Inhoudsopgave Discussienotitie Wmo

1. Inleiding. 4

1.1 De wet in het kort 4

1.2 Delftse Wmo-geschiedenis. 4

1.3 Samenhang Wmo-nota en deelnota’s. 4

1.4 Leeswijzer 5

2. Gemeentebeleid en de Wmo. 6

2.1 Uitgangspunten gemeente Delft 6

2.2 Uitgangspunten Wmo. 7

2.3 Dwarsverbanden met andere beleidsterreinen. 7

3. Financieel kader, beleids- en subsidiecyclus. 9

3.1 Inleiding. 9

3.2 Budgetflexibiliteit 9

3.3 Financieel kader Wmo. 9

3.4 Ruimte nieuw beleid. 16

3.5 Samenvattend: 16

3.6 Afstemmen beleidscyclus en subsidiecyclus. 16

3.7 Voorstel 18

4. Burger en cliëntenparticipatie. 19

4.1 Inleiding. 19

4.2 Wat is verplicht onder de Wmo?. 20

4.3 Formele participatiemodellen. 20

4.4 Voorstel 23

5. Cluster Samenwerken in de Wijken. 25

5.1 Inleiding. 25

5.2 Uitgangspunten prestatieveld. 25

5.3 Beleidsvragen. 25

5.4 Voorstel 27

6. Cluster Jeugd. 29

6.1 Inleiding. 29

6.2 Uitgangspunten. 29

6.3 Bevindingen en ontwikkelingen. 29

6.4. Beleidsvragen. 31

6.5 Voorstel 33

7. Cluster WZW.. 33

7.1 Inleiding. 33

7.2 Uitgangspunten. 34

7.2 Prestatieveld 3: Informatie, advies en cliëntondersteuning. 35

7.2.1 Uitgangspunten. 35

7.2.2 Bevindingen en ontwikkelingen. 35

7.2.2 Beleidsvragen. 36

7.2.3 Voorstel 38

7.3 Prestatieveld 4: Mantelzorg en vrijwilligerswerk. 38

7.3.1. Inleiding. 38

7.3.2 Vrijwilligerswerk. 38

7.3.3 Uitgangspunten. 38

7.3.4 Bevindingen en ontwikkelingen. 39

7.4 Mantelzorg. 40

7.4.1 Uitgangspunten. 40

7.4.2 Bevindingen en ontwikkelingen. 40

7.4.3 Beleidsvragen. 41

7.4.4 Voorstel 43

7.4 Prestatieveld 5:  Bevorderen van participatie en zelfredzaamheid van mensen met een beperking. 44

7.4.1`Uitgangspunten. 44

7.4.2 Bevindingen en ontwikkelingen. 44

7.4.4. Beleidsvragen. 46

7.4.5 Voorstel: 46

7.5 Prestatieveld 6: Voorzieningen met mensen met een beperking. 47

7.5.1. Uitgangspunten. 47

7.5.2 Bevindingen en ontwikkelingen. 47

7.5.3 Beleidsvragen. 49

7.5.4 Voorstel 50

8 Cluster OGGZ. 51

8.1 Inleiding. 51

8.2 Prestatieveld 7: Maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. 52

8.2.1 Uitgangspunten. 52

8.2.2 Bevindingen en ontwikkelingen. 52

8.2.2 Beleidsvragen. 52

8.2.3 Voorstel 54

8.3 Prestatieveld 8: Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) 55

8.3.1 Ontwikkelingen en bevindingen. 55

8.3.2 Beleidsvragen. 55

8.3.3 Voorstel 56

8.4 Prestatieveld 9:  Het bevorderen van verslavingsbeleid. 56

8.4.1 Ontwikkelingen en bevindingen. 56

8.4.2 Beleidsvragen. 57

8.4.3 Voorstel 58

9. Samenvatting inzet budget per prestatieveld. 59

9.1 Inleiding. 59

9.2 Incidentele subsidies. 59

9.3 Structurele uitgaven. 59

10. Benchmark, klanttevredenheid en monitoren. 60

10.1 Inleiding. 60

10.2 WMOnitor en klanttevredenheidsonderzoek. 60

10.3 Benchmark. 60

10.4 Voorstel 60

 


1. Inleiding

1.1 De wet in het kort

'Meedoen' is het doel van de Wmo. Het samenhangende beleid dat hiervoor nodig is, kan het best dicht bij de burger worden uitgevoerd. De Wmo stimuleert actieve participatie van alle burgers in de samenleving, jong en oud, mensen met en mensen zonder beperking. Door de bundeling van wetten en regelingen worden schotten geslecht die in het verleden een gezamenlijke inzet van middelen en een gezamenlijke bediening van cliënten belemmerden. Dat geldt voor de Welzijnswet, de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg),  delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en een aantal subsidieregelingen. Ook een klein deel van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg, dat nu onder de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid valt, is onder de Wmo gebracht (denk aan het thema ‘huiselijk geweld’). Voor meer informatie over de Wmo verwijzen we naar de startnotitie ‘Van discussie, naar visie, naar Wmo-beleid’ d.d. januari 2007.

 

1.2 Delftse Wmo-geschiedenis

Het jaar 2007 was voor Delft een overgangsjaar vanuit de opzet van een twee sporen traject (Plan van Aanpak Wmo, 2005). Spoor 1 was de beleidsarme overgang naar de Wmo. Een zorgvuldige en overwogen invoering van de nieuwe taken in samenhang met de reeds bestaande zorgtaken.

In de beleidsontwikkeling voor 2008 wordt ingestoken op de volle breedte van de Wmo en de volledige samenhang tussen voorzieningen. Dit is het spoor 2, dat moet resulteren in het vierjarig beleidsplan Wmo. Het vierjarig beleidsplan kan gezien worden als de paraplu waaronder het Wmo-beleid vorm krijgt.

De startnotitie “Van beleid, naar visie, naar Wmo-beleid” was de start van spoor 2. Een brede maatschappelijke beleidsdiscussie was een belangrijke eerste stap, die van maart tot begin juni heeft plaatsgevonden. Vanuit de Wmo-startdag d.d. 10 maart zijn Wmo-werkteams, bestaande uit burgers en vertegenwoordigers van instellingen, aan de slag gegaan met het voorbereiden van (innovatieve) voorstellen voor nieuw beleid en het formuleren van beleidsadviezen. Op de Wmo-slotdag d.d. 9 juni zijn deze voorstellen gepresenteerd. Deze zijn betrokken bij de verdere beleidsontwikkeling. Deze discussienotitie is een vervolg op de startnotitie en dient als kaderstellende nota voor de uitwerking van het Wmo-beleid.

 

1.3 Samenhang Wmo-nota en deelnota’s 

Voor het realiseren van samenhang van beleid is de Wmo-nota geen alleenstaande beleidsnota. De Wmo biedt kaders voor vier deelnota’s die gebaseerd zijn op de clusterindeling van de prestatievelden (zie startnotitie, jan 2007).

 

Cluster

Prestatieveld

Samenwerken in de  Wijken

1. het bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten;

Wonen, Zorg en Welzijn

3. het geven van informatie en advies;

4. het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers;

5. het bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem;

6. het verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het maatschappelijk verkeer;

Jeugd

2. op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden;

OGGZ

7. het bieden van maatschappelijke (vrouwen) opvang en tegengaan huiselijk geweld

8. OGGZ, Openbare Geestelijke Gezondheidszorg

9.het voeren van verslavingsbeleid .

 

Deze clustering is voorgesteld omdat er in de Wmo toch sprake is van een kunstmatige ordening in de negen prestatievelden. Men kan spreken van negen communicerende vaten, want de prestatievelden (en dus beleid en activiteiten) lopen in elkaar over en beïnvloeden elkaar. Daarnaast herkennen burgers en partnerorganisaties zich niet in deze ordening.  De Wmo-nota wordt op basis van vier clusters op hoofdlijnen opgesteld.


De uitwerking vindt plaats in de volgende vier deelnota’s.

1.       Samenwerken in de  Wijken

2.       Wonen, Zorg en Welzijn

3.       Jeugd

4.       Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) en Lokaal Gezondheidsbeleid

 

De nota’s 1-4 zijn – deels - uitwerkingsnota’s van het  Wmo-beleidsplan. Belangrijk voordeel van een vierjarig Wmo-beleidsplan is dat op deze wijze overzicht en samenhang gegeven wordt, over de planning en uitvoering van het Wmo-beleid in de gemeente Delft. 

 

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 1 beschrijft kort de Wmo, de Delftse Wmo-geschiedenis en de afbakening met aanverwante beleidsterreinen.

De uitgangspunten voor het Wmo-beleid staan beschreven in hoofdstuk 2. En in hoofdstuk 3 is het budget voor de Wmo voor u inzichtelijk gemaakt. De samenhang van de Wmo-nota met de vier andere nota’s (OGGZ/Volksgezondheidbeleid, WZW, Jeugd en Samenwerken in de Wijken) staat in hoofdstuk beschreven en ook wordt hier een voorstel gedaan voor de subsidiecyclus voor Wmo-prestatiesubsidies.

Hoofdstuk 4 beschrijft de mogelijkheden voor burger- en cliëntenparticipatie. Hoofdstuk 5 tot en met 8 behandelen de negen prestatievelden van de Wmo. Hoofdstuk 9 bevat een overzicht van alle projectvoorstellen. In hoofdstuk 9 treft u een voorstel voor toekenning van de ingediende projectvoorstellen van de Wmo-werkteams Hoofdstuk 10 gaat in op benchmarken, klanttevredenheidsonderzoek en monitoring. In bijlage 1 treft u een uitleg van de gebruikte afkortingen.

 

De project- en beleidsvoorstellen van de Wmo-werkteams kunt u bekijken op: www.gemeentedelft.info/Wmo

 

 

 

 

 


2. Gemeentebeleid en de Wmo

 

2.1 Uitgangspunten gemeente Delft

Onze gemeenschappelijke uitdaging is de vraag: hoe zetten wij de sociale kwaliteit van de stad in beweging? Hierbij gebruikmakend van optimale samenwerkingsverbanden tussen gemeente, burgers en partners.

 

“ Samen werken aan samen leven”  was in de vorige raadsperiode onze slogan, afgeleid van de missie van de gemeente Delft anno 2000. Met nieuwe begrippen in het landelijk beleid als modern burgerschap willen wij ook onze slogan herijken.

 

Wij zijn ondersteunend aan de burger, we zorgen dat deze volwaardig kan deelnemen aan de samenleving en we hebben er plezier in om dat te doen in zo’n mooie stad als Delft. De ambitie van de stad naar haar burgers is stevig neergezet in de kadernota 2008. Deze nota geeft de basis aan de programmabegroting 2008-2010. De leidraad voor deze raadsperiode is samenwerken aan het samenleven in Delft. We willen een betrokken samenleving, waarbij alle inwoners de kans krijgen om mee te doen. Burgers moeten de regie over hun eigen leven kunnen houden. Kwetsbare groepen krijgen daarbij een steuntje in de rug. Met verschillende beleidsnota’s wordt hier de komende tijd invulling aan gegeven. Het is belangrijk om daarbij het gemeenschappelijk kader scherp te hebben; de gezamenlijke visie die ons inspireert om het samen nog beter te doen:

 

Delft voor elkaar

 

Onder die noemer willen wij met elkaar de Delftse samenleving vorm geven. We geven hiermee onze eigen, Delftse invulling aan wat tegenwoordig zo mooi heet: modern burgerschap. Modern burgerschap gaat uit van vrijwillige inzet van Delftenaren.

 

Delft voor elkaar”, betekent:

·         Dat de gemeente Delft zich realiseert dat bij alles wat wij bedenken en willen, wij samen optrekken met de burgers van deze stad. Delftenaren die samen de stad maken.

·         Dat de gemeente Delft verwacht dat burgers eigen verantwoordelijkheid dragen. Burgers hebben ruimte en keuzevrijheid, die zij ook inzetten ten behoeve van de stad en stadsgenoten.

·         Dat de gemeente Delft een nieuwe weg zal inslaan in hoe zij met de burgers omgaat. Burgers moeten de ruimte en het vertouwen krijgen om samen te beslissen wat ze zelf willen regelen en wat de overheid voor ze regelt. De gemeente Delft zal een aantal ruime kaders stellen, waarbinnen deze nieuwe weg vorm kan krijgen.

 

De gemeente Delft beschouwt het als een van haar kernopdrachten om in de stad (sociale) verbindingen tot stand te brengen.  Verbinden is het verkleinen van de sociale afstand tussen de Delftenaren. Vrijwillige inzet kan bijdragen aan vermindering van de sociale afstanden. Een belangrijke opgave daarbinnen is het verkleinen van verschillen langs etnische lijnen.

 

De volgende herkenningswoorden zijn van toepassing:

Wet Maatschappelijke Ondersteuning            =    Meedoen

Wonen Zorg Welzijn                                     =    Zorgzaam

Jeugd                                                          =    (Op)groeien

Integratie                                                     =    Meetellen

Veiligheid                                                    =    Betrokken

Samen werken in de wijken                           =    Samen


 

2.2 Uitgangspunten Wmo

Meedoen is het herkenningswoord voor de Wmo-nota. De Wmo-nota is één van de nota’s die uitwerking geven aan “Delft voor elkaar”. De Wmo-nota heeft naast ‘Meedoen’ nog vier andere uitgangspunten[1]:

1.       preventie

2.       wijkgericht werken

3.       participatie,

4.       vraaggericht werken

Deze vijf uitgangspunten zijn uitgewerkt in de startnotitie d.d. januari 2007.

Om het inhoudelijke doel van de wet in het oog te houden heeft de RMO het advies uitgebracht: ‘inhoud stuurt de beweging, drie scenario’s voor het lokale debat over de Wmo’.

 

Scenario

Uitleg

A

De gemeente aan het roer

De samenleving heeft vooral baat bij een krachtige gemeente. Zo'n gemeente investeert in het zelfredzaam maken van mensen die anders afhankelijk zullen blijven of zich als zodanig zullen blijven opstellen. De nadruk ligt op ondersteuning van (zeer) kwetsbare burgers.

B

Stuurman van je eigen leven

Niet de gemeente maar het individu het uitgangspunt. De gemeente tracht met  'includerend beleid' de nodige voorwaarden te scheppen om dit scenario te realiseren. Vervolgens zijn individuen zelf verantwoordelijk voor het uitvoeren van de WMO

C

De burger en zijn verbanden

De burger en het particulier initiatief staan centraal. Burgers maken deel uit van verschillende verbanden, zoals de familie, sportvereniging, kerk of belangenorganisatie. Het scenario toont aan hoe dergelijke verbanden, meer dan nu het geval is, kunnen worden benut bij de vormgeving van de nieuwe wet. Met dit advies wil de RMO gemeenten helpen bij het formuleren van hun beleid voor de komende jaren.

 

Op de Wmo-startdag is plenair en in een kleinere groepen gediscussieerd over de drie scenario’s. Conclusie uit deze discussie: de scenario’s kunnen nooit zo afzonderlijk van elkaar worden ingevuld, er zal altijd sprake zijn van overlap. Er wordt direct aan toegevoegd dat voor bepaalde groepen de andere scenario’s beter aansluiten. In lijn daarmee komt men tot de conclusie dat de verschillende scenario’s goed aansluiten bij de diverse doelgroepen:

 

·         Scenario A zou vooral moeten voorzien in een spreekbuis en verdere voorzieningen voor de minder mondige burger.

·         Scenario B richt zich op de mondige burger, die mogelijk weliswaar hulpbehoevend is, maar zeer goed de eigen zorgvraag kan formuleren en zich redt in de samenleving.

·         Scenario C richt zich vooral op georganiseerde burgers, waaronder waarschijnlijk ook veel mondige burgers. Dat laatste betekent dat ook hier weer de scenario’s B en C worden gezien als sterk aan elkaar verbonden.

Vragen die momenteel gesteld moeten worden zijn hoeveel de gemeente naar zich toetrekt en los kan/wil laten. Tot slot is duidelijk dat volgens aanwezigen in geen van de scenario’s de rol van de gemeente weg te denken is. Het is vooral de vraag op welke wijze de gemeente haar rol ten aanzien van de Wmo gaat vormgeven. Iedereen dient aangesproken te worden op capaciteiten alle kansen moeten benut worden, burgers moeten niet alleen tegemoet worden gekomen in hun beperkingen. Een samenspel tussen de drie scenario’s  geeft een mooie bespiegeling op hoe je de Wmo zou kunnen inrichten.”

Deze lijn zal Delft ook verder inzetten. De Delftenaar is ook heel verschillend. Verschillende Delftenaren moeten op een bij hen  passende manier ondersteund worden.   Afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte speelt de gemeente een meer passieve of actieve rol. De wijze waarop Delft dit inhoudelijk invult is te lezen in de uitgangspunten van de verschillende clusters en prestatievelden. Bijvoorbeeld: in het cluster WZW tracht de gemeente enerzijds met  'includerend beleid' de nodige voorwaarden te scheppen om dit scenario te realiseren. Anderzijds is de gemeente aan het roer. Het scenario 'De burger en zijn verbanden' stelt de burger en het particulier initiatief centraal. Dit komt tot onder meer tot uitdrukking in de wijkgerichte aanpak en de speerpunten van leefbaarheid (Prestatieveld 1).

 

2.3 Dwarsverbanden met andere beleidsterreinen

De Wmo moet afgebakend worden. Er zijn echter beleidsterreinen die in deze notitie worden genoemd, maar de grenzen van de Wmo overschrijden. Dit zijn de volgende beleidsterreinen:

·                     Werk en inkomen (Wet werk en bijstand)

·                     Sport

·                     Schuldhulpverlening

·                     Volkshuisvesting en Ruimtelijke ordening

·                     Veiligheid

·                     Onderwijsbeleid

·                     Gezondheidsbeleid

·                     Integratiebeleid

Zoals gezegd overschrijden deze beleidsterreinen de grenzen van de Wmo. Hiervoor worden dan ook geen beleidsuitgangspunten /discussiepunten geformuleerd. De integrale benadering moet de komende jaren verder gestalte krijgen; niet alleen in overleg met burgers en instellingen, maar ook binnen de gemeente zelf. Dit pleit voor versterking van programmatisch werken binnen de gemeente en een externe oriëntatie van de gemeente.

 


3. Financieel kader, beleids- en subsidiecyclus

 

3.1 Inleiding

Het vormgeven van de maatschappelijke ondersteuning in Delft is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, instellingen/organisaties en inwoners. Voor de financiële (on)mogelijkheden om de ondersteuning te realiseren moet dan niet alleen worden gekeken naar het gemeentelijke budget, maar ook naar het 'maatschappelijke kapitaal' in onze stad als geheel. Immers, ook bijvoorbeeld corporaties en organisaties zetten eigen middelen in die ten goede komen aan de doelen van de Wmo. Toch is het belangrijk dat de gemeente in het vierjarig beleidsplan in ieder geval zichtbaar maakt welke middelen zijzelf aan de Wmo besteedt en welke ruimte er is voor nieuwe initiatieven. Dit hoofdstuk schetst het financiële kader voor de hele Wmo. We hanteren de systematiek van budgetflexibiliteit.

 

3.2 Budgetflexibiliteit

Het college is opgedragen: bij de programmabegroting 2008-2011 de verschillende programma’s en deelprogramma’s zo in te richten, dat daarin tot uitdrukking wordt gebracht de mate van budgetflexibiliteit. Daarbij wordt – vergelijkbaar met de Rijksbegroting – tot uitdrukking gebracht in bijvoorbeeld percentages in hoeverre budgetten echt gebonden zijn.

Naar analogie met de Rijksbegroting kan allereerst een onderscheid worden gemaakt tussen apparaatskosten en programmakosten. De apparaatskosten worden afgeleid van de vastgestelde taken en de effectiviteit van de capaciteitsinzet. Dit onderscheid kan op het totaal van de gemeentelijke begroting worden gegeven en ook per programma. Binnen de programmakosten zijn de volgende categorieën in principe niet door de raad te beïnvloeden:

1.       Geoormerkte uitkeringen en subsidies die Delft van derden heeft ontvangen. Meestal zal het daarbij gaan om gelden van hogere overheden;

2.       Uitgaven waartoe de gemeente Delft zich juridisch heeft verplicht, bijvoorbeeld omdat er sprake is van contractuele verplichtingen.

3.       Kapitaallasten. Afschrijvingen en rentekosten van investeringen die in het verleden zijn gepleegd;

 

De overige programmakosten zijn wel (in zekere mate!) op termijn door de raad te beïnvloeden, zij het dat daarin het onderscheid te maken valt tussen:  

4.       Gemeentelijke middelen die volgens eerdere besluitvorming door de raad zijn toegewezen aan bestaande begrotingsposten. Dit zijn voor een deel wettelijke taken;

5.       Beleidsmatig gereserveerde uitgaven die nog niet specifiek zijn bestemd. Middelen die gemeente beschikbaar heeft voor o.a. subsidie danwel andere initiatieven maar waar nog geen ontvanger voor is aangewezen, kunnen hiertoe worden gerekend;

6.       Middelen die beschikbaar zijn voor nieuw beleid.

 

3.3 Financieel kader Wmo

Bij Raadsbesluit van juni 2007 zijn voor de  individuele verstrekkingen de financiële kaders vastgesteld. Reeds in deze nota is aan gegeven dat de invoering Wmo een dynamisch proces is met veel financiële onzekerheden. In deze nota wordt  het budget van de hele Wmo inzichtelijk gemaakt. Voor een belangrijk deel gaat het hier om regulier beleid dat voorheen viel onder de Welzijnswet, Wet voorzieningen gehandicapten. Dit zijn middelen voor de programmabegroting WZW, Wijkzaken en Jeugd. Echter, niet alle middelen van de programma’s vallen binnen de Wmo. Per cluster wordt een voorstel gedaan t.a.v. de middelen die aan de  Wmo worden toegerekend. Daarnaast zijn subsidies overgekomen vanuit de Awbz. In 2007 zijn deze in regionaal verband beleidsarm voortgezet.  Voornemen is om vanaf 2008 de overgekomen subsidies beleidsrijk, binnen de (beperkte) financiële kaders in te zetten.

Subsidies:

In 2008 wordt als gevolg van het nieuwe verdeelmodel WMO binnen het gemeentefonds een verlaging van  ca. € 2 ton toegepast op het subsidiebudget. Deze korting kunnen we voor 2008 nog opvangen omdat we in 2007 niet alles hebben uitgegeven. Vanaf 2009 moet gekeken worden  welk budget binnen het totale budget wordt bestemd voor subsidies.  De subsidieaanvragen 2008 moeten voor 1 augustus 2007 binnen zijn. Financieel uitgangspunt kan zijn dat het toegekende bedrag voor 2007 (ca. € 6 ton) ook in 2008 beschikbaar is. De betreffende subsidies zijn onderdeel van de clusters WZW en OGGZ.

 

Het financiële kader is gebaseerd op een clusterindeling (Werken in de Wijken, WZW, Jeugd en OGGZ). Dit betekent dat het totaal van het Wmo-budget uitgaat van de beschikbare budgetten voor de Wmo per cluster. In onderstaande tabel treft u het totaalbudget voor de Wmo.


 


Hieronder wordt per cluster ingegaan op de algemene doelstelling, het beleidskader (Programmabegroting 2007-2010) en het financiële kader.

 

3.3.1 Financieel kader Samenwerken in de Wijken

Algemene doelstelling Samenwerken in de Wijken

In dit cluster wordt gewerkt aan het versterken van de samenwerking in de wijken tussen de gemeente, bewoners, bedrijven en partnerorganisaties. Hierbij zien we bewoners als partners en vormen hun wensen, behoeften en eigen initiatieven een belangrijk uitgangspunt. Deze samenwerking heeft in het kader van de Delftse wijkaanpak sinds 1998 vorm gekregen. Er zijn goede kansen om de opbrengst van de samenwerking te vergroten. Nieuwe ontwikkelingen, zoals op het terrein van wonen, zorg en welzijn, vragen ook een andere inzet en inspanningen van bewoners, bedrijven, gemeente en partnerorganisaties en dus andere samenwerkingsverbanden.

 

Beleidskaders

Nota

Onderwerp

Vastgesteld

·         Nota doorontwikkeling wijkaanpak

·         Protocol wijkaanpak

·         Evaluatie werking wijkbudgetten

·         Evaluatie van de wijkaanpak

·         Handleiding wijkaanpakl

·         Evaluatie budgetten

·         2002

·         2003

·         2005

 

Financieel kader

Het financieel kader geeft een overzicht van de middelen die beschikbaar zijn voor dit cluster.

 


Onder post 4 Gemeentelijke middelen bestaand beleid zitten met name de verschillende wijkbudgetten.


3.3.2 Financieel kader WZW

Algemene doelstelling WZW

Iedereen in Delft moet mee kunnen doen aan de samenleving. Dat betekent dat er extra aandacht komt voor mensen die zonder hulp van de gemeente en instellingen binnen Delft, onvoldoende aan de samenleving kunnen deelnemen. Dat geldt dan met name voor doelgroepen zoals ouderen en mensen met een functiebeperking.

Beleidskaders

Nota

Onderwerp

Vastgesteld

·         Nota Knopen in de wijken

·         Meerjarennota integraal gehandicaptenbeleid

·         Visie Wonen, zorg en welzijn

·         Prestatieafspraken Wonen, zorg, welzijn

·          

·         Gehandicaptenbeleid

·         Wonen, zorg, welzijn

·         Wonen, zorg, welzijn

·         2000

·         2003

·         2004

·         2005

 

Financieel kader

Het financieel kader geeft een overzicht van de middelen die beschikbaar zijn voor dit cluster.


 


Onder post 4 Gemeentelijke middelen bestaand beleid vallen o.a. de budgetten voor Ouderenwerk, ondersteuning Welzijnswerk, en de verstrekking van voormalig Wvg en de hulp bij het huishouden.

Onder post 6 Gemeentelijke middelen nieuw beleid valt o.a. de €100.000 t.b.v Mantelzorgers en Vrijwilligers.

 

Onderstaande subsidies in relatie tot het cluster WZW zijn met de invoering van de WMO overgeheveld naar de gemeente:

·         Diensten met wonen met zorg (Dwz). In 2007 een budget van € 193.342 ontvangen.

·         Coördinatie vrijwillige thuiszorg en mantelzorg (Cvtm). In 2007 een budget van  € 274.725 ontvangen.

