleid. De gemeente Delft heeft als
uitgangspunt dat de Wmo betrekking heeft op alle Delftenaren. De
participatiestructuur moet dit representeren.
De huidige structuur van formele advisering heeft
vooral betrekking op de belangen van verschillende doelgroepen op onderdelen
van de Wmo.
Het uitgangspunt van de gemeente pleit voor een Wmo
raad die bestaat uit leden met én zonder last of ruggespraak (scenario 2c).
Deze Wmo-raad wordt in 2008 ingesteld.
·
De Wmo-raad geeft het
college van B&W en de Gemeenteraad gevraagd en ongevraagd advies over de
hoofdlijnen van het Wmo-beleid. De Wmo-raad heeft een andere positie dan de
participatieplatforms. De argumenten en de standpunten in die adviezen spelen een
rol in het publieke debat over het Wmo-beleid. Het college en de Gemeenteraad
zijn niet verplicht de adviezen van de Wmo-raad op te volgen. Zij maken hierin
een eigen afweging. Wel is de afspraak dat het college en de Gemeenteraad de
Wmo-raad beargumenteerd laat weten of het een advies overneemt of niet. De
adviezen van de Wmo-raad zijn openbaar en verschijnen op internet.
·
De Wmo-raad voert jaarlijks een onafhankelijk onderzoek uit op het
terrein van de Wmo. De raad kiest zelf de te onderzoeken thema’s. Om dit
onderzoek uit te kunnen voeren ontvangt de raad hiervoor een vrij besteedbaar
budget. De Wmo-raad wordt jaarlijks met € 30.000 gesubsidieerd.
Dit is inclusief het vrije besteedbare budget, kosten voor een onafhankelijk
voorzitter en het secretariaat.
·
De Wmo-raad moet onafhankelijk van de gemeente
bereikbaar zijn. Bijvoorbeeld via een eigen website of bijeenkomsten in de
stad.
·
De raad heeft maximaal 13 leden, waarvan 7 met last
en ruggespraak (2 jeugd, 3 WZW/OGGZ en 2 wijken).
De leden van de Wmo-raad:
·
Zijn Delftenaren die ervaringsdeskundige of
professioneel werkzaam zijn op (een) Wmo terrein(en).
·
Zijn een afspiegeling van de Delftse bevolking, wat
betreft leeftijd, sekse en etniciteit.
·
Hebben bestuurlijke ervaring.
·
Zijn in staat om de onderwerpen in de Gemeenteraad
te vertalen naar adviezen op strategisch niveau.
·
Onderhouden een netwerk met bewoners en de organen
van de huidige adviesstructuur, met als doel om een representatief advies te
kunnen geven.
·
Houden bijeenkomsten in de stad om Delftenaren te
betrekken bij het Wmo-beleid.
·
Kunnen ‘prestatieveld’ overstijgend denken.
De partijen in de huidige structuur hebben een
zelfstandige adviesfunctie tot het college van B&W en de Gemeenteraad. De
Wmo-raad is verplicht de Clusterplatforms te consulteren voordat zij advies
uitbrengt. De communicatie van de Wmo-raad richting platforms en bewoners
vraagt extra tijd voor de besluitvorming.
Het college onderschrijft hiermee het advies van het
Wmo werkteam. Ten aanzien van het advies van het Panel Gehandicaptenbeleid, is
zij het er mee eens dat professionele organisaties niet thuishoren in de nieuwe
structuur. Voorgesteld wordt dan ook om met MEE, Ipse, VtV en PerpeKtief de
beëindiging van deelname te bespreken. Tevens blijft het panel een belangrijke
gesprekspartner, aan de ene kant voor de Wmo-raad, aan de andere kant op het
terrein van WZW/OGGZ voor de gemeente.
Het panel Gehandicaptenbeleid zal vanaf 2008 Clusterplatform WZW/OGGZ
heten. Het advies van het Wmo Werkteam Participatie 55+ om een Koepel 55+ op te
richten, om op die wijze de vertegenwoordiging van 55+ers te verbeteren, wordt
onderschreven.
De Wmo-raad dient een afspiegeling van de Delftse
bevolking te zijn. 55+-ers zullen hierin dus zeker een aantal plaatsen innemen.
Alleen is dat, tegen het advies van het werkteam in, zonder last of
ruggespraak. De voorgestelde structuur van het werkteam is moet de Koepel zelf organiseren. De gemeente is
wel geïnteresseerd in de doorontwikkeling van ouderenvertegenwoordiging in de
clusters en wil hier graag verder over doorpraten.
Deelname als organisatie
aan een clusterplatform stelt eisen aan de organisatie, te weten:
·
De organisatie is opgezet als een vereniging met
volledige rechtsbevoegdheid naar Nederlands recht.
·
In het feitelijk functioneren van de organisatie
moet met name de invloed van de achterban op de bestuurssamenstelling, op het
activiteitenprogramma en op de toedeling van gelden aan de verschillende
activiteiten zijn gewaarborgd.
·
Als bewijs van lidmaatschap en ten behoeve van het
functioneren van de organisatie wordt van de leden een contributie gevraagd. In
beginsel betalen de leden daarnaast ook bijdragen voor het deelnemen aan
activiteiten.
·
Voor erkenning als organisatie is vereist, dat
tenminste 50 personen als lid staan ingeschreven.
·
Niet zijnde een professionele organisatie. Waar
geen vertegenwoordiging bestaat via belangenorganisaties kunnen leden van
cliëntenraden deelnemen.
Diverse Wmo-werkteams hebben in hun project- en
beleidsvoorstellen gewezen op de noodzaak van versteviging van wijkverbanden en
het belang van een actieve rol voor en bijdrage van bewoners aan een goed woon-
en leefklimaat in de wijken. Het Wmo-werkteam Opgroeien doe je niet alleen en
werkteam Zorg en Welzijn noemen als één van de doelen het onderling contact
tussen jong en oud, een buurtgebonden
pedagogische infrastructuur en ruimte voor ontmoeting. Het werkteam Delftse
Jutters wil zwerfaval terugdringen en zo samen werk maken van een mooie, leuke
en fijne wijk. Het werkteam Mantelzorg en Vrijwilligers wil o.a. de onderlinge
zorg in de wijk bevorderen door “tante Kwebbel” en “Present”.
Het gaat
in Delft bij prestatieveld 1 (sociale samenhang en leefbaarheid) om het
samenwerken aan aantrekkelijke en sterke wijken. Er moet dan voldaan zijn aan
de volgende randvoorwaarden:
·
Aansluiten
bij wensen en behoeften van bewoners.
·
Een
actieve rol en eigen initiatief van bewoners.
·
Onderlinge
binding van de wijkbewoners ( betrokkenheid, zorg voor elkaar).
·
De
mogelijkheid tot stijging op de maatschappelijke ladder voor groepen, waarvan
dat niet vanzelfsprekend is(sociale
stijging)
·
Een
sociaal veilige en kindvriendelijke omgeving, ruimte voor ontmoeting.
·
Kwaliteit
in de inrichting en het beheer van de woon- en leefomgeving.
·
Zelfstandig
wonen in gedifferentieerde buurten.
Meer
specifiek is aan deze algemene doelstelling een aantal werkdoelen verbonden:
·
Samen
met bewoners, bedrijven en partners bepalen van een ontwikkelingsperspectief
voor de wijken op basis van een gedetailleerde analyse van de sociaal,
economische en fysiek situatie en ontwikkelingskansen.
·
Deze
ontwikkelingsperspectieven voor de wijken uitwerken tot een gezamenlijk
wijkontwikkelingsprogramma dat als basis dient voor een meerjarig
bestedingsplan voor de wijkaanpak.
·
Continueren
en verbeteren van bewonersinitiatieven en bewonersacties.
·
Innovatief
inspelen met initiatieven op problemen en kansen in wijken, bijvoorbeeld met
het faciliteren van de inzet van bemiddelaars en mediators.
·
Vergroten
en verbeteren van de ruimte voor kinderen om te spelen in Delft, o.a. met de
vaststelling van het speelplekkenbeleid en de continuering van het project
‘Kinderen veiliger door Delft’.
Het
realiseren van de doelstelling en de werkdoelen vraagt verdere verdieping van
onze werkwijze en betere benutting en versterking van de sociale
infrastructuur. Hierbij past de volgende aanpak:
·
Onder regie van de wijkcoördinatoren realiseren van
samenhang en afstemming tussen de inzet en inspanningen van bewoners, gemeente,
bedrijven en partnerorganisaties.
·
Doorontwikkelen van de werkwijze voor het samenwerken aan
zorgzame wijken, door o.a. het breder benutten van de ervaringen uit het
pilot-project Vrijenban.
De werkwijze sterker richten op:
·
Het
bestrijden van sociaal isolement.
·
Het
betrekken van kwetsbare groepen bij de activiteiten.
·
Het
werken aan meer begrip tussen jong en oud.
·
Het
leveren van een bijdrage aan de inburgering.
·
Het
werven, begeleiden en motiveren van vrijwilligers.
·
Het
versterken van het gevoel van binding van bewoners met hun buurt
·
Goed
kunnen wonen, ook voor mensen met beperkingen.
Als er
een woord gekozen moet worden dat als rode draad kan dienen voor onze aanpak op
wijkniveau dan is dat samen. Delft is vergevorderd met daartoe de sociale infrastructuur op peil te
brengen, met onder andere wijkcentra, brede scholen en het meest recent
Woonservicezones en geïntegreerde zorgteams. Grote spelers in de wijken
(corporaties, scholen, politie, Breed Welzijn Delft, zorginstellingen) zetten
samen met de gemeente en de bewoners de schouders onder de leefbaarheid in de
wijken. De volgende drie uitgangspunten worden voorgesteld:
a.
Algemene
voorzieningen maken plaats voor specifieke.
b.
Horizontale
verantwoording vervangt de verticale.
c.
Het
sociaal-economische domein stuurt het ruimtelijke domein.
Hieronder worden de beleidsvragen toegelicht.
A)
Algemene voorzieningen maken plaats voor specifieke.
Het is
meer dan ooit nodig om allerlei gescheiden werelden meer bij elkaar te brengen.
Het meest zichtbaar zijn de effecten van extramuralisering van de zorg als al
langer durend maatschappelijk proces. Maar het gaat ook om de verbinding tussen
jong en oud, met inburgeraars, tussen buurtbewoners. Er zijn nog steeds
voorzieningen die te los van elkaar staan met ieder eigen programmering. Waar
we naar toe moeten is een samenhangende programmering op wijkniveau voor de
domeinen: sociaal-cultureel, jeugd, zorg, ouderen. Welzijnswerk mag niet
losstaan van scholen en gezondheidszorg. Dat vraagt van de organisaties en hun
professionals om zich te verbinden aan dezelfde doelen en dat te vertalen naar
een manier van werken met elkaar.
Er zijn
veel werkers in de wijk, maar de invulling van hun rol en functie, afgestemd op
elkaar, vraagt aandacht. Van meer belang wordt flexibel werken, verbinden en
samenwerken in het netwerk in de wijken.
Op
methodisch vlak moeten ook keuzes worden gemaakt om de doelstelling van
betrokken en zorgzame wijken dichterbij te brengen. Het vraagt om goede
experimenteermogelijkheden waarmee burenhulp, ontmoeting en betrokkenheid worden gestimuleerd en
ondersteund. Dit heeft een link naar prestatieveld vrijwilligerswerk en mantelzorg.
De verschillende onderdelen van de sociale infrastructuur zijn nog niet goed op
elkaar afgestemd. Dat geldt ook voor oplossingen in de ICT-sfeer. Ook hier is
er nog veel versnippering. We denken aan de plek en functie van wijkwebs in
relatie met WZW-diensten en de op telefonisch contact gebaseerde diensten om
sociaal contact en vrijwillige hulp te organiseren. De hieraan verbonden
beleidsvraag is: hoe kunnen wij onze instrumenten meer slagkracht geven en
laten bijdragen aan een minder vrijblijvende, gezamenlijke programmering van
activiteiten en initiatieven in de wijken.
B)
Horizontale verantwoording vervangt de verticale.
De
neuzen van bewoners en professionals moeten niet sterk naar de gemeente wijzen,
maar naar de wijk en elkaar. De
verantwoordingslijn voor inspanningen en resultaten in de wijk wordt op zoveel
mogelijk terreinen verlegd richting de bewoners. Hun tevredenheid telt, binnen
de reeds gestelde algemene beleidskaders. Op die weg zijn we redelijk
gevorderd. De wijkprogramma’s komen reeds vanuit dit vertrekpunt tot stand. In
de wijkcentra staan de programmaraden centraal om te zorgen dat de
activiteitenprogrammering aan de wijkbrede vraag voldoet. In de brede scholen
wordt jeugdparticipatie bevorderd. Via Ouderenproof hebben ouderen positie bij het praktisch invullen van de
kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving.
Het
ondersteunen en faciliteren van de genoemde participatievormen wordt voor
professionals belangrijker dan het begeleiden van activiteiten.Het verbeteren
van de werkwijze van het samenwerken in de wijken vraagt ook om het bezien van
de rollen van de welzijnswerkers in relatie tot andere rollen van professionals
in de wijk.
Voor
alle genoemde professionals in de wijk geldt dat ze zich gezamenlijk bezig
houden met:
·
De
signaalfunctie in de wijk
·
Het
toeleiden van individuen en groepen naar de accommodaties in de wijken.
De rol van het sociaal cultureel werk richt zich op de
activiteiten in de diverse accommodaties in de wijken. De volgende specifieke
taken behoren tot het domein van het sociaal cultureel werk:
·
Het
werven, begeleiden en motiveren van vrijwilligers.
·
Het
opzetten en begeleiden van programmaraden.
·
Het
omzetten van de thema’s uit de wijkprogramma’s in concrete programmering, welke
bijdragen aan de hiervoor genoemde uitgangspunten.
In de
productafspraken met de BWD maken we afspraken over de te vervullen rollen.
De
hieraan verbonden beleidsvraag is: wie bepaalt in welke mate de inhoud. Wat is
de ruimte voor bewonersvragen in het wijkproces. In hoeverre mogen de
gemeentelijke prioriteiten ‘wijken’ voor partnerschip.
C) Het
sociaal-economische domein stuurt het ruimtelijke.
Wat
leefbare wijken zijn is onder de doelstelling beschreven. Het komt allemaal aan
op “hoe”: hoe geven we daar in gezamenlijkheid vorm en inhoud aan.
Het
begint bij de inhoud. Langs diverse lijnen zijn en worden stedelijke kaders
vastgesteld waar bij de ontwikkeling per wijk niet steeds het wiel hoeft te
worden uitgevonden:
·
Woonvisie
·
Woonservicezones
·
WZW-nota,
jeugdnota, gezondheidsnota
·
Speelplekkennota
Vanuit
deze inhoud vraagt het samenwerken aan sterke wijken om een verdere
ontwikkeling van de
samenwerkingsverbanden. De samenwerking moet worden verbreed voor wat
betreft de onderwerpen en er moeten wellicht andere partners bij worden betrokken.
Ook is een grotere samenhang en afstemming van inzet en inspanningen van
belang. Om dit te realiseren is er meer regie en sturing op
wijkontwikkelingsprocessen en programmering voor de wijken wenselijk. Dit wordt
verder uitgewerkt in de nota samen werken aan sterke wijken.
In
verschillende nota’s vindt de komende tijd een verdiepingsslag plaats van wat
in deze paragraaf beschreven is. Zo wordt in de WZW nota de nota ‘Knopen in
de wijken’ herijkt en de
subsidierelatie met de BWD nader belicht. In de nota ‘Samen werken aan
sterke wijken’ wordt uitgewerkt hoe we komen tot het verdiepen van de
werkwijze in het samenwerken in de wijken. De voorstellen die hier uitgewerkt
worden hebben vooral betrekking op de methodiekontwikkeling ten behoeve van het
verstevigen van verbanden tussen bewoners in de wijken. We stellen voor:
·
Akkoord
te gaan met de keuze voor de beleidsuitgangspunten zoals verwoord in paragraaf
5.3:
·
Vervolg
geven aan projecten en initiatieven jong en oud; uit te werken in de
wijkprogramma’s 2008 en verder.
·
Onderzoeken,
met deelnemers van de betrokken werkteams, of het telefoonsysteem Tante Kwebbel
in Delft navolging verdient, of dat de methodiek van Stichting Present
interessant zou zijn. Daarbij specifiek kijken naar de meerwaarde hiervan in
relatie tot de vergelijkbare pilot
‘burenhulp’ die in
Buitenhof draait en een verbinding leggen met het
project ‘levend googlen’ en andere
initiatieven. Hiervoor wordt een incidenteel bedrag van € 25.000,- aan
onderzoek- en projectbudget gevraagd en € 50.000,- om hier structureel vorm aan
te geven.
·
De
wijkwebs continueren en indien mogelijk verbreden met deze burenhulpdiensten.
·
Onderzoeken
en uitvoering geven aan op welke wijze het projectidee van de Sociaal Revival
Van benut kan worden bij het stimuleren van contacten in de wijk en het
toeleiden van bewoners naar voorzieningen in de wijk. Hiervoor eenmalig een
bedrag van € 50.000,- beschikbaar stellen.
·
Het
project ‘buurtbewoners adopteren een school’ uitwerken, zie prestatieveld 2.
·
Project
Delftse Jutters met de initiatiefnemer verder uitwerken en bekijken op het punt
van meerwaarde en verlichting van de taken van Stadsbeheer en het nemen van een
rol en verantwoordelijkheid van bewoners
bij het schoonhouden van de stad (ook in licht van milieueducatie).
·
Kinderparticipatie
versterken (financiering loopt via wijkbudgetten en brede schoolprogramma).
Gemeenten
krijgen een steeds belangrijkere taak bij het vormgeven van preventief jeugd
(gezondheidszorg) beleid. De taken van de gemeente zijn deels al wettelijk
verankerd in de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv), waaronder de
uitvoering van het Basistakenpakket JGZ en het maatwerkdeel voor de JGZ 0 – 19
jaar, en de wet op de Jeugdzorg. Ook in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning
(WMO) wordt een stevige taak voor de gemeenten vastgelegd.
Gemeenten
krijgen in dit kader de taak om problemen bij risico- kinderen, risico-
jongeren en hun gezinnen te voorkomen en te verminderen. Belangrijk hierbij is
onder meer ondersteuning bij de opvoeding. Gemeenten zijn in dit
kader verantwoordelijk voor 5 functies:
1.
Informatie en advies
2.
Signalering
3.
Toeleiding naar hulpaanbod
4.
Bieden van (lichte) pedagogische hulp
5.
Zorgcoördinatie.
Deze
gemeentelijke taak vraagt om ordening en regie van de lokale jeugdketen,
afstemming in het (zorg)aanbod en om goede verbindingen met partners. Doel
hierbij is een samenhangend systeem van opvoed- en opgroeiondersteuning.
Een
samenhangend systeem van opvoed- en opgroeiondersteuning maakt deel uit van het
integraal jeugdbeleid dat hoog op de agenda van de gemeente Delft staat. Begin
2008 verschijnt de jeugdnota Delft waarin het integraal jeugdbeleid in de volle
breedte zal worden beschreven. Het gaat daarbij om meer dan alleen het beleid
op het gebied van prestatieveld 2 van de WMO. Het integraal jeugdbeleid betreft
diverse beleidsvelden waarop de gemeente in samenhang inzet pleegt. Denk onder
andere aan: onderwijs en opvang, speelplekken, anti-armoedebeleid en werk,
(verkeers) veiligheid, natuur en milieu, sport en gezondheid. Speerpunt van de
gemeente is het vergroten van ontwikkelingskansen voor kinderen en jongeren
waarbij jongeren met (dreigende) achterstanden extra aandacht krijgen binnen
een zoveel mogelijk sluitende aanpak.
