1.3 Samenhang Wmo-nota en deelnota’s
2.1 Uitgangspunten gemeente Delft
2.3 Doelstellingen Wmo: waar willen we naar
toe?
2.4 Dwarsverbanden met andere
beleidsterreinen
3. Financieel kader, beleids- en
subsidiecyclus
3.6 Afstemmen beleidscyclus en subsidiecyclus
4. Burger en cliëntenparticipatie
4.3 Voorstel formele participatiestructuur
5. Cluster Samenwerken in de Wijken
5.2 Uitgangspunten prestatieveld
6.3 Bevindingen en ontwikkelingen
7.2 Prestatieveld 3: Informatie, advies en
cliëntondersteuning
7.2.2 Bevindingen en ontwikkelingen
7.3 Prestatieveld 4: Mantelzorg en
vrijwilligerswerk
7.3.3 Bevindingen en ontwikkelingen
7.4.2 Bevindingen en ontwikkelingen
7.4 Prestatieveld 5: Bevorderen van participatie en
zelfredzaamheid van mensen met een beperking
7.4.2 Bevindingen en ontwikkelingen
7.5 Prestatieveld 6: Voorzieningen met mensen
met een beperking
7.5.2 Bevindingen en ontwikkelingen
8.3 Prestatieveld 7: Maatschappelijke opvang
en vrouwenopvang
8.3.1 Ontwikkelingen Maatschappelijke opvang
8.3.2 Doelstellingen maatschappelijke opvang
8.3.3 Ontwikkelingen en doelstellingen
Vrouwenopvang en huiselijk geweld
8.4 Prestatieveld 8: Openbare Geestelijke
Gezondheidszorg (OGGZ)
8.5 Prestatieveld 9: Het bevorderen van verslavingsbeleid
8.5.1 Ontwikkelingen Verslavingsbeleid
9. Samenvatting inzet budget per
prestatieveld
10. Benchmark, klanttevredenheid en monitoren
10.2 WMOnitor en klanttevredenheidsonderzoek
'Meedoen' is het doel van de Wmo. Het samenhangende
beleid dat hiervoor nodig is, kan het best dicht bij de burger worden uitgevoerd.
De Wmo stimuleert actieve participatie van alle burgers in de samenleving, jong
en oud, mensen met en mensen zonder beperking. Door de bundeling
van wetten en regelingen worden schotten geslecht die in het verleden een gezamenlijke
inzet van middelen en een gezamenlijke bediening van cliënten belemmerden. Dat
geldt voor de Welzijnswet, de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg), delen van de Algemene Wet Bijzondere
Ziektekosten (AWBZ) en een aantal subsidieregelingen. Ook
een klein deel van de Openbare Geestelijke Gezondheidszorg, dat nu onder de Wet
Collectieve Preventie Volksgezondheid valt, is onder de Wmo gebracht (denk aan
het thema ‘huiselijk geweld’). Voor meer informatie over de Wmo verwijzen we
naar de startnotitie ‘Van discussie, naar visie, naar Wmo-beleid’ d.d. januari
2007.
Het jaar 2007 was voor Delft een overgangsjaar vanuit de opzet van een twee sporen traject (Plan van Aanpak Wmo, 2005). Spoor 1 was de beleidsarme overgang naar de Wmo. Een zorgvuldige en overwogen invoering van de nieuwe taken in samenhang met de reeds bestaande zorgtaken.
In de beleidsontwikkeling voor 2008 is ingezet op de volle breedte van de Wmo en de volledige samenhang tussen voorzieningen. Dit is het spoor 2, dat resulteert in het meerjaren beleidsplan Wmo 2008-2011. Het meerjaren beleidsplan kan gezien worden als de paraplu waaronder het Wmo-beleid verder vorm krijgt.