·         Vorming, training en advies (Vta). Vta-middelen zijn voor het vrijwilligerswerk algemeen ( (€13.500,-)

Met ingang van 2008 vindt door de introductie van het nieuwe (objectieve)  verdeelmodel Wmo vanuit het Ministerie van VWS een verlaging plaats van het totaal beschikbare subsidiebudget (ca. € 2 ton lager). Dit betekent dat een integrale afweging bij de subsidietoekenning 2008 moeten worden gemaakt

 

3.3.3 Financieel kader Jeugd

Algemene doelstelling Jeugdbeleid

In de gemeente Delft kunnen alle kinderen en jongeren in de leeftijd van 0 tot 23 jaar zich maximaal ontwikkelen en ontplooien. Daardoor kunnen zij op het voor hen optimale niveau volwaardig deelnemen aan de maatschappij. Kinderen en  jongeren met (dreigende) achterstanden krijgen extra aandacht binnen een zoveel mogelijk sluitende aanpak.


Beleidskaders

 

Nota

Onderwerp

Vastgesteld

·         Onderwijsbeleidsplan 2005-2008

 

·         Brede schoolontwikkeling Delft\

 

·         Nota aanval op de uitval

·         Onderwijsachterstandenplan 2007-2009

·         Nota integrale jeugdgezondheidszorg 2007

·         Lokaal onderwijsbeleid primair en voortgezet onderwijs

·         Ontwikkeling en beleidsinzet brede school 2005-2008

·         Beleid terugdringen voortijdig schoolverlaten

·         Beleid en aanpak onderwijsachterstanden

 

 

·         Beleid en aanpak integrale JGZ

 

2005

 

2005

 

2007

2007

 

 

2007

 

Financieel kader

Het financieel kader geeft een overzicht van de middelen die beschikbaar zijn voor dit cluster


 


Gemeentelijke middelen nieuw beleid (post 6) is voor uitvoering zorgcoördinatie centrum voor jeugd en gezin. Het bedrag wordt ingezet voor zorgcoördinatie, die vanuit diverse betrokken instanties geboden wordt aan 'multi-problem' gezinnen. De middelen worden via een regeling ingezet bij de hulpverlenende instantie die het meest bij het gezin is betrokken. Die instantie neemt de uitvoering van de zorgcoördinatie op zich. De GGD wordt verantwoordelijk voor de uitvoering van de overall coördinatie (nieuwe basistaak).

 

3.3.4 Financieel kader OGGZ

Algemene doelstelling OGGZ

Iedereen in Delft moet mee kunnen doen aan de samenleving. Dat betekent dat er extra aandacht komt voor mensen die zonder hulp van de gemeente en instellingen binnen Delft, onvoldoende aan de samenleving kunnen deelnemen.  De gemeente is verantwoordelijk voor de doelgroepen die vanwege hun problematiek extra ondersteuning nodig hebben. Bij OOG gaat het onder meer om: mensen met ernstige psychosociale problematiek, daklozen, zorgmijders, mensen met verslavingsproblematiek, slachtoffers van huiselijk geweld, etc.

 

Beleidskaders

Nota

Onderwerp

Vastgesteld

·         Nota verslavingszorg 2003-2007

·         Nota meldpunt vanwege OGGZ, BAW, huiselijk geweld en sociaal isolement

·         Verslavingszorg en preventie

·         OGGZ

·         2003

·         2005

 


Financieel kader

Het financieel kader geeft een overzicht van de middelen die beschikbaar zijn voor dit cluster.


Onderstaande subsidies in relatie tot het cluster OGGZ zijn met de invoering van de WMO overgeheveld naar de gemeente:

·         Zorgvernieuwingsprojecten geestelijke gezondheidszorg (Zvp); toegekende subsidie 2007 € 96.620

·         Collectieve Preventie Geestelijke Gezondheidszorg (CPGGZ); toegekende subsidie 2007 € 57.046

Aan deze subsidies zal waarschijnlijk meer aandacht besteed worden omdat deze nota pas in 2008 verschijnt. De nota is een combinatie van OGGZ en gezondheidsbeleid.

 

Met ingang van 2008 vindt door de introductie van het nieuwe (objectieve)  verdeelmodel Wmo vanuit het Ministerie van VWS een verlaging plaats van het totaal beschikbare subsidiebudget (ca. € 2 ton lager). Dit betekent dat een integrale afweging bij de subsidietoekenning 2008 moeten worden gemaakt.

 

3.4 Ruimte nieuw beleid

Los van flexibiliteit in de bestaande budgetten is  in ieder geval  beschikbaar:

·         2 ton beleidsruimte, zie nota individuele voorzieningen; structureel vanaf 2008.

·         2 ton projectengeld. Dit is incidenteel beschikbaar in 2007; waar nodig zal bij de jaarrekening 2007 een voorstel worden gedaan tot budgetoverheveling naar 2008.

·         1 ton mantelzorg en vrijwilligers, structureel vanaf 2008.

 

3.5 Samenvattend:

Naast de bij 3.4 benoemde posten nieuw beleid kent ieder cluster een beperkte flexibiliteit in de budgetten. Het is niet opportuun om in de afweging van nieuw beleid al een deel daarvan in te zetten in 2008. Bovendien is de onderverdeling in de diverse categorieën nieuw en onder een hoge tijdsdruk aangewezen.

 

3.6 Afstemmen beleidscyclus en subsidiecyclus

Het werken aan effectief Wmo-beleid is een continue proces. Beleid, doelen en uitvoering worden constant herijkt aan nieuwe inzichten en behoeften. Door ervaringen en de bereikte resultaten terug te koppelen (monitoren), bestaat een dynamische wisselwerking tussen beleid, doelen, planontwikkeling en uitvoering. De Wmo heeft een vierjarige beleidscyclus[2].

 

Voor de sturing van de gemeente op de kwaliteit is een goede afstemming tussen de beleidscyclus en de subsidiecyclus cruciaal. De beleidscyclus behandelt vragen als: wat is het probleem, wat willen we bereiken, wie gaat dat doen en op welke wijze, zijn de ten doel gestelde resultaten behaald? De subsidiecyclus bestaat uit contracteren van de instelling (prestatieafspraken, bepalen budget, verantwoordingstermijnen), monitoren en het afrekenen met de instelling.


In Delft is gekozen voor het onderbrengen van de prestatievelden in vier clusters met als doel de integraliteit van én de samenhang binnen het aanbod inzichtelijker en beter werkbaar te maken. Per cluster wordt een deelnota opgesteld. Het Wmo-vierjarig beleidsplan wordt per vier jaar vastgesteld en biedt kaders voor de deelnota’s  m.b.t.

1.                  Samenwerken in de Wijken

2.                  Wonen, Zorg en Welzijn

3.                  Jeugd

4.                  Openbare Geestelijke Gezondheidszorg en Lokaal Gezondheidsbeleid

 

De nota’s 1-4 zijn - in elk geval deels - uitwerkingsnota’s van het  Wmo-beleidsplan.

Belangrijk voordeel van een vierjarig Wmo-beleidsplan is dat op deze wijze overzicht en samenhang gegeven wordt over de planning en uitvoering van het Wmo-beleid in de gemeente Delft. Het plan legt nadrukkelijk verbindingen tussen de diverse beleidsvelden.

 

Zoals hierboven beschreven wordt het vierjarig Wmo-beleidsplan uitgewekt in vier deelnota’s. Deze deelnota’s sluiten aan bij de vierjarige beleidscyclus van het Wmo-beleidsplan. Er is naast continuïteit (betrouwbare overheid) ook flexibiliteit nodig om gedurende de vier jaar te kunnen reageren op gesignaleerde trends en een veranderende vraag. Voorgesteld wordt om de deelnota’s tussentijds bij te stellen. Op deze manier is ruimte voor flexibiliteit en tijdig bij kunnen sturen automatisch ingebouwd. Zie het schema hieronder.

Bovenstaand schema weergeeft de vierjarige beleidscyclus. Uitgangspunten zijn:

·                     Wmo-beleidsplan geldt voor vier jaar.

·                     De deelnota’s gelden ook voor vier jaar.

·                     De uitwerkingnota’s worden halverwege de looptijd  kort geëvalueerd (nieuwe ontwikkelingen, resultaten in de uitvoering etc.). De evaluaties kunnen aanleiding geven om het beleid tussentijds aan te passen. Dit vindt plaats door een korte notitie.

 

Uitgaande van een beleidscyclus van vier jaar met tussentijdse bijstelmogelijkheden na twee jaar is het logisch om de subsidiecyclus aan te laten sluiten bij de beleidscyclus. Zodat de gemeente prestatieafspraken met gesubsidieerde organisaties kan baseren op de vastgestelde beleidsdoelstellingen.

 

De gemeente Delft herijkt de subsidiesystematiek. De  verordening en het beleidskader voor de subsidies is vastgesteld d.d. juni 2007. In beleidsregels (per beleidsterrein) worden regels opgesteld om aan de uitvoering van het (subsidie)beleid vorm en structuur te geven.

Het beleidsterrein waar de Wmo-nota onder valt is Wonen, Zorg en Welzijn. Het ontwikkelen van beleidsregels vindt plaats in het najaar 2007.

Om de subsidiesystematiek aan te laten sluiten bij de beleidscyclus stellen we voor om de subsidiecyclus van de prestatiesubsidies[3] per twee jaar vast te stellen. Voordelen:

·         De prestatieafspraken sluiten aan bij de vastgestelde beleidsdoelstellingen.

·         Op basis van tussentijdse evaluaties van de uitvoering en nieuwe ontwikkelingen worden eens per twee jaar de beleidsdoelstellingen bijgesteld en kunnen de prestatieafspraken hierop aangepast worden.

·         Het werken met een subsidiecyclus van twee jaar biedt instellingen meer ruimte voor lange termijn beleid en ondernemerschap.

·         Het geeft de instellingen en de gemeente een administratieve lastenverlichting.

 

Uiteraard leggen de instellingen wel jaarlijks verantwoording af. In deze verantwoording moet in ieder geval naast de financiële verantwoording ook de inhoudelijke bereikte doelstellingen opgenomen zijn. De instellingen moeten ook meewerken aan themagewijze klanttevredenheidsonderzoeken van de gemeenten of hiertoe zelf initiatieven ontwikkelen. Zie ook hoofdstuk 9.

 

Voorgesteld wordt om de afspraken met instellingen prestatiegericht te maken en op basis van meetbare prestatie-eenheden.  Gelijkertijd moeten de subsidieaanvragen (offertes van de instellingen) duidelijk een relatie leggen met de gemeentelijke doelstellingen.  Dit in het kader van beleidsmonitoring. Zie hoofdstuk 9.

 

3.7 Voorstel

Voorgesteld wordt:

a.       Het financiële kader voor de Wmo vast te stellen.

b.       De subsidiecyclus van twee jaar voor prestatiesubsidies vast te stellen.

c.       De afspraken met instellingen meer prestatiegericht te maken en op basis van meetbare prestatie-eenheden. Gelijkertijd moeten de subsidieaanvragen (offertes van de instellingen) duidelijk een relatie leggen met de gemeentelijke doelstellingen. 

 


4. Burger en cliëntenparticipatie

 

4.1 Inleiding

De Wmo verplicht gemeenten om burgers en organisaties te betrekken bij het opstellen en uitvoeren van beleid en het afleggen van verantwoording aan burgers, instellingen en de gemeenteraad. Bij participatie gaat het niet alleen om belangenbehartiging, maar om betrokkenheid van burgers, belanghebbenden en instellingen bij de uitwerking van een brede visie op maatschappelijke ondersteuning in de gemeente. Participatie gaat verder dan burgers, cliënten en organisaties vragen naar wat ze willen (een vraag of behoeftepeiling).

De Wmo maakt onderscheid tussen burger- en cliëntenparticipatie. Onder burgerparticipatie wordt verstaan dat alle burgers kunnen meedenken over de Delftse invulling van de Wmo en invloed kunnen uitoefenen op het beleid en meedoen met de uitvoering van het Wmo-beleid.

Cliëntenparticipatie houdt in dat de burgers die gebruik maken van de individuele voorzieningen van de Wmo (huishoudelijke verzorging, woningaanpassing, rolstoelen, voorzieningen voor maatschappelijke opvang) kunnen meedenken over de vormgeving van het beleid.

Participatie kan daarnaast worden gekoppeld aan vijf doelstellingen en bijbehorende doelgroepen en mogelijke instrumenten:

 

Doelstelling

Betrokken doelgroep

Mogelijke instrumenten

1. Informeren

Burgers of specifieke doelgroep

Krant, website, brochure, informatieavonden

2. Raadplegen

Burgers of specifieke doelgroep

Debat, Delfts internetpanel, bewonersgroepen, wijkwebs

3. Formele advisering

Adviesraden, deskundigen, instellingen

Panels, adviesraden, gesprekken

4. Interactief beleid maken

Burgers, specifieke doelgroep, adviesraden, deskundigen, instellingen, stuurgroep

Werkgroepen

5. Mee beslissen

Stuurgroep

Convenant, overleg

                                                                                                                                   

Participatie is niet nieuw binnen de gemeente Delft. Op verschillende terreinen worden vormen van participatie ingezet.  Onderstaande matrix beschrijft de bestaande participatieaanpak en welke instrumenten ingezet  worden (Startnotitie Wmo, januari 2007).

 


Cluster/groep

 

Samenwerken in de Wijken

Wonen, Zorg en welzijn

Jeugd

OGGZ

Cliënten/

gebruikers

Wijkwebs

Panel gehandicaptenbeleid

Stuurgroep WZW

Klanttevredenheidsonderzoek

Jongerenraad of Jeugdparlement[4] projecten:

·         brede school

·         verkeer

·         wensenwijk

Beheerplatform dagopvang

Vrijwilligers/ mantelzorgers

Via intermediaire organisaties (BWD)

Via intermediaire organisaties (BWD, Bureau Informele Zorg, sportraad)

panel gehandicaptenbeleid

Idem (BWD, sportraad, zelforganisaties)

Idem (MOVO)

Burgers

Samenwerken in de wijken

Samenwerken in de wijken

Ouderenproof

Samenwerken in de wijken

Projecten:

·         brede school

·         verkeer

Samenwerking in de wijken

Bij vestiging van voorzieningen

Professionals

Wijkcoördinatieteams

Stuurgroep WZW

Signaleringsoverleg schoolbesturen

Wijkcoördinatieteams

Jeugdgezondheidszorg-teams

Stuurgroep OGGZ

Stuurgroep BAW

 

 

Vraag die in dit hoofdstuk centraal staat is op welke wijze de gemeente Delft vorm gaat geven aan de formele participatieverplichting van de Wmo, gericht op bewoners en vertegenwoordigers.

In paragraaf 4.2 wordt aangegeven wat onder de Wmo verplicht is. Vervolgens worden, mede op basis van de adviezen van het Panel Gehandicaptenbeleid, het Wmo-werkteam Meedenken en het Wmo Werkteam Participatie 55+, een aantal modellen geschetst. Tot slot staat in het voorstel verwoord welk model we adviseren.

 

4.2 Wat is verplicht onder de Wmo?

Wat nieuw is in de Wmo, is de in de wet vastgelegde verplichting tot horizontalisering: het rijk schrijft voor dat gemeenten in de beleidsvormende fase en in de evaluatiefase van de vierjarig beleidscyclus van de Wmo, burgers actief dient te betrekken door middel van consultatie en het afleggen van verantwoording. Ofwel, de verplichting tot participatie van burgers en verantwoording aan de burgers. Geheel in de geest van de Wmo is de gemeente vrij om deze participatie zelf vorm te geven. Niet hoe de burgers bij beleid worden betrokken, maar dat ze bij beleid worden betrokken is het uitgangspunt. Dit is vastgelegd in Artikel 9, 11 en 12 (bijlage 1). Artikel 9 heeft betrekking op het jaarlijks verplichte klanttevredenheidsonderzoek, in hoofdstuk 9  wordt hier verder op ingegaan. Artikel 11 en 12 geven aan dat het college van B&W bewoners en vertegenwoordigers van representatieve organisaties op verschillende manieren moeten betrekken.

 

4.3 Formele participatiemodellen

Zoals beschreven in de startnotitie, is het op vier verschillende manieren mogelijk om de formele advisering te organiseren:

Scenario 1:     Per Cluster.

Scenario 2a:   Wmo-raad: deelnemers met last en ruggespraak.

Scenario 2b:   Wmo-raad: deelnemers zonder last en ruggespraak.

Scenario 2c:   Wmo-raad: deelnemers met en zonder last en ruggespraak .

 

Deze 4 scenario’s worden hieronder beschreven. De adviezen van het Panel Gehandicaptenbeleid, Werkteam Wmo Meedenken en Werkteam Wmo participatie 55+ zijn hierbij betrokken.

 

Afbakening:

Deze paragraaf richt zich op het participatiemodel voor bewoners en vertegenwoordigers /belangenorganisaties, aangezien betrokken professionele organisaties op het gebied van Wonen, Zorg en Welzijn (WZW) en OGGZ gezamenlijk zitting hebben in de stuurgroep WZW/OGGZ.

 

Scenario 1: Per cluster

De Wmo-prestatievelden zijn voor formele participatie in te delen in 3 samenhangende clusters:

·         Samenwerken in de Wijken (prestatieveld 1)

·         Jeugd (prestatieveld 2)

·         Wonen, Zorg en Welzijn en OGGZ (prestatieveld 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9 )

 

Per cluster kan integraal advies worden gegeven over die prestatievelden die betrekking hebben op dat cluster. De doelgroepen binnen het cluster hebben veel overeenkomsten. Een platform WZW/OGGZ kan bijvoorbeeld adviseren over het cluster Wonen, Zorg en Welzijn en Openbare Geestelijke Gezondheid. In 2006 heeft het panel gehandicaptenbeleid o.a. als WZW/OGGZ platform gefunctioneerd. Het platform Jeugd over het cluster Jeugd. De wijkaanpak biedt voldoende aanknopingspunten om vorm te geven aan de formele advisering op dat cluster (prestatieveld 1).

Nb. Binnen het Panel Gehandicaptenbeleid zijn nu nog vier professionele organisaties vertegenwoordigd (MEE, VtV, PerspeKtief en Ipse). Uitgaande van de formele adviesrol van bewoners dan wel belangenbehartigers, is het logisch dat de professionele organisaties geen deel meer uitmaken van het panel. Deze organisaties maken overigens wel deel uit van de stuurgroep WZW/OGGZ. Schema X laat de voor- en nadelen van dit scenario zien.

 

Nadelen

Voordelen

·         De Wmo  beoogt juist om verbindingen tussen prestatievelden te leggen. Door de participatie per cluster vorm te geven, kunnen deze verbindingen niet goed worden gelegd. Per cluster wordt in deze vorm per belang geadviseerd.

·   Geen extra laag boven op bestaande structuren.

·   Reeds bestaande structuren kunnen omgevormd cq uitgebouwd worden.

·   Agenda en inhoud passen goed bij affiniteit deelnemers.

 

Scenario 2a: Wmo-raad: deelnemers met last en ruggespraak

Er kan een Wmo-raad worden ingesteld met vertegenwoordigers van doelgroepen en belangenorganisaties van de Wmo, zoals: cliëntenraden zorginstellingen, mantelzorgers en vrijwilligers, gebruikers van de geestelijke gezondheidszorg, gebruikers van welzijnsvoorzieningen, jeugd, ouderen. De Wmo-raad adviseert over de hoofdlijnen van het te voeren Wmo-beleid.

Het Panel Gehandicaptenbeleid stelt voor het huidige panel gehandicaptenbeleid uit te breiden en om te vormen tot een Wmo-raad:

 

Het advies van het panel gaat er van uit dat de kern van de Wmo vooral bestaat uit het bieden van ondersteuning aan mensen die het zonder speciale ondersteuning niet redden in deze maatschappij.

           

De werkgroep meent dat de organisaties die reeds vele jaren (soms vele decennia) de belangen behartigen van mensen met een beperking de eerst aangewezenen zijn  om de Wmo-raad vorm te geven waar het de prestatievelden 3 t/m 6 en voor een deel ook de prestatievelden 7 t/m 9 betreft.

Over hoe prestatieveld 1 en 2 te betrekken, heeft de werkgroep nog geen duidelijk antwoord.

Als algemeen beginsel meent de werkgroep wel dat in een Wmo-raad alleen belangenbehartigers moeten zitten en geen aanbieders van zorg- en dienstverlening. De werkgroep pleit er dan ook voor de Wmo-raad uit te gaan van het huidige panel met de volgende aanvullingen/wijzigingen:

1.       De georganiseerde zorgvragers vormen de kern van de cliëntenparticipatie en dus van de Wmo-raad.

2.       Ook individuele burgers moeten gehoord worden; dit kan gebeuren via raadplegende panels en bijeenkomsten.

3.       In de Wmo-raad mogen geen zorgaanbieders zitten.

4.       De Wmo-raad geeft gevraagd en ongevraagd advies.

5.       De Wmo-raad kan ad hoc cie’s instellen voor een specifiek onderwerp; in de cie’s kunnen ook personen van buiten de raad plaats nemen.

 

Het advies van de Wmo werkteam Participatie 55+, gaat ook uit van een dergelijke variant:

Het werkteam vindt dat participatie deelname inhoudt. Mee kunnen praten en mee kunnen beslissen over allerlei zaken die belangrijk zijn voor ouderen op het gebied van wonen, zorg en welzijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het participeren op beleidsniveau (meedenken) en uitvoerend niveau (meedoen).

Het participatiemodel is een gelaagde structuur waarbij het uitgangspunt, aanhaken bij bestaande overlegstructuren, de basis vormt. Op bestuurlijk/beleidsniveau vindt aanhaking plaats bij de bestaande overlegstructuren te weten, de stuurgroep WZW en het panel Gehandicaptenbeleid. Afhankelijk van de gemeentelijke besluitvorming wordt aangehaakt bij een nog op te richten Wmo platform als vanzelfsprekend verondersteld.

Het werkteam stelt voor om een koepel 55+ op te richten, vanuit die koepel worden leden afgevaardigd naar andere overlegstructuren. De koepel 55+:

·         houdt zich bezig met zaken op stedelijk bestuurlijk niveau,

·         brengt advies uit op de beleidsterreinen van Wonen, Zorg en Welzijn en Wmo,

·         vertegenwoordigt de belangen van de Delftse 55 plussers,

·         is vertegenwoordigd in de stuurgroep WZW en het panel Gehandicaptenbeleid en indien relevant de

       Wmo-raad.

 


Het schema hieronder laat de voor- en nadelen van dit scenario zien.

 

Nadelen

Voordelen

·         Een Wmo-raad bestaand uit belangenbehartigers van de bestaande georganiseerde zorgvragers biedt geen volledige afspiegeling van de Delftse bevolking.

·         De Wmo-raad heeft een groot takenpakket als zij ook over clusterzaken moet adviseren.

·         Gebruik kan worden gemaakt van de bestaande structuur en middelen. De Wmo-raad adviseert over alle terreinen van de Wmo en kan verbindingen leggen tussen prestatievelden.

·         Het instellen van een Koepel 55+, die een afvaardiging levert voor de Wmo-raad, biedt de kans om de vertegenwoordiging van ouderen te verbeteren.

 

Scenario 2b: Wmo-raad: deelnemers zonder last en ruggespraak

Er kan een Wmo-raad worden ingesteld met Delftenaren, zonder last of ruggespraak. Die Delftenaren moeten wel kennis hebben van één of meerdere onderdelen van het Wmo-terrein, dat kan als ervaringsdeskundige of professionele achtergrond. De Wmo-raad moet in deze variant een afspiegeling zijn van de Delftse bevolking. De leden van de Wmo-raad moeten de koppeling kunnen maken met andere Delftenaren en wanneer relevant met andere bestaande adviesorganen (zoals de bestaande platforms). De Wmo-raad adviseert over de hoofdlijnen van het te voeren Wmo-beleid  Zij bekijkt het Wmo-beleid in samenhang en heeft expliciet aandacht voor innovatie.

De bestaande structuur kan formeel een plaats krijgen onder een Wmo-raad. De platforms adviseren per cluster van het Wmo-beleid.Zij worden door B&W gevraagd om te adviseren over Cluster-zaken. Zij kunnen bijvoorbeeld functioneren als soort ‘kamers’ van de Wmo-raad. De Wmo-raad kan verplicht worden gesteld om in geval van het beleidsplan advies of informatie in te winnen bij de bestaande structuur.

Het Wmo werkteam Meedenken stelt voor om een onafhankelijke Wmo-raad in te stellen:

 

Het belang van participatie is:

·         Actieve betrokkenheid van inwoners bij het beleid vergroot de gemeenschapszin.

·         Het stimuleert verantwoordelijkheidsgevoel voor het collectief.

·         Het vergroot draagvlak voor beleidskeuzes.

 

De Wmo verplicht formele advisering over het 4 jarig beleidsplan, verordeningen en beleidsplan individuele voorzieningen. In de huidige structuur van formele advisering zijn niet alle prestatievelden goed vertegenwoordigd. Aanbevelingen:

·         Handhaaf de bestaande overlegstructuren voor informatie, raadplegen, coproduceren en meebeslissen.

·         Richt een Wmo-raad in, met als hoofdtaak formele advisering over het vierjarig beleidsplan, vaststelling van verordeningen en het vaststellen van het beleidsplan individuele voorzieningen.

·         Ontwikkel cq maak gebruik van nieuwe instrumenten voor communicatie met de burgers.

·         Aanbevelingen ten aanzien van de Wmo-raad:

·         Samenstelling representatief voor de negen prestatievelden.

·         Omvang: vertegenwoordiging naar gewicht van de afzonderlijke prestatievelden, maximaal 11-13 leden.

·         Onafhankelijk voorzitter; lid; zittingsduur 5 jaar.

·         Leden: Ingeschreven burger van de gemeente Delft, ervaringsdeskundige of professioneel werkzaam op (een) Wmo-terrein(en), bestuurlijke deskundigheid; lid zonder last of ruggespraak.

·         Zittingsduur lid 4 jaar, maximaal 1 maal verlengen.

·         Ondersteuning: Ambtelijk secretaris vanuit gemeentelijke dienst.

 

Dilemma:

  • Communicatie tussen de leden van de Wmo-raad en de gebruikers, betrokkenen en instellingen binnen de negen prestatievelden.

·         Ideeën mbt communicatie (mede op basis van DIP): inloopavond, internet, loket bij DOK, spreekuur, enquête, ideeënbus, klachtenboek.

 


Het schema hieronder laat de voor- en nadelen van dit scenario zien.

 

Nadelen

Voordelen

·         Het wordt een nieuwe laag, boven op de bestaande structuur. Dat vraagt naar verwachting extra tijd in de besluitvorming en budget voor de ondersteuning.

·         Deze structuur stelt derhalve hoge eisen en verwachtingen aan de leden van de Wmo-raad.

·         De Raad richt zich op de hele Wmo en bekijkt het Wmo-beleid in samenhang.