De
hoofddoelstelling in het jeugdbeleid luidt dan ook als volgt:
In de gemeente Delft kunnen alle kinderen en
jongeren in de leeftijd van 0 tot 23 jaar zich maximaal ontwikkelen en
ontplooien, waardoor zij op het voor hen optimale niveau volwaardig kunnen
deelnemen aan de maatschappij.
Belangrijke doelen in het integraal jeugdbeleid
zijn hierbij:
·
Wijkgericht meer samenhang tussen voorzieningen gericht op kinderen
0-12 jaar.
·
Meer multifunctionele voorzieningen in de wijken
(brede school, kindercentra).
·
Minder (onderwijs en beweging) achterstanden.
·
Adequate jeugd(gezondheid)zorgketen.
·
Meer verantwoordelijkheid en maatschappelijke
participatie van jongeren.
·
Zoveel mogelijk Delftse jongeren aan het werk of op
school.
Voor wat
betreft prestatieveld 2 WMO “preventieve
ondersteuning bij opgroeien en opvoeden” kunnen twee ontwikkelingslijnen worden geformuleerd
waarlangs het beleid in Delft op onderdelen vorm krijgt:
a.
Verbinden
van het pedagogisch klimaat thuis, in de buurt, in onderwijs en opvang.
b.
Realiseren
van een sluitende keten ten behoeve van (potentiële) risicogroepen.
Ad a.
Verbinden van het pedagogisch klimaat thuis, in de buurt, in onderwijs en
opvang.
Voor de leeftijdsgroep 0-12 jaar zet de gemeente in het
brede schoolbeleid in op kindercentra waarbij onderwijs, peuterspeelzaal en
opvang samenwerken in één gebouw of dicht bij elkaar gelegen gebouwen. De
samenwerking is gericht op continuïteit in de pedagogische aanpak en komt tot
uitdrukking in de organisatie en werkwijze van de betrokken instellingen.
De kinderen kunnen in hun vrije tijd meedoen aan activiteitenprogramma’s
die ook toegankelijk zijn voor andere kinderen in de buurt of wijk. Voor
kinderen die dat nodig hebben worden in de activiteitenprogramma’s en ook in de
peuterspeelzaal extra programma’s aangeboden. Voorzieningen op het gebied van
zorg zijn goed bereikbaar en toegankelijk voor kinderen (en hun ouders). In het
brede schoolbeleid en in het achterstandenbeleid werken van tal van
instellingen (o.a. op het gebied van cultuur en sport) met elkaar samen, worden
ouders betrokken bij school en bij de extra programma’s voor kinderen met
achterstanden, worden BOS-projecten (buurt-onderwijs-sport) uitgevoerd en
worden verbindingen gelegd met andere projecten zoals “kinderen veiliger door
Delft”. Een en ander vindt plaats op buurt en wijkniveau.
Voor de
leeftijdsgroep 12-16 jaar zet de gemeente vanuit het brede schoolbeleid
voortgezet onderwijs in op het verbinden van de inzet van
(maatschappelijke) instellingen met het curriculum van de scholen voor
voortgezet onderwijs. Scholen worden in contact gebracht met aanbieders van
activiteiten die speciaal gericht zijn op- én geschikt zijn voor de
ontwikkeling van sociale competenties en participatie, in andere vormen van
leren dan die welke de school doorgaans biedt (levensecht leren). In deze
projecten vinden de leeractiviteiten van jongeren niet alleen in de school
plaats, maar ook daarbuiten en zijn deze ook van betekenis voor anderen in de
omgeving. Het gaat daarbij om actieve rollen voor de jongeren, waarbij zij
uiteenlopende competenties verwerven of verder ontwikkelen. Verwachte gunstige
neveneffecten zijn onder meer een verbeterde motivatie, het terugdringen van
vroegtijdig schoolverlaten, ongewenst buitenschools gedrag en een toenemende
culturele, sportieve en maatschappelijke participatie van de doelgroep. In het
integraal jeugdbeleid worden verbindingen gelegd met het zorgbeleid en met het
beleid op het gebied van het jeugd en jongerenwerk waarbij het er vooral om
gaat dat het jongerenwerk vanuit de doelstelling ondersteunen naar sociale
redzaamheid een sterke aanvullende rol vervult. Dit laatste aspect zal verder
worden bediscussieerd in het proces rond de totstandkoming en uitvoering van de
jeugdnota Delft.
Ad b.
Realiseren van een sluitende keten ten behoeve van (potentiële) risicogroepen.
In Delft
is de zorg rondom jeugd en hun ouders georganiseerd rond een drietal
“eerstelijns knooppunten”. Deze knooppunten zijn naar taak en positie
verschillend. Om een doorlopende zorgketen te realiseren wordt vanuit preventief oogpunt de afstemming onderwijs-
(jeugd) hulpverlening voor jeugdigen en jongeren, gerealiseerd middels de
volgende eerstelijns knooppunten:
·
JGZ-
wijkteams, voor de 0 -12 jarigen.
·
Centrale
Zorgcommissie voortgezet onderwijs voor de 12 – 16 jarigen.
·
Jongerenloket
RMC-Voortijdig Schoolverlaten voor de 16 jaar tot 23 jarigen.
De
eerstelijns knooppunten zijn meldpunten waar met name professionals uit Delft
(vanuit vindplaatsen zoals bijvoorbeeld basisscholen, wijk coördinatie teams
(WCT’s), zorgteams VO, MBO scholen) terechtkunnen met vragen, zorgen, signalen
met betrekking tot jeugdigen in relatie tot onderwijs en jeugdzorg. Vanuit de
eerstelijns knooppunten worden problemen bij jeugdigen (en gezinnen) beoordeeld
door diverse disciplines binnen een multidisciplinair casuïstiekoverleg. Daarin
zijn zowel onderwijs, JGZ als Jeugdhulpverlening
vertegenwoordigd.
Centra
Jeugd en Gezin.
Met het instellen van deze eerstelijns knooppunten is de
toegang naar onderwijs en zorg voor Delftse jeugdigen en ouders geregeld. In
Delft ontwikkelen de bestaande Integrale Jeugdgezondheidscentra zich door tot
centra voor Jeugd en Gezin. Op de aansluiting van de eerstelijns knooppunten
met de centra voor Jeugd en Gezin zal de komende periode extra in worden gezet.
Delft zet bij deze ontwikkeling in op een centrale rol voor de centra voor
Jeugd en Gezin met name waar het gaat om:
a.
regie op
zorgcoördinatie.
b.
harmonisering van onderwijs- en
hulpverleningsindicatiestelling.
c.
aanmeldfunctie voor jongeren in
het kader van detentie en resocialisatie.
d.
aanmeldingfunctie vanuit de
volwassenketen.
Zorgcoördinatie
is in Delft een belangrijk speerpunt dat in het kader van de ontwikkelingen
rond Centra voor Jeugd en Gezin wordt opgepakt. Zorgcoördinatie bevindt zich op
het snijvlak van de functies die Bureau Jeugdzorg uitvoert en die weer
aansluiten op de justitieketen. Het gaat hierbij om de zorg aan gezinnen met
problemen op meerdere leefgebieden. Uitgangspunt is dat het van belang is om de
zorg die vanuit diverse betrokken instanties geboden wordt, te coördineren. Gemeenten
zijn verantwoordelijk voor het (doen) realiseren van die coördinatie van zorg
op lokaal niveau en dienen inzet van menskracht financieel mogelijk te maken.[5]
De
regering ziet het oprichten van Centra voor jeugd en gezin als één van de
belangrijkste pijlers van het jeugdbeleid. Onderdelen van het concept Centrum
voor Jeugd en Gezin (CJG) zoals opgenomen in het op 4 juni 2007 afgesloten
bestuursakkoord van het Rijk en de VNG zijn in ieder geval:
·
inloopfunctie,
een fysieke plek, waar ouders en kinderen terechtkunnen voor advies en informatie,
instructie, cursussen etc.
·
lichte
hulp (stut en steun, hulp bij gedragsproblematiek, opvoedhulp)
·
logistieke
en distributie functie (afstemmen van werkprocessen, leveren en/ of organiseren
van daadwerkelijke hulp na signalering en screening, coördineren van inzet van
hulp bij meervoudige problemen)
Gesteld
mag worden dat Delft reeds langere tijd voldoet aan de genoemde basistaken en
als voorloper mag worden beschouwd op het gebied van de Centra voor Jeugd en
Gezin. In Delft wordt in de JGZ-centra die in de wijken zijn neergezet al
langere tijd samengewerkt tussen verschillende instellingen o.a. met het
school/jeugdmaatschappelijk werk én er zijn vergevorderde plannen met
betrekking tot de doorontwikkeling naar Centra voor Jeugd en gezin met een goed
werkend systeem van zorgcoördinatie.
Vanuit de Delftse ontwikkelingslijnen
rond het prestatieveld 2 “preventieve ondersteuning bij
opgroeien en opvoeden” worden drie subdoelstellingen centraal gesteld:
a.
Zorgcoördinatie
in multiprobleem gezinnen opzetten en uitvoeren.
b.
Centra
voor Jeugd en Gezin ontwikkelen en realiseren.
c.
Verdieping
op de verbinding pedagogisch klimaat onderwijs (en daarmee samenwerkende
instellingen) en wijk.
Hieronder worden de beleidsvragen toegelicht.
Ad 1. Zorgcoördinatie in multiprobleem gezinnen
opzetten en uitvoeren.
Voorkomen moet worden dat binnen gezinnen ernstiger
en langduriger problemen ontstaan die hun weerslag hebben op kinderen en
jongeren. Met een gezinsgerichte aanpak wordt er op diverse terreinen
gewerkt aan het wegwerken van
achterstanden en een versterkte opvoedsituatie. Veel gezinnen echter kampen met
problemen op diverse terreinen, de zogenaamde multi-probleem gezinnen. Hiervoor
wordt zorgcoördinatie opgezet, die vanuit diverse betrokken instanties geboden
wordt aan deze milieuprobleem gezinnen. De GGD/JGZ wordt vanuit het Centrum
voor Jeugd een Gezin verantwoordelijk voor de uitvoering van de overall
coördinatie (nieuwe basistaak). En er komt een regeling waarbij de meest bij
het gezin betrokken hulpverlenende instantie de uitvoering van de
zorgcoördinatie in de praktijk op zich neemt.
Dwang
en drang.
Doel van de zorgcoördinatie
is het voorkomen van ontwikkelingsproblemen bij kinderen door te komen tot een
aansluitend hulpaanbod waarbij het gezin centraal staat (en dus niet alleen de
ouder of alleen het kind), waarbij het gezin (weer) de regie oppakt dan wel
waarbij het gezin structurele hulp ontvangt. De
hulpverlening is erop gericht om ouders weer zelf de controle te geven over
eigen situatie.
Afhankelijk van de aard en de omvang van de problemen van de gezinnen
wordt er vanuit het CJG een zorgcoördinator ingeschakeld bij één van de
organisaties die zorgcoördinatie leveren Zorgcoördinatie
wordt uitgevoerd vanuit het besef dat er te allen tijde op 1 plek bekend is wat
er binnen een gezin speelt. De uitvoerende zorgcoördinator dient zodanige
bevoegdheden te hebben dat hij/zij de betrokken instellingen rond een gezin kan
aansturen (doorzettingsmacht). Discussiepunt hierbij is of het centrum
voor Jeugd en Gezin, middels zorgcoördinatie eerder dwang en drang kan
toepassen bijvoorbeeld door jeugdbeschermingsinstrumenten in te zetten. Hierbij
zijn er twee scenario’s mogelijk:
1.
Dwang en drangmaatregelen zoals
jeugdbeschermingsmaatregelen blijven een zaak van de rijksoverheid zijde het
ministerie van justitie, Raad voor de Kinderbescherming en het Algemeen
Meldpunt Kindermishandeling als onderdeel van
Bureau Jeugdzorg.
2.
Jeugdbeschermingsmaatregelen
worden lokaal gepositioneerd en uitgevoerd binnen het Centrum voor Jeugd en
Gezin, waardoor mogelijk meer dwang- en drangmaatregelen kunnen worden ingezet
om preventief en curatief de ontwikkelingskansen van kinderen en gezinnen te
vergroten.
Ad 2. Centra voor Jeugd en Gezin ontwikkelen en
realiseren.
Met de
instellingen voor een integrale jeugdgezondheidszorg vanuit JGZ-centra in alle
wijken worden afspraken gemaakt over een wijkgericht, samenhangend en
laagdrempelig dienstverleningsaanbod dat wordt uitgevoerd in samenspraak met partners
in de wijk. Bij de ontwikkeling van de JGZ-centra naar Centra Jeugd en Gezin
wordt de samenwerking met het onderwijs en instellingen voor jeugdzorg van
steeds groter belang. In het kader van genoemde samenwerking tussen de
jeugdzorgketen en het onderwijs zal onder andere het onderwerp integraal
indiceren ter hand worden genomen. Dit ook vanuit het perspectief van passend
onderwijs. Delft zet krachtig in op de verdere ontwikkeling van de Centra voor
Jeugd en Gezin waarbij het met name gaat om zorgcoördinatie, harmonisering van
onderwijs- en hulpverleningsindicatiestelling en het creëren van een
aanmeldfunctie voor jongeren in het kader van detentie en resocialisatie. De
beleidsvragen die zich hierbij (zullen) voordoen worden deels separaat (binnen specifieke
deelbeleidsterreinen) en deels integraal meegenomen in het proces van
voorbereiding en uitvoering van de jeugdnota Delft.
Ad 3.
Verdieping op de verbinding pedagogisch klimaat onderwijs (en daarmee
samenwerkende instellingen) en wijk.
Het WMO werkteam “opgroeien
doe je niet alleen” heeft zich gericht op de verschraling van de pedagogische
infrastructuur op wijkniveau. Het projectvoorstel wat dit team voorstaat te
ontwikkelen, richt zich op het versterken van de sociale en pedagogische
infrastructuur in de buurt. Basisscholen zijn voorzieningen die zich in de
meeste buurten van Delft bevinden en zijn derhalve dus ‘dichtbijhuis’. Scholen
zijn vindplaatsen van kinderen en ouders. Wat scholen dus ook een vindplaats
van veel (echter niet alle) buurtbewoners maakt. Scholen zijn voorzien van een
buitenruimte waar ook buiten schooltijden gebruik van kan worden gemaakt door
buurtbewoners. Ook door buurtbewoners die niet vanzelfsprekend het complex
bezoeken. Dit maakt dat basisscholen geschikte locaties zijn om ons project op
te richten.
Projectvoorstel Buurtbewoners adopteren een school
“Alle buurtbewoners worden aangemoedigd om actief
te worden op en om de school. Activiteiten kunnen zich richten op het belang
van de school. Deze activiteiten kunnen een win-win situatie opleveren waarbij
het belang van buurtbewoners en de school zijn gebaad. Op het schoolterrein
kunnen activiteiten plaatsvinden die geheel ten diensten staan van
buurtbewoners. Op deze wijze wordt aangemoedigd dat mensen hun blik meer de buurt
in richten en niet achter de gesloten voordeur van hun huis blijven. Zo wordt
er gewerkt aan de bekendheid van buurtbewoners onderling. (Het ‘kennen’ en
‘gekend’ zijn). Omdat kinderen meer te maken krijgen met buurtbewoners die
actief zijn op en rond de school, wordt het netwerk van kinderen
breder/uitgebreider. Door de basisschool én het gebied daaromheen te gebruiken
voor diverse buurtactiviteiten, wordt de buurtcohesie versterkt.”
Het
projectvoorstel biedt zeker mogelijkheden om in een verdere uitwerking en
liefst in de context van reeds ingezet beleid op dit punt een goede bijdrage te
leveren en een verdere verdieping te geven aan het verbinden van het pedagogisch
klimaat thuis, in de buurt, in onderwijs en opvang. Gezien de rol van de
scholen in diverse beleidsontwikkelingen (brede school, BOS, etc.) op wijk en
buurtniveau is het wenselijk initiatieven op dit gebied vanuit de scholen te
laten komen. De adviezen van het werkteam kunnen hierbij dan als mogelijke
voorbeelden worden gezien. Gedacht wordt aan een eenvoudige regeling. Gedurende
een termijn van 3 jaar jaarlijks worden maximaal 5 scholen (op basis van een
plan) in de gelegenheid gesteld activiteiten uit te voeren die zijn gericht op
het betrekken van de buurt bij de school. In de plannen dient vooral de
verbinding van de school en buurt in relatie tot andere ontwikkelingen (zoals
brede school) tot uitdrukking te komen. Per school kan een bedrag van 2500 euro
beschikbaar worden gesteld waarmee het totaal budget uitkomt op € 38.000,-
Projectvoorstel
inclusieve samenleving
Het Wmo
werkteam Inclusieve Samenleving heeft drie projecten ingediend om de inclusieve
samenleving te bevorderen. Dat zijn:
1.
Workshops
voor leerlingen in het basisonderwijs. In de
workshop vertellen ervaringsdeskundigen (mensen met een beperking) hoe het is
om met een handicap te leven. Er zijn kortgeleden positieve ervaringen opgedaan
op een basisschool in Delft. Beoogd wordt om de workshops op alle scholen in
Delft aan te bieden.
2.
Netwerk/Platform
ouders van zorgleerlingen. Het bestaande Oudernetwerk Onderwijsintegratie
Delft is zich aan het oriënteren op de voorgestelde wijzigingen van het
onderwijsstelsel, vooral met het oog op zorgleerlingen. Zij wil haar netwerk
gaan uitbreiden en samenwerken met andere betrokken ouder- en
belangenorganisaties in de regio. Doel is tot het komen tot de oprichting van
een Ouderplatform Onderwijs, dat gaat samenwerken met schoolbesturen en lokale
overheid waar het gaat om de formulering van nieuw beleid t.a.v. zorgleerlingen. Uitgangspunt van het oudernetwerk is de
inclusieve samenleving, niet alleen op school, maar ook op het gebied van sport
en vrije tijd, en training en werk. Het oudernetwerk wil samen met andere
betrokken organisaties komen tot een ontwikkelplan.
3. Kleinschalige
woongroep jonge mensen met een verstandelijke beperking in het kader van de
ontwikkeling van een ‘wooncirkel’. Het gaat om het realiseren van de eerste kleinschalige
woongroep voor zes jonge mensen met een verstandelijke beperking in het centrum
van Delft. Het werkteam vraagt de gemeente dit project de ruimte te geven en
het financieel te ondersteunen wat betreft de oprichtingskosten en de
inrichtingskosten. Dit voorstel komt in hoofdstuk 7 aan de orde (prestatieveld
5).
Voorgesteld wordt
a. Akkoord te gaan met de keuze voor de beleidsuitgangspunten zoals
verwoord in de vorige paragraaf:
b. Het beleidsadvies van het WMO werkteam “Opgroeien doe je niet alleen” op hoofdlijnen over te nemen en in meer algemeen zin uit te voeren
zoals eveneens verwoord in de vorige paragraaf. Een eenvoudige regeling waarbij een gedurende een
termijn van 3 jaar jaarlijks maximaal 5 scholen op basis van een
plan/projectvoorstel in de gelegenheid worden gesteld activiteiten te
ontplooien die zijn gericht op het betrekken van de buurt bij de school. Per
school kan een bedrag van € 2500,- beschikbaar worden gesteld waarmee het
totaal budget uitkomt op € 38.000,-.
c.
Om voor
twee projectvoorstellen (Workshops voor
leerlingen in het basisonderwijs en Netwerk/Platform ouders van zorgleerlingen)
van het werkteam “Inclusieve Samenleving” eenmalig een bedrag ad € 30.000, -
ter beschikking te stellen voor het organiseren van workshops in het
basisonderwijs en projecten die voortvloeien uit het ouderplatform. Het verzoek
voor de financiering voor een startsubsidie voor het platform afwijzen omdat het
bedrag te hoog is. Een startsubsidie van € 5.000 in 2008 en 2009 wordt gegeven
indien het platform gaat samenwerken met bestaande ouderorganisaties.