Met de startnotitie “Van beleid, naar visie, naar Wmo-beleid” is spoor 2 gestart. Een brede maatschappelijke beleidsdiscussie was een belangrijke eerste stap, die van maart tot begin juni heeft plaatsgevonden. Vanuit de Wmo-startdag d.d. 10 maart zijn Wmo-werkteams, bestaande uit burgers en vertegenwoordigers van instellingen, aan de slag gegaan met het voorbereiden van (innovatieve) voorstellen voor nieuw beleid en het formuleren van beleidsadviezen. Op de Wmo-slotdag d.d. 9 juni zijn deze voorstellen gepresenteerd. Deze zijn betrokken bij de verdere beleidsontwikkeling in de vorm van de Wmo-discussienotitite. 4 september is de Wmo-discussienotitie in de raadscommissie WIJZO besproken (Wmo-discussienotitie 09-08-2007). De notitie was weer een vervolg op de startnotitie en had als doel de C-discussie in de Commissie WIJZO over het meerjaren beleidsplan te ondersteunen. De discussienotitie had een brede opzet zodat de commissie een goed beeld kreeg van de beleidsuitgangspunten en ambities voor het meerjaren beleidsplan Wmo 2008-2011. De commissie kon –conform afspraak - op basis van deze discussienotitie richting geven t.b.v. het meerjaren beleidsplan Wmo, de WZW-nota en de MO-verordening. Op basis van de C-discussie is de discussienotitie Wmo omgevormd tot dit concept meerjaren beleidsplan Wmo 2008-2011.
Voor het
realiseren van samenhang van beleid is de Wmo-nota geen alleenstaande
beleidsnota. De Wmo biedt kaders voor vier deelnota’s die gebaseerd zijn op de
clusterindeling van de prestatievelden (zie startnotitie, jan 2007).
Cluster |
Prestatieveld |
Samenwerken in de Wijken |
1. het
bevorderen van de sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en
buurten; |
Wonen, Zorg en Welzijn |
3. het
geven van informatie en advies; 4. het
ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers; 5. het
bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer en van het zelfstandig
functioneren van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem
en van mensen met een psychosociaal probleem; 6. het
verlenen van voorzieningen aan mensen met een beperking of een chronisch psychisch
probleem en van mensen met een psychosociaal probleem ten behoeve van het
behoud van hun zelfstandig functioneren of hun deelname aan het
maatschappelijk verkeer; |
Jeugd |
2. op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met
problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden; |
OGGZ |
7. het
bieden van maatschappelijke (vrouwen) opvang en tegengaan huiselijk geweld 8.
OGGZ, Openbare Geestelijke Gezondheidszorg 9.het
voeren van verslavingsbeleid . |
Deze
clustering is voorgesteld omdat er in de Wmo toch sprake is van een kunstmatige
ordening in de negen prestatievelden. Men kan spreken van negen communicerende
vaten, want de prestatievelden (en dus beleid en activiteiten) lopen in elkaar
over en beïnvloeden elkaar. Daarnaast herkennen burgers en partnerorganisaties
zich niet in deze ordening. De Wmo-nota
wordt op basis van vier clusters op hoofdlijnen opgesteld.
De
uitwerking vindt plaats in de volgende vier deelnota’s.
1.
Samenwerken
in de Wijken
2.
Wonen,
Zorg en Welzijn
3.
Jeugd
4.
Openbare
Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) en Lokaal Gezondheidsbeleid
De
nota’s 1-4 zijn – deels - uitwerkingsnota’s van het Wmo-beleidsplan. Belangrijk voordeel van een meerjaren
beleidsplan Wmo is dat op deze wijze overzicht en samenhang gegeven wordt, over
de planning en uitvoering van het Wmo-beleid in de gemeente Delft.
Hoofdstuk
1 beschreef kort de Wmo, de Delftse Wmo-geschiedenis en de afbakening met
aanverwante beleidsterreinen.
De
gemeentelijke uitgangspunten en ambities voor het Wmo-beleid staan in hoofdstuk
2. In hoofdstuk 3 is het budget voor de
Wmo voor u inzichtelijk gemaakt. De samenhang van de Wmo-nota met de vier
andere nota’s (OGGZ/Volksgezondheidbeleid, WZW, Jeugd en Samenwerken in de
Wijken) wordt hier ook beschreven. Tot slot bevat het hoofdstuk een voorstel
voor de subsidiecyclus voor Wmo-prestatiesubsidies. Hoofdstuk 4 gaat in op
burger- en cliëntenparticipatie. Hoofdstuk 5 tot en met 8 behandelen de negen
prestatievelden van de Wmo. Hoofdstuk 9 bevat een financieel overzicht van alle
(project)voorstellen. Tot slot, hoofdstuk 10 gaat in op benchmarken,
klanttevredenheidsonderzoek en monitoring. Bijlage 1 bevat een uitleg van de
gebruikte afkortingen.