·         De Raad zal zich ook richten op innovatie.

·         Deze variant ondersteunt de gedachtegang dat de Wmo voor alle bewoners is. Er kan onafhankelijk advies gegeven worden over het gehele Wmo-terrein. Kan zichtbaarheid, herkenbaarheid en draagvlak van de Wmo-raad vergroten.

·         Bestaande structuren kunnen blijven bestaan en krijgen link met Wmo-raad.

 

Scenario 2c:   Wmo-raad: deelnemers met en zonder last en ruggespraak

Er kan een Wmo-raad worden ingesteld met Delftenaren, zonder last of ruggespraak en deelnemers met last en ruggespraak. Een combinatie van scenario 2a en 2b. De deelnemers met last en ruggespraak zijn vertegenwoordigers van de platforms. Net als in scenario 2b kan de bestaande structuur formeel een plaats krijgen onder een Wmo-raad. Het schema hieronder laat de voor- en nadelen van dit scenario zien.

 

Nadelen

Voordelen

·         Doordat deelnemers met én zonder last en ruggespraak zitten hebben in de Wmo-raad kan belangenbehartiging eventueel een gedragen Wmo-raad advies bemoeilijken

·         Deze variant ondersteunt de verbondenheid met de platforms en de doelgroep.

 

4.4 Voorstel

Het vaststellen van een formele participatiestructuur heeft als doelstelling  bewoners en vertegenwoordigers van groepen bewoners te betrekken bij de ontwikkeling, vaststelling en evaluatie van het Wmo beleid. De gemeente Delft heeft als uitgangspunt dat de Wmo betrekking heeft op alle Delftenaren. De participatiestructuur moet dit representeren.

De huidige structuur van formele advisering heeft vooral betrekking op de belangen van verschillende doelgroepen op onderdelen van de Wmo.

Het uitgangspunt van de gemeente pleit voor een Wmo raad die bestaat uit leden met én zonder last of ruggespraak (scenario 2c). Deze Wmo-raad wordt in 2008 ingesteld.

·         De Wmo-raad geeft het college van B&W en de Gemeenteraad gevraagd en ongevraagd advies over de hoofdlijnen van het Wmo-beleid. De Wmo-raad heeft een andere positie dan de participatieplatforms. De argumenten en de standpunten in die adviezen spelen een rol in het publieke debat over het Wmo-beleid. Het college en de Gemeenteraad zijn niet verplicht de adviezen van de Wmo-raad op te volgen. Zij maken hierin een eigen afweging. Wel is de afspraak dat het college en de Gemeenteraad de Wmo-raad beargumenteerd laat weten of het een advies overneemt of niet. De adviezen van de Wmo-raad zijn openbaar en verschijnen op internet.

·         De Wmo-raad voert jaarlijks een onafhankelijk onderzoek uit op het terrein van de Wmo. De raad kiest zelf de te onderzoeken thema’s. Om dit onderzoek uit te kunnen voeren ontvangt de raad hiervoor een vrij besteedbaar budget. De Wmo-raad wordt jaarlijks met € 30.000 gesubsidieerd. Dit is inclusief het vrije besteedbare budget, kosten voor een onafhankelijk voorzitter en het secretariaat. 

·         De Wmo-raad moet onafhankelijk van de gemeente bereikbaar zijn. Bijvoorbeeld via een eigen website of bijeenkomsten in de stad.

·         De raad heeft maximaal 13 leden, waarvan 7 met last en ruggespraak (2 jeugd, 3 WZW/OGGZ en 2 wijken).


De leden van de Wmo-raad:

·         Zijn Delftenaren die ervaringsdeskundige of professioneel werkzaam zijn op (een) Wmo terrein(en).

·         Zijn een afspiegeling van de Delftse bevolking, wat betreft leeftijd, sekse en etniciteit.

·         Hebben bestuurlijke ervaring.

·         Zijn in staat om de onderwerpen in de Gemeenteraad te vertalen naar adviezen op strategisch niveau.

·         Onderhouden een netwerk met bewoners en de organen van de huidige adviesstructuur, met als doel om een representatief advies te kunnen geven.

·         Houden bijeenkomsten in de stad om Delftenaren te betrekken bij het Wmo-beleid.

·         Kunnen ‘prestatieveld’ overstijgend denken.

 

De partijen in de huidige structuur hebben een zelfstandige adviesfunctie tot het college van B&W en de Gemeenteraad. De Wmo-raad is verplicht de Clusterplatforms te consulteren voordat zij advies uitbrengt. De communicatie van de Wmo-raad richting platforms en bewoners vraagt extra tijd voor de besluitvorming.

 

Het college onderschrijft hiermee het advies van het Wmo werkteam. Ten aanzien van het advies van het Panel Gehandicaptenbeleid, is zij het er mee eens dat professionele organisaties niet thuishoren in de nieuwe structuur. Voorgesteld wordt dan ook om met MEE, Ipse, VtV en PerpeKtief de beëindiging van deelname te bespreken. Tevens blijft het panel een belangrijke gesprekspartner, aan de ene kant voor de Wmo-raad, aan de andere kant op het terrein van WZW/OGGZ voor de gemeente.  Het panel Gehandicaptenbeleid zal vanaf 2008 Clusterplatform WZW/OGGZ heten. Het advies van het Wmo Werkteam Participatie 55+ om een Koepel 55+ op te richten, om op die wijze de vertegenwoordiging van 55+ers te verbeteren, wordt onderschreven. 

De Wmo-raad dient een afspiegeling van de Delftse bevolking te zijn. 55+-ers zullen hierin dus zeker een aantal plaatsen innemen. Alleen is dat, tegen het advies van het werkteam in, zonder last of ruggespraak. De voorgestelde structuur van het werkteam is moet  de Koepel zelf organiseren. De gemeente is wel geïnteresseerd in de doorontwikkeling van ouderenvertegenwoordiging in de clusters en wil hier graag verder over doorpraten.

 

Deelname als organisatie aan een clusterplatform stelt eisen aan de organisatie, te weten:

·         De organisatie is opgezet als een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid naar Nederlands recht.

·         In het feitelijk functioneren van de organisatie moet met name de invloed van de achterban op de bestuurssamenstelling, op het activiteitenprogramma en op de toedeling van gelden aan de verschillende activiteiten zijn gewaarborgd.

·         Als bewijs van lidmaatschap en ten behoeve van het functioneren van de organisatie wordt van de leden een contributie gevraagd. In beginsel betalen de leden daarnaast ook bijdragen voor het deelnemen aan activiteiten.

·         Voor erkenning als organisatie is vereist, dat tenminste 50 personen als lid staan ingeschreven.

·         Niet zijnde een professionele organisatie. Waar geen vertegenwoordiging bestaat via belangenorganisaties kunnen leden van cliëntenraden deelnemen.

 

 

 


5. Cluster Samenwerken in de Wijken

 

5.1 Inleiding

In de Delftse wijkaanpak is vanaf het begin samengewerkt aan schone, hele, veilige, sociale, groene en kindvriendelijke wijken. De laatste jaren is er grotere aandacht voor de sociaal economische ontwikkeling van wijken en buurten en meer recent voor het bevorderen van processen van sociale stijging in de wijken, ook vanuit de corporaties. De invoering van de WMO plaatst het samenwerken in de wijken ook voor nieuwe uitdagingen. Van belang is nu ook om meer te werken aan zorgzame wijken.

Diverse Wmo-werkteams hebben in hun project- en beleidsvoorstellen gewezen op de noodzaak van versteviging van wijkverbanden en het belang van een actieve rol voor en bijdrage van bewoners aan een goed woon- en leefklimaat in de wijken. Het Wmo-werkteam Opgroeien doe je niet alleen en werkteam Zorg en Welzijn noemen als één van de doelen het onderling contact tussen jong en oud, een  buurtgebonden pedagogische infrastructuur en ruimte voor ontmoeting. Het werkteam Delftse Jutters wil zwerfaval terugdringen en zo samen werk maken van een mooie, leuke en fijne wijk. Het werkteam Mantelzorg en Vrijwilligers wil o.a. de onderlinge zorg in de wijk bevorderen door “tante Kwebbel” en “Present”.

 

5.2 Uitgangspunten prestatieveld

Het gaat in Delft bij prestatieveld 1 (sociale samenhang en leefbaarheid) om het samenwerken aan aantrekkelijke en sterke wijken. Er moet dan voldaan zijn aan de volgende randvoorwaarden:

·         Aansluiten bij wensen en behoeften van bewoners.

·         Een actieve rol en eigen initiatief van bewoners.

·         Onderlinge binding van de wijkbewoners ( betrokkenheid, zorg voor elkaar).

·         De mogelijkheid tot stijging op de maatschappelijke ladder voor groepen, waarvan dat   niet vanzelfsprekend is(sociale stijging)

·         Een sociaal veilige en kindvriendelijke omgeving, ruimte voor ontmoeting.

·         Kwaliteit in de inrichting en het beheer van de woon- en leefomgeving.

·         Zelfstandig wonen in gedifferentieerde buurten.

 

Meer specifiek is aan deze algemene doelstelling een aantal werkdoelen verbonden:

·         Samen met bewoners, bedrijven en partners bepalen van een ontwikkelingsperspectief voor de wijken op basis van een gedetailleerde analyse van de sociaal, economische en fysiek situatie en ontwikkelingskansen.

·         Deze ontwikkelingsperspectieven voor de wijken uitwerken tot een gezamenlijk wijkontwikkelingsprogramma dat als basis dient voor een meerjarig bestedingsplan voor de wijkaanpak.

·         Continueren en verbeteren van bewonersinitiatieven en bewonersacties.

·         Innovatief inspelen met initiatieven op problemen en kansen in wijken, bijvoorbeeld met het faciliteren van de inzet van bemiddelaars en mediators.

·         Vergroten en verbeteren van de ruimte voor kinderen om te spelen in Delft, o.a. met de vaststelling van het speelplekkenbeleid en de continuering van het project ‘Kinderen veiliger door Delft’.

 

Het realiseren van de doelstelling en de werkdoelen vraagt verdere verdieping van onze werkwijze en betere benutting en versterking van de sociale infrastructuur. Hierbij past de volgende aanpak:

·         Onder regie van de wijkcoördinatoren realiseren van samenhang en afstemming tussen de inzet en inspanningen van bewoners, gemeente, bedrijven en partnerorganisaties.

·         Doorontwikkelen van de werkwijze voor het samenwerken aan zorgzame wijken, door o.a. het breder benutten van de ervaringen uit het pilot-project Vrijenban.

De werkwijze sterker richten op:

·         Het bestrijden van sociaal isolement.

·         Het betrekken van kwetsbare groepen bij de activiteiten.

·         Het werken aan meer begrip tussen jong en oud.

·         Het leveren van een bijdrage aan de inburgering.

·         Het werven, begeleiden en motiveren van vrijwilligers.

·         Het versterken van het gevoel van binding van bewoners met  hun buurt

·         Goed kunnen wonen, ook voor mensen met beperkingen.

 

5.3 Beleidsvragen

Als er een woord gekozen moet worden dat als rode draad kan dienen voor onze aanpak op wijkniveau dan is dat samen. Delft is vergevorderd met daartoe  de sociale infrastructuur op peil te brengen, met onder andere wijkcentra, brede scholen en het meest recent Woonservicezones en geïntegreerde zorgteams. Grote spelers in de wijken (corporaties, scholen, politie, Breed Welzijn Delft, zorginstellingen) zetten samen met de gemeente en de bewoners de schouders onder de leefbaarheid in de wijken. De volgende drie uitgangspunten worden voorgesteld:

a.       Algemene voorzieningen maken plaats voor specifieke.

b.       Horizontale verantwoording vervangt de verticale.

c.       Het sociaal-economische domein stuurt het ruimtelijke domein.

 

Hieronder worden de beleidsvragen toegelicht.

 

A) Algemene voorzieningen maken plaats voor specifieke.

Het is meer dan ooit nodig om allerlei gescheiden werelden meer bij elkaar te brengen. Het meest zichtbaar zijn de effecten van extramuralisering van de zorg als al langer durend maatschappelijk proces. Maar het gaat ook om de verbinding tussen jong en oud, met inburgeraars, tussen buurtbewoners. Er zijn nog steeds voorzieningen die te los van elkaar staan met ieder eigen programmering. Waar we naar toe moeten is een samenhangende programmering op wijkniveau voor de domeinen: sociaal-cultureel, jeugd, zorg, ouderen. Welzijnswerk mag niet losstaan van scholen en gezondheidszorg. Dat vraagt van de organisaties en hun professionals om zich te verbinden aan dezelfde doelen en dat te vertalen naar een manier van werken met elkaar.

Er zijn veel werkers in de wijk, maar de invulling van hun rol en functie, afgestemd op elkaar, vraagt aandacht. Van meer belang wordt flexibel werken, verbinden en samenwerken in het netwerk in de wijken.

Op methodisch vlak moeten ook keuzes worden gemaakt om de doelstelling van betrokken en zorgzame wijken dichterbij te brengen. Het vraagt om goede experimenteermogelijkheden waarmee burenhulp, ontmoeting en  betrokkenheid worden gestimuleerd en ondersteund. Dit heeft een link naar prestatieveld vrijwilligerswerk en mantelzorg. De verschillende onderdelen van de sociale infrastructuur zijn nog niet goed op elkaar afgestemd. Dat geldt ook voor oplossingen in de ICT-sfeer. Ook hier is er nog veel versnippering. We denken aan de plek en functie van wijkwebs in relatie met WZW-diensten en de op telefonisch contact gebaseerde diensten om sociaal contact en vrijwillige hulp te organiseren. De hieraan verbonden beleidsvraag is: hoe kunnen wij onze instrumenten meer slagkracht geven en laten bijdragen aan een minder vrijblijvende, gezamenlijke programmering van activiteiten en initiatieven in de wijken.

 

B) Horizontale verantwoording vervangt de verticale.

De neuzen van bewoners en professionals moeten niet sterk naar de gemeente wijzen, maar naar de wijk en elkaar.  De verantwoordingslijn voor inspanningen en resultaten in de wijk wordt op zoveel mogelijk terreinen verlegd richting de bewoners. Hun tevredenheid telt, binnen de reeds gestelde algemene beleidskaders. Op die weg zijn we redelijk gevorderd. De wijkprogramma’s komen reeds vanuit dit vertrekpunt tot stand. In de wijkcentra staan de programmaraden centraal om te zorgen dat de activiteitenprogrammering aan de wijkbrede vraag voldoet. In de brede scholen wordt jeugdparticipatie bevorderd. Via Ouderenproof hebben ouderen  positie bij het praktisch invullen van de kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving.

Het ondersteunen en faciliteren van de genoemde participatievormen wordt voor professionals belangrijker dan het begeleiden van activiteiten.Het verbeteren van de werkwijze van het samenwerken in de wijken vraagt ook om het bezien van de rollen van de welzijnswerkers in relatie tot andere rollen van professionals in de wijk.


Voor alle genoemde professionals in de wijk geldt dat ze zich gezamenlijk bezig houden met:

·         De signaalfunctie in de wijk

·         Het toeleiden van individuen en groepen naar de accommodaties in de wijken.

De rol van het sociaal cultureel werk richt zich op de activiteiten in de diverse accommodaties in de wijken. De volgende specifieke taken behoren tot het domein van het sociaal cultureel werk:

·         Het werven, begeleiden en motiveren van vrijwilligers.

·         Het opzetten en begeleiden van programmaraden.

·         Het omzetten van de thema’s uit de wijkprogramma’s in concrete programmering, welke bijdragen aan de hiervoor genoemde uitgangspunten.

In de productafspraken met de BWD maken we afspraken over de te vervullen rollen.

De hieraan verbonden beleidsvraag is: wie bepaalt in welke mate de inhoud. Wat is de ruimte voor bewonersvragen in het wijkproces. In hoeverre mogen de gemeentelijke prioriteiten ‘wijken’ voor partnerschip.

 

C) Het sociaal-economische domein stuurt het ruimtelijke.

Wat leefbare wijken zijn is onder de doelstelling beschreven. Het komt allemaal aan op “hoe”: hoe geven we daar in gezamenlijkheid vorm en inhoud aan.

Het begint bij de inhoud. Langs diverse lijnen zijn en worden stedelijke kaders vastgesteld waar bij de ontwikkeling per wijk niet steeds het wiel hoeft te worden uitgevonden:

·         Woonvisie

·         Woonservicezones

·         WZW-nota, jeugdnota, gezondheidsnota

·         Speelplekkennota

Vanuit deze inhoud vraagt het samenwerken aan sterke wijken om een verdere ontwikkeling van de  samenwerkingsverbanden. De samenwerking moet worden verbreed voor wat betreft de onderwerpen en er moeten wellicht andere partners bij worden betrokken. Ook is een grotere samenhang en afstemming van inzet en inspanningen van belang. Om dit te realiseren is er meer regie en sturing op wijkontwikkelingsprocessen en programmering voor de wijken wenselijk. Dit wordt verder uitgewerkt in de nota samen werken aan sterke wijken.

 

5.4 Voorstel

In verschillende nota’s vindt de komende tijd een verdiepingsslag plaats van wat in deze paragraaf beschreven is. Zo wordt in de WZW nota de nota ‘Knopen in de wijken’  herijkt en de subsidierelatie met de BWD nader belicht. In de nota ‘Samen werken aan sterke wijken’ wordt uitgewerkt hoe we komen tot het verdiepen van de werkwijze in het samenwerken in de wijken. De voorstellen die hier uitgewerkt worden hebben vooral betrekking op de methodiekontwikkeling ten behoeve van het verstevigen van verbanden tussen bewoners in de wijken. We stellen voor:

·         Akkoord te gaan met de keuze voor de beleidsuitgangspunten zoals verwoord in paragraaf 5.3:

·         Vervolg geven aan projecten en initiatieven jong en oud; uit te werken in de wijkprogramma’s 2008 en verder. 

·         Onderzoeken, met deelnemers van de betrokken werkteams, of het telefoonsysteem Tante Kwebbel in Delft navolging verdient, of dat de methodiek van Stichting Present interessant zou zijn. Daarbij specifiek kijken naar de meerwaarde hiervan in relatie tot de vergelijkbare pilot  ‘burenhulp’ die  in Buitenhof  draait  en een verbinding leggen met het project  ‘levend googlen’ en andere initiatieven. Hiervoor wordt een incidenteel bedrag van € 25.000,- aan onderzoek- en projectbudget gevraagd en € 50.000,- om hier structureel vorm aan te geven.

·         De wijkwebs continueren en indien mogelijk verbreden met deze burenhulpdiensten.


·         Onderzoeken en uitvoering geven aan op welke wijze het projectidee van de Sociaal Revival Van benut kan worden bij het stimuleren van contacten in de wijk en het toeleiden van bewoners naar voorzieningen in de wijk. Hiervoor eenmalig een bedrag van € 50.000,- beschikbaar stellen.

·         Het project ‘buurtbewoners adopteren een school’ uitwerken, zie prestatieveld 2.

·         Project Delftse Jutters met de initiatiefnemer verder uitwerken en bekijken op het punt van meerwaarde en verlichting van de taken van Stadsbeheer en het nemen van een rol en verantwoordelijkheid van bewoners  bij het schoonhouden van de stad (ook in licht van milieueducatie).

·         Kinderparticipatie versterken (financiering loopt via wijkbudgetten en brede schoolprogramma).

 


6. Cluster Jeugd

 

6.1 Inleiding

Gemeenten krijgen een steeds belangrijkere taak bij het vormgeven van preventief jeugd (gezondheidszorg) beleid. De taken van de gemeente zijn deels al wettelijk verankerd in de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv), waaronder de uitvoering van het Basistakenpakket JGZ en het maatwerkdeel voor de JGZ 0 – 19 jaar, en de wet op de Jeugdzorg. Ook in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) wordt een stevige taak voor de gemeenten vastgelegd. 

Gemeenten krijgen in dit kader de taak om problemen bij risico- kinderen, risico- jongeren en hun gezinnen te voorkomen en te verminderen. Belangrijk hierbij is onder meer ondersteuning bij de opvoeding. Gemeenten zijn in dit kader verantwoordelijk voor 5 functies:

1.       Informatie en advies

2.       Signalering

3.       Toeleiding naar hulpaanbod

4.       Bieden van (lichte) pedagogische hulp

5.       Zorgcoördinatie.

Deze gemeentelijke taak vraagt om ordening en regie van de lokale jeugdketen, afstemming in het (zorg)aanbod en om goede verbindingen met partners. Doel hierbij is een samenhangend systeem van opvoed- en opgroeiondersteuning.

 

6.2 Uitgangspunten

Een samenhangend systeem van opvoed- en opgroeiondersteuning maakt deel uit van het integraal jeugdbeleid dat hoog op de agenda van de gemeente Delft staat. Begin 2008 verschijnt de jeugdnota Delft waarin het integraal jeugdbeleid in de volle breedte zal worden beschreven. Het gaat daarbij om meer dan alleen het beleid op het gebied van prestatieveld 2 van de WMO. Het integraal jeugdbeleid betreft diverse beleidsvelden waarop de gemeente in samenhang inzet pleegt. Denk onder andere aan: onderwijs en opvang, speelplekken, anti-armoedebeleid en werk, (verkeers) veiligheid, natuur en milieu, sport en gezondheid. Speerpunt van de gemeente is het vergroten van ontwikkelingskansen voor kinderen en jongeren waarbij jongeren met (dreigende) achterstanden extra aandacht krijgen binnen een zoveel mogelijk sluitende aanpak.

 

De hoofddoelstelling in het jeugdbeleid luidt dan ook als volgt:

In de gemeente Delft kunnen alle kinderen en jongeren in de leeftijd van 0 tot 23 jaar zich maximaal ontwikkelen en ontplooien, waardoor zij op het voor hen optimale niveau volwaardig kunnen deelnemen aan de maatschappij.

 

Belangrijke doelen in het integraal jeugdbeleid zijn hierbij:

·         Wijkgericht meer samenhang  tussen voorzieningen gericht op kinderen 0-12 jaar.

·         Meer multifunctionele voorzieningen in de wijken (brede school, kindercentra).

·         Minder (onderwijs en beweging) achterstanden.

·         Adequate jeugd(gezondheid)zorgketen.

·         Meer verantwoordelijkheid en maatschappelijke participatie van jongeren.

·         Zoveel mogelijk Delftse jongeren aan het werk of op school.

 

6.3 Bevindingen en ontwikkelingen

Voor wat betreft prestatieveld 2 WMO “preventieve ondersteuning bij opgroeien en opvoeden” kunnen twee ontwikkelingslijnen worden geformuleerd waarlangs het beleid in Delft op onderdelen vorm krijgt:

a.       Verbinden van het pedagogisch klimaat thuis, in de buurt, in onderwijs en opvang.

b.       Realiseren van een sluitende keten ten behoeve van (potentiële) risicogroepen.

 

Ad a. Verbinden van het pedagogisch klimaat thuis, in de buurt, in onderwijs en opvang.

Voor de leeftijdsgroep 0-12 jaar zet de gemeente in het brede schoolbeleid in op kindercentra waarbij onderwijs, peuterspeelzaal en opvang samenwerken in één gebouw of dicht bij elkaar gelegen gebouwen. De samenwerking is gericht op continuïteit in de pedagogische aanpak en komt tot uitdrukking in de organisatie en werkwijze van de betrokken instellingen.

De kinderen kunnen in hun vrije tijd meedoen aan activiteitenprogramma’s die ook toegankelijk zijn voor andere kinderen in de buurt of wijk. Voor kinderen die dat nodig hebben worden in de activiteitenprogramma’s en ook in de peuterspeelzaal extra programma’s aangeboden. Voorzieningen op het gebied van zorg zijn goed bereikbaar en toegankelijk voor kinderen (en hun ouders). In het brede schoolbeleid en in het achterstandenbeleid werken van tal van instellingen (o.a. op het gebied van cultuur en sport) met elkaar samen, worden ouders betrokken bij school en bij de extra programma’s voor kinderen met achterstanden, worden BOS-projecten (buurt-onderwijs-sport) uitgevoerd en worden verbindingen gelegd met andere projecten zoals “kinderen veiliger door Delft”. Een en ander vindt plaats op buurt en wijkniveau. 

 

Voor de leeftijdsgroep 12-16 jaar zet de gemeente vanuit het brede schoolbeleid voortgezet onderwijs in op het verbinden van de inzet van (maatschappelijke) instellingen met het curriculum van de scholen voor voortgezet onderwijs. Scholen worden in contact gebracht met aanbieders van activiteiten die speciaal gericht zijn op- én geschikt zijn voor de ontwikkeling van sociale competenties en participatie, in andere vormen van leren dan die welke de school doorgaans biedt (levensecht leren). In deze projecten vinden de leeractiviteiten van jongeren niet alleen in de school plaats, maar ook daarbuiten en zijn deze ook van betekenis voor anderen in de omgeving. Het gaat daarbij om actieve rollen voor de jongeren, waarbij zij uiteenlopende competenties verwerven of verder ontwikkelen. Verwachte gunstige neveneffecten zijn onder meer een verbeterde motivatie, het terugdringen van vroegtijdig schoolverlaten, ongewenst buitenschools gedrag en een toenemende culturele, sportieve en maatschappelijke participatie van de doelgroep. In het integraal jeugdbeleid worden verbindingen gelegd met het zorgbeleid en met het beleid op het gebied van het jeugd en jongerenwerk waarbij het er vooral om gaat dat het jongerenwerk vanuit de doelstelling ondersteunen naar sociale redzaamheid een sterke aanvullende rol vervult. Dit laatste aspect zal verder worden bediscussieerd in het proces rond de totstandkoming en uitvoering van de jeugdnota Delft.    

 

Ad b. Realiseren van een sluitende keten ten behoeve van (potentiële) risicogroepen.

In Delft is de zorg rondom jeugd en hun ouders georganiseerd rond een drietal “eerstelijns knooppunten”. Deze knooppunten zijn naar taak en positie verschillend. Om een doorlopende zorgketen te realiseren wordt vanuit  preventief oogpunt de afstemming onderwijs- (jeugd) hulpverlening voor jeugdigen en jongeren, gerealiseerd middels de volgende eerstelijns knooppunten:

·                     JGZ- wijkteams, voor de 0 -12 jarigen.

·                     Centrale Zorgcommissie voortgezet onderwijs voor de 12 – 16 jarigen.

·                     Jongerenloket RMC-Voortijdig Schoolverlaten voor de 16 jaar tot 23 jarigen.