Het
cluster Wonen, Zorg en Welzijn bevat de prestatievelden:
·
3. Informatie en advies
geven over mogelijke hulp en ondersteuning
·
4. Ondersteunen van
vrijwilligers en mantelzorgers
·
5. Zorgen dat mensen
met een beperking mee kunnen doen
·
6. Individuele
voorzieningen voor mensen met een beperking
Daarnaast heeft het cluster ook raakvlakken
met prestatieveld 1: De leefbaarheid van gemeenten (wijken en buurten)
vergroten met hierin in het bijzonder de realisatie van de Woonservicezones. Er
zijn ook raakvlakken met prestatieveld 7, 8 en 9 Maatschappelijke opvang,
verslavingszorg en OGGZ, vanwege de ontwikkeling van het Kompas wat deels juist
ook gaat over het voorkomen van dak/thuisloosheid en ook betrekking heeft op
participatie van de OGGZ doelgroep.
Algemene doelstelling van het cluster Wonen, Zorg en
Welzijn “Iedere Delftenaar moet zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven
functioneren en zoveel mogelijk meedoen aan de samenleving”. In het kader van
economische zelfredzaamheid, heeft deze doelstelling, naast de in de Wmo
genoemde prestatievelden, ook raakvlakken met de Wwb[6].
De doelgroep
van het cluster WZW is:
·
Alle
bewoners van Delft vanaf 23 jaar
·
Met
extra aandacht voor kwetsbare doelgroepen, die mogelijk extra ondersteuning
nodig hebben, zoals:
Het
Cluster WZW hanteert de volgende uitgangspunten:
·
(Ondersteunen)
Zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid staat voorop.
·
De
principes van een inclusieve samenleving. In een inclusieve maatschappij wordt
niemand uitgesloten, vormen niet de gebreken, maar de kwaliteiten en eigen
kracht van mensen het uitgangspunt en neemt ieder zijn
verantwoordelijkheid.
·
Partners,
organisaties/bedrijven, bewoners èn gemeente zijn aan zet. Iedereen draagt bij
aan wonen, zorg en welzijn in Delft! Kortom, modern burgerschap!
·
Algemene
voorzieningen creëren voor alle Delftenaren (op stedelijk dan wel wijkniveau).
·
Specifieke
basisvoorzieningen creëren om individuele belemmeringen te verminderen om te
kunnen participeren (zoals woonaanpassingen, burenhulpproject, Delftpas,
maaltijdvoorziening, regiotaxi). Aan de andere kant een vangnet bieden in
bijvoorbeeld de vorm van opvangvoorzieningen voor dak- en thuislozen.
·
Individuele
verstrekkingen op maat, wanneer ondersteuning vanuit de basisvoorzieningen
onvoldoende is (bijvoorbeeld rolstoel, scootmobiel, hulp in het huishouden).
·
De rol
van de gemeente is regisserend: stimulerend, faciliterend, soms richtinggevend
en waar nodig ondersteunend.
Prestatievelden
3, 4 en 5 richten zich op het creëren van algemene en specifieke
basisvoorzieningen. Prestatieveld 6 juist op de individuele voorzieningen. Per
veld komen de ontwikkelingen, beleidsvragen en voorstellen aan bod. De verdere
uitwerking hiervan vindt plaats in de, in het najaar te verschijnen, nota
Wonen, Zorg en Welzijn.
Het doel
van het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning is om de burger de
weg te wijzen in het veld van maatschappelijke ondersteuning. Informatie kan
persoonlijk, schriftelijk of digitaal worden overgedragen. Bij advisering gaat
het om persoonlijk advies. Vraagverheldering is een belangrijk onderdeel van de
adviesfunctie. Cliëntondersteuning gaat een stap verder dan informatie en
advies. Het richt zich op mensen die voor een vraag of een situatie staan die
zodanig complex is dat de persoon het niet zelf of met zijn omgeving kan
oplossen. Het bieden van informatie, advies en ondersteuning op het gebied van
de Wmo (prestatieveld 3) is in Delft georganiseerd in het Startpunt wonen zorg
welzijn. De gemeente Delft is verantwoordelijk voor én voert de regie over het
Startpunt. De uitvoering en coördinatie wordt gedaan door Stichting Ouderenwerk
Delft (SOD)[7]. Alle
inwoners van Delft vanaf 18 jaar kunnen terecht bij het Startpunt met al hun
vragen op het gebied van wonen, zorg, welzijn en de Wmo. Het Startpunt levert
zelf geen producten, zodat onafhankelijk advies en ondersteuning is
gewaarborgd.
Model van het loket: frontoffice en backoffice
Kern van het model van het Startpunt is de frontoffice
backoffice relatie. Er is één laagdrempelige, onafhankelijke en integrale
frontoffice ingericht voor alle vragen op het brede terrein van wonen, zorg,
welzijn en de Wmo. Deze frontoffice is breed toegankelijk: fysiek,
telefonisch en digitaal. |
De backoffice wordt gevormd door organisaties die de
daadwerkelijke producten en diensten leveren aan de klanten. Met
de belangrijkste backoffice organisaties zowel binnen de gemeentelijke
organisatie (waaronder de vakteams Wmo, WIZ en de publieksbalie), als
daarbuiten (waaronder Kwadraad, Careyn, CIZ, BWD, JIP, BIZ, etc.) zijn hierover
afspraken gemaakt[8]. In
hetzelfde pand van het Startpunt zijn organisaties als Stichting Kwadraad met
o.a Meldpunt Bezorgd?, Breed Welzijn Delft met o.a Bureau Vrijwilligerswerk en
Vluchtelingenwerk en het Jongereninformatiepunt (JIP) gehuisvest. Dit zijn
allemaal maatschappelijke organisaties. De combinatie van deze organisaties op
één locatie heeft een versterkend
effect op klantenstromen en samenwerking. Het loket is centraal en decentraal
georganiseerd. Naast de hoofdvestiging houdt het Startpunt twee ochtenden per
week spreekuur in de wijk Buitenhof/Voorhof in de woonwinkel van Vidomes.
Het
Startpunt wonen zorg welzijn is opgezet op basis van een groeimodel. De basis
staat en de komende tijd wordt aan de verdere uitbouw van het Startpunt
gewerkt. Hiervoor worden verschillende mogelijkheden onderzocht, zoals
·
Uitbreiding
Startpunt-spreekuren naar andere wijken in Delft, te beginnen bij de nieuwe
Vermeertoren eind 2007. Verdere uitbreiding vindt plaats door aansluiting bij
de ontwikkeling van de Woonservicezones.
·
Uitbreiding
aantal spreekuren binnen het Startpunt voor veelgevraagde specifieke
onderwerpen, zoals een CIZ-spreekuur en een spreekuur van het vakteam Wmo over
onder meer zorg- en vervoersvoorzieningen Wmo.
·
Periodieke
monitoren van de klanttevredenheid en kwaliteit van de dienstverlening. Dit
betreft zowel het Startpunt als de backofficeorganisaties waarnaar is
doorverwezen. Monitoring vindt plaats door een breed opgezet
klanttevredenheidsonderzoek (KTO).
·
Verdieping
van de samenwerking met de backoffice organisaties. Eén van de opties is
uitbreiding van de kennis en ervaring in de frontoffice van het Startpunt door
detachering medewerkers van andere backoffice organisaties binnen het Startpunt. Bijvoorbeeld
medewerkers van het Vakteam WMO.
·
De
bestaande structuur en werkwijze van de huidige informatieve huisbezoeken van
Stichting Ouderenwerk Delft (SOD). Opnieuw bekijken. Hierbij kan gedacht worden
aan het koppelen van bezoeken aan life-events. Life-events zijn ingrijpende
veranderingen in het leven, zoals het overlijden van de partner.
·
Verdere
verdieping en verbreding dienstverlening van het Startpunt zonder afbreuk te
doen aan onafhankelijkheid van de dienstverlening.
·
Het
loket gaat eind 2007 werken met een digitale sociale kaart. De
regionale digitale sociale kaart Haaglanden is een instrument dat door de GGD
Den Haag en de GGD-ZHW gezamenlijk wordt verwezenlijkt in opdracht van 5
gemeenten: Den Haag, Delft, Rijswijk, Pijnacker-Nootdorp en Wassenaar. Het is
een systeem dat “gemeenten in staat stelt om burgers 24 uur per dag informatie
te geven op het gebied van zorg,en welzijn, (delen van) sociale zaken (en
wonen). Inwoners kunnen per instelling de adresgegevens, producten, diensten,
e-mailadressen en websiteadres vinden”. Structurele kosten gemeente Delft
(doorrekening o.b.v. inwoneraantal)
Kosten gemeenten |
2007 |
2008 |
2009 |
Delft |
€ 21.620 |
€ 59.969 |
€ 56.187 |
Vanaf 2010 de subsidie vanuit de RAS, waardoor er
structureel 70.000 meer door de betrokken gemeenten moet worden opgebracht. We
stellen voor de structurele kosten voor het digitale sociale loket te betalen
uit de 2 ton beleidsruimte.
Zoals in
7.21. beschreven is het Startpuntconcept een groeimodel. Dit betekent dat in
eerste instantie is gekozen voor een informatieloket en geen uitvoeringsloket.
Het startpunt (de frontoffice) stelt informatie over de
product- en dienstverlening van de (backoffice) partners beschikbaar tot en met
niveau 3. Intake,
indicatiestelling (indien van toepassing) en het daadwerkelijk leveren van de
producten en diensten vinden plaats in de backoffice. Onderstaande tabel laat
de verschillende niveaus zien.
Niveau 1: Informatie geven + doorverwijzen |
Er wordt objectieve informatie
gegeven over meerdere aanbieders, namelijk de NAW- gegevens en eventueel een
formulier. Er wordt niet actief doorverwezen. Het initiatief ligt bij de
klant. |
Niveau 2: Informatie geven + actief doorverwijzen, inname
aanvraag |
De frontoffice legt contact
met de backoffice voor de klant. De klant heeft dan gekozen voor een
organisatie. Gegevens van andere aanbieders worden eventueel meegegeven. Na
vraagverduidelijking in het loket mag er maar één doorverwijzing
plaatsvinden. Het streven is dat er wordt
nagebeld of de klant is aangekomen/goed doorverwezen. |
Niveau 3: Informatie geven + aanmelden voor voorziening |
De frontoffice vult met de klant formulieren in en legt
contact met de backoffice voor de klant. Een eerste intake kan plaatsvinden
in de backoffice. |
Niveau 4: Informatie geven + aanmelden +
indicatiestelling |
De frontoffice vult met de klant
formulieren in en legt contact met de backoffice voor de klant. Tevens kan in
de frontoffice een eerste intake evenals indicatie plaatsvinden. |
Voor de
breedte van de dienstverlening van het Startpunt is een productenschema met het
gewenste productenaanbod per backoffice partner voor het loket uitgewerkt. Aan
de hand van thema’s/vraagpatronen worden de producten voor de verschillende
levensfases geclusterd zodat samenhang in het productaanbod ontstaat. Overall
uitgangspunt voor het productaanbod is dat in het loket informatie en advies verkrijgbaar
is over de volgende thema’s: Wonen, zorg, welzijn, Ondersteuning mantelzorg en
zorgvrijwilligers, Vrijwilligerswerk algemeen, Maatschappelijke opvang,
Verslavingszorg, Werk en inkomen, Psychosociale hulpverlening en de GGZ,
Preventie, voorkomen/beperken gezondheidsrisico’s en Activiteiten/voorzieningen
voor specifieke doelgroepen, zoals allochtonen en GGZ-cliënten.
De vraag is nu in hoeverre het vanuit klantvriendelijkheid
en de één loket gedachte gewenst is om in het Startpunt meer te bieden dan
informatie, advies en ondersteuning.
Moeten er ook daadwerkelijk diensten en producten
verkrijgbaar zijn via het Startpunt? Deze vraag wordt voor drie thema’s
uitgewerkt, te weten:
1. Indicatiestelling
voor het verkrijgen van individuele voorzieningen
2. Dienstverlening t.b.v
PGB-houders onderbrengen bij het loket?
3. Mantelzorgondersteuning
en informele zorg
Ad 1
Indicatiestelling voor het verkrijgen van individuele voorzieningen
In het startpunt vindt (nog) geen intake en
indicatiestelling plaats voor het verkrijgen van individuele voorzieningen[9].
Delftenaren kunnen hiervoor terecht bij het CIZ. Zij verzorgen de aanvragen
vanaf de aanmelding tot en met het uitbrengen van een advies[10].
Kortom, de dienstverlening beperkt zich tot het verstrekken van informatie en
waar nodig en mogelijk het samen met de klant invullen van formulieren. Vanuit
klantvriendelijkheid én het streven verdergaande invulling te geven aan de
zogenaamde één-loket gedachte is het zeker wenselijk het aanvragen van
individuele voorzieningen onder te brengen bij het loket. Eén van de intenties
van de Wmo is immers dat de klant zo weinig mogelijk hoeft te shoppen om de
hulp te krijgen die nodig is. Of de gevraagde hulp een puur informatief
karakter heeft of gericht is op het verkrijgen van concrete hulp mag eigenlijk
niets uitmaken.
De
vraag is vervolgens tot welk niveau de dienstverlening in het loket gestalte
moet gaan krijgen. Uit de discussies tot nu toe mag worden geconcludeerd dat
deze dienstverlening zo uitgebreid mogelijk zou moeten zijn. Dit betekent
dat een bepaalde vorm van
indicatiestelling in het loket zou moeten plaatsvinden.Hieronder staan twee modellen beschreven voor de uitvoering
van een bepaalde vorm van indicatiestelling.
Model a: het verstrekken van informatie en het innemen van
aanvragen.
Dit
model sluit volledig aan bij de huidige opzet van het loket. Klanten kunnen in
het loket terecht voor informatie over de voorzieningen. Samen met de klant
wordt vervolgens een aanvraagformulier ingevuld en doorgeleid naar het indicatieorgaan
(dit is niet het loket). De intake en indicatiestelling vindt plaats door het
indicatieorgaan. Door gebruik te maken van een door het CIZ ontwikkelde
aanmeldmodule kunnen ook AWBZ-aanvragen worden ingenomen waardoor integratie
wordt bevorderd.
Voor-/nadelen:
Voordeel
van dit model is dat de klant bij één, onafhankelijk (van gemeente en CIZ)
loket terecht kan voor informatie en advies over de voorzieningen en direct
geholpen kan worden bij het aanvragen daarvan. De loketmedewerker kan tevens de
voortgang monitoren voor de klant. Tot slot kan door de breedte van het loket
bij het verstrekken van informatie en advies ook naar andere dan individuele
voorzieningen worden gekeken.
Van de
andere kant weet de klant op deze manier nog niet waar hij/zij aan toe is en
heeft naast het loket ook nog te maken
met het indicatieorgaan en de gemeente, ook al gaat het uiteindelijk over een
relatief eenvoudige voorziening die gevraagd wordt. Dit kan bij de klant de
indruk wekken dat er alleen maar een extra schijf is ontstaan tussen de start
en afronding van een aanvraag.
Model b: het afhandelen van (eenvoudige) indicaties.
In dit
model wordt een stap verder gezet. Naast de acties uit model a worden
eenvoudige aanvragen direct behandeld en van een advies voorzien.
Randvoorwaarde hierbij is dat gebruik gemaakt wordt van zogenaamde beslisbomen
en standaard indicatie protocollen zoals die nu ook door het CIZ worden
gebruikt. Deze hulpmiddelen garanderen immers de noodzakelijke objectiviteit
bij de advisering. Omdat vervolgens in de backoffice het formele besluit wordt
genomen en wordt bepaald of de betreffende klant een eigen bijdrage
verschuldigd is behoudt het loket de gewenste onafhankelijkheid.
Aanvragen
die niet met behulp van de beslisbomen en protocollen kunnen worden afgehandeld
worden doorgeleid naar het indicatieorgaan. Het gaat dan vooral om meervoudige
en complexe aanvragen waarvoor bijvoorbeeld medisch advies nodig is.
Om bij
de advisering de juiste en voldoende informatie beschikbaar te hebben zal de
informatiestructuur van loket, CIZ en gemeente goed op elkaar worden afgestemd.
Voor-/nadelen:
Met het
invoeren van dit model wordt nadrukkelijk invulling gegeven aan de één-loket
gedachte. De klantvriendelijkheid wordt sterk verbeterd omdat de klant in een
zeer groot deel van de situaties snel weet of hij/zij aanspraak kan maken op de
gewenste voorziening. Ook biedt dit model extra mogelijkheden voor een
integrale afstemming met welzijnsvoorzieningen (algemene voorzieningen).
Dilemma:
Aan het
CIZ is in de verordening het alleenrecht toegekend voor indicatiestelling. Dit
alleenrecht kan niet worden toegekend aan bijvoorbeeld de SOD als
verantwoordelijke organisatie voor het huidige loket. Is dit toch gewenst, dan
moet de gemeente deze opdracht aanbesteden[11]
conform de daarvoor geldende regels. De vraag is dan in hoeverre het loket in
de huidige vormgeving een serieuze kandidaat kan zijn om voor deze opdracht in
aanmerking te komen. Alternatief kan zijn dat het CIZ of de gemeente de
eenvoudige indicaties gaat stellen in het loket. Gaat de gemeente zelf
indiceren dan is een aanbesteding niet nodig. Een ander voordeel van
gemeentelijke indicatiestelling is dat op deze manier nadrukkelijker invulling
kan worden gegeven aan de regierol van de gemeente. Daarnaast biedt deze
invulling betere garanties voor een meer integrale aanpak van problemen.
Ad
2. Dienstverlening t.b.v. PGB-houders onderbrengen bij het loket?
Voor
het ondersteunen van Pgb-houders HH heeft de gemeente een overeenkomst
afgesloten met het Servicecentrum Pgb van de SVB. De dienstverlening vindt
vanuit het centrale kantoor plaats en omvat:
·
Het
geven van informatie en advies op arbeidsrechtelijk terrein.
·
Het
verzorgen van de salarisadministratie.
·
Het
beschikbaar stellen van modelovereenkomsten.
·
Het
beheren van collectieve verzekeringen en voorzieningen.
Voor
deze diensten betaalt de gemeente een gemiddelde prijs van € 19,40 per maand
per budgethouder. Het is overigens géén verplichting voor de budgethouder om
van deze diensten gebruik te maken.
Het
onderbrengen van deze dienstverlening binnen het loket zal de klantvriendelijkheid
verhogen én verder invulling geven aan de één-loket gedachte. Echter, de SVB
zal niet bereid zijn in het loket te participeren. De vraag is dan of er een
andere organisatie is die vanuit het loket een vergelijkbare dienstverlening
kan verzorgen.
Een
mogelijkheid is de Stichting MEE. De gemeente Zoetermeer heeft aan deze
stichting een offerte hiervoor gevraagd. Het aanbod van MEE zal in september
beschikbaar zijn. Op dit moment kan dus niet worden aangegeven of dat aanbod
tegemoet komt aan de gewenste kwaliteit van dienstverlening in Delft en in
hoeverre dit financieel aantrekkelijk is. Voordeel zou in ieder geval zijn dat
MEE al participeert in het Delftse loket. Nadeel is dat klanten met een Pgb
voor zowel HH als voor een AWBZ voorziening mogelijk bij twee ondersteunende
organisaties terecht moeten.