De
project- en beleidsvoorstellen van de Wmo-werkteams kunt u bekijken op: www.gemeentedelft.info/Wmo .
Uiteraard kunt u hier ook alle andere relevante stukken bekijken.
Onze gemeenschappelijke uitdaging is de vraag: hoe
zetten wij de sociale kwaliteit van de stad in beweging? Hierbij gebruikmakend
van optimale samenwerkingsverbanden tussen gemeente, burgers en partners.
“ Samen werken aan samen leven” was in de vorige raadsperiode onze slogan,
afgeleid van de missie van de gemeente Delft anno 2000. Met nieuwe begrippen in
het landelijk beleid als modern burgerschap willen wij ook onze slogan
herijken.
Wij
zijn ondersteunend aan de burger, we zorgen dat deze volwaardig kan deelnemen
aan de samenleving en we hebben er plezier in dat te doen in zo’n mooie stad
als Delft. De ambitie van de stad naar haar burgers is stevig neergezet in de
kadernota 2008. Deze nota geeft de basis aan de programmabegroting 2008-2010.
De leidraad voor deze raadsperiode is samenwerken aan het samenleven in Delft.
We willen een betrokken samenleving, waarbij alle inwoners de kans krijgen om
mee te doen. Burgers moeten de regie over hun eigen leven kunnen houden.
Kwetsbare groepen krijgen daarbij een steuntje in de rug. Met verschillende
beleidsnota’s wordt hier de komende tijd invulling aan gegeven. Het is
belangrijk om daarbij het gemeenschappelijk kader scherp te hebben; de
gezamenlijke visie die ons inspireert om het samen nog beter te doen: “Delft
voor elkaar”
·
Dat de gemeente Delft zich realiseert dat bij alles
wat wij bedenken en willen, wij samen optrekken met de burgers van deze stad.
Delftenaren die samen de stad maken.
Delft slaat een nieuwe weg in, burgers krijgen meer de ruimte en het
vertouwen om samen te beslissen wat ze zelf willen regelen en wat de overheid
voor ze regelt. De gemeente Delft zal een aantal ruime kaders stellen,
waarbinnen deze nieuwe weg vorm kan krijgen.
·
Dat de gemeente Delft verwacht dat burgers eigen
verantwoordelijkheid dragen. Burgers hebben ruimte en keuzevrijheid, die zij
ook inzetten ten behoeve van de stad en stadsgenoten.
De gemeente Delft beschouwt het als een van haar
kernopdrachten om in de stad (sociale) verbindingen tot stand te brengen. Verbinden is het verkleinen van de sociale
afstand tussen de Delftenaren. Vrijwillige inzet kan bijdragen aan vermindering
van de sociale afstanden. Een belangrijke opgave daarbinnen is het verkleinen
van verschillen langs etnische lijnen.
De volgende
herkenningswoorden zijn van toepassing:
Wet Maatschappelijke
Ondersteuning = Meedoen
Wonen Zorg Welzijn = Zorgzaam
Jeugd = (Op)groeien
Integratie = Meetellen
Veiligheid = Betrokken
Samen werken in de wijken = Samen
Meedoen is het herkenningswoord voor de Wmo-nota.
De Wmo-nota heeft naast ‘Meedoen’ nog vier andere uitgangspunten[1]:
1.
preventie
2.
samenwerken
in de wijken
3.
participatie,
4.
vraaggericht
werken
Deze
vijf uitgangspunten zijn uitgewerkt in de startnotitie d.d. januari 2007.
De RMO heeft het advies
‘Inhoud stuurt de beweging, drie scenario’s voor het lokale debat over
de Wmo’ uitgebracht. Dit advies kan gemeenten helpen bij de lokale invulling van
de Wmo. Onderstaande tabel vat de drie scenario’s die hiervoor zijn ontwikkeld kort samen.