De eerstelijns knooppunten zijn meldpunten waar met name professionals uit Delft (vanuit vindplaatsen zoals bijvoorbeeld basisscholen, wijk coördinatie teams (WCT’s), zorgteams VO, MBO scholen) terechtkunnen met vragen, zorgen, signalen met betrekking tot jeugdigen in relatie tot onderwijs en jeugdzorg. Vanuit de eerstelijns knooppunten worden problemen bij jeugdigen (en gezinnen) beoordeeld door diverse disciplines binnen een multidisciplinair casuïstiekoverleg. Daarin zijn zowel onderwijs, JGZ als Jeugdhulpverlening

vertegenwoordigd.

 

Centra Jeugd en Gezin.

Met het instellen van deze eerstelijns knooppunten is de toegang naar onderwijs en zorg voor Delftse jeugdigen en ouders geregeld. In Delft ontwikkelen de bestaande Integrale Jeugdgezondheidscentra zich door tot centra voor Jeugd en Gezin. Op de aansluiting van de eerstelijns knooppunten met de centra voor Jeugd en Gezin zal de komende periode extra in worden gezet. Delft zet bij deze ontwikkeling in op een centrale rol voor de centra voor Jeugd en Gezin met name waar het gaat om:

a.                  regie op zorgcoördinatie.

b.                  harmonisering van onderwijs- en hulpverleningsindicatiestelling.

c.                  aanmeldfunctie voor jongeren in het kader van detentie en resocialisatie.

d.                  aanmeldingfunctie vanuit de volwassenketen.


Zorgcoördinatie is in Delft een belangrijk speerpunt dat in het kader van de ontwikkelingen rond Centra voor Jeugd en Gezin wordt opgepakt. Zorgcoördinatie bevindt zich op het snijvlak van de functies die Bureau Jeugdzorg uitvoert en die weer aansluiten op de justitieketen. Het gaat hierbij om de zorg aan gezinnen met problemen op meerdere leefgebieden. Uitgangspunt is dat het van belang is om de zorg die vanuit diverse betrokken instanties geboden wordt, te coördineren. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het (doen) realiseren van die coördinatie van zorg op lokaal niveau en dienen inzet van menskracht financieel mogelijk te maken.[5] 

 

De regering ziet het oprichten van Centra voor jeugd en gezin als één van de belangrijkste pijlers van het jeugdbeleid. Onderdelen van het concept Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) zoals opgenomen in het op 4 juni 2007 afgesloten bestuursakkoord van het Rijk en de VNG zijn in ieder geval:

·         inloopfunctie, een fysieke plek, waar ouders en kinderen terechtkunnen voor advies en informatie, instructie, cursussen etc.  

·         lichte hulp (stut en steun, hulp bij gedragsproblematiek, opvoedhulp)

·         logistieke en distributie functie (afstemmen van werkprocessen, leveren en/ of organiseren van daadwerkelijke hulp na signalering en screening, coördineren van inzet van hulp bij meervoudige problemen)

Gesteld mag worden dat Delft reeds langere tijd voldoet aan de genoemde basistaken en als voorloper mag worden beschouwd op het gebied van de Centra voor Jeugd en Gezin. In Delft wordt in de JGZ-centra die in de wijken zijn neergezet al langere tijd samengewerkt tussen verschillende instellingen o.a. met het school/jeugdmaatschappelijk werk én er zijn vergevorderde plannen met betrekking tot de doorontwikkeling naar Centra voor Jeugd en gezin met een goed werkend systeem van zorgcoördinatie.

 

6.4. Beleidsvragen

Vanuit de Delftse ontwikkelingslijnen rond het prestatieveld 2 “preventieve ondersteuning bij opgroeien en opvoeden” worden drie subdoelstellingen centraal gesteld:

 

a.       Zorgcoördinatie in multiprobleem gezinnen opzetten en uitvoeren.

b.       Centra voor Jeugd en Gezin ontwikkelen en realiseren.

c.       Verdieping op de verbinding pedagogisch klimaat onderwijs (en daarmee samenwerkende instellingen) en wijk.

 

Hieronder worden de beleidsvragen toegelicht.

 

Ad 1. Zorgcoördinatie in multiprobleem gezinnen opzetten en uitvoeren.

Voorkomen moet worden dat binnen gezinnen ernstiger en langduriger problemen ontstaan die hun weerslag hebben op kinderen en jongeren. Met een gezinsgerichte aanpak wordt er op diverse terreinen gewerkt  aan het wegwerken van achterstanden en een versterkte opvoedsituatie. Veel gezinnen echter kampen met problemen op diverse terreinen, de zogenaamde multi-probleem gezinnen. Hiervoor wordt zorgcoördinatie opgezet, die vanuit diverse betrokken instanties geboden wordt aan deze milieuprobleem gezinnen. De GGD/JGZ wordt vanuit het Centrum voor Jeugd een Gezin verantwoordelijk voor de uitvoering van de overall coördinatie (nieuwe basistaak). En er komt een regeling waarbij de meest bij het gezin betrokken hulpverlenende instantie de uitvoering van de zorgcoördinatie in de praktijk op zich neemt.

Dwang en drang.

Doel van de zorgcoördinatie is het voorkomen van ontwikkelingsproblemen bij kinderen door te komen tot een aansluitend hulpaanbod waarbij het gezin centraal staat (en dus niet alleen de ouder of alleen het kind), waarbij het gezin (weer) de regie oppakt dan wel waarbij het gezin structurele hulp ontvangt. De hulpverlening is erop gericht om ouders weer zelf de controle te geven over eigen situatie.


Afhankelijk van de aard en de omvang van de problemen van de gezinnen wordt er vanuit het CJG een zorgcoördinator ingeschakeld bij één van de organisaties die zorgcoördinatie leveren Zorgcoördinatie wordt uitgevoerd vanuit het besef dat er te allen tijde op 1 plek bekend is wat er binnen een gezin speelt. De uitvoerende zorgcoördinator dient zodanige bevoegdheden te hebben dat hij/zij de betrokken instellingen rond een gezin kan aansturen (doorzettingsmacht). Discussiepunt hierbij is of het centrum voor Jeugd en Gezin, middels zorgcoördinatie eerder dwang en drang kan toepassen bijvoorbeeld door jeugdbeschermingsinstrumenten in te zetten. Hierbij zijn er twee scenario’s mogelijk:

1.       Dwang en drangmaatregelen zoals jeugdbeschermingsmaatregelen blijven een zaak van de rijksoverheid zijde het ministerie van justitie, Raad voor de Kinderbescherming en het Algemeen Meldpunt Kindermishandeling als onderdeel van  Bureau Jeugdzorg.

2.       Jeugdbeschermingsmaatregelen worden lokaal gepositioneerd en uitgevoerd binnen het Centrum voor Jeugd en Gezin, waardoor mogelijk meer dwang- en drangmaatregelen kunnen worden ingezet om preventief en curatief de ontwikkelingskansen van kinderen en gezinnen te vergroten.

 

Ad 2. Centra voor Jeugd en Gezin ontwikkelen en realiseren.

Met de instellingen voor een integrale jeugdgezondheidszorg vanuit JGZ-centra in alle wijken worden afspraken gemaakt over een wijkgericht, samenhangend en laagdrempelig dienstverleningsaanbod dat wordt uitgevoerd in samenspraak met partners in de wijk. Bij de ontwikkeling van de JGZ-centra naar Centra Jeugd en Gezin wordt de samenwerking met het onderwijs en instellingen voor jeugdzorg van steeds groter belang. In het kader van genoemde samenwerking tussen de jeugdzorgketen en het onderwijs zal onder andere het onderwerp integraal indiceren ter hand worden genomen. Dit ook vanuit het perspectief van passend onderwijs. Delft zet krachtig in op de verdere ontwikkeling van de Centra voor Jeugd en Gezin waarbij het met name gaat om zorgcoördinatie, harmonisering van onderwijs- en hulpverleningsindicatiestelling en het creëren van een aanmeldfunctie voor jongeren in het kader van detentie en resocialisatie. De beleidsvragen die zich hierbij (zullen) voordoen worden deels separaat (binnen specifieke deelbeleidsterreinen) en deels integraal meegenomen in het proces van voorbereiding en uitvoering van de jeugdnota Delft.

 

Ad  3. Verdieping op de verbinding pedagogisch klimaat onderwijs (en daarmee samenwerkende instellingen) en wijk.

Het WMO werkteam “opgroeien doe je niet alleen” heeft zich gericht op de verschraling van de pedagogische infrastructuur op wijkniveau. Het projectvoorstel wat dit team voorstaat te ontwikkelen, richt zich op het versterken van de sociale en pedagogische infrastructuur in de buurt. Basisscholen zijn voorzieningen die zich in de meeste buurten van Delft bevinden en zijn derhalve dus ‘dichtbijhuis’. Scholen zijn vindplaatsen van kinderen en ouders. Wat scholen dus ook een vindplaats van veel (echter niet alle) buurtbewoners maakt. Scholen zijn voorzien van een buitenruimte waar ook buiten schooltijden gebruik van kan worden gemaakt door buurtbewoners. Ook door buurtbewoners die niet vanzelfsprekend het complex bezoeken. Dit maakt dat basisscholen geschikte locaties zijn om ons project op te richten.

 

Projectvoorstel Buurtbewoners adopteren een school

“Alle buurtbewoners worden aangemoedigd om actief te worden op en om de school. Activiteiten kunnen zich richten op het belang van de school. Deze activiteiten kunnen een win-win situatie opleveren waarbij het belang van buurtbewoners en de school zijn gebaad. Op het schoolterrein kunnen activiteiten plaatsvinden die geheel ten diensten staan van buurtbewoners. Op deze wijze wordt aangemoedigd dat mensen hun blik meer de buurt in richten en niet achter de gesloten voordeur van hun huis blijven. Zo wordt er gewerkt aan de bekendheid van buurtbewoners onderling. (Het ‘kennen’ en ‘gekend’ zijn). Omdat kinderen meer te maken krijgen met buurtbewoners die actief zijn op en rond de school, wordt het netwerk van kinderen breder/uitgebreider. Door de basisschool én het gebied daaromheen te gebruiken voor diverse buurtactiviteiten, wordt de buurtcohesie versterkt.”


Het projectvoorstel biedt zeker mogelijkheden om in een verdere uitwerking en liefst in de context van reeds ingezet beleid op dit punt een goede bijdrage te leveren en een verdere verdieping te geven aan het verbinden van het pedagogisch klimaat thuis, in de buurt, in onderwijs en opvang. Gezien de rol van de scholen in diverse beleidsontwikkelingen (brede school, BOS, etc.) op wijk en buurtniveau is het wenselijk initiatieven op dit gebied vanuit de scholen te laten komen. De adviezen van het werkteam kunnen hierbij dan als mogelijke voorbeelden worden gezien. Gedacht wordt aan een eenvoudige regeling. Gedurende een termijn van 3 jaar jaarlijks worden maximaal 5 scholen (op basis van een plan) in de gelegenheid gesteld activiteiten uit te voeren die zijn gericht op het betrekken van de buurt bij de school. In de plannen dient vooral de verbinding van de school en buurt in relatie tot andere ontwikkelingen (zoals brede school) tot uitdrukking te komen. Per school kan een bedrag van 2500 euro beschikbaar worden gesteld waarmee het totaal budget uitkomt op € 38.000,-

 

Projectvoorstel inclusieve samenleving

Het Wmo werkteam Inclusieve Samenleving heeft drie projecten ingediend om de inclusieve samenleving te bevorderen. Dat zijn:

1.       Workshops voor leerlingen in het basisonderwijs. In de workshop vertellen ervaringsdeskundigen (mensen met een beperking) hoe het is om met een handicap te leven. Er zijn kortgeleden positieve ervaringen opgedaan op een basisschool in Delft. Beoogd wordt om de workshops op alle scholen in Delft aan te bieden.

2.       Netwerk/Platform ouders van zorgleerlingen. Het bestaande Oudernetwerk Onderwijsintegratie Delft is zich aan het oriënteren op de voorgestelde wijzigingen van het onderwijsstelsel, vooral met het oog op zorgleerlingen. Zij wil haar netwerk gaan uitbreiden en samenwerken met andere betrokken ouder- en belangenorganisaties in de regio. Doel is tot het komen tot de oprichting van een Ouderplatform Onderwijs, dat gaat samenwerken met schoolbesturen en lokale overheid waar het gaat om de formulering van nieuw beleid t.a.v. zorgleerlingen.  Uitgangspunt van het oudernetwerk is de inclusieve samenleving, niet alleen op school, maar ook op het gebied van sport en vrije tijd, en training en werk. Het oudernetwerk wil samen met andere betrokken organisaties komen tot een ontwikkelplan.

3.       Kleinschalige woongroep jonge mensen met een verstandelijke beperking in het kader van de ontwikkeling van een ‘wooncirkel’. Het gaat om het realiseren van de eerste kleinschalige woongroep voor zes jonge mensen met een verstandelijke beperking in het centrum van Delft. Het werkteam vraagt de gemeente dit project de ruimte te geven en het financieel te ondersteunen wat betreft de oprichtingskosten en de inrichtingskosten. Dit voorstel komt in hoofdstuk 7 aan de orde (prestatieveld 5).

 

6.5 Voorstel

Voorgesteld wordt

a.       Akkoord te gaan met de keuze voor de beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de vorige paragraaf:

b.       Het beleidsadvies van het WMO werkteam “Opgroeien doe je niet alleen” op hoofdlijnen over te nemen en in meer algemeen zin uit te voeren zoals eveneens verwoord in de vorige paragraaf. Een eenvoudige regeling waarbij een gedurende een termijn van 3 jaar jaarlijks maximaal 5 scholen op basis van een plan/projectvoorstel in de gelegenheid worden gesteld activiteiten te ontplooien die zijn gericht op het betrekken van de buurt bij de school. Per school kan een bedrag van € 2500,- beschikbaar worden gesteld waarmee het totaal budget uitkomt op € 38.000,-.

c.       Om voor twee projectvoorstellen  (Workshops voor leerlingen in het basisonderwijs en Netwerk/Platform ouders van zorgleerlingen) van het werkteam “Inclusieve Samenleving” eenmalig een bedrag ad € 30.000, - ter beschikking te stellen voor het organiseren van workshops in het basisonderwijs en projecten die voortvloeien uit het ouderplatform. Het verzoek voor de financiering voor een startsubsidie voor het platform afwijzen omdat het bedrag te hoog is. Een startsubsidie van € 5.000 in 2008 en 2009 wordt gegeven indien het platform gaat samenwerken met bestaande ouderorganisaties.

7. Cluster WZW

 

7.1 Inleiding

Het cluster Wonen, Zorg en Welzijn bevat de prestatievelden:

·         3. Informatie en advies geven over mogelijke hulp en ondersteuning

·         4. Ondersteunen van vrijwilligers en mantelzorgers

·         5. Zorgen dat mensen met een beperking mee kunnen doen

·         6. Individuele voorzieningen voor mensen met een beperking

Daarnaast heeft het cluster ook raakvlakken met prestatieveld 1: De leefbaarheid van gemeenten (wijken en buurten) vergroten met hierin in het bijzonder de realisatie van de Woonservicezones. Er zijn ook raakvlakken met prestatieveld 7, 8 en 9 Maatschappelijke opvang, verslavingszorg en OGGZ, vanwege de ontwikkeling van het Kompas wat deels juist ook gaat over het voorkomen van dak/thuisloosheid en ook betrekking heeft op participatie van de OGGZ doelgroep.

 

Algemene doelstelling van het cluster Wonen, Zorg en Welzijn “Iedere Delftenaar moet zo lang mogelijk zelfstandig kunnen blijven functioneren en zoveel mogelijk meedoen aan de samenleving”. In het kader van economische zelfredzaamheid, heeft deze doelstelling, naast de in de Wmo genoemde prestatievelden, ook raakvlakken met de Wwb[6].

 

De doelgroep van het cluster WZW is:

·         Alle bewoners van Delft vanaf 23 jaar

·         Met extra aandacht voor kwetsbare doelgroepen, die mogelijk extra ondersteuning nodig hebben, zoals:

 

7.2 Uitgangspunten

Het Cluster WZW hanteert de volgende uitgangspunten:

·         (Ondersteunen) Zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid staat voorop.

·         De principes van een inclusieve samenleving. In een inclusieve maatschappij wordt niemand uitgesloten, vormen niet de gebreken, maar de kwaliteiten en eigen kracht van mensen het uitgangspunt en neemt ieder zijn verantwoordelijkheid. 

·         Partners, organisaties/bedrijven, bewoners èn gemeente zijn aan zet. Iedereen draagt bij aan wonen, zorg en welzijn in Delft! Kortom, modern burgerschap!

·         Algemene voorzieningen creëren voor alle Delftenaren (op stedelijk dan wel wijkniveau).

·         Specifieke basisvoorzieningen creëren om individuele belemmeringen te verminderen om te kunnen participeren (zoals woonaanpassingen, burenhulpproject, Delftpas, maaltijdvoorziening, regiotaxi). Aan de andere kant een vangnet bieden in bijvoorbeeld de vorm van opvangvoorzieningen voor dak- en thuislozen.

·         Individuele verstrekkingen op maat, wanneer ondersteuning vanuit de basisvoorzieningen onvoldoende is (bijvoorbeeld rolstoel, scootmobiel, hulp in het huishouden).

·         De rol van de gemeente is regisserend: stimulerend, faciliterend, soms richtinggevend en waar nodig ondersteunend.

 

Prestatievelden 3, 4 en 5 richten zich op het creëren van algemene en specifieke basisvoorzieningen. Prestatieveld 6 juist op de individuele voorzieningen. Per veld komen de ontwikkelingen, beleidsvragen en voorstellen aan bod. De verdere uitwerking hiervan vindt plaats in de, in het najaar te verschijnen, nota Wonen, Zorg en Welzijn.


7.2 Prestatieveld 3: Informatie, advies en cliëntondersteuning

7.2.1 Uitgangspunten

Het doel van het geven van informatie, advies en cliëntondersteuning is om de burger de weg te wijzen in het veld van maatschappelijke ondersteuning. Informatie kan persoonlijk, schriftelijk of digitaal worden overgedragen. Bij advisering gaat het om persoonlijk advies. Vraagverheldering is een belangrijk onderdeel van de adviesfunctie. Cliëntondersteuning gaat een stap verder dan informatie en advies. Het richt zich op mensen die voor een vraag of een situatie staan die zodanig complex is dat de persoon het niet zelf of met zijn omgeving kan oplossen. Het bieden van informatie, advies en ondersteuning op het gebied van de Wmo (prestatieveld 3) is in Delft georganiseerd in het Startpunt wonen zorg welzijn. De gemeente Delft is verantwoordelijk voor én voert de regie over het Startpunt. De uitvoering en coördinatie wordt gedaan door Stichting Ouderenwerk Delft (SOD)[7]. Alle inwoners van Delft vanaf 18 jaar kunnen terecht bij het Startpunt met al hun vragen op het gebied van wonen, zorg, welzijn en de Wmo. Het Startpunt levert zelf geen producten, zodat onafhankelijk advies en ondersteuning is gewaarborgd.

 

Model van het loket: frontoffice en backoffice

 

Kern van het model van het Startpunt is de frontoffice backoffice relatie. Er is één laagdrempelige, onafhankelijke en integrale frontoffice ingericht voor alle vragen op het brede terrein van wonen, zorg, welzijn en de Wmo. Deze frontoffice is breed toegankelijk: fysiek, telefonisch en digitaal.

 

De backoffice wordt gevormd door organisaties die de daadwerkelijke producten en diensten leveren aan de klanten. Met de belangrijkste backoffice organisaties zowel binnen de gemeentelijke organisatie (waaronder de vakteams Wmo, WIZ en de publieksbalie), als daarbuiten (waaronder Kwadraad, Careyn, CIZ, BWD, JIP, BIZ, etc.) zijn hierover afspraken gemaakt[8]. In hetzelfde pand van het Startpunt zijn organisaties als Stichting Kwadraad met o.a Meldpunt Bezorgd?, Breed Welzijn Delft met o.a Bureau Vrijwilligerswerk en Vluchtelingenwerk en het Jongereninformatiepunt (JIP) gehuisvest. Dit zijn allemaal maatschappelijke organisaties. De combinatie van deze organisaties op één locatie heeft  een versterkend effect op klantenstromen en samenwerking. Het loket is centraal en decentraal georganiseerd. Naast de hoofdvestiging houdt het Startpunt twee ochtenden per week spreekuur in de wijk Buitenhof/Voorhof in de woonwinkel van Vidomes.

 

7.2.2 Bevindingen en ontwikkelingen

Het Startpunt wonen zorg welzijn is opgezet op basis van een groeimodel. De basis staat en de komende tijd wordt aan de verdere uitbouw van het Startpunt gewerkt. Hiervoor worden verschillende mogelijkheden onderzocht, zoals

·         Uitbreiding Startpunt-spreekuren naar andere wijken in Delft, te beginnen bij de nieuwe Vermeertoren eind 2007. Verdere uitbreiding vindt plaats door aansluiting bij de ontwikkeling van de Woonservicezones.

·         Uitbreiding aantal spreekuren binnen het Startpunt voor veelgevraagde specifieke onderwerpen, zoals een CIZ-spreekuur en een spreekuur van het vakteam Wmo over onder meer zorg- en vervoersvoorzieningen Wmo.

·         Periodieke monitoren van de klanttevredenheid en kwaliteit van de dienstverlening. Dit betreft zowel het Startpunt als de backofficeorganisaties waarnaar is doorverwezen. Monitoring vindt plaats door een breed opgezet klanttevredenheidsonderzoek (KTO).

·         Verdieping van de samenwerking met de backoffice organisaties. Eén van de opties is uitbreiding van de kennis en ervaring in de frontoffice van het Startpunt door detachering medewerkers van andere backoffice organisaties  binnen het Startpunt. Bijvoorbeeld medewerkers van het Vakteam WMO.


·         De bestaande structuur en werkwijze van de huidige informatieve huisbezoeken van Stichting Ouderenwerk Delft (SOD). Opnieuw bekijken. Hierbij kan gedacht worden aan het koppelen van bezoeken aan life-events. Life-events zijn ingrijpende veranderingen in het leven, zoals het overlijden van de partner.

·         Verdere verdieping en verbreding dienstverlening van het Startpunt zonder afbreuk te doen aan onafhankelijkheid van de dienstverlening.

·         Het loket gaat eind 2007 werken met een digitale sociale kaart. De regionale digitale sociale kaart Haaglanden is een instrument dat door de GGD Den Haag en de GGD-ZHW gezamenlijk wordt verwezenlijkt in opdracht van 5 gemeenten: Den Haag, Delft, Rijswijk, Pijnacker-Nootdorp en Wassenaar. Het is een systeem dat “gemeenten in staat stelt om burgers 24 uur per dag informatie te geven op het gebied van zorg,en welzijn, (delen van) sociale zaken (en wonen). Inwoners kunnen per instelling de adresgegevens, producten, diensten, e-mailadressen en websiteadres vinden”. Structurele kosten gemeente Delft (doorrekening o.b.v. inwoneraantal)

 

Kosten gemeenten

2007

2008

2009

Delft

€ 21.620

€ 59.969

€ 56.187

 

Vanaf 2010 de subsidie vanuit de RAS, waardoor er structureel 70.000 meer door de betrokken gemeenten moet worden opgebracht. We stellen voor de structurele kosten voor het digitale sociale loket te betalen uit de 2 ton beleidsruimte.

 

7.2.2 Beleidsvragen

Zoals in 7.21. beschreven is het Startpuntconcept een groeimodel. Dit betekent dat in eerste instantie is gekozen voor een informatieloket en geen uitvoeringsloket. Het startpunt (de frontoffice) stelt informatie over de product- en dienstverlening van de (backoffice) partners beschikbaar tot en met niveau 3. Intake, indicatiestelling (indien van toepassing) en het daadwerkelijk leveren van de producten en diensten vinden plaats in de backoffice. Onderstaande tabel laat de verschillende niveaus zien.

 

Niveau 1: Informatie geven + doorverwijzen

Er wordt objectieve informatie gegeven over meerdere aanbieders, namelijk de NAW- gegevens en eventueel een formulier. Er wordt niet actief doorverwezen. Het initiatief ligt bij de klant. 

Niveau 2: Informatie geven + actief doorverwijzen, inname aanvraag

De frontoffice legt contact met de backoffice voor de klant. De klant heeft dan gekozen voor een organisatie. Gegevens van andere aanbieders worden eventueel meegegeven.

Na vraagverduidelijking in het loket mag er maar één doorverwijzing plaatsvinden.

Het streven is dat er wordt nagebeld of de klant is aangekomen/goed doorverwezen.

Niveau 3: Informatie geven + aanmelden voor voorziening

De frontoffice vult met de klant formulieren in en legt contact met de backoffice voor de klant. Een eerste intake kan plaatsvinden in de backoffice.

Niveau 4: Informatie geven + aanmelden + indicatiestelling

De frontoffice vult met de klant formulieren in en legt contact met de backoffice voor de klant. Tevens kan in de frontoffice een eerste intake evenals indicatie plaatsvinden.

 

Voor de breedte van de dienstverlening van het Startpunt is een productenschema met het gewenste productenaanbod per backoffice partner voor het loket uitgewerkt. Aan de hand van thema’s/vraagpatronen worden de producten voor de verschillende levensfases geclusterd zodat samenhang in het productaanbod ontstaat. Overall uitgangspunt voor het productaanbod is dat in het loket informatie en advies verkrijgbaar is over de volgende thema’s: Wonen, zorg, welzijn, Ondersteuning mantelzorg en zorgvrijwilligers, Vrijwilligerswerk algemeen, Maatschappelijke opvang, Verslavingszorg, Werk en inkomen, Psychosociale hulpverlening en de GGZ, Preventie, voorkomen/beperken gezondheidsrisico’s en Activiteiten/voorzieningen voor specifieke doelgroepen, zoals allochtonen en GGZ-cliënten.

 

De vraag is nu in hoeverre het vanuit klantvriendelijkheid en de één loket gedachte gewenst is om in het Startpunt meer te bieden dan informatie, advies en ondersteuning.


Moeten er ook daadwerkelijk diensten en producten verkrijgbaar zijn via het Startpunt? Deze vraag wordt voor drie thema’s uitgewerkt, te weten:

1.       Indicatiestelling voor het verkrijgen van individuele voorzieningen

2.       Dienstverlening t.b.v PGB-houders onderbrengen bij het loket?

3.       Mantelzorgondersteuning en informele zorg

 

Ad 1 Indicatiestelling voor het verkrijgen van individuele voorzieningen

In het startpunt vindt (nog) geen intake en indicatiestelling plaats voor het verkrijgen van individuele voorzieningen[9]. Delftenaren kunnen hiervoor terecht bij het CIZ. Zij verzorgen de aanvragen vanaf de aanmelding tot en met het uitbrengen van een advies[10]. Kortom, de dienstverlening beperkt zich tot het verstrekken van informatie en waar nodig en mogelijk het samen met de klant invullen van formulieren. Vanuit klantvriendelijkheid én het streven verdergaande invulling te geven aan de zogenaamde één-loket gedachte is het zeker wenselijk het aanvragen van individuele voorzieningen onder te brengen bij het loket. Eén van de intenties van de Wmo is immers dat de klant zo weinig mogelijk hoeft te shoppen om de hulp te krijgen die nodig is. Of de gevraagde hulp een puur informatief karakter heeft of gericht is op het verkrijgen van concrete hulp mag eigenlijk niets uitmaken.