Ad 3 Mantelzorgondersteuning en
informele zorg uitvoeren bij het loket
Op het
gebied van het ondersteunen van mantelzorger en vrijwilligers in de zorg zijn
binnen delft verschillende organisaties actief. Betere afstemming en wellicht
samenvoegen van het aanbod is daarom noodzakelijk. In 2008 zal dit
nader onderzocht worden. Voorgesteld wordt om in 2009 de
mantelzorg-activiteiten van (BIZ) Bureau Informele Zorg onder te brengen bij
het WMO loket. Door wie en op welke activiteiten deze activiteiten uitgevoerd
zullen worden is onderdeel van het onderzoek in 2008. Vraag is of BIZ deze
activiteiten zelf zal gaan uitvoeren of dat een andere organisatie/instelling
de subsidies en bijbehorende taken zal gaan overnemen. BIZ bereikt op dit
moment slechts een klein deel van hun doelgroep maar heeft veel expertise op
het gebied van mantelzorg. Het behouden van BIZ als onderdeel van het WMO
loket, mits zij zich gaan inzetten op het bereiken van een grotere doelgroep en
gaan samenwerken met de partners
Akkoord te gaan met de keuze voor de beleidsuitgangspunten
zoals verwoord in de vorige paragraaf:
1.
De structurele kosten voor de
digitale sociale kaart te betalen uit
de Wmo-reserve.
2.
De eenvoudige indicatiestelling uit te laten voeren in het
loket (model b). Met dit model wordt het best invulling gegeven aan de
achterliggende gedacht van de Wmo én van de uitgangspunten voor
klantvriendelijkheid en de één loket gedachte. En te kiezen voor het door de
gemeente gaan uitvoeren van de indicatiestelling, waarbij zowel aanvragen voor
hulp bij het huishouden als aanvragen voor voormalige Wvg-voorzieningen,
aanleunwoningen binnen het loket worden behandeld.
3.
De dienstverlening t.b.v. Pgb-houders ook in 2008 te laten
verzorgen door het Servicecentrum Pgb van de SVB en de mogelijkheden die
stichting MEE kan bieden nader te beoordelen op basis van de ervaringen van de
gemeente Zoetermeer.
4. Vanaf 2009 vanuit het loket mantelzorgondersteuning te
bieden.
Een
belangrijke doelstelling van veel gemeentes en overheden is het zoeken van een
nieuwe balans tussen burgers en overheid. De
leidraad voor deze raadsperiode is samenwerken aan het samenleven in Delft. We
willen een betrokken samenleving, waarbij alle inwoners de kans krijgen om mee
te doen én het belang ervaren om een eigen bijdrage te leveren. Kortom, een
actieve bijdrage te leveren. Vrijwilligers spelen een essentiële rol om samen
de Delftse samenleving vorm te geven. In de Wmo staat ‘Meedoen’ centraal.
Vrijwilligerswerk is, in de geest van de Wmo, onderdeel van de civil
society. De gemeente wil burgers uitdagen en actieve participatie van
burgers stimuleren en ondersteunen: modern burgerschap. Binnen het
beleid van de gemeente Delft wordt onderscheid gemaakt tussen vrijwillige inzet
en de ondersteuning van mantelzorgers.
Vrijwillige inzet is niet nieuw in de gemeente
Delft. Delftenaren zetten zich al voor vele activiteiten vrijwillig in. Dit
gebeurt op veel verschillende manieren, bijvoorbeeld voor een sportvereniging,
voor de wijk en/of voor de buren. De vrijwillige inzet is van groot belang: het
draagt bij aan sociale samenhang en de ontwikkeling van sociaal kapitaal in de
wijken en de stad; het biedt mogelijkheden tot het doorbreken van sociaal
isolement van individuen en groepen en draagt bij aan integratie en de
activering van burgers. Uitgangspunt is koesteren van datgene wat goed gaat in
Delft en kritisch kijken naar trends/ontwikkelingen die richting kunnen geven
om vrijwillige inzet en modern burgerschap te stimuleren en ondersteunen.
Lange tijd was de aandacht vooral gericht op
vrijwillige inzet in georganiseerd verband: vrijwilligers actief in een
vereniging, bij een sportclub, in een bejaardentehuis, e.d. Deze inzet is
echter het topje van de ijsberg van waar burgers zich allemaal vrijwillig voot
inzetten.Veel burgers zetten zich namelijk ook buiten dergelijke georganiseerde
verbanden vrijwillig in: Zij organiseren een straat- of buurtfeest, nemen deel
aan bewonerswerkgroep, onderhouden de planten in een boomspiegel of een stuk
openbaar groen, ed. Er is meer zicht nodig op de vrijwillige inzet van burgers,
op vormen van modern burgerschap. Naast de individualisering heeft de steeds
drukker wordende agenda van burgers een invloed op keuzes die gemaakt worden om
de spaarzame vrije tijd in te zetten. Vrijwillige inzet moet in de volle
agenda’s passen. Kortlopende vrijwillige inzet wint aan populariteit. Dit
heeft gevolgen voor de wijze waarop we
Delftenaren kunnen verleiden tot vrijwillige inzet en modern burgerschap en ze
daarbij kunnen ondersteunen.
Met maatschappelijk ondernemen en de organisatie
van maatschappelijke stages krijgt de vrijwillige inzet impulsen vanuit het
bedrijfsleven en onderwijs. Maatschappelijke stages bieden jongeren de
mogelijkheid zicht te krijgen op wat er in de samenleving gebeurt. Stages
kunnen jongeren ook uitdagen om vrijwillig een actieve bijdrage te gaan
leveren.
Vrijwillige inzet speelt ook een belangrijke rol
bij andere prestatievelden. Heel nadrukkelijk is dit het geval bij het eerste
prestatieveld sociale samenhang en leefbaarheid, aar ook bij prestatieveld 5.
Uit het onderzoek onder vrijwilligersorganisaties
in Delft (2007), bijeenkomsten en het Wmo-werkteam Mantelzorg en Vrijwilligers
kwamen enkele knelpunten t.a.v de vrijwillige inzet voren. Naast een tekort aan vrijwilligers en middelen, werden
onderwaardering en overbelasting genoemd. Ook het werven van vrijwilligers
wordt als knelpunt ervaren. Het stimuleren van jonge en allochtone mensen om
zich vrijwillig in te zetten wordt als prioriteit aangegeven.
7.3.5
Beleidsvragen
Vanuit de bevindingen en analyse worden 4 beleidsvragen
centraal gesteld:
a.
Beter zicht krijgen op de vrijwillige inzet in
Delft.
b.
Doorontwikkeling van het vrijwilligersbeleid
waarbij het accent wordt gelegd op modern burgerschap.
c.
Verbeteren van de verbinding van het terrein van
vrijwillige inzet met andere
beleidsterreinen en het versterken van
de rol en bijdrage van het bedrijfsleven, het onderwijs en maatschappelijke
organisaties.
d.
Stimuleren van vrijwillige inzet bij groepen die nu
nog niet bereikt worden.
Hieronder worden de beleidsvragen toegelicht.
Ad a: Beter zicht krijgen op de vrijwillige inzet in
Delft
Het onderzoek dat in 2007 door de gemeente Delft
onder vrijwilligersorganisaties is uitgevoerd geeft een goed beeld van de
behoeften en knelpunten van de vrijwilligers in georganiseerd verband. Echter,
zoals bij de analyse is beschreven is modern burgerschap meer dan vrijwillige
inzet in georganiseerd verband. Om het huidige vrijwilligersbeleid verder te
kunnen ontwikkelingen richting modern burgerschap moeten ook de
wensen/behoeften van de niet georganiseerde vrijwillige inzet helder zijn. Om
burgers te kunnen verleiden om zich vrijwillig in te zetten is het van belang
zicht te hebben om hun beweegredenen.
Ad b: Doorontwikkeling van vrijwillige inzet
waarbij het accent wordt gelegd op modern burgerschap
Doorontwikkeling betekent: het goede behouden en op
basis van nieuwe inzichten het huidige beleid doorontwikkelen. Vragen die
beantwoord moeten worden: wat is modern burgerschap in Delft? Wat is de relatie
en de rol van de burger, gemeente, het maatschappelijk middenveld? Hoe kan
modern burgerschap gestimuleerd en ondersteund worden?
De gemeente ondersteunt nu verenigingen d.m.v.
subsidiering van Bureau Vrijwilligerswerk. Het bureau is verantwoordelijk voor de uitvoering van een aantal kerntaken zoals werving en bemiddeling, informatie
& adviesvoorziening en bevordering van het vrijwilligersimago. Onderzoek
onder vrijwilligersorganisaties heeft aangetoond dat veel verenigingen het
Bureau weten te vinden en hier gebruik van maken. Instandhouding is dus van
belang, maar ook een verdere versterking is noodzakelijk om vraag en aanbod bij
elkaar te kunnen brengen. Bureau Vrijwilligerswerk is sinds kort gevestigd bij
het Startpunt Wonen, Zorg en Welzijn. Door samenwerking met de partners van het
loket kan de positie verstevigd worden en kan het bureau tot een (nog) betere
dienstverlening komen. Dit hoeft geen extra kosten met zich mee te brengen,
bereidheid van het Bureau en de partners van het loket zijn essentieel voor een
verbeterde samenwerking. Het imago en waardering van vrijwillige
inzet blijft een aandachtspunt. Modern burgerschap biedt nieuwe mogelijkheden
om hier aan te werken en manieren te vinden om burgers uit te dagen een actieve
bijdrage aan de samenleving te leveren. De ontwikkelingsrichting pleit niet
voor een collectieve verzekering voor vrijwilligers, hoewel dit door veel
verenigingen en organisaties in het onderzoek en de bijeenkomst werd genoemd.
Het Bureau Vrijwilligerswerk biedt reeds trainingen en cursussen aan
vrijwilligers en organisaties en worden als expertise bevorderend middel en
vorm van waardering gezien. Ruimte lijkt er ook voor deskundigheidsbevordering
van bewoners over modern burgerschap.
Vernieuwende projecten en initiatieven van burgers,
organisaties, verenigingen en burgers kunnen bijdragen aan doorontwikkeling van
het vrijwilligersbeleid in de richting van modern burgerschap. Dit beleid wordt
in het najaar 2007 verder uitgewerkt.
Ad c: Verbeteren van de verbindingen van terrein
van vrijwillige inzet met andere beleidsterreinen
onderling en het versterken van de rol en bijdrage van het bedrijfsleven, het
onderwijs en maatschappelijke organisaties
Verbindingen tussen burger en
overheid, tussen bedrijfsleven en maatschappij, tussen verschillende
beleidsterreinen en disciplines, tussen kennis en ervaring. In een complexe
samenleving nemen onderlinge relaties en afhankelijkheden toe. Vraagstukken
kunnen niet langer geïsoleerd worden opgelost. Verbindingen inspireren en
kunnen dingen in beweging zetten om resultaten te boeken. Vrijwillige inzet is
bij uitstek een thema dat als spin het web door verschillende beleidsterreinen
heen loopt en tussen een scala aan spelers.
Organisaties en verenigingen in Delft hebben
aangegeven te kampen met een tekort aan vrijwilligers of weten met moeite de
taken binnen hun vereniging met de al aanwezige vrijwilligers te vervullen. Om
meer vrijwilligers te werven en te voorkomen dat het tekort groter wordt is het
noodzakelijk om, naast een algemene benadering, specifieke groepen te
benaderen. Jongeren, allochtonen en langdurig werklozen zijn meestal geen
vrijwilliger. Wanneer zij dit wel zouden willen worden, betekend dat een grote
toestroom van nieuwe vrijwilligers. Deze groepen zullen met een specifieke
aanpak benaderd én gemotiveerd moeten worden om te participeren. Dit kan d.m.v.
projecten om bijvoorbeeld jongeren en allochtonen actiever te laten worden
binnen sportverenigingen of hun eigen buurt, school. Belangrijk is echter dat
verenigingen openstaan voor de nieuwe vrijwilligers en bereid zijn om hen te
begeleiden. Zij zullen ook meer outreachend moeten werken en kijken naar nieuwe
methodes om specifieke groepen te benaderen en aan de wensen van deze vrijwilligers
te voldoen. Langdurig werkelozen zijn een derde groep die ingezet zouden kunnen
worden als vrijwilliger. Door vrijwilligerswerk te doen, doen zij werkervaring
en werkritme op, alsmede sociale vaardigheden en contacten. Bij alle drie de
groepen is het slagen van de werving en het succesvol werken als vrijwilliger
afhankelijk van de motivatie van de vrijwilliger. Een juiste match kan het
plezier in het vrijwilligerswerk en de inzet als vrijwilliger vergroten,
alsmede de kwaliteit van de inzet. Bureau Vrijwilligerswerk kan een belangrijke
rol spelen bij het bereiken van nieuwe groepen vrijwilligers. Op dit moment
richten zij zich niet op specifieke doelgroepen, maar er zouden prestatie
afspraken kunnen worden gemaakt in het productenboek van het Bureau.
Mantelzorg is zorg die
wordt geboden door personen uit de directe omgeving, zoals partner, kinderen,
buren, vrienden, en waarvoor geldt dat:
·
die zorg de gebruikelijke zorg overstijgt in
zwaarte, duur en/of intensiteit
·
de zorg plaats vindt op basis van vrijwilligheid
·
wanneer de
mantelzorger niet kan of wil, er AWBZ/WMO–rechten gelden.
Bij mantelzorg is een
driedeling mogelijk in het perspectief van waaruit mantelzorg verleend wordt:
1. Zorg
die de gebruikelijke zorg overstijgt kan geboden worden door mensen uit
dezelfde leefeenheid. Zo’n partner of kind verleent dan gebruikelijke zorg,
maar daarnaast ook nog mantelzorg. |
|
|
Specifieke, persoonlijke
ondersteuning voor mantelzorgers leidt ertoe dat mantelzorgers met meer
voldoening en langer kunnen blijven zorgen. Het betreft met name de zwaar
belaste mantelzorgers. Welke steun gewenst wordt verschilt per persoon en
situatie[12].
Tendens uit landelijke
onderzoeken o.a. SCP laten zien:
·
Dat meer dan een kwart van de volwassenen
Nederlanders verleent mantelzorg.
·
Dat een grote groep (+/- 8%) voelt zich echter
zwaarbelast en heeft ondersteuning nodig om zorg te kunnen blijven verlenen.
Nog meer mantelzorgers hebben ondersteuning nodig om overbelasting te
voorkomen.
·
Dat veel mantelzorgers zien hun zorgtaken als
normaal en zijn zij zich er niet van bewust dat zij mantelzorger zijn en daarom
ondersteund kunnen worden..
·
Jonge mantelzorgers en allochtone mantelzorgers
worden als groep die aparte aandacht nodig heeft benoemd.
Delft heeft in 2007 een
quick-scan laten uitvoeren naar mantelzorg in Delft. Vanuit
belangenorganisaties wordt aangedrongen op een ondersteuningsaanbod van 20 uur
per jaar voor mantelzorgers die dat wensen. Op basis van landelijke cijfers
wordt geschat dat van de 1.700 zwaar belaste mantelzorgers in Delft zo’n 425
mantelzorgers daadwerkelijk van zo’n ondersteuningsaanbod gebruik maakt. Ook
uit de atelierbijeenkomst mantelzorg, het Wmo-werkteam Mantelzorg en
Vrijwilligers blijken de landelijke tendensen ook van toepassing zijn op Delft.
Er zijn diverse organisaties in delft die mantelzorgers ondersteunen, belangen
behartigen etc zoals Bureau voor Informele Zorg DWO
(BIZ), RPCP-DWO, RMO-DWO, Careyn, Stichting Ouderenwerk Delft, Alzheimer DWO, GGZ Delfland en VTPZ Delft. Om de ondersteuning van mantelzorgers effectief en
efficiënt te regelen is meer informatie nodig over de behoeften in Delft en het
aanbod. Ook in relatie tot het startpunt Wonen, zorg, welzijn. Voor o.a. het
verbeteren van de informatievoorzieningen van mantelzorgers wordt een digitale
sociale kaart ontwikkeld. Dit bevat een overzicht van alle professionele en vrijwillige
ondersteuningsactiviteiten voor mantelzorgers in Delft en de regio DWO. Ook is
in het Startpunt specifiek op de mantelzorger gerichte informatie aanwezig over
zowel het ondersteuningsaanbod dat voor de mantelzorger beschikbaar is (sociale
kaart) als over relevante wet- en regelgeving (inclusief hulpmiddelen).
Voorstel is om het ondersteuningsaanbod vanaf 2009 vanuit het loket te
organiseren (zie prestatieveld 3: informatie, advies en cliëntondersteuning).
Het onderzoek PP, atelier
mantelzorg en het Wmo werkteam mantelzorgers en vrijwilligers komen tot de
volgende ondersteuningsfuncties voor mantelzorgers:
·
Individuele probleemverkenning (diepgaander dan in
het loket kan plaatsvinden) en zonodig verwijzing naar ondersteuning van
vrijwilligers of professionals.
·
Mogelijkheid voor regelmatig contact
met/ondersteuning door een hulpverlener (thuis, inloopspreekuur, telefonisch)
door een professional of door een vrijwilliger.
·
Lotgenotencontact/hulp: mantelzorgers helpen
elkaar, wisselen ervaringen uit, geven elkaar advies, ervaren dat zij niet de
enige zijn die belast zijn, ervaren begrip.
·
Cursorische activiteiten gericht op het stellen van
grenzen en tijd voor een eigen leven realiseren, op het accepteren van hulp
maar ook op bijvoorbeeld solliciteren na een periode van intensieve mantelzorg.
·
Professionele psychosociale hulp om emotionele en
psychische problemen gerelateerd aan de overbelasting te verwerken.
Een specifieke vorm van
vrijwilligerswerk die gericht is op het ontlasten van mantelzorgers is vrijwilligerszorg.
Voor zorgvrijwilligers die in een-op-een-situaties zorg leveren aan ernstig
zieken of mensen met een ernstige handicap is de volgende ondersteuning nodig:
·
Een goede intake en professionele training
voorafgaand aan de inzet als zorgvrijwilliger.
·
Een professionele achterwacht als de
zorgvrijwilliger ondersteuning nodig heeft.
Respijtzorg is hier een
onderdeel van. Respijtzorg is voor belaste mantelzorgers een belangrijke
ontlasting. Het betreft:
·
Professionele
respijtzorg buitenshuis (professionele logeermogelijkheid, dagopvang,
ontmoetingscentrum).
·
Professionele
respijtzorg binnenshuis: in het kader van ondersteunende begeleiding of
huishoudelijke verzorging worden een aantal taken geheel of gedeeltelijk overgenomen.
·
Vrijwillige
respijtzorg buitenshuis (logeermogelijkheden en uitstapjes door zorgvrijwilligers).
·
Vrijwillige
respijtzorg binnenshuis (vrijwilligers nemen kortdurend thuis geheel of gedeeltelijk
taken over).
NB: Vanuit
belangenorganisaties wordt erop aangedrongen dat elke mantelzorger die
bovengebruikelijke zorg op zich neemt die ook vanwege de AWBZ kan worden verkregen,
aanspraak kan maken op minimaal 4 uur per week respijtzorg thuis.
Op basis van landelijke
ontwikkelingen en trends, de quick-scan, het atelier en de voorstellen van het
WMO werkteam mantelzorg en vrijwilligerswerk kunnen 4 speerpunten voor
mantelzorg genoemd worden. Deze speerpunten voor beleid zijn:
a.
Lokale situatie (aanbod en vraag) in kaart brengen
b. De
informatie voorziening rondom mantelzorg verbeteren zodat meer mantelzorgers de
ondersteuningsmogelijkheden kennen die worden aangeboden door professionele en
vrijwilligers thuiszorgorganisaties kennen.
c.
Het ontlasten van zwaar en overbelaste
mantelzorgers d.m.v. respijtzorg om uitval en fysieke en emotionele problemen
bij mantelzorgers en zorgbehoevenden te voorkomen.
d.
Het ontwikkelen van een outreachende benadering om
specifieke groepen zwaarbelaste mantelzorgers die weinig tot geen gebruik maken
van het ondersteuningsaanbod, zoals jongeren en allochtonen, te bereiken.
Hieronder
worden de vijf beleidsvragen besproken.
a.