Scenario |
Uitleg |
|
A |
De gemeente aan
het roer |
De samenleving
heeft vooral baat bij een krachtige gemeente. Zo'n gemeente investeert in het
zelfredzaam maken van mensen die anders afhankelijk zullen blijven of zich
als zodanig zullen blijven opstellen. De nadruk ligt op ondersteuning van
(zeer) kwetsbare burgers. |
B |
Stuurman van je
eigen leven |
Niet de
gemeente maar het individu het uitgangspunt. De gemeente tracht met 'includerend beleid' de nodige voorwaarden
te scheppen om dit scenario te realiseren. Vervolgens zijn individuen zelf
verantwoordelijk voor het uitvoeren van de WMO |
C |
De burger en
zijn verbanden |
De burger en
het particulier initiatief staan centraal. Burgers maken deel uit van
verschillende verbanden, zoals de familie, sportvereniging, kerk of
belangenorganisatie. Het scenario toont aan hoe dergelijke verbanden, meer
dan nu het geval is, kunnen worden benut bij de vormgeving van de nieuwe wet.
Met dit advies wil de RMO gemeenten helpen bij het formuleren van hun beleid
voor de komende jaren. |
De verschillende scenario’s sluiten goed aan bij de diverse doelgroepen
van de Wmo:
·
Scenario A zou vooral moeten voorzien in een spreekbuis en verdere
voorzieningen voor de minder mondige burger.
·
Scenario B richt zich op de mondige burger, die mogelijk weliswaar
hulpbehoevend is, maar zeer goed de eigen zorgvraag kan formuleren en zich redt
in de samenleving.
·
Scenario C richt zich vooral op georganiseerde burgers, waaronder
waarschijnlijk ook veel mondige burgers. Dat laatste betekent dat ook hier weer
de scenario’s B en C worden gezien als sterk aan elkaar verbonden.
Een samenspel tussen de drie scenario’s geeft een mooie bespiegeling op hoe de Wmo in Delft ingericht zou kunnen worden. Dit is dan ook de lijn die Delft verder zal volgen en uitbouwen.
Het hanteren van één scenario zou geen recht doen aan de identiteit en behoeften van de verschillende doelgroepen van de Wmo. We willen dat Delftenaren op een bij hen passende manier ondersteund worden. Afhankelijk van deze ondersteuningsbehoefte speelt de gemeente een meer passieve of actieve rol. Hoe Delft dit wil gaan doen is te lezen in de uitgangspunten en doelstellingen van de verschillende clusters en prestatievelden. Bijvoorbeeld: in het cluster WZW tracht de gemeente enerzijds met 'includerend beleid' de nodige voorwaarden te scheppen om dit scenario te realiseren. Anderzijds is de gemeente aan het roer. Het scenario 'De burger en zijn verbanden' stelt de burger en het particulier initiatief centraal. Dit komt tot onder meer tot uitdrukking in de wijkgerichte aanpak en de speerpunten van leefbaarheid (Prestatieveld 1).
In het bouwen aan de actieve
samenleving (modern burgerschap in Delft), richten we onze ambities op het
bereiken van 7 doelstellingen:
1.
Goed
kunnen wonen, ook voor mensen met een zorg- of ondersteuningsvraag.
2.
Kwetsbare
groepen functioneren zo zelfstandig mogelijk
en nemen zo veel mogelijk deel aan de samenleving.
3. Voorkomen
dat mensen (verder) afglijden in een sociaal isolement.
4. Het
vergroten van wederzijds begrip voor elkaar tussen jongeren en ouderen.
5. Het
bieden van kansen voor allochtone doelgroepen en het stimuleren van contacten
tussen verschillende allochtone en autochtone doelgroepen.
6. Delftenaren
zetten zich vrijwillig in voor de samenleving en voor elkaar en voelen zich
voldoende ondersteund.
7. Inwoners
van Delft wonen prettig samen en zij zijn tevreden over hun contacten met
andere bewoners. Ze helpen naar vermogen mee om de leefbaarheid en het
samenleven in hun wijk/buurt te bevorderen.
De
7 doelstellingen worden verder uitgewerkt in vier deelnota’s (Samenwerken in de
Wijken, WZW, Jeugd en OGGZ/Gezondheidsbeleid. Zie hiervoor paragraaf 1.3 en
3.6. In 2008 vindt er een nulmeting plaats voor de 7 doelstellingen. Deze
nulmeting is een combinatie van een belevingsonderzoek en ‘harde’
meetgegevens.
Doelstelling
1-7 worden hieronder toegelicht:
Ad 1) Goed kunnen wonen, ook
voor mensen met een zorg- of ondersteuningsvraag.