De vraag is vervolgens tot welk niveau de dienstverlening in het loket gestalte moet gaan krijgen. Uit de discussies tot nu toe mag worden geconcludeerd dat deze dienstverlening zo uitgebreid mogelijk zou moeten zijn. Dit betekent dat  een bepaalde vorm van indicatiestelling in het loket zou moeten plaatsvinden.Hieronder staan  twee modellen beschreven voor de uitvoering van een bepaalde vorm van indicatiestelling.

 

Model a: het verstrekken van informatie en het innemen van aanvragen.

Dit model sluit volledig aan bij de huidige opzet van het loket. Klanten kunnen in het loket terecht voor informatie over de voorzieningen. Samen met de klant wordt vervolgens een aanvraagformulier ingevuld en doorgeleid naar het indicatieorgaan (dit is niet het loket). De intake en indicatiestelling vindt plaats door het indicatieorgaan. Door gebruik te maken van een door het CIZ ontwikkelde aanmeldmodule kunnen ook AWBZ-aanvragen worden ingenomen waardoor integratie wordt bevorderd.

 

Voor-/nadelen:

Voordeel van dit model is dat de klant bij één, onafhankelijk (van gemeente en CIZ) loket terecht kan voor informatie en advies over de voorzieningen en direct geholpen kan worden bij het aanvragen daarvan. De loketmedewerker kan tevens de voortgang monitoren voor de klant. Tot slot kan door de breedte van het loket bij het verstrekken van informatie en advies ook naar andere dan individuele voorzieningen worden gekeken.

Van de andere kant weet de klant op deze manier nog niet waar hij/zij aan toe is en heeft  naast het loket ook nog te maken met het indicatieorgaan en de gemeente, ook al gaat het uiteindelijk over een relatief eenvoudige voorziening die gevraagd wordt. Dit kan bij de klant de indruk wekken dat er alleen maar een extra schijf is ontstaan tussen de start en afronding van een aanvraag.

 

Model b: het afhandelen van (eenvoudige) indicaties.

In dit model wordt een stap verder gezet. Naast de acties uit model a worden eenvoudige aanvragen direct behandeld en van een advies voorzien. Randvoorwaarde hierbij is dat gebruik gemaakt wordt van zogenaamde beslisbomen en standaard indicatie protocollen zoals die nu ook door het CIZ worden gebruikt. Deze hulpmiddelen garanderen immers de noodzakelijke objectiviteit bij de advisering. Omdat vervolgens in de backoffice het formele besluit wordt genomen en wordt bepaald of de betreffende klant een eigen bijdrage verschuldigd is behoudt het loket de gewenste onafhankelijkheid.

Aanvragen die niet met behulp van de beslisbomen en protocollen kunnen worden afgehandeld worden doorgeleid naar het indicatieorgaan. Het gaat dan vooral om meervoudige en complexe aanvragen waarvoor bijvoorbeeld medisch advies nodig is.

Om bij de advisering de juiste en voldoende informatie beschikbaar te hebben zal de informatiestructuur van loket, CIZ en gemeente goed op elkaar worden afgestemd.

Voor-/nadelen:

Met het invoeren van dit model wordt nadrukkelijk invulling gegeven aan de één-loket gedachte. De klantvriendelijkheid wordt sterk verbeterd omdat de klant in een zeer groot deel van de situaties snel weet of hij/zij aanspraak kan maken op de gewenste voorziening. Ook biedt dit model extra mogelijkheden voor een integrale afstemming met welzijnsvoorzieningen (algemene voorzieningen).

 

Dilemma:

Aan het CIZ is in de verordening het alleenrecht toegekend voor indicatiestelling. Dit alleenrecht kan niet worden toegekend aan bijvoorbeeld de SOD als verantwoordelijke organisatie voor het huidige loket. Is dit toch gewenst, dan moet de gemeente deze opdracht aanbesteden[11] conform de daarvoor geldende regels. De vraag is dan in hoeverre het loket in de huidige vormgeving een serieuze kandidaat kan zijn om voor deze opdracht in aanmerking te komen. Alternatief kan zijn dat het CIZ of de gemeente de eenvoudige indicaties gaat stellen in het loket. Gaat de gemeente zelf indiceren dan is een aanbesteding niet nodig. Een ander voordeel van gemeentelijke indicatiestelling is dat op deze manier nadrukkelijker invulling kan worden gegeven aan de regierol van de gemeente. Daarnaast biedt deze invulling betere garanties voor een meer integrale aanpak van problemen.

 

Ad 2. Dienstverlening t.b.v. PGB-houders onderbrengen bij het loket?

Voor het ondersteunen van Pgb-houders HH heeft de gemeente een overeenkomst afgesloten met het Servicecentrum Pgb van de SVB. De dienstverlening vindt vanuit het centrale kantoor plaats en omvat:

·         Het geven van informatie en advies op arbeidsrechtelijk terrein.

·         Het verzorgen van de salarisadministratie.

·         Het beschikbaar stellen van modelovereenkomsten.

·         Het beheren van collectieve verzekeringen en voorzieningen.

Voor deze diensten betaalt de gemeente een gemiddelde prijs van € 19,40 per maand per budgethouder. Het is overigens géén verplichting voor de budgethouder om van deze diensten gebruik te maken.

Het onderbrengen van deze dienstverlening binnen het loket zal de klantvriendelijkheid verhogen én verder invulling geven aan de één-loket gedachte. Echter, de SVB zal niet bereid zijn in het loket te participeren. De vraag is dan of er een andere organisatie is die vanuit het loket een vergelijkbare dienstverlening kan verzorgen.

 

Een mogelijkheid is de Stichting MEE. De gemeente Zoetermeer heeft aan deze stichting een offerte hiervoor gevraagd. Het aanbod van MEE zal in september beschikbaar zijn. Op dit moment kan dus niet worden aangegeven of dat aanbod tegemoet komt aan de gewenste kwaliteit van dienstverlening in Delft en in hoeverre dit financieel aantrekkelijk is. Voordeel zou in ieder geval zijn dat MEE al participeert in het Delftse loket. Nadeel is dat klanten met een Pgb voor zowel HH als voor een AWBZ voorziening mogelijk bij twee ondersteunende organisaties terecht moeten.

 

 Ad 3 Mantelzorgondersteuning en informele zorg uitvoeren bij het loket

Op het gebied van het ondersteunen van mantelzorger en vrijwilligers in de zorg zijn binnen delft verschillende organisaties actief. Betere afstemming en wellicht samenvoegen van het aanbod is daarom noodzakelijk. In 2008 zal dit nader onderzocht worden. Voorgesteld wordt om in 2009 de mantelzorg-activiteiten van (BIZ) Bureau Informele Zorg onder te brengen bij het WMO loket. Door wie en op welke activiteiten deze activiteiten uitgevoerd zullen worden is onderdeel van het onderzoek in 2008. Vraag is of BIZ deze activiteiten zelf zal gaan uitvoeren of dat een andere organisatie/instelling de subsidies en bijbehorende taken zal gaan overnemen. BIZ bereikt op dit moment slechts een klein deel van hun doelgroep maar heeft veel expertise op het gebied van mantelzorg. Het behouden van BIZ als onderdeel van het WMO loket, mits zij zich gaan inzetten op het bereiken van een grotere doelgroep en gaan samenwerken met de partners

 

7.2.3 Voorstel

Akkoord te gaan met de keuze voor de beleidsuitgangspunten zoals verwoord in de vorige paragraaf:

1.       De structurele kosten voor de digitale sociale kaart  te betalen uit de Wmo-reserve.

2.       De eenvoudige indicatiestelling uit te laten voeren in het loket (model b). Met dit model wordt het best invulling gegeven aan de achterliggende gedacht van de Wmo én van de uitgangspunten voor klantvriendelijkheid en de één loket gedachte. En te kiezen voor het door de gemeente gaan uitvoeren van de indicatiestelling, waarbij zowel aanvragen voor hulp bij het huishouden als aanvragen voor voormalige Wvg-voorzieningen, aanleunwoningen binnen het loket worden behandeld.

3.       De dienstverlening t.b.v. Pgb-houders ook in 2008 te laten verzorgen door het Servicecentrum Pgb van de SVB en de mogelijkheden die stichting MEE kan bieden nader te beoordelen op basis van de ervaringen van de gemeente Zoetermeer.

4.       Vanaf 2009 vanuit het loket mantelzorgondersteuning te bieden.

 

7.3 Prestatieveld 4: Mantelzorg en vrijwilligerswerk

7.3.1. Inleiding

Een belangrijke doelstelling van veel gemeentes en overheden is het zoeken van een nieuwe balans tussen burgers en overheid. De leidraad voor deze raadsperiode is samenwerken aan het samenleven in Delft. We willen een betrokken samenleving, waarbij alle inwoners de kans krijgen om mee te doen én het belang ervaren om een eigen bijdrage te leveren. Kortom, een actieve bijdrage te leveren. Vrijwilligers spelen een essentiële rol om samen de Delftse samenleving vorm te geven. In de Wmo staat ‘Meedoen’ centraal. Vrijwilligerswerk is, in de geest van de Wmo, onderdeel van de civil society. De gemeente wil burgers uitdagen en actieve participatie van burgers stimuleren en ondersteunen: modern burgerschap. Binnen het beleid van de gemeente Delft wordt onderscheid gemaakt tussen vrijwillige inzet en de ondersteuning van mantelzorgers.

 

7.3.2 Vrijwilligerswerk

7.3.3 Uitgangspunten

Vrijwillige inzet is niet nieuw in de gemeente Delft. Delftenaren zetten zich al voor vele activiteiten vrijwillig in. Dit gebeurt op veel verschillende manieren, bijvoorbeeld voor een sportvereniging, voor de wijk en/of voor de buren. De vrijwillige inzet is van groot belang: het draagt bij aan sociale samenhang en de ontwikkeling van sociaal kapitaal in de wijken en de stad; het biedt mogelijkheden tot het doorbreken van sociaal isolement van individuen en groepen en draagt bij aan integratie en de activering van burgers. Uitgangspunt is koesteren van datgene wat goed gaat in Delft en kritisch kijken naar trends/ontwikkelingen die richting kunnen geven om vrijwillige inzet en modern burgerschap te stimuleren en ondersteunen.

 

7.3.4 Bevindingen en ontwikkelingen

Lange tijd was de aandacht vooral gericht op vrijwillige inzet in georganiseerd verband: vrijwilligers actief in een vereniging, bij een sportclub, in een bejaardentehuis, e.d. Deze inzet is echter het topje van de ijsberg van waar burgers zich allemaal vrijwillig voot inzetten.Veel burgers zetten zich namelijk ook buiten dergelijke georganiseerde verbanden vrijwillig in: Zij organiseren een straat- of buurtfeest, nemen deel aan bewonerswerkgroep, onderhouden de planten in een boomspiegel of een stuk openbaar groen, ed. Er is meer zicht nodig op de vrijwillige inzet van burgers, op vormen van modern burgerschap. Naast de individualisering heeft de steeds drukker wordende agenda van burgers een invloed op keuzes die gemaakt worden om de spaarzame vrije tijd in te zetten. Vrijwillige inzet moet in de volle agenda’s passen. Kortlopende vrijwillige inzet wint aan populariteit. Dit heeft  gevolgen voor de wijze waarop we Delftenaren kunnen verleiden tot vrijwillige inzet en modern burgerschap en ze daarbij kunnen ondersteunen.

 

Met maatschappelijk ondernemen en de organisatie van maatschappelijke stages krijgt de vrijwillige inzet impulsen vanuit het bedrijfsleven en onderwijs. Maatschappelijke stages bieden jongeren de mogelijkheid zicht te krijgen op wat er in de samenleving gebeurt. Stages kunnen jongeren ook uitdagen om vrijwillig een actieve bijdrage te gaan leveren.

 

Vrijwillige inzet speelt ook een belangrijke rol bij andere prestatievelden. Heel nadrukkelijk is dit het geval bij het eerste prestatieveld sociale samenhang en leefbaarheid, aar ook bij prestatieveld 5.

 

Uit het onderzoek onder vrijwilligersorganisaties in Delft (2007), bijeenkomsten en het Wmo-werkteam Mantelzorg en Vrijwilligers kwamen enkele knelpunten t.a.v de vrijwillige inzet  voren. Naast een tekort aan vrijwilligers en middelen, werden onderwaardering en overbelasting genoemd. Ook het werven van vrijwilligers wordt als knelpunt ervaren. Het stimuleren van jonge en allochtone mensen om zich vrijwillig in te zetten wordt als prioriteit aangegeven.

 

7.3.5 Beleidsvragen

Vanuit de bevindingen en analyse worden 4 beleidsvragen centraal gesteld:

a.       Beter zicht krijgen op de vrijwillige inzet in Delft.

b.       Doorontwikkeling van het vrijwilligersbeleid waarbij het accent wordt gelegd op modern burgerschap.

c.       Verbeteren van de verbinding van het terrein van vrijwillige inzet met  andere beleidsterreinen  en het versterken van de rol en bijdrage van het bedrijfsleven, het onderwijs en maatschappelijke organisaties.

d.       Stimuleren van vrijwillige inzet bij groepen die nu nog niet bereikt worden.

 

Hieronder worden de beleidsvragen toegelicht.

 

Ad a: Beter zicht krijgen op de vrijwillige inzet in Delft

Het onderzoek dat in 2007 door de gemeente Delft onder vrijwilligersorganisaties is uitgevoerd geeft een goed beeld van de behoeften en knelpunten van de vrijwilligers in georganiseerd verband. Echter, zoals bij de analyse is beschreven is modern burgerschap meer dan vrijwillige inzet in georganiseerd verband. Om het huidige vrijwilligersbeleid verder te kunnen ontwikkelingen richting modern burgerschap moeten ook de wensen/behoeften van de niet georganiseerde vrijwillige inzet helder zijn. Om burgers te kunnen verleiden om zich vrijwillig in te zetten is het van belang zicht te hebben om hun beweegredenen.

 

Ad b: Doorontwikkeling van vrijwillige inzet waarbij het accent wordt gelegd op modern burgerschap

Doorontwikkeling betekent: het goede behouden en op basis van nieuwe inzichten het huidige beleid doorontwikkelen. Vragen die beantwoord moeten worden: wat is modern burgerschap in Delft? Wat is de relatie en de rol van de burger, gemeente, het maatschappelijk middenveld? Hoe kan modern burgerschap gestimuleerd en ondersteund worden?

De gemeente ondersteunt nu verenigingen d.m.v. subsidiering van Bureau Vrijwilligerswerk. Het bureau is verantwoordelijk voor de uitvoering van een aantal kerntaken  zoals werving en bemiddeling, informatie & adviesvoorziening en bevordering van het vrijwilligersimago. Onderzoek onder vrijwilligersorganisaties heeft aangetoond dat veel verenigingen het Bureau weten te vinden en hier gebruik van maken. Instandhouding is dus van belang, maar ook een verdere versterking is noodzakelijk om vraag en aanbod bij elkaar te kunnen brengen. Bureau Vrijwilligerswerk is sinds kort gevestigd bij het Startpunt Wonen, Zorg en Welzijn. Door samenwerking met de partners van het loket kan de positie verstevigd worden en kan het bureau tot een (nog) betere dienstverlening komen. Dit hoeft geen extra kosten met zich mee te brengen, bereidheid van het Bureau en de partners van het loket zijn essentieel voor een verbeterde samenwerking. Het imago en waardering van vrijwillige inzet blijft een aandachtspunt. Modern burgerschap biedt nieuwe mogelijkheden om hier aan te werken en manieren te vinden om burgers uit te dagen een actieve bijdrage aan de samenleving te leveren. De ontwikkelingsrichting pleit niet voor een collectieve verzekering voor vrijwilligers, hoewel dit door veel verenigingen en organisaties in het onderzoek en de bijeenkomst werd genoemd. Het Bureau Vrijwilligerswerk biedt reeds trainingen en cursussen aan vrijwilligers en organisaties en worden als expertise bevorderend middel en vorm van waardering gezien. Ruimte lijkt er ook voor deskundigheidsbevordering van bewoners over modern burgerschap.

 

Vernieuwende projecten en initiatieven van burgers, organisaties, verenigingen en burgers kunnen bijdragen aan doorontwikkeling van het vrijwilligersbeleid in de richting van modern burgerschap. Dit beleid wordt in het najaar 2007 verder uitgewerkt.

 

Ad c: Verbeteren van de verbindingen van terrein van vrijwillige inzet met andere  beleidsterreinen onderling en het versterken van de rol en bijdrage van het bedrijfsleven, het onderwijs en maatschappelijke organisaties 

Verbindingen tussen burger en overheid, tussen bedrijfsleven en maatschappij, tussen verschillende beleidsterreinen en disciplines, tussen kennis en ervaring. In een complexe samenleving nemen onderlinge relaties en afhankelijkheden toe. Vraagstukken kunnen niet langer geïsoleerd worden opgelost. Verbindingen inspireren en kunnen dingen in beweging zetten om resultaten te boeken. Vrijwillige inzet is bij uitstek een thema dat als spin het web door verschillende beleidsterreinen heen loopt en tussen een scala aan spelers.

 

Ad d: Stimuleren van vrijwillige inzet bij groepen die nu nog niet bereikt worden

Organisaties en verenigingen in Delft hebben aangegeven te kampen met een tekort aan vrijwilligers of weten met moeite de taken binnen hun vereniging met de al aanwezige vrijwilligers te vervullen. Om meer vrijwilligers te werven en te voorkomen dat het tekort groter wordt is het noodzakelijk om, naast een algemene benadering, specifieke groepen te benaderen. Jongeren, allochtonen en langdurig werklozen zijn meestal geen vrijwilliger. Wanneer zij dit wel zouden willen worden, betekend dat een grote toestroom van nieuwe vrijwilligers. Deze groepen zullen met een specifieke aanpak benaderd én gemotiveerd moeten worden om te participeren. Dit kan d.m.v. projecten om bijvoorbeeld jongeren en allochtonen actiever te laten worden binnen sportverenigingen of hun eigen buurt, school. Belangrijk is echter dat verenigingen openstaan voor de nieuwe vrijwilligers en bereid zijn om hen te begeleiden. Zij zullen ook meer outreachend moeten werken en kijken naar nieuwe methodes om specifieke groepen te benaderen en aan de wensen van deze vrijwilligers te voldoen. Langdurig werkelozen zijn een derde groep die ingezet zouden kunnen worden als vrijwilliger. Door vrijwilligerswerk te doen, doen zij werkervaring en werkritme op, alsmede sociale vaardigheden en contacten. Bij alle drie de groepen is het slagen van de werving en het succesvol werken als vrijwilliger afhankelijk van de motivatie van de vrijwilliger. Een juiste match kan het plezier in het vrijwilligerswerk en de inzet als vrijwilliger vergroten, alsmede de kwaliteit van de inzet. Bureau Vrijwilligerswerk kan een belangrijke rol spelen bij het bereiken van nieuwe groepen vrijwilligers. Op dit moment richten zij zich niet op specifieke doelgroepen, maar er zouden prestatie afspraken kunnen worden gemaakt in het productenboek van het Bureau.

 

7.4 Mantelzorg

7.4.1 Uitgangspunten

Mantelzorg is zorg die wordt geboden door personen uit de directe omgeving, zoals partner, kinderen, buren, vrienden, en waarvoor geldt dat:

·         die zorg de gebruikelijke zorg overstijgt in zwaarte, duur en/of intensiteit

·         de zorg plaats vindt op basis van vrijwilligheid

·          wanneer de mantelzorger niet kan of wil, er AWBZ/WMO–rechten gelden.

 

Bij mantelzorg is een driedeling mogelijk in het perspectief van waaruit mantelzorg verleend wordt:

1.       Zorg die de gebruikelijke zorg overstijgt kan geboden worden door mensen uit dezelfde leefeenheid. Zo’n partner of kind verleent dan gebruikelijke zorg, maar daarnaast ook nog mantelzorg.

  1. Zorg die geboden wordt door mensen die vanuit een bestaande sociale relatie met de zorgvrager de mantelzorg verlenen (buren, vrienden).
  1. Zorg die een vrijwilliger kan bieden. De vrijwillige zorgverlener kiest bewust voor het verlenen van mantelzorg, niet vanuit de sociale relatie met de zorgvrager (bv. de vrijwilligers van de Bezoek- en Opvang Service voor chronisch zieken en dementerenden).

 

Specifieke, persoonlijke ondersteuning voor mantelzorgers leidt ertoe dat mantelzorgers met meer voldoening en langer kunnen blijven zorgen. Het betreft met name de zwaar belaste mantelzorgers. Welke steun gewenst wordt verschilt per persoon en situatie[12].

 

7.4.2 Bevindingen en ontwikkelingen

Tendens uit landelijke onderzoeken o.a. SCP laten zien:

·         Dat meer dan een kwart van de volwassenen Nederlanders verleent mantelzorg.

·         Dat een grote groep (+/- 8%) voelt zich echter zwaarbelast en heeft ondersteuning nodig om zorg te kunnen blijven verlenen. Nog meer mantelzorgers hebben ondersteuning nodig om overbelasting te voorkomen.

·         Dat veel mantelzorgers zien hun zorgtaken als normaal en zijn zij zich er niet van bewust dat zij mantelzorger zijn en daarom ondersteund kunnen worden..

·         Jonge mantelzorgers en allochtone mantelzorgers worden als groep die aparte aandacht nodig heeft benoemd.

 

Delft heeft in 2007 een quick-scan laten uitvoeren naar mantelzorg in Delft. Vanuit belangenorganisaties wordt aangedrongen op een ondersteuningsaanbod van 20 uur per jaar voor mantelzorgers die dat wensen. Op basis van landelijke cijfers wordt geschat dat van de 1.700 zwaar belaste mantelzorgers in Delft zo’n 425 mantelzorgers daadwerkelijk van zo’n ondersteuningsaanbod gebruik maakt. Ook uit de atelierbijeenkomst mantelzorg, het Wmo-werkteam Mantelzorg en Vrijwilligers blijken de landelijke tendensen ook van toepassing zijn op Delft. Er zijn diverse organisaties in delft die mantelzorgers ondersteunen, belangen behartigen etc zoals Bureau voor Informele Zorg DWO (BIZ), RPCP-DWO, RMO-DWO, Careyn, Stichting Ouderenwerk Delft, Alzheimer DWO, GGZ Delfland en VTPZ Delft. Om de ondersteuning van mantelzorgers effectief en efficiënt te regelen is meer informatie nodig over de behoeften in Delft en het aanbod. Ook in relatie tot het startpunt Wonen, zorg, welzijn. Voor o.a. het verbeteren van de informatievoorzieningen van mantelzorgers wordt een digitale sociale kaart ontwikkeld. Dit bevat een overzicht van alle professionele en vrijwillige ondersteuningsactiviteiten voor mantelzorgers in Delft en de regio DWO. Ook is in het Startpunt specifiek op de mantelzorger gerichte informatie aanwezig over zowel het ondersteuningsaanbod dat voor de mantelzorger beschikbaar is (sociale kaart) als over relevante wet- en regelgeving (inclusief hulpmiddelen). Voorstel is om het ondersteuningsaanbod vanaf 2009 vanuit het loket te organiseren (zie prestatieveld 3: informatie, advies en cliëntondersteuning).

 

Het onderzoek PP, atelier mantelzorg en het Wmo werkteam mantelzorgers en vrijwilligers komen tot de volgende ondersteuningsfuncties voor mantelzorgers:

·         Individuele probleemverkenning (diepgaander dan in het loket kan plaatsvinden) en zonodig verwijzing naar ondersteuning van vrijwilligers of professionals.

·         Mogelijkheid voor regelmatig contact met/ondersteuning door een hulpverlener (thuis, inloopspreekuur, telefonisch) door een professional of door een vrijwilliger.

·         Lotgenotencontact/hulp: mantelzorgers helpen elkaar, wisselen ervaringen uit, geven elkaar advies, ervaren dat zij niet de enige zijn die belast zijn, ervaren begrip.

·         Cursorische activiteiten gericht op het stellen van grenzen en tijd voor een eigen leven realiseren, op het accepteren van hulp maar ook op bijvoorbeeld solliciteren na een periode van intensieve mantelzorg.

·         Professionele psychosociale hulp om emotionele en psychische problemen gerelateerd aan de overbelasting te verwerken.

 

Een specifieke vorm van vrijwilligerswerk die gericht is op het ontlasten van mantelzorgers is vrijwilligerszorg. Voor zorgvrijwilligers die in een-op-een-situaties zorg leveren aan ernstig zieken of mensen met een ernstige handicap is de volgende ondersteuning nodig:

·         Een goede intake en professionele training voorafgaand aan de inzet als zorgvrijwilliger.

·         Een professionele achterwacht als de zorgvrijwilliger ondersteuning nodig heeft.

 

Respijtzorg is hier een onderdeel van. Respijtzorg is voor belaste mantelzorgers een belangrijke ontlasting. Het betreft:

·         Professionele respijtzorg buitenshuis (professionele logeermogelijkheid, dagopvang, ontmoetingscentrum).

·         Professionele respijtzorg binnenshuis: in het kader van ondersteunende begeleiding of huishoudelijke verzorging worden een aantal taken geheel of gedeeltelijk overgenomen.

·         Vrijwillige respijtzorg buitenshuis (logeermogelijkheden en uitstapjes door zorgvrijwilligers).

·         Vrijwillige respijtzorg binnenshuis (vrijwilligers nemen kortdurend thuis geheel of gedeeltelijk taken over).

 

NB: Vanuit belangenorganisaties wordt erop aangedrongen dat elke mantelzorger die bovengebruikelijke zorg op zich neemt die ook vanwege de AWBZ kan worden verkregen, aanspraak kan maken op minimaal 4 uur per week respijtzorg thuis.