Lokale situatie (aanbod en vraag) in kaart
brengen
De eerste stap voor
beleidsontwikkeling is preciezer in kaart brengen wat de behoefte in Delft is
aan ondersteuning en of het huidige aanbod hierbij aansluit. Zoals beschreven
heeft Delft een aanbod aan ondersteuningsmogelijkheden (o.a. respijtzorg,
individuele ondersteuning, informatievoorziening en trainingen) voor
mantelzorgers en zorgvrijwilligers. Hoewel organisaties samenwerken, is het
aanbod versnipperd. Organisaties bieden onafhankelijk producten aan die
gezamenlijk gegeven zouden kunnen worden. Veel organisaties werken categoraal voor een
specifieke doelgroep. Zij hebben expertise opgebouwd binnen deze doelgroep,
maar kampen ook vaak met een tekort aan middelen en personeel. Bovendien
overlappen sommige doelgroepen elkaar zodat samenwerking niet alleen expertise
kan uitwisselen maar men ook door een algemeen, gezamenlijk aanbod op sommige
terreinen een grote doelgroep kan benaderen en kosten kan besparen. Betere
afstemming en wellicht samenvoegen van het aanbod is
daarom noodzakelijk. In 2008 zal dit nader onderzocht worden en in 2009 worden
de mantelzorg-activiteiten van (BIZ) Bureau Informele Zorg ondergebracht bij
het WMO loket. Door wie en op welke activiteiten deze activiteiten uitgevoerd
zullen worden is onderdeel van het onderzoek in 2008. Vraag is of BIZ deze
activiteiten zelf zal gaan uitvoeren of dat een andere organisatie/instelling
de subsidies en bijbehorende taken zal gaan overnemen. BIZ bereikt op dit
moment slechts een klein deel van hun doelgroep maar heeft veel expertise op
het gebied van mantelzorg. Het behouden van BIZ als onderdeel van het WMO
loket, mits zij zich gaan inzetten op het bereiken van een grotere doelgroep en
gaan samenwerken met de partners van het WMO loket, is daarom een optie. Hier
zullen dan wel duidelijke prestatie afspraken over moeten worden gemaakt om te
voorkomen dat het bij intenties blijft.
b.
Optimaliseren van informatievoorziening.
Veel mantelzorgers weten
niet welke ondersteuningsmogelijkheden er voor hen zijn binnen de gemeente en
waar zij terecht kunnen met vragen. Bovendien zijn velen van hen er zich
überhaupt niet van bewust dat ze mantelzorger zijn.
Een goede
informatievoorziening kan zowel meer bewustzijn creëren, alsmede een groter
gebruik van de voorzieningen. Dit kan op verschillende manieren: een goede
informatievoorziening via het Startpunt Wonen,Zorg, Welzijn (outreachend en bij
hulpvragen), actiever op zoek gaan naar
de doelgroep en actiever PR voeren van organisaties naar hun doelgroep toe om
zo hun mogelijkheden kenbaar te maken. Het startpunt Wonen, Zorg, welzijn en de
daarin vertegenwoordigde, spelen daarbij een belangrijke rol. De
gemeente gaat organisaties stimuleren actiever informatie over te brengen aan
mantelzorgers. Dit kan bijv middels subsidieafspraken, maar ook door te zorgen
dat mantelzorgers meer dan voorheen op de agenda van de verschillende
organisaties komen te staan. Denk hierbij aan huisartsen, zorgcoördinatoren,
zorg- en welzijnsinstellingen.
c.
Ontlasten zwaar en overbelaste mantelzorgers
via respijtzorg.
Het aantal mantelzorgers
in Delft wordt geschat op 11% van inwoners boven 18, dus op zo’n 8909
mantelzorgers. Hiervan zou 13,3% (1185) zwaar belast zijn en 6.4% (570) ervaart
bezweken te zijn onder de last.[13]
Deze zogenoemde mantelval, waarbij mantelzorgers steeds meer moeite krijgen om
zorg te combineren met gezin, sociaal leven, school en arbeid, kan ertoe leiden
dat mantelzorgers uiteindelijk geen zorg meer kunnen verlenen. Voorkoming van
deze mantelval is de inzet van de gemeente Delft en haar maatschappelijke
partners. Zeker nu er steeds meer berichten uit de samenleving komen dat
mishandeling van zorgbehoevenden door overbelaste mantelzorgers vaker voorkomt
dan gedacht. Respijtzorg (zowel intra- als extramuraal en door zowel
professionals en vrijwilligers) geeft de mantelzorger momenten van vrijaf en
kan overbelasting voorkomen en bestrijden. Het WMO werkteam mantelzorg en
vrijwilligers stelt dat er naast het huidige, uitgebreide aanbod, behoefte is
aan een pool van zorgvrijwilligers die per direct beschikbaar zijn om in te
vallen wanneer een mantelzorger uitvalt (bv. door overbelasting of ziekte)[14].
We nemen het project voor Respijtzorg in grote lijnen over. BIZ en BVW geven
aan dat zij niet aan alle vraag kunnen voldoen, nog niet de gehele doelgroep
bereiken en zelf nog niet voldoende vrijwilligers in hun bestand te hebben[15].
Beide organisaties bezitten wel veel expertise en kennis. De mogelijkheden om overbelastte mantelzorgers te
ondersteunen met behulp van respijt zorg moet nader onderzocht worden. Dit in
relatie tot de vraag van mantelzorger, het huidige aanbod op het gebied van
respijtzorg in de gemeente Delft en mogelijkheden van professionele respijtzorg.
d.
Ontwikkelen van een outreachende benadering
voor specifieke groepen zwaarbelaste mantelzorgers.
Jonge
mantelzorgers hebben grote moeite om onderwijs en werk te combineren met
zorgtaken, waardoor zij niet optimaal kunnen presteren. Zij hebben moeite om
een goede baan te vinden, hebben weinig mogelijkheden tot zelfontplooiing en
ontspanning. Sociaal isolement ligt op de loer, omdat zij door de zorg moeite
hebben om vrienden te maken of een eigen gezin te stichtten. Daarnaast kan het
verlenen van mantelzorg aan een naaste binnen een gezin tot spanningen leiden.
Ook allochtone mantelzorgers ervaren veel sociale druk: in het thuisland van
hun familie is het gebruikelijk dat de jongere generaties volledig de zorg op
zich nemen. Zij hebben daarnaast ook extra zorgtaken, zoals tolken. Andersom
durven ouderen ook niet altijd te zeggen dat zij hun kinderen niet willen
belasten met zorg. Allochtone mantelzorgers hebben eveneens moeite met de
combinatie zorg/gezin/school en arbeid en er kunnen ook spanningen ontstaan
binnen gezinnen, families en de sociale gemeenschap. Voorgesteld wordt om beide
groepen actief te benaderen om hen bewust te maken van hun positie en de
mogelijkheden die er zijn tot ondersteuning. Er is gekozen voor jonge
mantelzorgers en allochtone mantelzorgers als specifieke doelgroep omdat zij
(zowel landelijk als in Delft) het minst gebruik lijken te maken van ondersteuningsmogelijkheden. Er zijn weinig
gegevens over hen bekend en lijken “vergeten” te zijn binnen het beleid van
veel organisaties en instellingen.
Scholen
zijn een vindplaats voor jonge mantelzorgers. Zij kunnen een rol spelen bij het
signaleren van overbelasting (bv. door terugvallende schoolprestaties), hen
ondersteunen en doorverwijzen. Bewustwording van jongeren dat zij (of een van
hun klasgenoten) mantelzorger zijn is hierbij van belang. Dit kan bereikt
worden middels informatievoorziening op scholen (posters/flyers),
informatiebijeenkomsten tijdens de lessen of specifieke projecten. Uit schaamte
zullen jongeren niet snel bekennen mantelzorger te zijn en daar binnen hun
klas/vriendenkring over praten. Een laagdrempelige manier voor
lotgenotencontact en informatievoorziening is het internet. De landelijke
website www.itsyourlife.nl biedt deze
mogelijkheden en Delftse voorzieningen zoals het JIP zouden hierop kunnen
inhaken. JIP verwijst op dit moment via hun site naar BIZ, maar BIZ houdt zich
niet specifiek bezig met jongeren. De mogelijkheden tot informatievoorziening
en ondersteuning aan allochtone mantelzorgers worden op dit moment bekeken
i.s.m. het cluster Integratie en Inburgering.
Voorstel vrijwillige inzet:
Voorgesteld wordt om de 4
uitgangspunten voor beleid vast te stellen.
a.
Beter zicht krijgen op de vrijwillige inzet in
Delft
b.
Doorontwikkeling van vrijwillige inzet waarbij het
accent wordt gelegd op modern burgerschap
c.
Verbeteren verbindingen verschillende
beleidsterreinen onderling en met het externe netwerk
d.
Stimuleren
van vrijwillige inzet bij groepen die nu nog niet bereikt worden
Voorstel
mantelzorgondersteuning:
Voorgesteld wordt om de
vier speerpunten voor het beleid vast te stellen:
a.
Lokale situatie (aanbod en vraag) in kaart brengen
b.
De informatie voorziening rondom mantelzorg
verbeteren zodat meer mantelzorgers de ondersteuningsmogelijkheden kennen die
worden aangeboden door professionele en vrijwilligers thuiszorgorganisaties
kennen.
c.
Het ontlasten van zwaar en overbelaste
mantelzorgers d.m.v. respijtzorg om uitval en fysieke en emotionele problemen
bij mantelzorgers en zorgbehoevenden te voorkomen.
d.
Het ontwikkelen van een
outreachende benadering om specifieke groepen zwaarbelaste mantelzorgers die
weinig tot geen gebruik maken van het ondersteuningsaanbod, zoals jongeren en
allochtonen, te bereiken.
Respijtzorg kan
overbelasting voorkomen en verhelpen, en zal daarom een extra aandachtspunt
binnen het beleid zijn, evenals jonge en allochtone mantelzorgers. Voor
respijtzorg en het bereiken van jonge mantelzorgers en allochtone mantelzorgers
is €100.000 beschikbaar.
Halverwege 2008 verschijnt
er een nota Vrijwillige inzet en mantelzorg waarin bovengenoemde voorstellen
zijn uitgewerkt.
Prestatieveld 5 gaat over het creëren van collectieve
voorzieningen die kunnen bijdragen dat bewoners zo zelfstandig mogelijk kunnen
functioneren en meedoen in de maatschappij. Dit zijn specifieke
basisvoorzieningen en deze zijn in het bijzonder voor Delftenaren met een
beperking. Uitgegaan wordt van inclusief beleid. Dat wil zeggen: niemand wordt
uitgesloten en de kwaliteiten en eigen kracht staan centraal. Inclusief geldt
ook voor voorzieningen. Reguliere voorzieningen moeten, daar waar mogelijk, ook
geschikt zijn voor bijzondere doelgroepen (al dan niet integraal).
Algemene doelstellingen:
·
Het bevorderen van deelname aan
het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van kwetsbare
groepen.
·
Het optimaliseren van het aanbod
aan ondersteuning, waar relevant en mogelijk in de eigen woonomgeving.
Aan welk type voorzieningen moet worden gedacht? De
volgende voorzieningen zijn bijvoorbeeld in Delft aanwezig dan wel in
ontwikkeling:
Wonen
en woonomgeving: |
Participatie
en welzijn: |
·
Realiseren
woonservicezone in iedere wijk. ·
Mogelijkheden
bieden voor woonvormen voor bijzondere doelgroepen. ·
Het
opplussen van woningen, zodat ze geschikt zijn voor rollator of
rolstoelgebruik. ·
Verbeteren
toegankelijkheid van de openbare ruimte. ·
Project verbeteren toegankelijkheid van (openbare)
gebouwen. |
·
Algemeen Maatschappelijk Werk. ·
Sociale Raadslieden. ·
Schuldhulpverlening. ·
Participatietrajecten
vanuit de Wet Inburgering, Wet Sociale Werkvoorziening en Wet Werk en
Bijstand Gedifferentieerd activiteitenaanbod, waar mogelijk op wijk- of
buurtniveau. ·
De
aanwezigheid van een maaltijdvoorziening of wijkrestaurant functie. ·
Opzetten
boodschappen- en klussendienst. ·
Initiëren
van een Burenhulpproject in Buitenhof en Vrijenban. ·
Delfts
zorgabonnement. ·
Gebruik
kunnen maken van een formulierenbrigade. ·
Collectieve
vervoersvoorziening. ·
Opzetten van telefooncirkels. |
De
gemeente heeft aandacht voor het creëren van collectieve en algemene
voorzieningen, maar ook vanuit bewoners wordt aandacht gevraagd voor dit type
voorzieningen. Zo heeft Ouderenproof Buitenhof aanbevelingen gedaan op
uitvoerings- en wijkniveau. Bijvoorbeeld op het gebied van verbreden en
verbeteren van de trottoirs, het aanbrengen van extra bankjes, verplaatsen
informatieloket en verbeteren communicatie, realiseren van ontmoetingsplekken
in de wijk en het oprichten van een telefooncirkel. Ouderenproof vraagt daarbij
aandacht voor de betaalbaarheid van voorzieningen.
Vanuit de
Wmo-teams zijn in het licht van ‘meedoen’ en sociale cohesie ook adviezen en
projectvoorstellen geformuleerd, die ook van dienst kunnen zijn voor
prestatieveld 5:
·
Burenhulpproject Tante Kwebbel
·
Klussendienst Stichting Present
·
De Social Revival Van
·
Vrijwilligerspool voor mantelzorgers
·
Levend Googelen
Inhoudelijk
is hierop gereageerd in hoofdstuk 5
De
projectvoorstellen van het werkteam Inclusieve Samenleving (zie hoofdstuk 6) en
het werkteam Kwetsbaar in ’t Kwadraat hebben ook raakvlakken met prestatieveld
5 (zie hoofdstuk 8). Deze voorstellen hebben enerzijds betrekking op de
beeldvorming en anderzijds op deelname aan de maatschappij.
Naast 2
projectvoorstellen (zie hoofdstuk 2) wil de werkgroep Inclusieve samenleving
graag kleinschalige woongroepen oprichten voor jonge mensen met een
verstandelijke beperking (concept ‘wooncirkel’). Het gaat om het realiseren van
de eerste kleinschalige woongroep voor zes jonge mensen met een verstandelijke
beperking in het centrum van Delft. Het werkteam vraagt de gemeente dit project
de ruimte te geven en het financieel te ondersteunen wat betreft de
oprichtingskosten en de inrichtingskosten.
Tot slot
is uit de commissie Wijzo en het overleg met de gezamenlijke panels
(Gehandicaptenbeleid en Werk en Inkomen) naar voren gekomen dat, nu gekozen
wordt om woningen alleen bezoekbaar aan te passen en niet logeerbaar, aandacht
geschonken moet worden aan logeermogelijkheden zodat partners en andere
gezinsleden ook ’s nachts bij elkaar kunnen verblijven.
Landelijk is de trend te zien dat in relatie met
prestatieveld 6 onderzocht wordt welke individuele voorzieningen je ook
collectief zou kunnen organiseren.
Een collectieve voorziening is namelijk over het algemeen
goedkoper dan meerdere individuele verstrekkingen en een algemene voorziening draagt bij aan de zelfredzaamheid van de
bewoner. Hij/zij is dan niet afhankelijk van een individuele aanvraag en
verstrekking van de gemeente.
a.
Collectief
in plaats van individueel
Uitgangspunt is dat wanneer een voorziening
collectief georganiseerd kan worden in plaats van individueel, dit ook
collectief aangeboden moet worden. Zoals uit de inventarisatie blijkt is er in
Delft al een aanbod en wordt dit aanbod de komende jaren ook verder ontwikkeld.
Het is interessant om vanuit het oogpunt van de individuele verstrekkingen
nader te onderzoeken of hier nog voorzieningen in ontbreken en of er nieuwe
collectieve voorzieningen ontwikkeld kunnen worden. Dit vraagstuk wordt
uitgewerkt in de nota Wonen, Zorg en Welzijn.
b.
Bundelen
onderzoeksbudget uitbouwen zorgabonnement
Hierop vooruitlopend; het huidige bereik van het
Delfts zorgabonnement (een van de collectieve voorzieningen) is gering
(ongeveer 500 deelnemers) en omvat de volgende diensten:
·
Servicecoördinator
·
Noodhulp
·
Noodlogeren
·
Gemak in
eigen huis (verrichten van kleine reparaties)
·
Belastingconsulent
·
Veiligheidsbezoek
·
Gratis
aansluiting op alarmering.
Om het
zorgabonnement te versterken is in de nota Woonservicezones Buitenhof totaal
reeds een bedrag ad € 45.000,- beschikbaar gesteld om te onderzoeken of het
abonnement uitgebreid kan worden met de volgende voorzieningen:
o
Klussen/dienstenbedrijf
o
Domotica
/ breedbandvoorzieningen
o
Consultatiebureau
voor senioren
Het bundelen van het onderzoeksbudget, maakt het
mogelijk om ook andere diensten, voortvloeiend uit punt 1, èn het onderzoeken
van mogelijkheden om het abonnement met andere passen samen te voegen met andere
bestaande passen, te betrekken bij het onderzoek. Hierbij moet aandacht zijn
voor de betaalbaarheid van het abonnement.
c. Onderzoek
logeermogelijkheden
Vanuit het panel is aangegeven dat het wenselijk is om te
onderzoeken of er een logeerhuis zou kunnen komen, zodat
partners en andere gezinsleden ook ’s nachts bij elkaar kunnen verblijven. Dit
aangezien via de Wmo-individuele voorzieningen een huis wel aangepast wordt
gericht op de mogelijkheid tot bezoek, maar niet op logeren. Veronderstelt is
dat de individuele aanpassingen te kostbaar zouden zijn en dat mogelijk een
(regionaal) logeerhuis hiertoe een oplossing zou kunnen bieden. Onduidelijk is
welke vraag er is; gaat het inderdaad om benodigde aanpassingen in een woning
of is er ook 24 uurs zorg nodig? En om hoeveel mensen gaat het? Voorgesteld
wordt om in samenhang met beleidsvraag 4 een budget van € 30.000,- in te zetten
om de vraag naar een logeerhuis te onderzoeken en als makelaar cq loket te
kunnen fungeren ten aanzien van huisvestingsvragen van bijzondere doelgroepen.
d.
Intermediërende gemeentelijke
rol
Ten aanzien van de inclusieve samenleving sluit het wooninitiatief van
het werkteam Inclusieve Samenleving aan bij
de uitgangspunten van het cluster wonen, zorg en welzijn. De gemeente
zal een intermediërende rol spelen tussen de woningcorporaties en de
initiatiefgroep. Om deze loketfunctie goed vorm te kunnen geven wordt onder
punt 3. reeds voorgesteld hier capaciteit voor vrij te maken. De gemeente ziet
geen rol weggelegd om dergelijke initiatieven in financiële zin te
ondersteunen.
In de nota Wonen, Zorg en
Welzijn wordt nader worden ingegaan op
aspecten van de inclusieve samenleving, zoals het organiseren van activiteiten
voor bijzondere doelgroepen op wijkniveau.
Voorgesteld wordt in te stemmen
met:
·
De algemene uitgangspunten van
het cluster Wonen, Zorg en Welzijn (zie inleiding).
·
Een onderzoek naar de extra inzet van collectieve voorzieningen ten
koste van individuele verstrekkingen. In de nota Wonen, Zorg en Welzijn wordt dit
verder uitgewerkt.
·
Het bundelen van de reeds
beschikbaar gestelde middelen voor het Delftse zorgabonnement en de
onderzoeksopdracht naar het versterken van het abonnement uit te breiden.
·
Het structureel beschikbaar
stellen van € 30.000,- ten laste van Wmo buget t.b.v. onderzoek naar de vraag
en mogelijkheden ten behoeve van logeervoorzieningen en het fungeren als
loket/intermediair/makelaar tussen de vraag naar huisvesting van bijzondere
doelgroepen en huisvesters, zoals corporaties.
·
Een intermedierende rol van de
gemeente tussen corporatie en initiatiefgroep ten aanzien van de ondersteuning
in het realiseren van een wooncirkel.