Iedere wijk in Delft moet
ruimte en diversiteit gaan bieden aan mensen met een (tijdelijke) zorg- of
ondersteuningsvraag. Zelfstandig wonen in gedifferentieerde wijken met oog voor
de kwaliteit en het beheer van de woonleefomgeving. Een sociaal (kind(
vriendelijke omgeving met ruimte voor (spontane) ontmoetingen. Hierbij sluiten
we aan op de wensen en behoeften van de Delftenaren. We willen dat de mensen
die tot deze doelgroepen behoren ook zoveel mogelijk in normale wijken kunnen
(blijven) wonen met ondersteuning op maat in de wijk. Het gaat om groepen als
mensen met lichamelijke beperkingen en mensen met psychische problemen en/of
verstandelijke beperkingen. Daarnaast zetten we in op het creëren van
randvoorwaarden die sociale stijging mogelijk maken.
Subdoelen: ·
De woningvoorraad is passend bij de ontwikkeling van de Delftse
bevolking in 2015 en groeit mee met de behoeften van de Delftenaren in 2020. ·
In 2011 zijn er voor mensen met een (tijdelijke) zorg- of
ondersteuningsvraag meer keuzemogelijkheden in woonvormen. ·
In 2011 hebben zelfstandig wonende Delftenaren met een beperking
minder last van obstakels in de straat of de buurt, die hen belemmeren
activiteiten buitenshuis te kunnen ondernemen. ·
In 2011 is in 6 van de wijken gestart met
het realiseren van woonservicezones. |
Ad 2 Kwetsbare groepen
functioneren zo zelfstandig mogelijk en
nemen zo veel mogelijk deel aan de samenleving.
Delft gaat uit van een
inclusieve samenleving: niemand wordt uitgesloten, juist de kwaliteiten en
krachten van mensen vormen het uitgangspunt. Iedereen kan naar eigen zin en
kunnen bijdragen en zijn verantwoordelijkheid nemen, ook al heeft zij of hij
behoefte aan een steuntje in de rug of zorg. Juist de extramuraliseringstendens
en het willen werken aan een inclusieve samenleving biedt aan deze mensen
perspectief. Een inclusieve samenleving is een gevarieerde samenleving en biedt
mogelijkheden aan en betrokkenheid bij de eigen omgeving. Vrije tijd, wonen,
sport , werk en school bieden kwetsbare
groepen mogelijkheden om het normale leven deel te nemen. We willen dat mensen
met een beperking in kleinschalige voorzieningen in de wijken wonen en dat er
bijvoorbeeld ook voor hen mogelijkheden zijn om in de wijk te werken. Er zijn tal van werkzaamheden in de wijken
en directe woonomgeving te doen die juist door hen kunnen worden gedaan. De
verwachting is dan ook een groter acceptatie door en zelfs verbinding met
andere buurtgenoten.
Subdoelen: ·
In 2011 kunnen kwetsbare
groepen gemakkelijker meedoen aan activiteiten en voelen zij zich hier ook welkom. ·
In 2011 zijn meer
Delftenaren actief in de ondersteuning van kwetsbare groepen ·
In 2011 is meer dan een
kwart van de voorzieningen in Delft voor
welzijn, vrije tijd, sport en
de brede school ingericht op deelname van kwetsbare groepen. ·
In 2011 werkt een deel van
de mensen met een beperking/kwetsbare groepen in het wijkbeheer of in voorzieningen in de wijk. |
Ad
3 Voorkomen dat mensen (verder) afglijden in een sociaal isolement.
Van
sociaal isolement is sprake wanneer iemand zich eenzaam voelt en geen of
nauwelijks sociale contacten heeft. Bij sociaal isolement gaat het dus om een
combinatie van de subjectieve beleving van de betrokkene in combinatie met een
(objectief) te klein netwerk.
Delft
wil voorkomen dat mensen (verder) afglijden in een sociaal isolement of eenvoudiger
gezegd: eenzaamheid. Vrijwillige inzet is bij het verminderen/ voorkomen van
sociaal isolement essentieel.
Net
als het creëren van gelegenheden om contacten op te doen (toevallige
ontmoetingsplekken). Ook het signaleren van mogelijk sociaal isolement en het
toeleiden naar activiteiten is van belang. Daarnaast moeten mensen die eenzaam
zijn weten waar ze met hun probleem kunnen aankloppen.