 

7.4.3 Beleidsvragen

Op basis van landelijke ontwikkelingen en trends, de quick-scan, het atelier en de voorstellen van het WMO werkteam mantelzorg en vrijwilligerswerk kunnen 4 speerpunten voor mantelzorg genoemd worden. Deze speerpunten voor beleid zijn:

a.       Lokale situatie (aanbod en vraag) in kaart brengen

b.       De informatie voorziening rondom mantelzorg verbeteren zodat meer mantelzorgers de ondersteuningsmogelijkheden kennen die worden aangeboden door professionele en vrijwilligers thuiszorgorganisaties kennen.

c.       Het ontlasten van zwaar en overbelaste mantelzorgers d.m.v. respijtzorg om uitval en fysieke en emotionele problemen bij mantelzorgers en zorgbehoevenden te voorkomen.

d.       Het ontwikkelen van een outreachende benadering om specifieke groepen zwaarbelaste mantelzorgers die weinig tot geen gebruik maken van het ondersteuningsaanbod, zoals jongeren en allochtonen, te bereiken.

 

Hieronder worden de vijf beleidsvragen besproken.

 

a.       Lokale situatie (aanbod en vraag) in kaart brengen

De eerste stap voor beleidsontwikkeling is preciezer in kaart brengen wat de behoefte in Delft is aan ondersteuning en of het huidige aanbod hierbij aansluit. Zoals beschreven heeft Delft een aanbod aan ondersteuningsmogelijkheden (o.a. respijtzorg, individuele ondersteuning, informatievoorziening en trainingen) voor mantelzorgers en zorgvrijwilligers. Hoewel organisaties samenwerken, is het aanbod versnipperd. Organisaties bieden onafhankelijk producten aan die gezamenlijk gegeven zouden kunnen worden. Veel organisaties werken categoraal voor een specifieke doelgroep. Zij hebben expertise opgebouwd binnen deze doelgroep, maar kampen ook vaak met een tekort aan middelen en personeel. Bovendien overlappen sommige doelgroepen elkaar zodat samenwerking niet alleen expertise kan uitwisselen maar men ook door een algemeen, gezamenlijk aanbod op sommige terreinen een grote doelgroep kan benaderen en kosten kan besparen. Betere afstemming en wellicht samenvoegen van het aanbod is daarom noodzakelijk. In 2008 zal dit nader onderzocht worden en in 2009 worden de mantelzorg-activiteiten van (BIZ) Bureau Informele Zorg ondergebracht bij het WMO loket. Door wie en op welke activiteiten deze activiteiten uitgevoerd zullen worden is onderdeel van het onderzoek in 2008. Vraag is of BIZ deze activiteiten zelf zal gaan uitvoeren of dat een andere organisatie/instelling de subsidies en bijbehorende taken zal gaan overnemen. BIZ bereikt op dit moment slechts een klein deel van hun doelgroep maar heeft veel expertise op het gebied van mantelzorg. Het behouden van BIZ als onderdeel van het WMO loket, mits zij zich gaan inzetten op het bereiken van een grotere doelgroep en gaan samenwerken met de partners van het WMO loket, is daarom een optie. Hier zullen dan wel duidelijke prestatie afspraken over moeten worden gemaakt om te voorkomen dat het bij intenties blijft.

 

b.       Optimaliseren van informatievoorziening.

Veel mantelzorgers weten niet welke ondersteuningsmogelijkheden er voor hen zijn binnen de gemeente en waar zij terecht kunnen met vragen. Bovendien zijn velen van hen er zich überhaupt niet van bewust dat ze mantelzorger zijn.


Een goede informatievoorziening kan zowel meer bewustzijn creëren, alsmede een groter gebruik van de voorzieningen. Dit kan op verschillende manieren: een goede informatievoorziening via het Startpunt Wonen,Zorg, Welzijn (outreachend en bij hulpvragen),  actiever op zoek gaan naar de doelgroep en actiever PR voeren van organisaties naar hun doelgroep toe om zo hun mogelijkheden kenbaar te maken. Het startpunt Wonen, Zorg, welzijn en de daarin vertegenwoordigde, spelen daarbij een belangrijke rol. De gemeente gaat organisaties stimuleren actiever informatie over te brengen aan mantelzorgers. Dit kan bijv middels subsidieafspraken, maar ook door te zorgen dat mantelzorgers meer dan voorheen op de agenda van de verschillende organisaties komen te staan. Denk hierbij aan huisartsen, zorgcoördinatoren, zorg- en welzijnsinstellingen.

 

c.       Ontlasten zwaar en overbelaste mantelzorgers via respijtzorg.

Het aantal mantelzorgers in Delft wordt geschat op 11% van inwoners boven 18, dus op zo’n 8909 mantelzorgers. Hiervan zou 13,3% (1185) zwaar belast zijn en 6.4% (570) ervaart bezweken te zijn onder de last.[13] Deze zogenoemde mantelval, waarbij mantelzorgers steeds meer moeite krijgen om zorg te combineren met gezin, sociaal leven, school en arbeid, kan ertoe leiden dat mantelzorgers uiteindelijk geen zorg meer kunnen verlenen. Voorkoming van deze mantelval is de inzet van de gemeente Delft en haar maatschappelijke partners. Zeker nu er steeds meer berichten uit de samenleving komen dat mishandeling van zorgbehoevenden door overbelaste mantelzorgers vaker voorkomt dan gedacht. Respijtzorg (zowel intra- als extramuraal en door zowel professionals en vrijwilligers) geeft de mantelzorger momenten van vrijaf en kan overbelasting voorkomen en bestrijden. Het WMO werkteam mantelzorg en vrijwilligers stelt dat er naast het huidige, uitgebreide aanbod, behoefte is aan een pool van zorgvrijwilligers die per direct beschikbaar zijn om in te vallen wanneer een mantelzorger uitvalt (bv. door overbelasting of ziekte)[14]. We nemen het project voor Respijtzorg in grote lijnen over. BIZ en BVW geven aan dat zij niet aan alle vraag kunnen voldoen, nog niet de gehele doelgroep bereiken en zelf nog niet voldoende vrijwilligers in hun bestand te hebben[15]. Beide organisaties bezitten wel veel expertise en kennis. De mogelijkheden om overbelastte mantelzorgers te ondersteunen met behulp van respijt zorg moet nader onderzocht worden. Dit in relatie tot de vraag van mantelzorger, het huidige aanbod op het gebied van respijtzorg in de gemeente Delft en mogelijkheden van professionele respijtzorg.

 

d.       Ontwikkelen van een outreachende benadering voor specifieke groepen zwaarbelaste mantelzorgers.

Jonge mantelzorgers hebben grote moeite om onderwijs en werk te combineren met zorgtaken, waardoor zij niet optimaal kunnen presteren. Zij hebben moeite om een goede baan te vinden, hebben weinig mogelijkheden tot zelfontplooiing en ontspanning. Sociaal isolement ligt op de loer, omdat zij door de zorg moeite hebben om vrienden te maken of een eigen gezin te stichtten. Daarnaast kan het verlenen van mantelzorg aan een naaste binnen een gezin tot spanningen leiden. Ook allochtone mantelzorgers ervaren veel sociale druk: in het thuisland van hun familie is het gebruikelijk dat de jongere generaties volledig de zorg op zich nemen. Zij hebben daarnaast ook extra zorgtaken, zoals tolken. Andersom durven ouderen ook niet altijd te zeggen dat zij hun kinderen niet willen belasten met zorg. Allochtone mantelzorgers hebben eveneens moeite met de combinatie zorg/gezin/school en arbeid en er kunnen ook spanningen ontstaan binnen gezinnen, families en de sociale gemeenschap. Voorgesteld wordt om beide groepen actief te benaderen om hen bewust te maken van hun positie en de mogelijkheden die er zijn tot ondersteuning. Er is gekozen voor jonge mantelzorgers en allochtone mantelzorgers als specifieke doelgroep omdat zij (zowel landelijk als in Delft) het minst gebruik lijken te maken van  ondersteuningsmogelijkheden. Er zijn weinig gegevens over hen bekend en lijken “vergeten” te zijn binnen het beleid van veel organisaties en instellingen.

 

Scholen zijn een vindplaats voor jonge mantelzorgers. Zij kunnen een rol spelen bij het signaleren van overbelasting (bv. door terugvallende schoolprestaties), hen ondersteunen en doorverwijzen. Bewustwording van jongeren dat zij (of een van hun klasgenoten) mantelzorger zijn is hierbij van belang. Dit kan bereikt worden middels informatievoorziening op scholen (posters/flyers), informatiebijeenkomsten tijdens de lessen of specifieke projecten. Uit schaamte zullen jongeren niet snel bekennen mantelzorger te zijn en daar binnen hun klas/vriendenkring over praten. Een laagdrempelige manier voor lotgenotencontact en informatievoorziening is het internet. De landelijke website www.itsyourlife.nl biedt deze mogelijkheden en Delftse voorzieningen zoals het JIP zouden hierop kunnen inhaken. JIP verwijst op dit moment via hun site naar BIZ, maar BIZ houdt zich niet specifiek bezig met jongeren. De mogelijkheden tot informatievoorziening en ondersteuning aan allochtone mantelzorgers worden op dit moment bekeken i.s.m. het cluster Integratie en Inburgering.

 

7.4.4 Voorstel

Voorstel vrijwillige inzet:

Voorgesteld wordt om de 4 uitgangspunten voor beleid vast te stellen.

a.       Beter zicht krijgen op de vrijwillige inzet in Delft

b.       Doorontwikkeling van vrijwillige inzet waarbij het accent wordt gelegd op modern burgerschap

c.       Verbeteren verbindingen verschillende beleidsterreinen onderling en met het externe netwerk

d.       Stimuleren van vrijwillige inzet bij groepen die nu nog niet bereikt worden

 

Voorstel mantelzorgondersteuning:

Voorgesteld wordt om de vier speerpunten voor het beleid vast te stellen:

a.       Lokale situatie (aanbod en vraag) in kaart brengen

b.       De informatie voorziening rondom mantelzorg verbeteren zodat meer mantelzorgers de ondersteuningsmogelijkheden kennen die worden aangeboden door professionele en vrijwilligers thuiszorgorganisaties kennen.

c.       Het ontlasten van zwaar en overbelaste mantelzorgers d.m.v. respijtzorg om uitval en fysieke en emotionele problemen bij mantelzorgers en zorgbehoevenden te voorkomen.

d.       Het ontwikkelen van een outreachende benadering om specifieke groepen zwaarbelaste mantelzorgers die weinig tot geen gebruik maken van het ondersteuningsaanbod, zoals jongeren en allochtonen, te bereiken.

Respijtzorg kan overbelasting voorkomen en verhelpen, en zal daarom een extra aandachtspunt binnen het beleid zijn, evenals jonge en allochtone mantelzorgers. Voor respijtzorg en het bereiken van jonge mantelzorgers en allochtone mantelzorgers is €100.000 beschikbaar.

 

Halverwege 2008 verschijnt er een nota Vrijwillige inzet en mantelzorg waarin bovengenoemde voorstellen zijn uitgewerkt.

 

7.4 Prestatieveld 5:  Bevorderen van participatie en zelfredzaamheid van mensen met een beperking

7.4.1`Uitgangspunten

Prestatieveld 5 gaat over het creëren van collectieve voorzieningen die kunnen bijdragen dat bewoners zo zelfstandig mogelijk kunnen functioneren en meedoen in de maatschappij. Dit zijn specifieke basisvoorzieningen en deze zijn in het bijzonder voor Delftenaren met een beperking. Uitgegaan wordt van inclusief beleid. Dat wil zeggen: niemand wordt uitgesloten en de kwaliteiten en eigen kracht staan centraal. Inclusief geldt ook voor voorzieningen. Reguliere voorzieningen moeten, daar waar mogelijk, ook geschikt zijn voor bijzondere doelgroepen (al dan niet integraal).

 

Algemene doelstellingen:

·         Het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk verkeer en van het zelfstandig functioneren van kwetsbare groepen.

·         Het optimaliseren van het aanbod aan ondersteuning, waar relevant en mogelijk in de eigen woonomgeving.

 

Aan welk type voorzieningen moet worden gedacht? De volgende voorzieningen zijn bijvoorbeeld in Delft aanwezig dan wel in ontwikkeling:

 

Wonen en woonomgeving:

Participatie en welzijn:

·         Realiseren woonservicezone in iedere wijk.

·         Mogelijkheden bieden voor woonvormen voor bijzondere doelgroepen.

·         Het opplussen van woningen, zodat ze geschikt zijn voor rollator of rolstoelgebruik.

·         Verbeteren toegankelijkheid van de openbare ruimte.

·         Project verbeteren toegankelijkheid van (openbare) gebouwen.

·         Algemeen Maatschappelijk Werk.

·         Sociale Raadslieden.

·         Schuldhulpverlening.

·         Participatietrajecten vanuit de Wet Inburgering, Wet Sociale Werkvoorziening en Wet Werk en Bijstand Gedifferentieerd activiteitenaanbod, waar mogelijk op wijk- of buurtniveau.

·         De aanwezigheid van een maaltijdvoorziening of wijkrestaurant functie.

·         Opzetten boodschappen- en klussendienst.

·         Initiëren van een Burenhulpproject in Buitenhof en Vrijenban.

·         Delfts zorgabonnement.

·         Gebruik kunnen maken van een formulierenbrigade.

·         Collectieve vervoersvoorziening.

·         Opzetten van telefooncirkels.

 

7.4.2 Bevindingen en ontwikkelingen

De gemeente heeft aandacht voor het creëren van collectieve en algemene voorzieningen, maar ook vanuit bewoners wordt aandacht gevraagd voor dit type voorzieningen. Zo heeft Ouderenproof Buitenhof aanbevelingen gedaan op uitvoerings- en wijkniveau. Bijvoorbeeld op het gebied van verbreden en verbeteren van de trottoirs, het aanbrengen van extra bankjes, verplaatsen informatieloket en verbeteren communicatie, realiseren van ontmoetingsplekken in de wijk en het oprichten van een telefooncirkel. Ouderenproof vraagt daarbij aandacht voor de betaalbaarheid van voorzieningen.

Vanuit de Wmo-teams zijn in het licht van ‘meedoen’ en sociale cohesie ook adviezen en projectvoorstellen geformuleerd, die ook van dienst kunnen zijn voor prestatieveld 5:

·         Burenhulpproject Tante Kwebbel

·         Klussendienst Stichting Present

·         De Social Revival Van

·         Vrijwilligerspool voor mantelzorgers

·         Levend Googelen

 

Inhoudelijk is hierop gereageerd in hoofdstuk 5

 

De projectvoorstellen van het werkteam Inclusieve Samenleving (zie hoofdstuk 6) en het werkteam Kwetsbaar in ’t Kwadraat hebben ook raakvlakken met prestatieveld 5 (zie hoofdstuk 8). Deze voorstellen hebben enerzijds betrekking op de beeldvorming en anderzijds op deelname aan de maatschappij.

 

Naast 2 projectvoorstellen (zie hoofdstuk 2) wil de werkgroep Inclusieve samenleving graag kleinschalige woongroepen oprichten voor jonge mensen met een verstandelijke beperking (concept ‘wooncirkel’). Het gaat om het realiseren van de eerste kleinschalige woongroep voor zes jonge mensen met een verstandelijke beperking in het centrum van Delft. Het werkteam vraagt de gemeente dit project de ruimte te geven en het financieel te ondersteunen wat betreft de oprichtingskosten en de inrichtingskosten.

 

Tot slot is uit de commissie Wijzo en het overleg met de gezamenlijke panels (Gehandicaptenbeleid en Werk en Inkomen) naar voren gekomen dat, nu gekozen wordt om woningen alleen bezoekbaar aan te passen en niet logeerbaar, aandacht geschonken moet worden aan logeermogelijkheden zodat partners en andere gezinsleden ook ’s nachts bij elkaar kunnen verblijven.

 

Landelijk is de trend te zien dat in relatie met prestatieveld 6 onderzocht wordt welke individuele voorzieningen je ook collectief zou kunnen organiseren.


Een collectieve voorziening is namelijk over het algemeen goedkoper dan meerdere individuele verstrekkingen en  een algemene voorziening draagt bij aan de zelfredzaamheid van de bewoner. Hij/zij is dan niet afhankelijk van een individuele aanvraag en verstrekking van de gemeente.

 

7.4.4. Beleidsvragen

a.       Collectief in plaats van individueel

Uitgangspunt is dat wanneer een voorziening collectief georganiseerd kan worden in plaats van individueel, dit ook collectief aangeboden moet worden. Zoals uit de inventarisatie blijkt is er in Delft al een aanbod en wordt dit aanbod de komende jaren ook verder ontwikkeld. Het is interessant om vanuit het oogpunt van de individuele verstrekkingen nader te onderzoeken of hier nog voorzieningen in ontbreken en of er nieuwe collectieve voorzieningen ontwikkeld kunnen worden. Dit vraagstuk wordt uitgewerkt in de nota Wonen, Zorg en Welzijn.

 

b.       Bundelen onderzoeksbudget uitbouwen zorgabonnement

Hierop vooruitlopend; het huidige bereik van het Delfts zorgabonnement (een van de collectieve voorzieningen) is gering (ongeveer 500 deelnemers) en omvat de volgende diensten:

·                     Servicecoördinator

·                     Noodhulp

·                     Noodlogeren

·                     Gemak in eigen huis (verrichten van kleine reparaties)

·                     Belastingconsulent

·                     Veiligheidsbezoek

·                     Gratis aansluiting op alarmering.

Om het zorgabonnement te versterken is in de nota Woonservicezones Buitenhof totaal reeds een bedrag ad € 45.000,- beschikbaar gesteld om te onderzoeken of het abonnement uitgebreid kan worden met de volgende voorzieningen:

o        Klussen/dienstenbedrijf

o        Domotica / breedbandvoorzieningen

o        Consultatiebureau voor senioren

Het bundelen van het onderzoeksbudget, maakt het mogelijk om ook andere diensten, voortvloeiend uit punt 1, èn het onderzoeken van mogelijkheden om het abonnement met andere passen samen te voegen met andere bestaande passen, te betrekken bij het onderzoek. Hierbij moet aandacht zijn voor de betaalbaarheid van het abonnement.

 

c.       Onderzoek logeermogelijkheden

Vanuit het panel is aangegeven dat het wenselijk is om te onderzoeken of er een logeerhuis zou kunnen komen, zodat partners en andere gezinsleden ook ’s nachts bij elkaar kunnen verblijven. Dit aangezien via de Wmo-individuele voorzieningen een huis wel aangepast wordt gericht op de mogelijkheid tot bezoek, maar niet op logeren. Veronderstelt is dat de individuele aanpassingen te kostbaar zouden zijn en dat mogelijk een (regionaal) logeerhuis hiertoe een oplossing zou kunnen bieden. Onduidelijk is welke vraag er is; gaat het inderdaad om benodigde aanpassingen in een woning of is er ook 24 uurs zorg nodig? En om hoeveel mensen gaat het? Voorgesteld wordt om in samenhang met beleidsvraag 4 een budget van € 30.000,- in te zetten om de vraag naar een logeerhuis te onderzoeken en als makelaar cq loket te kunnen fungeren ten aanzien van huisvestingsvragen van bijzondere doelgroepen.

 

d.       Intermediërende gemeentelijke rol

Ten aanzien van de inclusieve samenleving sluit het wooninitiatief van het werkteam Inclusieve Samenleving aan bij  de uitgangspunten van het cluster wonen, zorg en welzijn. De gemeente zal een intermediërende rol spelen tussen de woningcorporaties en de initiatiefgroep. Om deze loketfunctie goed vorm te kunnen geven wordt onder punt 3. reeds voorgesteld hier capaciteit voor vrij te maken. De gemeente ziet geen rol weggelegd om dergelijke initiatieven in financiële zin te ondersteunen.

 

In de nota Wonen, Zorg en Welzijn wordt  nader worden ingegaan op aspecten van de inclusieve samenleving, zoals het organiseren van activiteiten voor bijzondere doelgroepen op wijkniveau.

 

7.4.5 Voorstel:

Voorgesteld wordt in te stemmen met:

·         De algemene uitgangspunten van het cluster Wonen, Zorg en Welzijn (zie inleiding).

·         Een onderzoek naar de extra  inzet van collectieve voorzieningen ten koste van individuele verstrekkingen. In de nota Wonen, Zorg en Welzijn wordt dit verder uitgewerkt.

·         Het bundelen van de reeds beschikbaar gestelde middelen voor het Delftse zorgabonnement en de onderzoeksopdracht naar het versterken van het abonnement uit te breiden.

·         Het structureel beschikbaar stellen van € 30.000,- ten laste van Wmo buget t.b.v. onderzoek naar de vraag en mogelijkheden ten behoeve van logeervoorzieningen en het fungeren als loket/intermediair/makelaar tussen de vraag naar huisvesting van bijzondere doelgroepen en huisvesters, zoals corporaties.

·         Een intermedierende rol van de gemeente tussen corporatie en initiatiefgroep ten aanzien van de ondersteuning in het realiseren van een wooncirkel.

·         Het verzoek om een financiële bijdrage in het opzetten van een wooncirkel af te wijzen.

 

7.5 Prestatieveld 6: Voorzieningen met mensen met een beperking

7.5.1. Uitgangspunten

Bij de invoering van de Wmo is afgesproken in 2007 lokale beleidskaders Wmo op te stellen. Van beleidsarm naar beleidsrijk , zoals afgesproken in de startnotitie  ‘Van discussie, naar visie, naar Wmo-beleid’, d.d.  februari 2007. In aansluiting hierop heeft de gemeenteraad op 12 juli 2007 nieuwe beleidskaders vastgesteld voor de verstrekking van individuele voorzieningen. In deze nota wordt alleen ingegaan op de hoogte van het Persoonsgebondenbudget hulp bij het huishouden.

De gemeente moet onder de Wmo zorgvragers voor alle individuele verstrekkingen de keuze bieden uit Zorg in natura en Zorg in de vorm van een Persoonsgebonden budget (Pgb)[16].

Het Pgb is een geldbedrag waarmee iemand zelf verschillende verstrekkingen of vormen van hulp kan inkopen. Onder de AWBZ was een soortgelijk systeem gebruikelijk bij de verstrekking van huishoudelijke verzorging. Beperking van deze keuzevrijheid is alleen in uitzonderlijke situaties mogelijk[17]. De hoogte van het Pgb kan de gemeente zelf bepalen. De enige eis die de wet hieraan stelt is dat het te verstrekken budget vergelijkbaar moet zijn met een verstrekking in natura.

 

In onderstaande uitwerking wordt ingegaan op de hoogte van het Pgb voor Hulp bij het Huishouden.

 

7.5.2 Bevindingen en ontwikkelingen

Het Wmo-werkteam PGB en hulpmiddelen heeft over het PGB het  volgende geadviseerd:

·         Compensatiebeginsel is uitgangspunt bij het vaststellen van de hoogte van een Pgb

·         Noodzakelijke bijkomende kosten worden bij vaststelling van het Pgb meegeteld

·         Neem naast  de uurvergoeding ook de werkgeverslasten en de overheadkosten mee in het Pgb

 

Het Pgb voor de hulp bij het huishouden is als systeem overgenomen uit de AWBZ periode. Met het Pgb kan de cliënt zelf bepalen waar hij/zij de hulp wil inkopen.[18]  Het Pgb  is voor 2007 op hetzelfde niveau bepaald als onder de AWBZ (75% van het zogenaamde CTG[19] tarief). De overige 25% zijn kosten voor werkgeverslasten en overhead. Deze zijn niet doorberekend in het PGB. Uitgangspunt awbz is dat de cliënt deze kosten niet hoeft te maken.

Op basis van deze uitgangspunten zijn Pgb-jaarbedragen bepaald, gekoppeld aan de klassenindeling die ook gebruikt wordt voor het stellen van een indicatie. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de klassen en bedragen.

 

Klasse

Uren per week

Tarief per jaar

1

0 – 1,9

€ 904

2

2 – 3,9

€ 2.714

3

4 – 6,9

€ 4.977

4

7 – 9,9

€ 7.692

5

10 – 12,9

€ 10.407

6

13 – 15,9

€ 13.120

 Op deze tarieven wordt nog een eigen bijdrage in mindering gebracht[20].

 

Hoewel uit de reacties van het Zorgkantoor, als uitvoerders van de AWBZ Pgb huishoudelijke verzorging, blijkt dat dit systeem van Pgb goed werkt en uitvoerbaar is moet toch worden geconstateerd, dat dit systeem een aantal onbillijkheden in zich heeft. De meest belangrijke worden hier kort toegelicht.

·         Bij de toekenning van het Pgb wordt géén onderscheid gemaakt naar de zwaarte van de geïndiceerde hulp. Dit betekent dat iemand die is geïndiceerd voor HH1 met hetzelfde bedrag kan inkopen als iemand die voor evenveel uren is geïndiceerd voor HH2.

·         Het gemiddeld bedrag dat een cliënt per uur kan besteden vertoont een forse daling naarmate meer uren zorg per week nodig zijn. Iemand die voor 4 uur hulp per week is geïndiceerd (klasse 3) kan gemiddeld per uur een bedrag besteden van € 23,93. Is iemand geïndiceerd voor bijvoorbeeld 6 uur hulp per week (eveneens klasse 3) dan bedraagt het gemiddeld per uur te besteden bedrag € 15,95. Om het verschil nog duidelijker te maken het (deels theoretische ) voorbeeld in geval iemand 1,9 uur hulp nodig heeft (klasse 1) dan heeft hij gemiddeld per uur € 9,15 te besteden. Heeft iemand 2 uur nodig (klasse 2) dan heeft hij € 26,10 per uur te besteden.

·         Uit het voorbeeld onder het vorige punt blijkt ook dat iemand  die 4 uur hulp nodig heeft een bedrag per uur te besteden heeft dat hoger ligt dan het bedrag waarvoor de gemeente HH2 inkoopt (in 2007 gemiddeld € 22,00 per uur).

·         Dat bij de bepaling van de hoogte van het budget de kosten voor werkgeverslasten en overhead niet zijn doorberekend omdat de cliënt die kosten niet hoeft te maken is in veel gevallen niet terecht. Wil de cliënt immers zorg inhuren via een zorgaanbieder dan zullen deze kosten zeker in het in rekening gebrachte tarief verwerkt zijn. Wil de cliënt op een andere manier zorg inhuren dan zullen overheadkosten voor een belangrijk deel niet van toepassing zijn. Werkgeverslasten daarentegen zullen in een belangrijk deel van de gevallen wél verschuldigd zijn.