·
Het verzoek om een financiële
bijdrage in het opzetten van een wooncirkel af te wijzen.
Bij de
invoering van de Wmo is afgesproken in 2007 lokale beleidskaders Wmo op te stellen. Van
beleidsarm naar beleidsrijk , zoals afgesproken in de startnotitie ‘Van discussie, naar visie, naar Wmo-beleid’,
d.d. februari 2007. In aansluiting hierop heeft de gemeenteraad op 12
juli 2007 nieuwe beleidskaders vastgesteld voor de verstrekking van individuele
voorzieningen. In deze nota wordt alleen ingegaan op de hoogte van het
Persoonsgebondenbudget hulp bij het huishouden.
De
gemeente moet onder de Wmo zorgvragers voor alle individuele verstrekkingen de
keuze bieden uit Zorg in natura en Zorg in de vorm van een Persoonsgebonden
budget (Pgb)[16].
Het Pgb
is een geldbedrag waarmee iemand zelf verschillende verstrekkingen of vormen
van hulp kan inkopen. Onder de AWBZ was een soortgelijk systeem gebruikelijk
bij de verstrekking van huishoudelijke verzorging. Beperking van deze
keuzevrijheid is alleen in uitzonderlijke situaties mogelijk[17].
De hoogte van het Pgb kan de gemeente zelf bepalen. De enige eis die de wet
hieraan stelt is dat het te verstrekken budget vergelijkbaar moet zijn met een
verstrekking in natura.
In onderstaande uitwerking wordt ingegaan op de hoogte van
het Pgb voor Hulp bij het Huishouden.
Het
Wmo-werkteam PGB en hulpmiddelen heeft over het PGB het volgende geadviseerd:
·
Compensatiebeginsel
is uitgangspunt bij het vaststellen van de hoogte van een Pgb
·
Noodzakelijke
bijkomende kosten worden bij vaststelling van het Pgb meegeteld
·
Neem
naast de uurvergoeding ook de
werkgeverslasten en de overheadkosten mee in het Pgb
Het Pgb voor de hulp bij het huishouden is als systeem
overgenomen uit de AWBZ periode. Met het Pgb kan de cliënt zelf bepalen waar
hij/zij de hulp wil inkopen.[18] Het Pgb
is voor 2007 op hetzelfde niveau bepaald als onder de AWBZ (75% van het
zogenaamde CTG[19] tarief).
De overige 25% zijn kosten voor werkgeverslasten en overhead. Deze zijn niet
doorberekend in het PGB. Uitgangspunt awbz
is dat de cliënt deze kosten niet hoeft te maken.
Op basis
van deze uitgangspunten zijn Pgb-jaarbedragen bepaald, gekoppeld aan de
klassenindeling die ook gebruikt wordt voor het stellen van een indicatie.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de klassen en bedragen.
Klasse |
Uren per week |
Tarief per jaar |
1 |
0 – 1,9 |
€ 904 |
2 |
2 – 3,9 |
€ 2.714 |
3 |
4 – 6,9 |
€ 4.977 |
4 |
7 – 9,9 |
€ 7.692 |
5 |
10 – 12,9 |
€ 10.407 |
6 |
13 – 15,9 |
€ 13.120 |
Op deze
tarieven wordt nog een eigen bijdrage in mindering gebracht[20].
Hoewel uit de reacties van het Zorgkantoor, als uitvoerders van de AWBZ Pgb huishoudelijke
verzorging, blijkt dat dit systeem van Pgb goed werkt en uitvoerbaar is moet
toch worden geconstateerd, dat dit systeem een aantal onbillijkheden in zich
heeft. De meest belangrijke worden hier kort toegelicht.
·
Bij de
toekenning van het Pgb wordt géén onderscheid gemaakt naar de zwaarte van de
geïndiceerde hulp. Dit betekent dat iemand die is geïndiceerd voor HH1 met
hetzelfde bedrag kan inkopen als iemand die voor evenveel uren is geïndiceerd
voor HH2.
·
Het
gemiddeld bedrag dat een cliënt per uur kan besteden vertoont een forse daling
naarmate meer uren zorg per week nodig zijn. Iemand die voor 4 uur hulp per
week is geïndiceerd (klasse 3) kan gemiddeld per uur een bedrag besteden van €
23,93. Is iemand geïndiceerd voor bijvoorbeeld 6 uur hulp per week (eveneens
klasse 3) dan bedraagt het gemiddeld per uur te besteden bedrag € 15,95. Om het
verschil nog duidelijker te maken het (deels theoretische ) voorbeeld in geval
iemand 1,9 uur hulp nodig heeft (klasse 1) dan heeft hij gemiddeld per uur € 9,15
te besteden. Heeft iemand 2 uur nodig (klasse 2) dan heeft hij € 26,10 per uur
te besteden.
·
Uit het
voorbeeld onder het vorige punt blijkt ook dat iemand die 4 uur hulp nodig heeft een bedrag per uur te besteden heeft
dat hoger ligt dan het bedrag waarvoor de gemeente HH2 inkoopt (in 2007
gemiddeld € 22,00 per uur).
·
Dat bij
de bepaling van de hoogte van het budget de kosten voor werkgeverslasten en
overhead niet zijn doorberekend omdat de cliënt die kosten niet hoeft te maken
is in veel gevallen niet terecht. Wil de cliënt immers zorg inhuren via een
zorgaanbieder dan zullen deze kosten zeker in het in rekening gebrachte tarief
verwerkt zijn. Wil de cliënt op een andere manier zorg inhuren dan zullen
overheadkosten voor een belangrijk deel niet van toepassing zijn.
Werkgeverslasten daarentegen zullen in een belangrijk deel van de gevallen wél
verschuldigd zijn.
De gemeenteraad heeft 12 juli 2007 besloten de
verantwoording over een verkregen Pgb te laten vervallen. Op grond hiervan mag
worden verwacht dat de komende tijd meer mensen zullen kiezen voor een Pgb in
plaats van zorg in natura. Op dit moment kunnen Pgb houders ondersteund worden
door het Servicecentrum Pgb van de SVB. De diensten waarvan gebruik kan worden
gemaakt zijn:
·
Vergoeding
van bij ziekte doorbetaald loon (indien de budgethouder hiertoe wettelijk
verplicht is), het beheer van collectieve verzekeringen en het beheer van
collectieve voorzieningen;
·
Het op
verzoek van de budgethouder verzorgen van de salarisadministratie indien sprake
is van een arbeidsrelatie waarbij de budgethouder verplicht is tot inhouding en
afdracht van sociale premies en/of loonheffing op het loon van de zorgverlener;
·
Het
beschikbaar stellen van modelovereenkomsten aan alle budgethouders en het
bijhouden van deze modelovereenkomsten naar aanleiding van wettelijke
ontwikkelingen;
·
het
geven van informatie en advies op arbeidsrechtelijk terrein aan alle
budgethouders.
Voor de
diensten betaalt de gemeente een gemiddeld bedrag van € 19,40 per klant die
daadwerkelijk van deze diensten gebruik maakt.
In het
eerste kwartaal van 2007 waren er bij de SVB 32 klanten die van de diensten
gebruik maken. Door een toename van het aantal Pgb houders zullen de kosten
voor de gemeente stijgen. Zie ook prestatieveld 3.
Uit de knelpunten blijkt dat zowel de hoogte van een Pgb en de toekenning op basis
van een klassenindeling nadelige effecten heeft waar op z’n minst vraagtekens
bij kunnen worden geplaatst. Hieronder presenteren we vier alternatieven die
gebaseerd zijn op twee basisvarianten:
a.
Het
huidige klassensysteem
b.
Het
urensysteem: een systeem gebaseerd op toekenning van een budget gerelateerd aan
het feitelijk aantal geïndiceerde uren hulp.
We hanteren hierbij twee uitgangspunten:
·
de klant
wordt op een verantwoorde manier in staat gesteld de ervaren belemmeringen te
compenseren
·
Het
beschikbaar te stellen budget is
vergelijkbaar met een verstrekking in natura.
Ad a: Basisvariant: klassensysteem.
1.
handhaving
van het huidige systeem. Voordeel: het
systeem is bekend bij zowel klant,
zorgaanbieder en de gemeente. Nadeel: de vermelde knelpunten blijven
onverkort overeind. Bovendien levert dit systeem geen financiële voordelen op
wanneer de verwachte verschuiving van geïndiceerde zorg van HH2 naar HH1
realiteit wordt.
2.
handhaving
huidig systeem van klassenindeling maar met een differentiatie naar zwaarte van
de noodzakelijke zorg. De hoogte van het budget wordt gebaseerd op de prijs die
ook de gemeente betaalt voor het inkopen van de betreffende zorg en is
gerelateerd aan het gemiddeld aantal uren per klasse. Varianten zijn mogelijk
door uit te gaan van 100 % van de inkoopprijs dan wel een lager percentage. In
onderstaande tabel is uitgegaan van 100% van de (gemiddelde) inkoopprijs die de
gemeente in 2007 betaalt, € 15,00 voor HH1 en € 22,00 voor HH2.
Klasse |
Uren
per week |
Gemiddeld
|
Tarief
per jaar HH1 |
Tarief
per jaar HH2 |
1 |
0 –
1,9 |
1,45 |
1.131 |
1.658 |
2 |
2 –
3,9 |
2,95 |
2.301 |
3.374 |
3 |
4 –
6,9 |
5,45 |
4.251 |
6.234 |
4 |
7 –
9,9 |
8,45 |
6.591 |
9.666 |
5 |
10 –
12,9 |
11,45 |
8.931 |
13.098 |
6 |
13 –
15,9 |
14,45 |
11.271 |
16.530 |
Voordeel is enerzijds dat het budget is afgestemd
op zorg die nodig is en anderzijds dat de klant in voldoende mate in staat
wordt gesteld eventuele werkgeverslasten en overheadkosten te betalen. Nadeel
blijft de verschillen in de per uur te besteden bedragen. Iemand die onderaan
in de klasse is ingedeeld ontvangt eigenlijk teveel terwijl degene die bovenaan
is geïndiceerd tekort komt.
3.
urentoekenning
met gemiddeld bedrag. Deze variant is vergelijkbaar met het huidige systeem
waarbij los van de zwaarte (HH1 of HH2) van de hulp een bedrag wordt toegekend
maar dan op basis van het werkelijk aantal geïndiceerde uren hulp. Voordeel is
dat de verschillen in gemiddeld per uur te besteden bedrag wordt opgeheven.
Grootste nadeel is dat iemand die voor HH1 is geïndiceerd meer budget
beschikbaar krijgt dan in feite nodig. Voor een HH2 geïndiceerde geldt dan
uiteraard het tegenovergestelde.
4. urentoekenning
met gedifferentieerd bedrag. In deze variant wordt het budget zowel gebaseerd
op het aantal uren geïndiceerde zorg als op de zwaarte van de zorg. Daarmee is
deze variant de enige die in alle opzichten een oplossing biedt voor de
gestelde knelpunten, zeker wanneer het budget per uur gelijk wordt gesteld aan
de gemeentelijke inkoopprijs.
Financiën
Bij de keuze voor één van de alternatieven zijn naast de
inhoudelijke argumenten uiteraard ook de financiële consequenties van belang.
Bij de berekeningen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.
·
10 % van
het totaal aantal klanten HV en HH kiest voor een Pgb (= 270 klanten)
·
De
verhouding tussen Pgb houders met een indicatie HH1 en HH2, op basis van de
klanten die in 2007 zijn geïndiceerd (= ± 88 % HH1 en ± 12 % HH2).
·
De
verdeling van de Pgb houders over de klassen op basis van de indeling van
klanten die in 2007 zijn geïndiceerd.
·
De
gemiddelde inkoopprijzen HH1 en HH2 die voor 2007 gelden (resp. € 15,00 en €
22,00).
·
De
voorgestelde inkoopprijzen HH1 en HH2 voor 2008 (obv nieuwe aanbesteding; resp.
€ 16,25 en € 20,00).
Uit de
berekeningen die op basis van deze uitgangspunten zijn gemaakt blijkt, dat de
varianten waarin een differentiatie is aangebracht in de zwaarte van de zorg
voordeliger uitvallen dan de varianten waarin van een gemiddeld bedrag is
uitgegaan. Dit pleit ervoor te kiezen voor één van de varianten 2 of 4.
Worden
hierbij tevens de inhoudelijke afwegingen betrokken dan ligt de keuze voor
variant nummer 4 voor de hand. Deze variant biedt immers een oplossing voor
alle geconstateerde knelpunten en staat qua kosten op een gelijk niveau als
variant 2.
Op basis van zowel inhoudelijke als financiële overwegingen
wordt voorgesteld:
·
Om de
systematiek voor de bepaling van de hoogte van het Pgb voor HH te baseren op de
feitelijk geïndiceerde omvang en zwaarte van de hulp. Hierbij wordt de
omvang bepaald op hele uren en de
zwaarte op basis van het onderscheid HH1 en HH2.
·
De
hoogte van de uurvergoeding voor HH1 en HH2 vast te stellen op een bedrag gelijk aan 100 % van de
gemeentelijke inkoopprijs.
De
Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) viel onder de Wet Collectieve
Preventie Volksgezondheid (WCPV). Vanaf januari 2007 valt de OGGZ onder de WMO.
Binnen de OGGZ gaat het meestal om ongevraagde bemoeienis aan kwetsbare mensen
die kampen met meervoudige problemen (verslaving, schulden, dakloosheid, geen
inkomen, psychiatrische stoornissen en sociale problemen). Kenmerkend voor de
OGGZ-doelgroep is dat zij vaak onvoldoende zelfredzaam zijn niet meestal niet
duidelijk vragen om hulp.
De
complexiteit van de problematiek vraagt derhalve om oplossingen die een
outreachende hulpverleningsaanpak, ketenregie en samenwerking op beleids- en
uitvoeringsniveau vergen. De afgelopen jaren zijn er door de gemeente Delft,
i.s.m. maatschappelijke organisaties nieuwe projecten geïnitieerd om tot een
verbetering van de signalering en behandeling van de problematiek te komen:
·
Er is een stuurgroep OGGZdie in 2005 Meldpunt
Bezorgd? heeft opgericht.
·
Het
Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld is bij Meldpunt Bezorgd? Aangesloten.
·
In 2007
is gestart met het opzetten van een “Aanpak Ouderenmishandeling”.
·
Het
meldpunt Bezorgd? (waar veel organisaties en instellingen zoals Kwadraat,
Politie, Parnassia, Vrouwenopvang, Daklozenopvang, etc.) bij aangesloten zijn,
werkt aan een doorontwikkeling met aanpak bemoeizorg en regionalisering van het
Meldpunt.
·
Er wordt
gewerkt aan een stedelijke (en zelfs regionale) structuur en keten, om zo de
beste mogelijke zorg (preventief én behandelend) aan te kunnen bieden.
Delft is
als centrumgemeente voor de regio DWO verantwoordelijk voor de OGGZ,
Maatschappelijke opvang, Verslavingsbeleid,.Vrouwenopvang en Preventiebeleid.
Vanuit deze functie moet Delft zorgen voor voldoende laagdrempelige
voorzieningen op deze terreinen. Om dit te realiseren ontvangt Delft jaarlijks
een Rijksbijdrage (doeluitkering) voor Maatschappelijke
Opvang/Verslavingsbeleid en de OGGZ. Deze bijdrage is vanaf 2007 aangevuld met
extra budget voor de OGGZ. Dit budget is bedoeld voor het signaleren, opsporen,
contactleggen, toeleiden en contact houden met cliënten, alsmede ongevraagde
nazorg om terugval te voorkomen. Delft ontvangt tevens een Rijksbijdrage
(doeluitkering) voor Vrouwenopvang, en van 2004 tot 2008 een
stimuleringsbijdrage voor de aanpak van huiselijk geweld.
De OGGZ
Monitor(2005) laat een aantal ontwikkelingen zien in Delft, die een belangrijk
probleem zijn en/of kunnen worden. Bijvoorbeeld:
·
26% van
de jongeren gaf aan in de 4 weken voor het onderzoek minstens 1 keer dronken is
geweest. 9% drinkt zelfs meer dan 20
glazen alcohol per week.
·
Ook
onder ouderen en volwassenen is alcoholgebruik een groot probleem: 1 op de 5
volwassenen tot 65 jaar kan als zware drinker worden beschouwd, tegenover 1 op
de 9 ouderen.
·
Drugsgebruik
onder jongeren kan een groot probleem worden: 1 op de 11 jongeren gebruikt soms
of vaak hasj en wiet, en 2% gebruikt zwaardere drugs zoals xtc, speed en
cocaïne.
Hoewel
het grootste deel van de Delftse bevolking gezond te noemen is, kampt een kwart
van de bevolking met psychische problemen (14% lichte mate, 6% matig en 3%
ernstig). Daarnaast heeft 1 op de 7 inwoners een of meerdere schulden en
maakten 193 mensen melding slachtoffer te zijn van huiselijk geweld. Op basis
van de OGGZ Monitor 2005 onderscheiden we 4 kwetsbare groepen:
a. Dak en
Thuislozen.
b. Alcohol en
Drugsverslaafden.
c. Zorgwekkende
Zorgmijders.
d. Slachtoffers
van Huiselijk Geweld.
In 2005
zouden het 1525 Delftenaren kwetsbaar zijn. Veel problematiek staat echter niet
op zich: van de verslaafden is 14% dak of thuisloos en 11% zorgwekkende
zorgvermijder[21]. Onder
drugsverslaafden ligt het percentage daklozen zelfs op 24%. Daarnaast zijn de
meeste verslaafden verslaafd aan meerdere middelen: van de mensen met een
alcohol verslaving is 32% tevens verslaafd aan drugs, en mensen met een
drugsverslaving zijn vaak aan meerdere soorten hard en softdrugs verslaafd. Er
is dus een grote overlap in problematiek. Het Delftse aanbod moet dan ook gericht moeten zijn op een
multi-dimensionale aanpak. Deze aanpak is zowel gericht op preventie van
problemen, maar ook op de behandeling ervan en het voorkomen van een terugval.
De OGGZ en
de Maatschappelijke opvang/Vrouwenopvang zijn binnen de WMO ondergebracht in de
prestatievelden 7, 8 en 9. De scheiding tussen de prestatievelden is enigszins
kunstmatig tot stand gebracht, en beleid en doelgroepen overlappen elkaar. In
2008 verschijnt de nota OGGZ/Lokaal Volksgezondheidsbeleid. Het Lokaal
Gezondheidsbeleid, de opgenomen algemene speerpunten en de drie prestatievelden
worden in deze nota uitgewerkt.
Algemene beleidsuitgangspunten voor de OGGZ en
Maatschappelijke opvang/Vrouwenopvang voor de gemeente Delft zijn:
· Collectieve preventie.
· Vroegsignalering en outreachend werk.
· Case management en ketenaanpak.
· Maatschappelijk herstel oa ondersteuning bij schuldproblematiek etc.
· Monitoren, regionalisering en cliëntenparticipatie.
De
gemeente Delft heeft (net als vele andere gemeentes) i.s.m. het Ministerie van
VWS een plan van aanpak voor de maatschappelijke opvang ontwikkeld, KomPas.
Uitgangspunt van het Ministerie is dat 1/3 deel door de
gemeente wordt gefinancierd en 2/3 deel door de AWBZ. Daarnaast zal VWS extra
(geoormerkte) AWBZ-productieruimte toebedelen aan het zorgkantoor in de regi.
Dit kan ingezet worden voor de benodigde capaciteitsvergroting bij
AWBZ-voorzieningen wanneer de bestaande financiering niet voldoende is. Alle
gemeenten moeten daarom aangeven wat zij aan extra middelen en randvoorwaarden
nodig hebben om de plannen uit te kunnen voeren.