Subdoelen: ·
In 2011 geven minder
mensen aan dat ze sociaal geïsoleerd zijn. ·
Professionals op
vindplaatsen en hulpverleners zijn getraind om sociaal isolement te herkennen
en deze mensen te begeleiden naar activiteiten, dagbesteding of aan te zetten
tot nieuwe contacten. ·
De contacten in de wijk
zijn vermeerderd voor geïsoleerde mensen |
Ad
4 Het vergroten van wederzijds begrip
voor elkaar tussen jongeren en ouderen.
In praktijk blijkt dat niet zozeer meer blauw op straat, maar vooral meer communicatie en samenwerking tussen burgers de basis vormen voor een veilige en leefbare woonomgeving. Juist kinderen, jongeren en ouderen zijn vaak sterk aangewezen op voorzieningen in hun buurt. Maar soms staan zij lijnrecht tegenover elkaar. Deels wordt dit veroorzaakt door negatieve beeldvorming. Sommige ouderen voelen zich bijvoorbeeld geïntimideerd door jongeren. Beeldvorming kan positief beïnvloed worden als generaties met elkaar in contact te komen. Het verminderen van conflicten tussen jong en oud en het leefbaarder maken van de buurt zijn de belangrijkste aanleidingen om met deze doelstelling aan de slag te gaan. Jong en oud met elkaar in contact brengen past goed in een wijkgerichte benadering van sociale samenhang en ondersteuning van kwetsbare bewoners.
Subdoelen: ·
De
contacten tussen jong en oud zijn toegenomen ·
In 2011 zijn de
onveiligheidsgevoelens door rondhangende jongeren gedaald (2006 , 21,4% ) ·
In 2009 is er in iedere
wijk een netwerk van ouderen, scholen en jongeren van waaruit jongeren
maatschappelijke stages kunnen lopen in hun wijk. |
Ad
5 Het bieden van kansen voor allochtone
doelgroepen en het stimuleren van contacten tussen verschillende allochtone en
autochtone doelgroepen.
We
willen allochtone groepen kansen bieden om in lijn van de Wmo ‘mee te doen’.
Dit betekent dat zij zorg- en welzijnsvoorzieningen moeten kunnen vinden en
deze als toegankelijk ervaren. Daarnaast is het hebben van contacten met
allochtone én autochtone Delftenaren van belang voor ‘het mee doen’.
Subdoelen: ·
Allochtone groepen
waarderen de toegang tot zorg- en welzijnsvoorzieningen in 2011 hoger dan in
2008. ·
De programmering op wijkniveau
van het sociaal cultureel werk bevordert de deelname van allochtone
doelgroepen aan de activiteiten. |
Ad
6 Delftenaren zetten zich vrijwillig in voor de stad, voor elkaar en voelen
zich voldoende ondersteund.
Met modern burgerschap
richten we onze ambities scherp op het stimuleren van allerlei vormen van
vrijwilliger inzet. We beginnen natuurlijk niet vanuit het niets. Delftenaren
zetten zich al voor vele activiteiten vrijwillig in. Dit gebeurt op veel
verschillende manieren, bijvoorbeeld voor een sportvereniging, voor de wijk
en/of voor de buren. We koesteren dit ‘sociale kapitaal’ en investeren hierin.
Hoe meer Delftenaren bereid zijn zich in te zetten voor elkaar en voor de
samenleving, des te meer kunnen we bereiken. Door zich vrijwillig in te zetten
veranderen burgers immers van consumenten in proactieve partners die niet
alleen het eigen ‘meedoen’ vormgeven, maar ook bijdragen aan het ‘meedoen’ van
anderen.
Subdoelen: ·
In 2010 zijn er meer
Delftenaren die zich vrijwillig inzetten. In 2002 was dit 47% en in 2006 50%. Voorstel: in 2010 op
dezelfde manier meten. ·
Het aantal inwoners dat in
2011 actief is in de buurt is gegroeid t.o.v. 2006 (40%) ·
In 2011 zijn Delftenaren die zich vrijwillig inzetten
tevredener over de geboden ondersteuning dan in 2008. Dit geldt voor zowel de
organisatie waar ze actief zijn als voor de algemene vrijwilligersvoorzieningen in Delft. |
Ad
7 Inwoners van Delft wonen prettig samen en zij zijn tevreden over hun
contacten met andere bewoners. Ze helpen naar vermogen mee om de leefbaarheid
en het samenleven in hun wijk/buurt te bevorderen.