 

Verwachte ontwikkelingen

De gemeenteraad heeft 12 juli 2007 besloten de verantwoording over een verkregen Pgb te laten vervallen. Op grond hiervan mag worden verwacht dat de komende tijd meer mensen zullen kiezen voor een Pgb in plaats van zorg in natura. Op dit moment kunnen Pgb houders ondersteund worden door het Servicecentrum Pgb van de SVB. De diensten waarvan gebruik kan worden gemaakt zijn:

·         Vergoeding van bij ziekte doorbetaald loon (indien de budgethouder hiertoe wettelijk verplicht is), het beheer van collectieve verzekeringen en het beheer van collectieve voorzieningen;

·         Het op verzoek van de budgethouder verzorgen van de salarisadministratie indien sprake is van een arbeidsrelatie waarbij de budgethouder verplicht is tot inhouding en afdracht van sociale premies en/of loonheffing op het loon van de zorgverlener;

·         Het beschikbaar stellen van modelovereenkomsten aan alle budgethouders en het bijhouden van deze modelovereenkomsten naar aanleiding van wettelijke ontwikkelingen;

·         het geven van informatie en advies op arbeidsrechtelijk terrein aan alle budgethouders.

 

Voor de diensten betaalt de gemeente een gemiddeld bedrag van € 19,40 per klant die daadwerkelijk van deze diensten gebruik maakt.


In het eerste kwartaal van 2007 waren er bij de SVB 32 klanten die van de diensten gebruik maken. Door een toename van het aantal Pgb houders zullen de kosten voor de gemeente stijgen. Zie ook prestatieveld 3.

 

7.5.3 Beleidsvragen

Uit de knelpunten blijkt  dat  zowel de  hoogte van een Pgb en de toekenning op basis van een klassenindeling nadelige effecten heeft waar op z’n minst vraagtekens bij kunnen worden geplaatst. Hieronder presenteren we vier alternatieven die gebaseerd zijn op twee basisvarianten:

a.       Het huidige klassensysteem

b.       Het urensysteem: een systeem gebaseerd op toekenning van een budget gerelateerd aan het feitelijk aantal geïndiceerde uren hulp.

 

We hanteren hierbij twee uitgangspunten:

·         de klant wordt op een verantwoorde manier in staat gesteld de ervaren belemmeringen te compenseren

·         Het beschikbaar te stellen budget  is vergelijkbaar met een verstrekking in natura.

 

Ad a: Basisvariant: klassensysteem.

1.       handhaving van het huidige systeem. Voordeel:   het systeem is bekend bij zowel klant,  zorgaanbieder en de gemeente. Nadeel: de vermelde knelpunten blijven onverkort overeind. Bovendien levert dit systeem geen financiële voordelen op wanneer de verwachte verschuiving van geïndiceerde zorg van HH2 naar HH1 realiteit wordt.

2.       handhaving huidig systeem van klassenindeling maar met een differentiatie naar zwaarte van de noodzakelijke zorg. De hoogte van het budget wordt gebaseerd op de prijs die ook de gemeente betaalt voor het inkopen van de betreffende zorg en is gerelateerd aan het gemiddeld aantal uren per klasse. Varianten zijn mogelijk door uit te gaan van 100 % van de inkoopprijs dan wel een lager percentage. In onderstaande tabel is uitgegaan van 100% van de (gemiddelde) inkoopprijs die de gemeente in 2007 betaalt, € 15,00 voor HH1 en € 22,00 voor HH2.

 

Klasse

Uren per week

Gemiddeld

Tarief per jaar HH1

Tarief per jaar HH2

1

0 – 1,9

1,45

1.131

1.658

2

2 – 3,9

2,95

2.301

3.374

3

4 – 6,9

5,45

4.251

6.234

4

7 – 9,9

8,45

6.591

9.666

5

10 – 12,9

11,45

8.931

13.098

6

13 – 15,9

14,45

11.271

16.530

 

Voordeel is enerzijds dat het budget is afgestemd op zorg die nodig is en anderzijds dat de klant in voldoende mate in staat wordt gesteld eventuele werkgeverslasten en overheadkosten te betalen. Nadeel blijft de verschillen in de per uur te besteden bedragen. Iemand die onderaan in de klasse is ingedeeld ontvangt eigenlijk teveel terwijl degene die bovenaan is geïndiceerd tekort komt.

 

Ad b: Basisvariant: urensysteem

3.       urentoekenning met gemiddeld bedrag. Deze variant is vergelijkbaar met het huidige systeem waarbij los van de zwaarte (HH1 of HH2) van de hulp een bedrag wordt toegekend maar dan op basis van het werkelijk aantal geïndiceerde uren hulp. Voordeel is dat de verschillen in gemiddeld per uur te besteden bedrag wordt opgeheven. Grootste nadeel is dat iemand die voor HH1 is geïndiceerd meer budget beschikbaar krijgt dan in feite nodig. Voor een HH2 geïndiceerde geldt dan uiteraard het tegenovergestelde.

4.       urentoekenning met gedifferentieerd bedrag. In deze variant wordt het budget zowel gebaseerd op het aantal uren geïndiceerde zorg als op de zwaarte van de zorg. Daarmee is deze variant de enige die in alle opzichten een oplossing biedt voor de gestelde knelpunten, zeker wanneer het budget per uur gelijk wordt gesteld aan de gemeentelijke inkoopprijs.

 


Financiën

Bij de keuze voor één van de alternatieven zijn naast de inhoudelijke argumenten uiteraard ook de financiële consequenties van belang. Bij de berekeningen zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd.

·         10 % van het totaal aantal klanten HV en HH kiest voor een Pgb (= 270 klanten)

·         De verhouding tussen Pgb houders met een indicatie HH1 en HH2, op basis van de klanten die in 2007 zijn geïndiceerd (= ± 88 % HH1 en ± 12 % HH2).

·         De verdeling van de Pgb houders over de klassen op basis van de indeling van klanten die in 2007 zijn geïndiceerd.

·         De gemiddelde inkoopprijzen HH1 en HH2 die voor 2007 gelden (resp. € 15,00 en € 22,00).

·         De voorgestelde inkoopprijzen HH1 en HH2 voor 2008 (obv nieuwe aanbesteding; resp. € 16,25 en € 20,00).

 

Uit de berekeningen die op basis van deze uitgangspunten zijn gemaakt blijkt, dat de varianten waarin een differentiatie is aangebracht in de zwaarte van de zorg voordeliger uitvallen dan de varianten waarin van een gemiddeld bedrag is uitgegaan. Dit pleit ervoor te kiezen voor één van de varianten 2 of 4.

Worden hierbij tevens de inhoudelijke afwegingen betrokken dan ligt de keuze voor variant nummer 4 voor de hand. Deze variant biedt immers een oplossing voor alle geconstateerde knelpunten en staat qua kosten op een gelijk niveau als variant 2. 

 

7.5.4 Voorstel

Op basis van zowel inhoudelijke als financiële overwegingen wordt voorgesteld:

·         Om de systematiek voor de bepaling van de hoogte van het Pgb voor HH te baseren op de feitelijk geïndiceerde omvang en zwaarte van de hulp. Hierbij wordt de omvang  bepaald op hele uren en de zwaarte op basis van het onderscheid HH1 en HH2.

·         De hoogte van de uurvergoeding voor HH1 en HH2 vast te stellen  op een bedrag gelijk aan 100 % van de gemeentelijke inkoopprijs.

 


8 Cluster OGGZ

 

8.1 Inleiding

De Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) viel onder de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV). Vanaf januari 2007 valt de OGGZ onder de WMO. Binnen de OGGZ gaat het meestal om ongevraagde bemoeienis aan kwetsbare mensen die kampen met meervoudige problemen (verslaving, schulden, dakloosheid, geen inkomen, psychiatrische stoornissen en sociale problemen). Kenmerkend voor de OGGZ-doelgroep is dat zij vaak onvoldoende zelfredzaam zijn niet meestal niet duidelijk vragen om hulp.

De complexiteit van de problematiek vraagt derhalve om oplossingen die een outreachende hulpverleningsaanpak, ketenregie en samenwerking op beleids- en uitvoeringsniveau vergen. De afgelopen jaren zijn er door de gemeente Delft, i.s.m. maatschappelijke organisaties nieuwe projecten geïnitieerd om tot een verbetering van de signalering en behandeling van de problematiek te komen:

·          Er is een stuurgroep OGGZdie in 2005 Meldpunt Bezorgd? heeft opgericht.

·         Het Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld is bij Meldpunt Bezorgd? Aangesloten.

·         In 2007 is gestart met het opzetten van een “Aanpak Ouderenmishandeling”.

·         Het meldpunt Bezorgd? (waar veel organisaties en instellingen zoals Kwadraat, Politie, Parnassia, Vrouwenopvang, Daklozenopvang, etc.) bij aangesloten zijn, werkt aan een doorontwikkeling met aanpak bemoeizorg en regionalisering van het Meldpunt.

·         Er wordt gewerkt aan een stedelijke (en zelfs regionale) structuur en keten, om zo de beste mogelijke zorg (preventief én behandelend) aan te kunnen bieden.

 

Delft is als centrumgemeente voor de regio DWO verantwoordelijk voor de OGGZ, Maatschappelijke opvang, Verslavingsbeleid,.Vrouwenopvang en Preventiebeleid. Vanuit deze functie moet Delft zorgen voor voldoende laagdrempelige voorzieningen op deze terreinen. Om dit te realiseren ontvangt Delft jaarlijks een Rijksbijdrage (doeluitkering) voor Maatschappelijke Opvang/Verslavingsbeleid en de OGGZ. Deze bijdrage is vanaf 2007 aangevuld met extra budget voor de OGGZ. Dit budget is bedoeld voor het signaleren, opsporen, contactleggen, toeleiden en contact houden met cliënten, alsmede ongevraagde nazorg om terugval te voorkomen. Delft ontvangt tevens een Rijksbijdrage (doeluitkering) voor Vrouwenopvang, en van 2004 tot 2008 een stimuleringsbijdrage voor de aanpak van huiselijk geweld.

 

De OGGZ Monitor(2005) laat een aantal ontwikkelingen zien in Delft, die een belangrijk probleem zijn en/of kunnen worden. Bijvoorbeeld:

·         26% van de jongeren gaf aan in de 4 weken voor het onderzoek minstens 1 keer dronken is geweest.  9% drinkt zelfs meer dan 20 glazen alcohol per week.

·         Ook onder ouderen en volwassenen is alcoholgebruik een groot probleem: 1 op de 5 volwassenen tot 65 jaar kan als zware drinker worden beschouwd, tegenover 1 op de 9 ouderen.

·         Drugsgebruik onder jongeren kan een groot probleem worden: 1 op de 11 jongeren gebruikt soms of vaak hasj en wiet, en 2% gebruikt zwaardere drugs zoals xtc, speed en cocaïne.

Hoewel het grootste deel van de Delftse bevolking gezond te noemen is, kampt een kwart van de bevolking met psychische problemen (14% lichte mate, 6% matig en 3% ernstig). Daarnaast heeft 1 op de 7 inwoners een of meerdere schulden en maakten 193 mensen melding slachtoffer te zijn van huiselijk geweld. Op basis van de OGGZ Monitor 2005 onderscheiden we 4 kwetsbare groepen:

a.       Dak en Thuislozen.

b.       Alcohol en Drugsverslaafden.

c.       Zorgwekkende Zorgmijders.

d.       Slachtoffers van Huiselijk Geweld.

 

In 2005 zouden het 1525 Delftenaren kwetsbaar zijn. Veel problematiek staat echter niet op zich: van de verslaafden is 14% dak of thuisloos en 11% zorgwekkende zorgvermijder[21]. Onder drugsverslaafden ligt het percentage daklozen zelfs op 24%. Daarnaast zijn de meeste verslaafden verslaafd aan meerdere middelen: van de mensen met een alcohol verslaving is 32% tevens verslaafd aan drugs, en mensen met een drugsverslaving zijn vaak aan meerdere soorten hard en softdrugs verslaafd. Er is dus een grote overlap in problematiek. Het Delftse aanbod moet  dan ook gericht moeten zijn op een multi-dimensionale aanpak. Deze aanpak is zowel gericht op preventie van problemen, maar ook op de behandeling ervan en het voorkomen van een terugval.

 

De OGGZ en de Maatschappelijke opvang/Vrouwenopvang zijn binnen de WMO ondergebracht in de prestatievelden 7, 8 en 9. De scheiding tussen de prestatievelden is enigszins kunstmatig tot stand gebracht, en beleid en doelgroepen overlappen elkaar. In 2008 verschijnt de nota OGGZ/Lokaal Volksgezondheidsbeleid. Het Lokaal Gezondheidsbeleid, de opgenomen algemene speerpunten en de drie prestatievelden worden in deze nota uitgewerkt.

 

Algemene beleidsuitgangspunten voor de OGGZ en Maatschappelijke opvang/Vrouwenopvang voor de gemeente Delft zijn:

·         Collectieve preventie.

·         Vroegsignalering en outreachend werk.

·         Case management en ketenaanpak.

·         Maatschappelijk herstel oa ondersteuning bij schuldproblematiek etc.

·         Monitoren, regionalisering en cliëntenparticipatie.

 

8.2 Prestatieveld 7: Maatschappelijke opvang en vrouwenopvang

8.2.1 Uitgangspunten

De gemeente Delft heeft (net als vele andere gemeentes) i.s.m. het Ministerie van VWS een plan van aanpak voor de maatschappelijke opvang ontwikkeld, KomPas. Uitgangspunt van het Ministerie is dat 1/3 deel door de gemeente wordt gefinancierd en 2/3 deel door de AWBZ. Daarnaast zal VWS extra (geoormerkte) AWBZ-productieruimte toebedelen aan het zorgkantoor in de regi. Dit kan ingezet worden voor de benodigde capaciteitsvergroting bij AWBZ-voorzieningen wanneer de bestaande financiering niet voldoende is. Alle gemeenten moeten daarom aangeven wat zij aan extra middelen en randvoorwaarden nodig hebben om de plannen uit te kunnen voeren.

 

8.2.2 Bevindingen en ontwikkelingen

Er zijn in Delft een groot aantal basisvoorzieningen maatschappelijke opvang en vrouwenopvang aanwezig. Bijvoorbeeld verschillende voorzieningen voor de (dag)opvang van daklozen, (ex) psychiatrische patiënten en mensen (met name vrouwen) die te maken krijgen met huiselijk geweld. Zoals eerder beschreven zijn bepaalde doelgroepen moeilijk bereikbaar. Dit komt ook tot uiting in het (niet-)gebruik van de voorzieningen door bepaalde doelgroepen. Langdurig daklozen en/of verslaafden maken nog niet of onvoldoende gebruik van de aanwezige voorzieningen. Zaak is deze groepen ook te bereiken. Daarnaast moet het basisvoorzieningenaanbod doorontwikkelt worden van vangnet, naar een springplank op weg naar verbeterde levensomstandigheden.

 

Het plan van aanpak Kompas heeft als ambitie om de komende jaren alle dakloze burgers en degenen die dat dreigen te worden te voorzien van een passend individueel. Dit is een traject gericht op wonen, zorg, dagbesteding en inkomen. Met VWS zijn de volgende afspraken gemaakt:

·         Tussen 2008 en 2013 zijn alle daklozen in traject.

·         Voor minimaal 60% van de daklozen is huisvesting geregeld.

·         Tussen 2008 en 2010 is dakloosheid as gevolg van huisuitzetting tot minder dan 30% van het niveau van 2005 terug gedrongen.

·         Dakloosheid als gevolg van detentie of afwenteling door andere instellingen komt bijna niet meer voor.

·         In 7 jaar tijd is overlastgevend gedrag teruggedrongen tot maximaal 75% van het huidige niveau.

 

Daarnaast wordt een specifiek aanbod ontwikkeld voor de ambulante hulpverlening, daderhulpverlening en kinderen als toeschouwer binnen huiselijk geweld.

 

8.2.2 Beleidsvragen

Beleidsvragen voor prestatieveld 7 zijn:

a.       Realiseren van een zo goed mogelijk aan de vraag aangepast voorzieningenaanbod dat mensen een springplank biedt naar betere levensomstandigheden en beter bereik van doelgroepen die nu onvoldoende bereikt worden.

b.       Bieden van mogelijkheden tot daadwerkelijke maatschappelijke re-integratie.

c.       Bieden van (preventieve) alternatieven voor maatschappelijke en vrouwenopvang.

d.       Vroegtijdig signaleren van huiselijk geweld en het bieden van een meldpunt en laagdrempelige hulp bij huiselijk geweld.

e.       Verbeteren van het imago van daklozen.

f.         Realiseren van de in Kompas genoemde doelstellingen.

 

Hieronder wordt a t/m f toegelicht.

 

a.       Realiseren van een zo goed mogelijk aan de vraag aangepast voorzieningenaanbod dat mensen een springplank biedt naar betere levensomstandigheden en bereik groepen die nu niet bereikt worden.

De gemeente Delft wil, i.s.m. verschillende maatschappelijke partners, de huidige basisvoorzieningen op het gebied van de OGGZ en Maatschappelijke en Vrouwenopvang doorontwikkelen van vangnet naar springplank. Dit geldt voor: Dag- en nachtopvang bij dak- en thuisloosheid, opvang tijdens crisissituaties, Opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld, Begeleiding bij zelfstandig wonen, melden van en advies bij huiselijk geweld en sociale pensions voor mensen die zich op de reguliere woningmarkt niet kunnen handhaven.

Zoals beschreven zijn er een groot aantal voorzieningen in Delft aanwezig, maar bereiken deze voorzieningen niet de volledige doelgroep. Hierdoor kunnen mensen tussen wal en schip vallen. Naast meer inzet om de volledige doelgroep te bereiken zal ook de inzet van de ketenaanpak en casemanagement een verbetering opleveren.

 

b.      Bieden van mogelijkheden tot daadwerkelijke maatschappelijke re-integratie:

De maatschappelijke opvang in Nederland, ook in Delft, kenmerkt zich tot nu toe door het bieden van de zogenaamde “bed, bad en brood” faciliteiten. In Delft zijn er aantal basisvoorwaarden en faciliteiten gecreëerd. De volgende stap is om deze voorwaarden en het beleid hiervoor verder te ontwikkelen. Uitgangspunten hiervoor zijn Maatschappelijk herstel en re-integratie. Dit vraagt om een integrale inzet van betrokken instellingen, zorgverzekeraars maar zeker ook meer investeringen vanuit de gemeente. Hiertoe dienen o.a. voorzieningen voor beschermd wonen te worden uitgebreid m.n. voor de doelgroep met ernstige verslavings- en psychiatrische problematiek. Het eerder genoemde KomPas beoogt zoveel mogelijk daklozen in een passend individueel traject te krijgen, waartoe samenwerkingsovereenkomsten afgesloten dienen te worden met het zorgkantoor, de corporaties en de ketenpartners in de zorg. Met genoemde partners en de regiogemeenten wordt de behoefte- en mogelijkheden m.b.t. maatschappelijke opvang binnen DWO nader onderzocht en scherp gesteld.

 

c.       Bieden van (preventieve) alternatieven voor maatschappelijke en vrouwenopvang:

Wanneer iemand bij de maatschappelijke opvang of vrouwenopvang aanklopt is er al veel leed geschied. Om te voorkomen dat mensen zover komen, kan meer ingezet worden op andere vormen van hulp of opvang, zoals crisisopvang, short-stay voorzieningen of ambulante gezinshulp bij huiselijk geweld. Om te voorkomen dat mensen in de maatschappelijke of vrouwenopvang terecht komen, is voorlichting en maatschappelijke begeleiding (bv. relatietherapie voor gezinnen) van belang. Deze middelen kunnen preventief werken en daarmee de noodzaak tot opvang verkleinen.

 

d.       Vroegtijdig signaleren van huiselijk geweld en het bieden van een meldpunt en laagdrempelige hulp bij huiselijk geweld:

In de vrouwenopvang worden met name vrouwen opgevangen die te maken hebben met huiselijk geweld.


Het gaat om:

·         Geestelijk geweld gericht op het beperken van de vrijheid, ontwikkeling en zelfontplooiing.

·         Lichamelijk geweld, waaronder eer gerelateerd geweld.

·         Financieel geweld, gericht op het financieel afhankelijk houden van de ander.

·         Verwaarlozing.

De Vrouwenopvang biedt onderdak, begeleiding, informatie en advies aan vrouwen die al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten in verband met  bovenstaande problemen. Het gemeentelijk beleid richt zich met name op het vroegtijdig signaleren van huiselijk geweld, het bieden van een loket waar men terecht kan met huiselijk geweld problematiek en het bieden van een laagdrempelig- en samenhangend hulptraject. Hiertoe is extra geld beschikbaar gesteld vanuit de eerder genoemde stimuleringssubsidie voor de aanpak van huiselijk geweld.

 

Een specifieke vorm van huiselijk geweld is eergerelateerd geweld. De aanpak van eergerelateerd geweld richt vooral op bescherming, preventie en strafrechtelijke aanpak. De aanpak is een coproductie met het programma Veiligheid.

 

Naast eergerelateerd geweld is ouderenmishandeling een specifieke vorm van huiselijk geweld. Steeds meer ouderen krijgen te maken met vormen van fysiek en psychisch geweld. Dit wordt voornamelijk gedaan door familieleden. Om deze problematiek aan te pakken zal  er nauw worden samengewerkt met instanties en organisaties die te maken hebben met ouderen of deze doelgroep vertegenwoordigen.

 

De maatschappelijke opvang is typisch een terrein waar veel over cliënten gepraat wordt in de sfeer van wat goed voor hen zou zijn. De gemeente wil en zal meer in gesprek gaan met cliënten zelf via o.a. de cliëntenraad van de opvang.

 

e.       Verbeteren van het imago van daklozen:

De doelgroep daklozen, waarvan een groot deel kampt met psychiatrische- en/of verslavingsproblematiek, heeft te maken met een slecht imago. Vaak is de eerste associatie overlast, criminaliteit, etc. Bovendien neigt de publieke opinie steeds meer naar “eigen schuld”. Het WMO werkteam Kwetsbaar in “t Kwadraat  heeft met het plan “Samen Stadsgenoot” [22]een voorstel gedaan om door ludieke acties het andere gezicht van mensen met dakloosheidproblematiek te laten zien. Het gaat om activiteiten als het uitdelen van soep, muziek maken en straattheater. Deze activiteiten zullen gedurende 2 jaar (08/09) plaatsvinden, en zal o.a. bestaan uit een voorstelling op scholen over het leven en de leefomstandigheden van dak en thuislozen in Delft (kosten 30.000 euro). Het ‘andere gezicht’ moet ook na 2009 zichtbaar blijven. De gemeente zal samen met het werkteam mogelijkheden onderzoeken om structureel te werken aan imagoverbetering van daklozen.

 

f.         Realiseren van de in Kompas genoemde doelstellingen.

De doelstellingen staan beschreven in paragraaf 8.2.2.

 

8.2.3 Voorstel

Voorgesteld wordt:

·         De komende jaren investeren in het terugdringen van dakloosheid door o.a. KomPas. Een voorstel met investeringsramingen betreffende gemeentelijke- en AWBZ middelen wordt in oktober ingediend bij het Ministerie van VWS. Na goedkeuring kan een daadwerkelijk plan van aanpak worden opgesteld.

·         Binnen de maatschappelijke opvang te investeren in een gedifferentieerd aanbod waarbij mensen ook in een vroegtijdig stadium kunnen worden geholpen. Elke doelgroep zal in dit aanbod een plekje moeten kunnen, ook weer er nog geen sprake is van de noodzaak tot crisisopvang. Dit wordt uitgewerkt in de nota OGGZ/Volksgezondheid.


·         Het voorstel van het Werkteam Kwetsbaar in ’t Kwadraat jaar te honoreren op voorwaarde dat dit project in 2008 en 2009 zal worden uitgevoerd én het niet blijft bij een eenmalige activiteit maar dat er in samenwerking gekeken wordt naar structurele inpassing van dit vraagstuk binnen het maatschappelijke opvangbeleid.

 

8.3 Prestatieveld 8: Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ)

8.3.1 Ontwikkelingen en bevindingen

Het vroegtijdig signaleren van problemen (verslaving, schulden, dakloosheid, geen inkomen, psychiatrische stoornissen en sociale problemen) is van groot belang. Door vroegtijdige signalering, gevolgd door adequate hulp, kan veel leed voor de cliënt en de samenleving voorkomen worden.  Tijdig signaleren is hierbij essentieel. Het Meldpunt Bezorgd? Vervult een belangrijke rol bij de signalering van huiselijk geweld. Daarnaast zorgt het Meldpunt  voor het toeleiden van de cliënt naar de juiste organisaties. Deze organisaties ontwikkelen gezamenlijk een integraal aanbod voor de individuele cliënt. ‘Casemanagement’  is voor deze cliëntgerichte aanpak een belangrijk instrument.  Echter, alleen het behandelen van de psychische problemen van een cliënt is niet voldoende. Zorgverlening aan een cliënt is pas effectief als:

·         een aantal zorgpunten (bv. schulden, eventueel dreigende huisuitzetting) zijn 

      weggenomen;

·         er mogelijkheden zijn voor de cliënt tot het creëren van een sociaal netwerk,

·         en er een passende vorm van dagbesteding ontwikkeld kan worden.

De aanpak moet dan ook multi-dimensionaal zijn. Dat wil zeggen dat de aanpak zich naast behandeling moet richten op het wegnemen van andere problemen. Dit kan bijvoorbeeld door de inzet van schuldsanering en budgettering van het inkomen.

 

8.3.2 Beleidsvragen

Beleidsvragen zijn:

a.       Signaleren en bestrijden van risico factoren op het gebied van de OGGZ.

b.       Bereiken en begeleiden van (groepen) kwetsbare personen.

c.       Ondersteunen van meldpunten voor signalen van een dreigende crisis.

d.       Bevorderen van samenwerking en het maken van afspraken tussen betrokken organisaties over de uitvoering van de OGGZ.

 

Hieronder wordt a t/m d toegelicht.

 

a.       Signaleren en bestrijden van risico factoren op het gebied van de OGGZ:

Het signaleren van cliënten die dreigen te ontsporen en wiens klachten een gevaar voor zichzelf of anderen kunnen vormen is van groot belang. De samenleving moet plek bieden aan deze cliënten. Tegelijkertijd moeten burgers ook tegen mogelijke overlast door deze groep beschermd worden. Organisaties moeten een sterker en duidelijker beleid gaan ontwikkelen rondom de preventie van dreigende situaties. Dit betekent een meer outreachende benadering om zo ontsporing en verdere problematiek te voorkomen en/of vroegtijdig te behandelen. Het bestrijden van risicofactoren die ontsporing kunnen verergeren of versnellen is essentieel. Sociaal isolement is een risicofactor. Door intensivering van het project “Sociaal Isolement” wordt dit tegengegaan. Ook omwonenden en verenigingen zoals buddynetwerken kunnen hieraan bijdragen. Tijdens de behandeling is het verminderen van sociaal isolement belangrijk om een zo optimaal herstel in de samenleving te bewerkstelligen. Voor de signalering van problemen is ook de voortzetting van de OGGZ monitor van belang.