Er zijn in
Delft een groot aantal basisvoorzieningen maatschappelijke opvang en
vrouwenopvang aanwezig. Bijvoorbeeld verschillende voorzieningen voor de
(dag)opvang van daklozen, (ex) psychiatrische patiënten en mensen (met name
vrouwen) die te maken krijgen met huiselijk geweld. Zoals eerder beschreven
zijn bepaalde doelgroepen moeilijk bereikbaar. Dit komt ook tot uiting in het
(niet-)gebruik van de voorzieningen door bepaalde doelgroepen. Langdurig
daklozen en/of verslaafden maken nog niet of onvoldoende gebruik van de
aanwezige voorzieningen. Zaak is deze groepen ook te bereiken. Daarnaast moet
het basisvoorzieningenaanbod doorontwikkelt worden van vangnet, naar een
springplank op weg naar verbeterde levensomstandigheden.
Het plan
van aanpak Kompas heeft als ambitie om de komende jaren alle dakloze burgers en
degenen die dat dreigen te worden te voorzien van een passend individueel. Dit
is een traject gericht op wonen, zorg, dagbesteding en inkomen. Met
VWS zijn de volgende afspraken gemaakt:
·
Tussen 2008 en 2013 zijn alle daklozen in traject.
·
Voor minimaal 60% van de daklozen is huisvesting
geregeld.
·
Tussen 2008 en 2010 is dakloosheid as gevolg van
huisuitzetting tot minder dan 30% van het niveau van 2005 terug gedrongen.
·
Dakloosheid als gevolg van detentie of afwenteling
door andere instellingen komt bijna niet meer voor.
·
In 7 jaar tijd is overlastgevend gedrag
teruggedrongen tot maximaal 75% van het huidige niveau.
Daarnaast wordt een specifiek aanbod ontwikkeld
voor de ambulante hulpverlening, daderhulpverlening en kinderen als toeschouwer
binnen huiselijk geweld.
Beleidsvragen voor prestatieveld 7 zijn:
a. Realiseren
van een zo goed mogelijk aan de vraag aangepast voorzieningenaanbod dat mensen
een springplank biedt naar betere levensomstandigheden en beter bereik van
doelgroepen die nu onvoldoende bereikt worden.
b. Bieden van
mogelijkheden tot daadwerkelijke maatschappelijke re-integratie.
c. Bieden van
(preventieve) alternatieven voor maatschappelijke en vrouwenopvang.
d. Vroegtijdig
signaleren van huiselijk geweld en het bieden van een meldpunt en
laagdrempelige hulp bij huiselijk geweld.
e. Verbeteren
van het imago van daklozen.
f.
Realiseren
van de in Kompas genoemde doelstellingen.
Hieronder wordt a t/m f toegelicht.
a. Realiseren
van een zo goed mogelijk aan de vraag aangepast voorzieningenaanbod dat mensen
een springplank biedt naar betere levensomstandigheden en bereik groepen die nu
niet bereikt worden.
De
gemeente Delft wil, i.s.m. verschillende maatschappelijke partners, de huidige
basisvoorzieningen op het gebied van de OGGZ en Maatschappelijke en
Vrouwenopvang doorontwikkelen van vangnet naar springplank. Dit geldt voor: Dag-
en nachtopvang bij dak- en thuisloosheid, opvang tijdens crisissituaties,
Opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld, Begeleiding bij zelfstandig
wonen, melden van en advies bij huiselijk geweld en sociale pensions voor
mensen die zich op de reguliere woningmarkt niet kunnen handhaven.
Zoals beschreven zijn er een groot aantal
voorzieningen in Delft aanwezig, maar bereiken deze voorzieningen niet de
volledige doelgroep. Hierdoor kunnen mensen tussen wal en schip vallen. Naast
meer inzet om de volledige doelgroep te bereiken zal ook de inzet van de
ketenaanpak en casemanagement een verbetering opleveren.
b. Bieden van
mogelijkheden tot daadwerkelijke maatschappelijke re-integratie:
De maatschappelijke opvang in Nederland, ook in Delft,
kenmerkt zich tot nu toe door het bieden van de zogenaamde “bed, bad en brood”
faciliteiten. In Delft zijn er aantal basisvoorwaarden en faciliteiten
gecreëerd. De volgende stap is om deze voorwaarden en het beleid hiervoor
verder te ontwikkelen. Uitgangspunten hiervoor zijn Maatschappelijk herstel en
re-integratie. Dit vraagt om een integrale inzet van betrokken instellingen,
zorgverzekeraars maar zeker ook meer investeringen vanuit de gemeente. Hiertoe
dienen o.a. voorzieningen voor beschermd wonen te worden uitgebreid m.n. voor
de doelgroep met ernstige verslavings- en psychiatrische problematiek. Het
eerder genoemde KomPas beoogt zoveel mogelijk daklozen in een passend
individueel traject te krijgen, waartoe samenwerkingsovereenkomsten afgesloten
dienen te worden met het zorgkantoor, de corporaties en de ketenpartners in de
zorg. Met genoemde partners en de regiogemeenten wordt de behoefte- en
mogelijkheden m.b.t. maatschappelijke opvang binnen DWO nader onderzocht en
scherp gesteld.
c.
Bieden
van (preventieve) alternatieven voor maatschappelijke en vrouwenopvang:
Wanneer
iemand bij de maatschappelijke opvang of vrouwenopvang aanklopt is er al veel
leed geschied. Om te voorkomen dat mensen zover komen, kan meer ingezet worden
op andere vormen van hulp of opvang, zoals crisisopvang, short-stay
voorzieningen of ambulante gezinshulp bij huiselijk geweld. Om te voorkomen dat
mensen in de maatschappelijke of vrouwenopvang terecht komen, is voorlichting
en maatschappelijke begeleiding (bv. relatietherapie voor gezinnen) van belang.
Deze middelen kunnen preventief werken en daarmee de noodzaak tot opvang
verkleinen.
d. Vroegtijdig
signaleren van huiselijk geweld en het bieden van een meldpunt en
laagdrempelige hulp bij huiselijk geweld:
In de vrouwenopvang worden met name vrouwen
opgevangen die te maken hebben met huiselijk geweld.
Het gaat om:
·
Geestelijk
geweld gericht op het beperken van de vrijheid, ontwikkeling en
zelfontplooiing.
·
Lichamelijk
geweld, waaronder eer gerelateerd geweld.
·
Financieel
geweld, gericht op het financieel afhankelijk houden van de ander.
·
Verwaarlozing.
De Vrouwenopvang biedt onderdak, begeleiding, informatie en
advies aan vrouwen die al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten
in verband met bovenstaande problemen.
Het gemeentelijk beleid richt zich met name op het vroegtijdig signaleren van
huiselijk geweld, het bieden van een loket waar men terecht kan met huiselijk
geweld problematiek en het bieden van een laagdrempelig- en samenhangend
hulptraject. Hiertoe is extra geld beschikbaar gesteld vanuit de eerder
genoemde stimuleringssubsidie voor de aanpak van huiselijk geweld.
Een specifieke vorm van huiselijk geweld is eergerelateerd
geweld. De aanpak van eergerelateerd geweld richt vooral op bescherming,
preventie en strafrechtelijke aanpak. De aanpak is een coproductie met het
programma Veiligheid.
Naast eergerelateerd geweld is ouderenmishandeling een specifieke
vorm van huiselijk geweld. Steeds meer ouderen krijgen te maken met vormen van
fysiek en psychisch geweld. Dit wordt voornamelijk gedaan door familieleden. Om
deze problematiek aan te pakken zal er
nauw worden samengewerkt met instanties en organisaties die te maken hebben met
ouderen of deze doelgroep vertegenwoordigen.
De maatschappelijke opvang is typisch een terrein waar veel
over cliënten gepraat wordt in de sfeer van wat goed voor hen zou zijn. De
gemeente wil en zal meer in gesprek gaan met cliënten zelf via o.a. de
cliëntenraad van de opvang.
e.
Verbeteren
van het imago van daklozen:
De
doelgroep daklozen, waarvan een groot deel kampt met psychiatrische- en/of
verslavingsproblematiek, heeft te maken met een slecht imago. Vaak is de eerste
associatie overlast, criminaliteit, etc. Bovendien neigt de publieke opinie
steeds meer naar “eigen schuld”. Het WMO werkteam Kwetsbaar in “t Kwadraat heeft met het plan “Samen Stadsgenoot” [22]een
voorstel gedaan om door ludieke acties het andere gezicht van mensen met
dakloosheidproblematiek te laten zien. Het gaat om activiteiten als het
uitdelen van soep, muziek maken en straattheater. Deze activiteiten zullen
gedurende 2 jaar (08/09) plaatsvinden, en zal o.a. bestaan uit een voorstelling
op scholen over het leven en de leefomstandigheden van dak en thuislozen in
Delft (kosten 30.000 euro). Het ‘andere gezicht’ moet ook na 2009 zichtbaar
blijven. De gemeente zal samen met het werkteam mogelijkheden onderzoeken om
structureel te werken aan imagoverbetering van daklozen.
f.
Realiseren
van de in Kompas genoemde doelstellingen.
De
doelstellingen staan beschreven in paragraaf 8.2.2.
Voorgesteld wordt:
·
De komende jaren investeren in het terugdringen van
dakloosheid door o.a. KomPas. Een voorstel met investeringsramingen betreffende
gemeentelijke- en AWBZ middelen wordt in oktober ingediend bij het Ministerie
van VWS. Na goedkeuring kan een daadwerkelijk plan van aanpak worden opgesteld.
·
Binnen
de maatschappelijke opvang te investeren in een gedifferentieerd aanbod waarbij
mensen ook in een vroegtijdig stadium kunnen worden geholpen. Elke doelgroep
zal in dit aanbod een plekje moeten kunnen, ook weer er nog geen sprake is van
de noodzaak tot crisisopvang. Dit wordt uitgewerkt in de nota OGGZ/Volksgezondheid.
·
Het
voorstel van het Werkteam Kwetsbaar in ’t Kwadraat jaar te honoreren op
voorwaarde dat dit project in 2008 en 2009 zal worden uitgevoerd én het niet
blijft bij een eenmalige activiteit maar dat er in samenwerking gekeken wordt
naar structurele inpassing van dit vraagstuk binnen het maatschappelijke
opvangbeleid.
Het vroegtijdig signaleren van problemen (verslaving, schulden, dakloosheid, geen inkomen,
psychiatrische stoornissen en sociale problemen) is van groot
belang. Door vroegtijdige signalering, gevolgd door adequate hulp, kan veel
leed voor de cliënt en de samenleving voorkomen worden. Tijdig signaleren is hierbij essentieel. Het
Meldpunt Bezorgd? Vervult een belangrijke rol bij de signalering van huiselijk
geweld. Daarnaast zorgt het Meldpunt
voor het toeleiden van de cliënt naar de juiste organisaties. Deze
organisaties ontwikkelen gezamenlijk een integraal aanbod voor de individuele
cliënt. ‘Casemanagement’ is voor deze
cliëntgerichte aanpak een belangrijk instrument. Echter, alleen het behandelen van de psychische problemen van een
cliënt is niet voldoende. Zorgverlening aan een cliënt is pas effectief als:
·
een aantal zorgpunten (bv. schulden, eventueel
dreigende huisuitzetting) zijn
weggenomen;
·
er mogelijkheden zijn voor de cliënt tot het
creëren van een sociaal netwerk,
·
en er een passende vorm van dagbesteding ontwikkeld
kan worden.
De aanpak moet dan ook multi-dimensionaal zijn. Dat
wil zeggen dat de aanpak zich naast behandeling moet richten op het wegnemen
van andere problemen. Dit kan bijvoorbeeld door de inzet van schuldsanering en
budgettering van het inkomen.
Beleidsvragen
zijn:
a. Signaleren
en bestrijden van risico factoren op het gebied van de OGGZ.
b. Bereiken
en begeleiden van (groepen) kwetsbare personen.
c. Ondersteunen
van meldpunten voor signalen van een dreigende crisis.
d.
Bevorderen
van samenwerking en het maken van afspraken tussen betrokken organisaties over
de uitvoering van de OGGZ.
Hieronder
wordt a t/m d toegelicht.
a. Signaleren
en bestrijden van risico factoren op het gebied van de OGGZ:
Het signaleren van cliënten die dreigen te ontsporen en
wiens klachten een gevaar voor zichzelf of anderen kunnen vormen is van groot
belang. De samenleving moet plek bieden aan deze cliënten. Tegelijkertijd
moeten burgers ook tegen mogelijke overlast door deze groep beschermd worden.
Organisaties moeten een sterker en duidelijker beleid gaan ontwikkelen rondom
de preventie van dreigende situaties. Dit betekent een meer outreachende
benadering om zo ontsporing en verdere problematiek te voorkomen en/of
vroegtijdig te behandelen. Het bestrijden van risicofactoren die ontsporing
kunnen verergeren of versnellen is essentieel. Sociaal isolement is een
risicofactor. Door intensivering van het project “Sociaal Isolement” wordt dit
tegengegaan. Ook omwonenden en verenigingen zoals buddynetwerken kunnen hieraan
bijdragen. Tijdens de behandeling is het verminderen van sociaal isolement
belangrijk om een zo optimaal herstel in de samenleving te bewerkstelligen.
Voor de signalering van problemen is ook de voortzetting van de OGGZ monitor
van belang.
b. Bereiken
en begeleiden van (groepen) kwetsbare personen:
Het
bereiken van groepen kwetsbare personen is niet eenvoudig. Het bereik van
organisaties is laag. Een vraag bij deze groep is soms ook ‘wie is
verantwoordelijk voor deze doelgroep/’. Om de OGGZ-doelgroep beter te bereiken
en de begeleiding van deze cliënten te verbeteren moeten organisaties meer
outreachend gaan werken. De rol van casemanager is hierbij van belang. Ook het
wegnemen van factoren die de behandeling kunnen belemmeren zijn belangrijk voor
een succesvolle oplossing van de problematiek rondom een cliënt.
De focus
moet dan ook niet alleen liggen op behandeling van psychische problemen, maar
ook het oplossen van sociaal-economische zorgpunten, zoals schulden door
schuldsanering/budgettering. Samenwerking tussen instellingen aan een
multifprobleemaanpak moet het uitgangspunt zijn. Case management en ketenaanpak zijn j sleutelbegrippen om
maatschappelijk herstel van de cliënt mogelijk te maken. De gemeente Delft zet
zich daarom meer in voor samenwerking tussen organisaties en meer mogelijkheden
tot maatschappelijk herstel. Deze mogelijkheden kunnen bestaan uit
schuldsanering en het creëren van mogelijkheden tot dagopvang en het vinden van
werk.
c. Functioneren
als meldpunt voor signalen van een dreigende crisis:
De gemeente Delft vervult door Meldpunt OGGZ en Meldpunt
Bezorgd? een regierol bij de signalering van een dreigende crisis. De gemeente
zorgt voor de financiering van deze
meldpunten en faciliteert de samenwerking
met de relevante partijen. Doel is om een eenduidige frontoffice in de
gemeente te hebben. In de backoffice wordt samengewerkt met alle relevante
partijen. Vanuit hier vindt casemanagement plaats.
Van maart 2005 tot juni 2006 ontving Meldpunt Bezorgd? 451
aanmeldingen. Het merendeel door instanties en hulpverleners, zoals politie en
maatschappelijk werk. Het meldpunt is geen crisishulp instantie, maar verwijst
indien nodig door naar instanties die betrokken zijn bij het opvangen van
mensen in crisissituatie. Daarnaast vind er uitwisseling plaats tussen de
betrokken instanties (o.a. gemeente, GGZ, Kwadraat, BWD), al is de samenwerking
nog niet optimaal te noemen. Om een zo goed mogelijk werkend loket te creëren,
is samenwerking van groot belang en dus een belangrijk verbeterpunt.
d. Bevorderen
van samenwerking en het maken van afspraken tussen betrokken organisaties over
de uitvoering van de OGGZ:
Samenwerking (regie, ketenaanpak) is nodig voor een
optimale uitvoering van de OGGz.. Veel instanties behandelen een deel van de
problematiek van een cliënt, maar hebben nog te weinig aandacht voor andere aspecten
die buiten hun werkveld vallen. Daardoor kunnen omringende problemen niet
aangepakt worden, wat de kans op terugval zal vergroten. Door een verbetering
van de samenwerking binnen de ketenaanpak kunnen deze diensten worden
geoptimaliseerd en kunnen de cliënten zo goed mogelijk geholpen worden. Hierbij
kan men denken aan het maken van prestatieafspraken met zorginstellingen maar
ook aan het aansluiten van de OGGZ problematiek aan de jeugdketen (JGZ, BJZ,
zorgcoördinatie). Verbetering van crisisopvang kan bereikt worden door het
maken van betere afspraken tussen psychiatrie en politie, en door een beter
gebruik van de BOPZ. Daarnaast wordt rondom de OGGZ op dit moment een regionale
agenda opgesteld, met als doel een regiobeleid te ontwikkelen om zo de dienstverlening
te optimaliseren. Dit is al langer het geval rondom het verslavingsbeleid en
het beleid rondom huiselijk geweld.
Voorgesteld wordt om:
·
De
komende jaren in te zetten op het verbeteren en optimaliseren van het
vroegtijdig signaleren van OGGZ problematiek in Delft. Collectieve preventie is
hierbij belangrijk.
·
In te
zetten op het verbeteren van het toeleiden en begeleiden van cliënten binnen
zorginstellingen. Om dit te bereiken moeten partijen meer gaan samenwerken en
afspraken maken over de uitvoering van het OGGZ beleid.
Het hebben van een verslaving kan grote gevolgen hebben
voor zowel de verslaafde, zijn naaste omgeving en de samenleving waarin hij
participeert. Een verslaving kan psychische en fysieke schade toebrengen aan de
verslaafde en hem beperken in zijn maatschappelijk functioneren. Zo hebben
verslaafden o.a. moeite met het vinden en behouden van werk, het aangaan van sociale
contacten en het budgetteren van hun inkomen. Maar niet alleen de verslaafde
ondervindt last, de maatschappij krijgt ook te maken met de gevolgen van
verslaving. Verslaving leidt niet zelden tot maatschappelijke schade en
overlast zoals criminaliteit en overlast op straat. De gemeente Delft wil
het gebruik van genotmiddelen
ontmoedigen en de risico’s van gebruik beperken voor zowel de gebruiker zelf,
diens omgeving en de maatschappij als
geheel.
De gemeente wil ervoor zorgen dat mensen met een verslavingsproblematiek
zo zelfstandig mogelijk kunnen
functioneren en naar vermogen (weer) deelnemen aan de samenleving zonder dat
zij overlast voor hun omgeving veroorzaken. Hiervoor is het noodzakelijk om een
zo sluitend zorg- en ondersteuningsaanbod rondom de cliënt te creëren.
Afgelopen jaren heeft de gemeente zich al ingezet voor het oplossen van de
verslavingsproblematiek. Zo zijn er een groot aantal voorlichtingen en
informatiepunten voor de preventie van verslaving en zijn er ook een aantal
behandelpunten in gemeente Delft. Het steeds groter wordende probleem van
jongeren die steeds jonger en vaker alcohol drinken en daarmee het risico lopen
al op jongere leeftijd verslaafd te raken is een belangrijk aspect van het
verslavingsbeleid.
Beleidsvragen
voor prestatieveld 9 zijn:
a. Extra
aandacht voor jeugdige drinkers.
b. Verhoging leeftijdsgrens.
c. Realiseren
van een rond de cliënt georganiseerd sluitend aanbod van hulp, opvang en zorg.
d. Het
bevorderen van het behoud van of herstel van aansluiting bij de maatschappij
door verslaafden en gebruikers.
e. Handhaving,
controle en toezicht van verslaafden,met name op het gedrag in de openbare
ruimte.
f.
Monitoren van de situatie omtrent verslaafden en
gebruikers.