 

b.       Bereiken en begeleiden van (groepen) kwetsbare personen:

Het bereiken van groepen kwetsbare personen is niet eenvoudig. Het bereik van organisaties is laag. Een vraag bij deze groep is soms ook ‘wie is verantwoordelijk voor deze doelgroep/’. Om de OGGZ-doelgroep beter te bereiken en de begeleiding van deze cliënten te verbeteren moeten organisaties meer outreachend gaan werken. De rol van casemanager is hierbij van belang. Ook het wegnemen van factoren die de behandeling kunnen belemmeren zijn belangrijk voor een succesvolle oplossing van de problematiek rondom een cliënt.


De focus moet dan ook niet alleen liggen op behandeling van psychische problemen, maar ook het oplossen van sociaal-economische zorgpunten, zoals schulden door schuldsanering/budgettering. Samenwerking tussen instellingen aan een multifprobleemaanpak moet het uitgangspunt zijn.  Case management en ketenaanpak zijn j sleutelbegrippen om maatschappelijk herstel van de cliënt mogelijk te maken. De gemeente Delft zet zich daarom meer in voor samenwerking tussen organisaties en meer mogelijkheden tot maatschappelijk herstel. Deze mogelijkheden kunnen bestaan uit schuldsanering en het creëren van mogelijkheden tot dagopvang en het vinden van werk.

 

c.       Functioneren als meldpunt voor signalen van een dreigende crisis: 

De gemeente Delft vervult door Meldpunt OGGZ en Meldpunt Bezorgd? een regierol bij de signalering van een dreigende crisis. De gemeente zorgt  voor de financiering van deze meldpunten en faciliteert de samenwerking  met de relevante partijen. Doel is om een eenduidige frontoffice in de gemeente te hebben. In de backoffice wordt samengewerkt met alle relevante partijen. Vanuit hier vindt casemanagement plaats.

Van maart 2005 tot juni 2006 ontving Meldpunt Bezorgd? 451 aanmeldingen. Het merendeel door instanties en hulpverleners, zoals politie en maatschappelijk werk. Het meldpunt is geen crisishulp instantie, maar verwijst indien nodig door naar instanties die betrokken zijn bij het opvangen van mensen in crisissituatie. Daarnaast vind er uitwisseling plaats tussen de betrokken instanties (o.a. gemeente, GGZ, Kwadraat, BWD), al is de samenwerking nog niet optimaal te noemen. Om een zo goed mogelijk werkend loket te creëren, is samenwerking van groot belang en dus een belangrijk verbeterpunt.

 

d.       Bevorderen van samenwerking en het maken van afspraken tussen betrokken organisaties over de uitvoering van de OGGZ:

Samenwerking (regie, ketenaanpak) is nodig voor een optimale uitvoering van de OGGz.. Veel instanties behandelen een deel van de problematiek van een cliënt, maar hebben nog te weinig aandacht voor andere aspecten die buiten hun werkveld vallen. Daardoor kunnen omringende problemen niet aangepakt worden, wat de kans op terugval zal vergroten. Door een verbetering van de samenwerking binnen de ketenaanpak kunnen deze diensten worden geoptimaliseerd en kunnen de cliënten zo goed mogelijk geholpen worden. Hierbij kan men denken aan het maken van prestatieafspraken met zorginstellingen maar ook aan het aansluiten van de OGGZ problematiek aan de jeugdketen (JGZ, BJZ, zorgcoördinatie). Verbetering van crisisopvang kan bereikt worden door het maken van betere afspraken tussen psychiatrie en politie, en door een beter gebruik van de BOPZ. Daarnaast wordt rondom de OGGZ op dit moment een regionale agenda opgesteld, met als doel een regiobeleid te ontwikkelen om zo de dienstverlening te optimaliseren. Dit is al langer het geval rondom het verslavingsbeleid en het beleid rondom huiselijk geweld.

 

8.3.3 Voorstel

Voorgesteld wordt om:

·         De komende jaren in te zetten op het verbeteren en optimaliseren van het vroegtijdig signaleren van OGGZ problematiek in Delft. Collectieve preventie is hierbij belangrijk.

·         In te zetten op het verbeteren van het toeleiden en begeleiden van cliënten binnen zorginstellingen. Om dit te bereiken moeten partijen meer gaan samenwerken en afspraken maken over de uitvoering van het OGGZ beleid.

 

8.4 Prestatieveld 9:  Het bevorderen van verslavingsbeleid

8.4.1 Ontwikkelingen en bevindingen

Het hebben van een verslaving kan grote gevolgen hebben voor zowel de verslaafde, zijn naaste omgeving en de samenleving waarin hij participeert. Een verslaving kan psychische en fysieke schade toebrengen aan de verslaafde en hem beperken in zijn maatschappelijk functioneren. Zo hebben verslaafden o.a. moeite met het vinden en behouden van werk, het aangaan van sociale contacten en het budgetteren van hun inkomen. Maar niet alleen de verslaafde ondervindt last, de maatschappij krijgt ook te maken met de gevolgen van verslaving. Verslaving leidt niet zelden tot maatschappelijke schade en overlast zoals criminaliteit en overlast op straat. De gemeente Delft wil het  gebruik van genotmiddelen ontmoedigen en de risico’s van gebruik beperken voor zowel de gebruiker zelf, diens omgeving en de maatschappij  als geheel.


De gemeente wil ervoor zorgen dat mensen met een verslavingsproblematiek zo zelfstandig mogelijk  kunnen functioneren en naar vermogen (weer) deelnemen aan de samenleving zonder dat zij overlast voor hun omgeving veroorzaken. Hiervoor is het noodzakelijk om een zo sluitend zorg- en ondersteuningsaanbod rondom de cliënt te creëren. Afgelopen jaren heeft de gemeente zich al ingezet voor het oplossen van de verslavingsproblematiek. Zo zijn er een groot aantal voorlichtingen en informatiepunten voor de preventie van verslaving en zijn er ook een aantal behandelpunten in gemeente Delft. Het steeds groter wordende probleem van jongeren die steeds jonger en vaker alcohol drinken en daarmee het risico lopen al op jongere leeftijd verslaafd te raken is een belangrijk aspect van het verslavingsbeleid.

 

8.4.2 Beleidsvragen

Beleidsvragen voor  prestatieveld 9 zijn:

a.       Extra aandacht voor jeugdige drinkers.

b.       Verhoging leeftijdsgrens.

c.       Realiseren van een rond de cliënt georganiseerd sluitend aanbod van hulp, opvang en zorg.

d.       Het bevorderen van het behoud van of herstel van aansluiting bij de maatschappij door verslaafden en gebruikers.

e.       Handhaving, controle en toezicht van verslaafden,met name op het gedrag in de openbare ruimte.

f.         Monitoren van de situatie omtrent verslaafden en gebruikers.

 

Hieronder wordt a t/m f  toegelicht.

 

a.       Extra aandacht voor jeugdige drinkers

De gemeente wil nog d.m.v. een actief voorlichtingsbeleid het starten met het gebruik van alcohol en drugs zoveel mogelijk tegengegaan. Doel is om jongeren en ouders voor te lichten over de gevolgen van drugs en alcoholgebruik, om zo verslaving vanaf jonge leeftijd te voorkomen. Uit landelijke onderzoek is gebleken dat er een zorgelijke situatie is ontstaan m.b.t. het alcoholgebruik onder jongeren. Drinken op jonge leeftijd kan o.a. ernstige gezondheidsschade opleveren. Een effectieve aanpak bestaat naast voorlichting vooral uit wettelijke handhaving m.b.t. verkrijgbaarheid van alcohol. Omdat de mogelijkheden voor de gemeente om wettelijke aanpassingen te doen beperkt zijn, is ook de rol van de ouders erg belangrijk. Zij dienen actief te worden betrokken bij het terugdringen van deze problematiek.

 

De gemeente kiest voor een geïntegreerde aanpak vanuit verschillende beleidsterreinen zoals (gezondheids) zorg, jeugdbeleid, onderwijs, volkshuisvesting, sociale dienst en het welzijnsbeleid . Ook de diverse instellingen binnen de gemeente moeten de problemen integraal aanpakken en een beleid opstellen waarbij individuele trajecten t.b.v. de jeugdige verslaafden het uitgangspunt vormen. Belangrijk bij het ontwikkelen van een plan van aanpak is de vraag hoe de ouders en de school bij de aanpak van de problematiek kunnen worden betrokken. Deze te ontwikkelen werkwijze wordt verankerd binnen de jeugd-gezondheidsstructuur en wordt verankerd in de Jeugdnota. Het bereik van mensen met alcoholproblematiek door de zorg is nog steeds beperkt, al lijkt deze tendens lijkt zich te keren. Er is namelijk sprake van een toenemend aantal zorgvragers op dit gebied. Opvallend is dat hier jongere zorgvragers bij zitten dan voorheen. Actieve signalering en toeleiding, o.a. binnen de eerste lijnsgezondheidszorg en de jeugdketen, vormt een belangrijk aandachtspunt. Ook het tegengaan van de verkoop van drugs en het tegengaan van alcoholverkoop aan jongeren onder de 16 is een belangrijk preventief middel. Hiervoor zal worden samengewerkt met de politie.

 

b.       Verhoging leeftijdsgrens

Op 1 juni 2007 hebben de ministers van Volksgezondheid en Binnenlandse Zaken de intentie uitgesproken om gemeenten de wettelijke vrijheid te geven de leeftijdsgrens van vertrekking van alcohol aan minderjarigen, te verhogen van 16 naar 18 jaar. Eveneens zou de handhaving van deze maatregel in handen komen van de gemeente. Hiervoor is nu de Voedsel en Warenautoriteit (VWA) verantwoordelijk.

Zodra deze wetswijziging aan de orde is, gaat de gemeente Delft in deze ontwikkeling mee. Daarvoor kan deze leeftijdsverhoging als voorschrift in de Drank- en Horecaverordening worden opgenomen. Daarop kan beter worden gehandhaafd. Er moet worden gelet op de regionale uitstraling. Als alleen Delft beleid aan de landelijke wetswijziging aanpast, werkt de aanpak minder goed en ervaren andere omliggende gemeente hierdoor overlast. Half oktober 2007 ontvangt u hierover een uitgebreidere nota.

 

c.       Realiseren van een rond de cliënt georganiseerd sluitend aanbod van hulp, opvang en zorg:

Om de cliënt zo goed mogelijk te helpen en de problematiek rondom een cliënt zo goed en snel mogelijk op te lossen, is het noodzakelijk om een goed sluitend aanbod van hulp, opvang en zorg te creëren. Er komt per cliënt een integraal opgesteld hulpverleningsplan. Belangrijke elementen in dit plan zijn:

·         Integraliteit: het opstellen van een plan van aanpak dat alle leefgebieden beslaat.

·         Betrokkenheid cliënt: het plan moet met de cliënt samen worden opgesteld.

·         Gecoördineerde hulpverlening.

·         Bekostigingswijze: bij het opstellen van het plan wordt expliciet bekeken of de cliënt recht heeft op zorg vanuit de AWBZ of de basisverzekering.

 

Daarnaast is ook aandacht voor de outreachende zorg t.b.v. verslaafden die nu niet- of onvoldoende worden bereikt. Hiertoe wordt in 2008 gestart met een “bemoeizorgteam”. Dit team zal nauw samenwerken met het meldpunt Bezorgd?. Er wordt o.a. extra ingezet op de behandeling van alcoholverslaving vanwege een sterk toenemende hulpvraag. Samenwerking met andere partijen binnen de zorg (o.a. maatschappelijke opvang, psychiatrie en eerste lijnsgezondheidszorg) staat hoog op de agenda.[23]

 

d.       Het bevorderen van het behoud van of herstel van aansluiting bij de maatschappij door verslaafden en gebruikers:

Wanneer de cliënt is afgekickt en blijvend clean is, of zijn verslaving onder controle heeft, gaat de aandacht uit naar:

·         het voorkomen van terugval;

·         het vinden van een passend aanbod aan voorzieningen om aansluiting bij de

      maatschappij terug te vinden of behouden.

Het opbouwen van een andere sociale omgeving (netwerk) waarbij de verslaving niet meer centraal staat is een belangrijke stap. Onderwijs, een goede huisvesting en deelname aan (sport) vereniging kunnen hieraan bijdragen. De gemeente Delft zet dan ook in op het zorgen voor een passend aanbod van zinvolle dagbesteding en woonruimte aan zowel verslaafden als ex-verslaafden/gecontroleerd gebruikers.

 

e.       Handhaving, controle en toezicht van verslaafden,met name op het gedrag in de openbare ruimte:

Om te voorkomen dat verslaafden overlast geven en schade aanbrengen aan de openbare ruimte moet er voldoende controle en toezicht zijn op deze risicogroepen. Bijvoorbeeld, handhaving en controle op drugsverkoop en het aanbieden van beschermde woonvormen. Naar verwachting zullen er de komende jaren meer voorzieningen komen voor mensen met verslavingsproblematiek of psychiatrische problematiek. Niet alle buurten zullen hier blij mee zijn, en zullen weerstand bieden. Vraag voor de gemeente is dan ook hoe het verslavingsbeleid vorm te geven: moeten er bv. “gebruikersplekken” komen waar verslaafden in een veilige, schone omgeving kunnen gebruiken? En zo ja, waar in de stad zouden deze plekken dan moeten komen? Op dit moment wordt er onderzoek verricht naar de beste (best passende) mogelijkheden om vorm te geven aan het verslavingsbeleid.

 

f.          Monitoren van de situatie omtrent verslaafden en gebruikers:

Om te voorkomen dat problemen escaleren, en om juist en adequaat in te kunnen springen op actuele ontwikkelingen moeten de ontwikkelingen gemonitored worden.

 

8.4.3 Voorstel

Voorgesteld wordt om:

·         in te zetten op verslavingspreventie

·         in te zetten op een integrale aanpak van maatschappelijke en individuele verslavingsproblematiek. Voor deze ketenaanpak is samenwerking tussen partners en de gemeente belangrijk, 


 

9. Samenvatting inzet budget per prestatieveld

 

9.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de kosten voor projectvoorstellen uit hoofdstuk 3 t/m 8 per prestatieveld samengevat. We maken hier onderscheid tussen incidentele subsidies en structurele kosten.

 

9.2 Incidentele subsidies

De incidentele subsidies worden beschikbaar gesteld om ingediende projecten van de Wmo-werkteams uit te voeren. Hiervoor is maximaal € 2 ton beschikbaar.

Prestatieveld

Projectvoorstel

2008

2009

2010

Totaal

1

Combinatie Tante kwebbel, Stichting present, levend googlen en burenhulp

   25.000

 

 

       25.000

 

SRV

   25.000

  25.000

 

       50.000

 

Delftse Jutters

PM

 

 

 

2

School adopteren

   12.500

  12.500

   12.500

       37.500

 

Workshops voor kinderen op scholen

   30.000

 

 

       30.000

 

Netwerk/platform ouders

     5.000

    5.000

 

       10.000

7

Samen stadsgenoot

   15.000

  15.000

 

       30.000

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

€ 112.500

  57.500

   12.500

     182.500

 

9.3 Structurele uitgaven

De structurele uitgaven kunnen maximaal € 3 ton bedragen. Dit is € 1 ton voor extra inzet op het gebied van mantelzorgondersteuning en vrijwilligerswerk.

 

Prestatieveld

Projectvoorstel

2008

2009

2010

1

Combinatie Tante kwebbel, Stichting present, levend googlen en burenhulp

 

€ 50.000

€ 50.000

3

Digitaal loket

€ 59.969

€ 56.187

€ 67.000

4

Mantelzorg en informele zorg

€ 100.000

€ 100.000

€ 100.000

5

Kleinschalige woongroep en logeermogelijkheden

€ 30.000

€ 30.000

€ 30.000

Cliënten en burgerparticipatie

Wmo-raad

€ 30.000

€ 30.000

€ 30.000

 

Totaal

€ 219.969

€ 266.187

€ 277.000


10. Benchmark, klanttevredenheid en monitoren

 

10.1 Inleiding

In de WMO wordt aan gemeenten de verplichting opgelegd om op een interactieve manier tot besluitvorming te komen en het beleid op een horizontale manier te verantwoorden. Daarnaast geldt er een verticale verantwoordingsplicht naar de minister. Uitgangspunt voor de horizontale verantwoording zijn de beleidsdoelstellingen die binnen de gemeente zijn geformuleerd en door de gemeenteraad zijn goedgekeurd. In zogenaamde uitwerkingsnota’s worden deze concrete beleidsdoelstellingen vastgelegd. Op basis daarvan kan over de behaalde resultaten door het college van B&W verantwoording worden afgelegd aan de raad en kunnen resultaten aan de burgers worden teruggekoppeld. Voor de verantwoording aan de minister is een vergelijkingskaart ontwikkeld waarin de minimale verantwoordingseisen staan. Deze eisen worden integraal meegenomen in de beleidsontwikkeling en de gemeentelijke verantwoordingscyclus.

 

10.2 WMOnitor en klanttevredenheidsonderzoek

Beleidsinformatie is belangrijk in het verantwoordingsproces. Voor het genereren van deze informatie ontwikkelt de afdeling Onderzoek en Statistiek (O&S) van de gemeente Delft de zogenaamde WMOnitor en voert deze ook in eigen beheer uit. Periodiek wordt nagegaan en vastgesteld of en in hoeverre de beleidsdoelstellingen zoals vastgelegd in de deelnota’s (OGGZ, Jeugd, WZW, Samenwerken aan sterken wijken) zijn gerealiseerd. In overleg met de betrokken programmamanagers en beleidsadviseurs zal steeds worden gezocht naar geschikte manieren om dit te meten. O&S zal in sterke mate gebruik gaan maken van GGD-onderzoek. Dit onderzoek wordt in samenwerking met O&S verdiept tot buurtniveau. Ook zal het onderzoek zich richten op sociaal welbevinden, psychische stoornissen en sociaal isolement. Het is de taak van O&S de verschillende informatiestromen zodanig te bundelen dat zij bijdragen aan het verantwoordingsproces en het bijstellen en het verder ontwikkelen van beleid. De beleidsmonitor, inclusief de Gezondheidsatlas wordt het jaar van de beleidsontwikkeling van de Wmo gepubliceerd.

 

Het is belangrijk dat burgers en vertegenwoordigende organisaties vaker dan eens in de vier jaar hun mening kunnen geven over het Wmo-beleid en de uitvoering. Zij moeten hun tevredenheid, knelpunten of wensen over welzijn en zorgvoorzieningen thuis, in hun wijk regelmatig kunnen uiten. Dat gebeurt in jaarlijkse klanttevredenheidsonderzoeken (KTO) die onderdeel uitmaken van de WMOnitor. In overeenstemming met de wet worden in Delft jaarlijks voor 1 juli de uitkomsten gepubliceerd van het klanttevredenheidsonderzoek over het voorgaande kalenderjaar. Op basis van de resultaten hieruit kunnen het beleid en de uitvoering indien nodig bijgestuurd worden. Hoewel wettelijk verplicht is om een KTO te houden, is er geen verplichting ieder jaar een KTO over het hetzelfde thema uit te voeren.  Het jaarlijkse KTO kan zich richten op verschillende thematieken. Dit betekent dus dat  bijvoorbeeld niet ieder jaar een KTO over mantelzorgondersteuning, maar bijvoorbeeld tweejaarlijks. Een jaarlijks KTO kost relatief veel werk in relatie tot de opbrengsten. Dit geldt voor zowel de gemeente als de uitvoerende organisaties.

 

Aangezien een belangrijke basis voor de verzameling van beleidsinformatie wordt gevormd door de centrale beleidsdoelstellingen in de uitwerkingsnota’s van de WMO, wordt O&S ook betrokken bij de formulering daarvan. Verantwoordelijkheid voor de beleidsdoelstellingen ligt bij het programmamanagement en de betrokken beleidsadviseurs. De tweejaarlijkse update van de uitwerkingsnota’s wordt mede gebaseerd op tussentijdse onderzoeksresultaten en bij het opnieuw formuleren van doelstellingen zal O&S steeds aanschuiven. Op deze wijze kan O&S meedenken over de doelen per beleidsterrein en/of prestatieveld en ook de resultaten die zijn behaald in onderlinge samenhang met elkaar presenteren.

 

10.3 Benchmark

Het college van B&W van Delft heeft ervoor gekozen om haar prestatiegegevens WMO-breed te verzamelen aan de hand van de door SGBO ontwikkelde Benchmark WMO die uit verschillende onderdelen bestaat. In 2007 doet de gemeente Delft  samen met bijna 200 gemeenten mee aan de basisbenchmark gecombineerd met het tevredenheidsonderzoek cliënten. Daarnaast doet de gemeente Delft mee aan de benchmarks voor enerzijds individuele verstrekkingen en anderzijds vrijwilligerswerk en mantelzorg. Verschillen tussen Delft en andere gemeenten die naar voren komen uit de benchmark bieden aanknopingspunten om inspiratie bij andere gemeenten op te doen en na te gaan waar de verschillen vandaan komen. De vragen uit de verschillende onderdelen van de benchmark worden meegenomen in de WMOnitor.

 

10.4 Voorstel

·         De uitvoering van de Wmo te monitoren middels de vier deelnota’s middels de WMOnitor

·         In te stemmen met het voorstel over de cyclus en de opzet van de themagewijze  klanttevredenheidsonderzoeken


Bijlage Verklarende Woordenlijst

 

AWBZ                          Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

BAW                            Bijzondere aandacht Woonproblematiek

BIZ                               Bureau Informele Zorg

BJZ                              Bureau Jeugdzorg

BOPZ                           Wet Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen

BOS                            Buurt Onderwijs Sport

BVW                            Bureau Vrijwilligerswerk

BWD                            Breed Welzijn Delft

CIZ                               Centrum Indicatiestelling Zorg

CJG                             Centrum voor Jeugd en Gezin

CPGGZ            Collectieve Preventie Geestelijke Gezondheidszorg

DWO                           Delft, Westland, Oostland

GGD                            Gemeentelijke Gezondheidsdienst

GGZ                             Geestelijke Gezondheidszorg

HH1/HH2                      Huishoudelijke Hulp 1 / 2

JGZ                              Jeugd Gezondheidszorg

JIP                               Jongeren Informatie Punt

KTO                             Klant Tevredenheidsonderzoek

MOVO                         Maatschappelijke Opvang Vrouwen Opvang

OGGZ                          Openbare Geestelijke Gezondheidszorg

PGB                            Persoonsgebonden Budget

RMO                            Raad Maatschappelijke Ontwikkeling

SOD                            Stichting Ouderenwerk Delft

VTV                             Stichting Vrije Tijd en Vorming

WCPV                         Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid

WCT                            Wijk Coördinatie Teams

Wijzo                           Commissie Welzijn Integratie Jeugd Zorg en Onderwijs

WMO                           Wet Maatschappelijke Ondersteuning

WVG                           Wet Voorziening Gehandicapten

WW                             Welzijnswet

WZW                           Wonen, Zorg en Welzijn

ZVP                             Zorg Vernieuwingsprojecten



[1] Vastgesteld in de startnotitie januari 2007

[2] Dit is wettelijk vastgelegd in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning

[3] Prestatiesubsidie: de prestatiesubsidie heeft de intentie om een relatie te leggen tussen de door de gemeente essentieel geachte activiteiten/resultaten die bijdragen aan het realiseren van beleidsdoelen én de subsidie. Veelal is deze subsidie gekoppeld aan een professionele organisatie met beroepskrachten. Met deze organisaties worden afspraken gemaakt over de te leveren producten, prestaties en kwaliteit (producten- en prestatieovereenkomst)

[4] Is voorstel in Programmabegroting 2008. Uitwerking in Jeugdnota 2008.

[5] De verantwoordelijkheid is vastgelegd in de Wet op de jeugdzorg in de zogenaamde 5 gemeentelijke functies. Die functies zijn onderdeel van prestatieveld 2 van de Wet maatschappelijke ondersteuning: op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden.

[6] Wet Werk en Bijstand

[7] Hiertoe is het bestaande fysieke loket van de SOD - het Informatiepunt Ouderen - omgevormd tot het breed geïntegreerde en onafhankelijke Startpunt wonen zorg welzijn

[8] Met het  klantcontactcentrum (KCC) binnen de gemeente Delft zijn afspraken gemaakt, dat het Startpunt daar waar mogelijk aansluit op KCC, met name op het gebied van digitale dienstverlening.

[9] Hulp bij het huishouden, voormalige WVG-hulpmiddelen, aanleunwoningen).

[10] Het besluit over het toekennen van een voorziening en het behandelen van een eventueel bezwaarschrift tegen dat besluit wordt door de gemeente verzorgd.

[11] Aanbesteding is nodig wanneer de waarde van de opdracht hoger is dan € 220.000,=. Is die waarde lager maar nog altijd boven € 100.000,= dan zal een inkoopprocedure gevolgd moeten worden waarbij aan minimaal drie partijen offerte wordt gevraagd.

[12] Stichting PP, delft 2007.

[13] Cijfers op basis van onderzoek Stichting PP: Resultaat Quick Scan Ondersteuning mantelzorgers en vrijwilligers, maart 2007.  In 2001 werd door het SCP geschat dat in Nederland per kalenderjaar 3,6 miljoen mensen van boven de 18 jaar mantelzorg verleend. Van dit aantal voelde 7% zich overbelast, met name mantelzorgers die langer dan 3 maanden voor meer dan 8 uur per week zorgen, of verzorgers van terminale patiënten.

[14] Voor volledige voorstel zie “De werkteams aan zet”: project en beleidsvoorstellen WMO werkteams

[15] Bereik BIZ: 172 geregistreerde mantelzorgers in Delft, +/- 10 deelnemers per keer aan cursussen en 15 à 20 per contactbijeenkomst. Bereik BVW: 180 tot 200 matches in 2006.

[16] Zorg in natura wil zeggen dat de zorg door een zorgaanbieder wordt geleverd.

[17] Zie notitie individuele voorzieningen juli 2007

[18] Dat kan bij een organisatie maar ook in de kring van gezinsleden, vrienden of bekenden zijn.

[19] College Tarieven Gezondheidszorg

[20] Onder de Wmo is het heffen van een eigen bijdrage verplicht

[21] Zie bijlage.

[22] Zie ‘De werkteams aan zet!: project en beleidsvoorstellen van de WMO werkteams’ uit 2007.

[23] Zoals eerder gezegd zijn er een aantal thema’s die meerdere prestatievelden overlappen. Bemoeizorg past ook binnen prestatieveld 8.