Hieronder wordt a t/m f toegelicht.
a. Extra
aandacht voor jeugdige drinkers
De gemeente wil nog d.m.v. een
actief voorlichtingsbeleid het starten met het gebruik van alcohol en drugs
zoveel mogelijk tegengegaan. Doel is om jongeren en ouders voor te lichten over
de gevolgen van drugs en alcoholgebruik, om zo verslaving vanaf jonge leeftijd
te voorkomen. Uit landelijke onderzoek is gebleken dat er een zorgelijke
situatie is ontstaan m.b.t. het alcoholgebruik onder jongeren. Drinken op jonge
leeftijd kan o.a. ernstige gezondheidsschade opleveren. Een effectieve aanpak
bestaat naast voorlichting vooral uit wettelijke handhaving m.b.t.
verkrijgbaarheid van alcohol. Omdat de mogelijkheden voor de gemeente om
wettelijke aanpassingen te doen beperkt zijn, is ook de rol van de ouders erg
belangrijk. Zij dienen actief te worden betrokken bij het terugdringen van deze
problematiek.
De gemeente kiest voor een
geïntegreerde aanpak vanuit verschillende beleidsterreinen zoals (gezondheids)
zorg, jeugdbeleid, onderwijs, volkshuisvesting, sociale dienst en het welzijnsbeleid
. Ook de diverse instellingen binnen de gemeente moeten de problemen integraal
aanpakken en een beleid opstellen waarbij individuele trajecten t.b.v. de
jeugdige verslaafden het uitgangspunt vormen. Belangrijk bij het ontwikkelen
van een plan van aanpak is de vraag hoe de ouders en de school bij de aanpak
van de problematiek kunnen worden betrokken. Deze te ontwikkelen werkwijze
wordt verankerd binnen de jeugd-gezondheidsstructuur en wordt verankerd in de
Jeugdnota. Het bereik van mensen met alcoholproblematiek door de zorg is nog
steeds beperkt, al lijkt deze tendens lijkt zich te keren. Er is namelijk
sprake van een toenemend aantal zorgvragers op dit gebied. Opvallend is dat
hier jongere zorgvragers bij zitten dan voorheen. Actieve signalering en
toeleiding, o.a. binnen de eerste lijnsgezondheidszorg en de jeugdketen, vormt
een belangrijk aandachtspunt. Ook het tegengaan van de verkoop van drugs en het
tegengaan van alcoholverkoop aan jongeren onder de 16 is een belangrijk
preventief middel. Hiervoor zal worden samengewerkt met de politie.
b.
Verhoging leeftijdsgrens
Op 1 juni 2007 hebben de ministers van
Volksgezondheid en Binnenlandse Zaken de intentie uitgesproken om gemeenten de
wettelijke vrijheid te geven de leeftijdsgrens van vertrekking van alcohol aan
minderjarigen, te verhogen van 16 naar 18 jaar. Eveneens zou de handhaving van
deze maatregel in handen komen van de gemeente. Hiervoor is nu de Voedsel en
Warenautoriteit (VWA) verantwoordelijk.
Zodra deze wetswijziging aan de orde is, gaat de
gemeente Delft in deze ontwikkeling mee. Daarvoor kan deze leeftijdsverhoging
als voorschrift in de Drank- en Horecaverordening worden opgenomen. Daarop kan
beter worden gehandhaafd. Er moet worden gelet op de regionale uitstraling. Als
alleen Delft beleid aan de landelijke wetswijziging aanpast, werkt de aanpak
minder goed en ervaren andere omliggende gemeente hierdoor overlast. Half
oktober 2007 ontvangt u hierover een uitgebreidere nota.
c. Realiseren
van een rond de cliënt georganiseerd sluitend aanbod van hulp, opvang en zorg:
Om de
cliënt zo goed mogelijk te helpen en de problematiek rondom een cliënt zo goed
en snel mogelijk op te lossen, is het noodzakelijk om een goed sluitend aanbod
van hulp, opvang en zorg te creëren. Er komt per cliënt een integraal opgesteld
hulpverleningsplan. Belangrijke elementen in dit plan zijn:
·
Integraliteit:
het opstellen van een plan van aanpak dat alle leefgebieden beslaat.
·
Betrokkenheid
cliënt: het plan moet met de cliënt samen worden opgesteld.
·
Gecoördineerde
hulpverlening.
·
Bekostigingswijze:
bij het opstellen van het plan wordt expliciet bekeken of de cliënt recht heeft
op zorg vanuit de AWBZ of de basisverzekering.
Daarnaast
is ook aandacht voor de outreachende zorg t.b.v. verslaafden die nu niet- of
onvoldoende worden bereikt. Hiertoe wordt in 2008 gestart met een
“bemoeizorgteam”. Dit team zal nauw samenwerken met het meldpunt Bezorgd?. Er
wordt o.a. extra ingezet op de behandeling van alcoholverslaving vanwege een
sterk toenemende hulpvraag. Samenwerking met andere partijen binnen de zorg
(o.a. maatschappelijke opvang, psychiatrie en eerste lijnsgezondheidszorg)
staat hoog op de agenda.[23]
d. Het
bevorderen van het behoud van of herstel van aansluiting bij de maatschappij
door verslaafden en gebruikers:
Wanneer de
cliënt is afgekickt en blijvend clean is, of zijn verslaving onder controle
heeft, gaat de aandacht uit naar:
·
het
voorkomen van terugval;
·
het
vinden van een passend aanbod aan voorzieningen om aansluiting bij de
maatschappij terug te vinden of behouden.
Het
opbouwen van een andere sociale omgeving (netwerk) waarbij de verslaving niet
meer centraal staat is een belangrijke stap. Onderwijs, een goede huisvesting
en deelname aan (sport) vereniging kunnen hieraan bijdragen. De gemeente Delft
zet dan ook in op het zorgen voor een passend aanbod van zinvolle dagbesteding
en woonruimte aan zowel verslaafden als ex-verslaafden/gecontroleerd
gebruikers.
e. Handhaving,
controle en toezicht van verslaafden,met name op het gedrag in de openbare
ruimte:
Om te voorkomen
dat verslaafden overlast geven en schade aanbrengen aan de openbare ruimte moet
er voldoende controle en toezicht zijn op deze risicogroepen. Bijvoorbeeld,
handhaving en controle op drugsverkoop en het aanbieden van beschermde
woonvormen. Naar verwachting zullen er de komende jaren meer voorzieningen
komen voor mensen met verslavingsproblematiek of psychiatrische problematiek.
Niet alle buurten zullen hier blij mee zijn, en zullen weerstand bieden. Vraag
voor de gemeente is dan ook hoe het verslavingsbeleid vorm te geven: moeten er
bv. “gebruikersplekken” komen waar verslaafden in een veilige, schone omgeving
kunnen gebruiken? En zo ja, waar in de stad zouden deze plekken dan moeten
komen? Op dit moment wordt er onderzoek verricht naar de beste (best passende)
mogelijkheden om vorm te geven aan het verslavingsbeleid.
f.
Monitoren
van de situatie omtrent verslaafden en gebruikers:
Om te
voorkomen dat problemen escaleren, en om juist en adequaat in te kunnen
springen op actuele ontwikkelingen moeten de ontwikkelingen gemonitored worden.
·
in te zetten op verslavingspreventie
·
in te zetten op een integrale aanpak van
maatschappelijke en individuele verslavingsproblematiek. Voor deze ketenaanpak
is samenwerking
tussen partners en de gemeente belangrijk,
In dit hoofdstuk worden de kosten voor
projectvoorstellen uit hoofdstuk 3 t/m 8 per prestatieveld samengevat. We maken
hier onderscheid tussen incidentele subsidies en structurele kosten.
Prestatieveld |
Projectvoorstel |
2008 |
2009 |
2010 |
Totaal |
1 |
Combinatie Tante kwebbel, Stichting present,
levend googlen en burenhulp |
€ 25.000 |
|
|
€
25.000 |
|
SRV |
€ 25.000 |
€ 25.000 |
|
€
50.000 |
|
Delftse Jutters |
PM |
|
|
|
2 |
School
adopteren |
€ 12.500 |
€ 12.500 |
€ 12.500 |
€
37.500 |
|
Workshops voor kinderen op scholen |
€ 30.000 |
|
|
€
30.000 |
|
Netwerk/platform ouders |
€
5.000 |
€ 5.000 |
|
€
10.000 |
7 |
Samen stadsgenoot |
€ 15.000 |
€ 15.000 |
|
€
30.000 |
|
|
|
|
|
|
|
Totaal |
€ 112.500 |
€ 57.500 |
€ 12.500 |
€
182.500 |
De structurele uitgaven kunnen maximaal € 3 ton
bedragen. Dit is € 1 ton voor extra inzet op het gebied van
mantelzorgondersteuning en vrijwilligerswerk.
Prestatieveld |
Projectvoorstel |
2008 |
2009 |
2010 |
1 |
Combinatie Tante kwebbel, Stichting present,
levend googlen en burenhulp |
|
€
50.000 |
€
50.000 |
3 |
Digitaal loket |
€
59.969 |
€
56.187 |
€
67.000 |
4 |
Mantelzorg en informele zorg |
€
100.000 |
€
100.000 |
€
100.000 |
5 |
Kleinschalige woongroep en logeermogelijkheden |
€
30.000 |
€
30.000 |
€
30.000 |
Cliënten
en burgerparticipatie |
Wmo-raad |
€
30.000 |
€
30.000 |
€
30.000 |
|
Totaal |
€
219.969 |
€
266.187 |
€
277.000 |
In de WMO wordt aan gemeenten de verplichting opgelegd om
op een interactieve manier tot besluitvorming te komen en het beleid op een
horizontale manier te verantwoorden. Daarnaast geldt er een verticale
verantwoordingsplicht naar de minister. Uitgangspunt voor de horizontale verantwoording
zijn de beleidsdoelstellingen die binnen de gemeente zijn geformuleerd en door
de gemeenteraad zijn goedgekeurd. In zogenaamde uitwerkingsnota’s worden deze
concrete beleidsdoelstellingen vastgelegd. Op basis daarvan kan over de
behaalde resultaten door het college van B&W verantwoording worden afgelegd
aan de raad en kunnen resultaten aan de burgers worden teruggekoppeld. Voor de
verantwoording aan de minister is een vergelijkingskaart ontwikkeld waarin de
minimale verantwoordingseisen staan. Deze eisen worden integraal meegenomen in
de beleidsontwikkeling en de gemeentelijke verantwoordingscyclus.
Beleidsinformatie is belangrijk in het
verantwoordingsproces. Voor het genereren van deze informatie ontwikkelt de
afdeling Onderzoek en Statistiek (O&S) van de gemeente Delft de zogenaamde
WMOnitor en voert deze ook in eigen beheer uit. Periodiek wordt nagegaan en
vastgesteld of en in hoeverre de beleidsdoelstellingen zoals vastgelegd in de
deelnota’s (OGGZ, Jeugd, WZW, Samenwerken aan sterken wijken) zijn
gerealiseerd. In overleg met de betrokken programmamanagers en beleidsadviseurs
zal steeds worden gezocht naar geschikte manieren om dit te meten. O&S zal
in sterke mate gebruik gaan maken van GGD-onderzoek. Dit onderzoek wordt in
samenwerking met O&S verdiept tot buurtniveau. Ook zal het onderzoek zich
richten op sociaal welbevinden, psychische stoornissen en sociaal isolement.
Het is de taak van O&S de verschillende informatiestromen zodanig te bundelen
dat zij bijdragen aan het verantwoordingsproces en het bijstellen en het verder
ontwikkelen van beleid. De beleidsmonitor, inclusief de Gezondheidsatlas wordt
het jaar van de beleidsontwikkeling van de Wmo gepubliceerd.
Het is belangrijk dat burgers en vertegenwoordigende
organisaties vaker dan eens in de vier jaar hun mening kunnen geven over het
Wmo-beleid en de uitvoering. Zij moeten hun tevredenheid, knelpunten of wensen
over welzijn en zorgvoorzieningen thuis, in hun wijk regelmatig kunnen uiten.
Dat gebeurt in jaarlijkse klanttevredenheidsonderzoeken (KTO) die onderdeel
uitmaken van de WMOnitor. In overeenstemming met de wet worden in Delft
jaarlijks voor 1 juli de uitkomsten gepubliceerd van het
klanttevredenheidsonderzoek over het voorgaande kalenderjaar. Op basis van de
resultaten hieruit kunnen het beleid en de uitvoering indien nodig bijgestuurd
worden. Hoewel wettelijk verplicht is om een KTO te houden, is er geen
verplichting ieder jaar een KTO over het hetzelfde thema uit te voeren. Het jaarlijkse KTO kan zich richten op
verschillende thematieken. Dit betekent dus dat bijvoorbeeld niet ieder jaar een KTO over
mantelzorgondersteuning, maar bijvoorbeeld tweejaarlijks. Een jaarlijks KTO
kost relatief veel werk in relatie tot de opbrengsten. Dit geldt voor zowel de
gemeente als de uitvoerende organisaties.
Aangezien een belangrijke basis voor de verzameling
van beleidsinformatie wordt gevormd door de centrale beleidsdoelstellingen in
de uitwerkingsnota’s van de WMO, wordt O&S ook betrokken bij de formulering
daarvan. Verantwoordelijkheid voor de beleidsdoelstellingen ligt bij het
programmamanagement en de betrokken beleidsadviseurs. De tweejaarlijkse update
van de uitwerkingsnota’s wordt mede gebaseerd op tussentijdse
onderzoeksresultaten en bij het opnieuw formuleren van doelstellingen zal
O&S steeds aanschuiven. Op deze wijze kan O&S meedenken over de doelen
per beleidsterrein en/of prestatieveld en ook de resultaten die zijn behaald in
onderlinge samenhang met elkaar presenteren.
Het
college van B&W van Delft heeft ervoor gekozen om haar prestatiegegevens
WMO-breed te verzamelen aan de hand van de door SGBO ontwikkelde Benchmark WMO
die uit verschillende onderdelen bestaat. In 2007 doet de gemeente Delft samen met bijna 200 gemeenten mee aan de
basisbenchmark gecombineerd met het tevredenheidsonderzoek cliënten. Daarnaast
doet de gemeente Delft mee aan de benchmarks voor enerzijds individuele
verstrekkingen en anderzijds vrijwilligerswerk en mantelzorg. Verschillen
tussen Delft en andere gemeenten die naar voren komen uit de benchmark bieden
aanknopingspunten om inspiratie bij andere gemeenten op te doen en na te gaan
waar de verschillen vandaan komen. De vragen uit de verschillende onderdelen
van de benchmark worden meegenomen in de WMOnitor.
·
De
uitvoering van de Wmo te monitoren middels de vier deelnota’s middels de
WMOnitor
·
In te
stemmen met het voorstel over de cyclus en de opzet van de themagewijze klanttevredenheidsonderzoeken
Bijlage Verklarende Woordenlijst
AWBZ Algemene
Wet Bijzondere Ziektekosten
BAW Bijzondere
aandacht Woonproblematiek
BIZ Bureau
Informele Zorg
BJZ Bureau
Jeugdzorg
BOPZ Wet
Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen
BOS Buurt
Onderwijs Sport
BVW Bureau
Vrijwilligerswerk
BWD Breed
Welzijn Delft
CIZ Centrum
Indicatiestelling Zorg
CJG Centrum
voor Jeugd en Gezin
CPGGZ Collectieve
Preventie Geestelijke Gezondheidszorg
DWO Delft, Westland,
Oostland
GGD Gemeentelijke
Gezondheidsdienst
GGZ Geestelijke
Gezondheidszorg
HH1/HH2 Huishoudelijke
Hulp 1 / 2
JGZ Jeugd
Gezondheidszorg
JIP Jongeren
Informatie Punt
KTO Klant
Tevredenheidsonderzoek
MOVO Maatschappelijke
Opvang Vrouwen Opvang
OGGZ Openbare
Geestelijke Gezondheidszorg
PGB Persoonsgebonden
Budget
RMO Raad
Maatschappelijke Ontwikkeling
SOD Stichting
Ouderenwerk Delft
VTV Stichting
Vrije Tijd en Vorming
WCPV Wet
Collectieve Preventie Volksgezondheid
WCT Wijk
Coördinatie Teams
Wijzo Commissie
Welzijn Integratie Jeugd Zorg en Onderwijs
WMO Wet Maatschappelijke Ondersteuning
WVG Wet
Voorziening Gehandicapten
WW Welzijnswet
WZW Wonen,
Zorg en Welzijn
ZVP Zorg
Vernieuwingsprojecten
[1] Vastgesteld in de startnotitie januari 2007
[2] Dit is wettelijk vastgelegd
in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning
[3] Prestatiesubsidie: de
prestatiesubsidie heeft de intentie om een relatie te leggen tussen de door de
gemeente essentieel geachte activiteiten/resultaten die bijdragen aan het
realiseren van beleidsdoelen én de subsidie. Veelal is deze subsidie gekoppeld
aan een professionele organisatie met beroepskrachten. Met deze organisaties worden afspraken gemaakt over
de te leveren producten, prestaties en kwaliteit (producten- en
prestatieovereenkomst)
[4] Is voorstel in Programmabegroting 2008. Uitwerking in Jeugdnota 2008.
[5] De verantwoordelijkheid is
vastgelegd in de Wet op de jeugdzorg in de zogenaamde 5 gemeentelijke functies.
Die functies zijn onderdeel van prestatieveld 2 van de Wet maatschappelijke
ondersteuning: op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen
met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden.
[6] Wet Werk en Bijstand
[7] Hiertoe
is het bestaande fysieke loket van de SOD - het Informatiepunt Ouderen -
omgevormd tot het breed geïntegreerde en onafhankelijke Startpunt wonen zorg
welzijn
[8] Met
het klantcontactcentrum (KCC) binnen de
gemeente Delft zijn afspraken gemaakt, dat het Startpunt daar waar mogelijk
aansluit op KCC, met name op het gebied van digitale dienstverlening.
[9] Hulp
bij het huishouden, voormalige WVG-hulpmiddelen, aanleunwoningen).
[10] Het
besluit over het toekennen van een voorziening en het behandelen van een
eventueel bezwaarschrift tegen dat besluit wordt door de gemeente verzorgd.
[11]
Aanbesteding is nodig wanneer de waarde van de opdracht hoger is dan €
220.000,=. Is die waarde lager maar nog altijd boven € 100.000,= dan zal een
inkoopprocedure gevolgd moeten worden waarbij aan minimaal drie partijen
offerte wordt gevraagd.
[12] Stichting PP, delft 2007.
[13] Cijfers
op basis van onderzoek Stichting PP: Resultaat Quick Scan Ondersteuning
mantelzorgers en vrijwilligers, maart 2007.
In 2001 werd door het SCP geschat dat in Nederland per kalenderjaar 3,6
miljoen mensen van boven de 18 jaar mantelzorg verleend. Van dit aantal voelde
7% zich overbelast, met name mantelzorgers die langer dan 3 maanden voor meer
dan 8 uur per week zorgen, of verzorgers van terminale patiënten.
[14] Voor volledige voorstel zie
“De werkteams aan zet”: project en beleidsvoorstellen WMO werkteams
[15] Bereik BIZ: 172
geregistreerde mantelzorgers in Delft, +/- 10 deelnemers per keer aan cursussen
en 15 à 20 per contactbijeenkomst. Bereik BVW: 180 tot 200 matches in 2006.
[16] Zorg
in natura wil zeggen dat de zorg door een zorgaanbieder wordt geleverd.
[17] Zie notitie individuele
voorzieningen juli 2007
[18] Dat kan bij een organisatie
maar ook in de kring van gezinsleden, vrienden of bekenden zijn.
[19] College
Tarieven Gezondheidszorg
[20] Onder de Wmo is het heffen
van een eigen bijdrage verplicht
[21] Zie bijlage.
[22] Zie
‘De werkteams aan zet!: project en beleidsvoorstellen van de WMO werkteams’ uit
2007.
[23] Zoals eerder gezegd zijn er
een aantal thema’s die meerdere prestatievelden overlappen. Bemoeizorg past ook
binnen prestatieveld 8.