In
het kader van het Samenwerken in de Wijken werken we al lange tijd aan het
verbeteren en het op orde houden van de leefbaarheid en de samenhang. Voor de
leefbaarheid en het prettig samenleven met elkaar is voor veel mensen contact
hebben met elkaar in de eigen woonomgeving belangrijk. Contact met elkaar kan
leiden tot betrokkenheid en zorg voor elkaar. Wij zetten dan ook in op het
stimuleren van bewoners tot het nemen van initiatieven die hieraan
bijdragen. In de wijkaanpak wordt
ingezet op initiatieven die dat bevorderen.
Subdoelen: ·
Bewoners hebben in 2011
meer sociale contacten in de
wijk/buurt dan in 2008. ·
Het aantal buurtbewoners
dat zich in 2011 medeverantwoordelijk voelt voor de leefbaarheid in de buurt
ligt op minimaal hetzelfde niveau als in 2006 (90%) ·
De Delftenaren vinden in
2011 hun buurt waar ze wonen zeer prettig of net zo prettig als in 2006
(91%). ·
Het aantal inwoners dat in
2011 actief in de buurt is in 2011 gegroeid t.ov. 2006 (40%) |
De Wmo moet
afgebakend worden. Er zijn echter beleidsterreinen die in deze notitie worden
genoemd, maar de grenzen van de Wmo overschrijden. Dit zijn de volgende
beleidsterreinen:
·
Werk en
inkomen (Wet werk en bijstand)
·
Sport
·
Schuldhulpverlening
·
Volkshuisvesting
en Ruimtelijke ordening
·
Veiligheid
·
Onderwijsbeleid
·
Gezondheidsbeleid
·
Integratiebeleid
Zoals
gezegd overschrijden deze beleidsterreinen de grenzen van de Wmo. Hiervoor
worden dan ook geen beleidsuitgangspunten geformuleerd. De integrale benadering
moet de komende jaren verder gestalte krijgen; niet alleen in overleg met
burgers en instellingen, maar ook binnen de gemeente zelf. Dit pleit voor
versterking van programmatisch werken binnen de gemeente en een externe
oriëntatie van de gemeente.
Het bieden van de maatschappelijke ondersteuning in Delft is een
gezamenlijke verantwoordelijkheid van gemeente, organisaties en Delftenaren.
Voor financiële (on)mogelijkheden om deze ondersteuning te realiseren moet dan
ook niet alleen worden gekeken naar het gemeentelijke budget, maar ook naar het
'maatschappelijke kapitaal' in onze stad als geheel. Immers, ook bijvoorbeeld
woningcorporaties en andere (maatschappelijke) organisaties zetten eigen
middelen in die ten goede komen aan de doelen van de Wmo. Toch is het
belangrijk dat de gemeente in het meerjaren beleidsplan in ieder geval
zichtbaar maakt welke middelen zijzelf aan de Wmo besteedt en welke ruimte er
is voor nieuwe initiatieven. Dit
hoofdstuk schetst het financiële kader voor de hele Wmo. Hierbij wordt de
systematiek van budgetflexibiliteit gebruikt.
Het college is opgedragen: bij de
programmabegroting 2008-2011 de verschillende programma’s en deelprogramma’s zo
in te richten, dat daarin de mate van budgetflexibiliteit tot uitdrukking wordt
gebracht. Daarbij wordt – vergelijkbaar met de Rijksbegroting – tot uitdrukking
gebracht in bijvoorbeeld percentages in hoeverre budgetten echt gebonden zijn.
Naar analogie met de Rijksbegroting kan allereerst
een onderscheid worden gemaakt tussen apparaatskosten en programmakosten. De
apparaatskosten worden afgeleid van de vastgestelde taken en de effectiviteit
van de capaciteitsinzet. Dit onderscheid kan op het totaal van de gemeentelijke
begroting worden gegeven en ook per programma. Binnen de programmakosten zijn
de volgende categorieën in principe niet door de raad te beïnvloeden:
1.
Geoormerkte
uitkeringen en subsidies die Delft van derden heeft ontvangen. Meestal zal het
daarbij gaan om gelden van hogere overheden;
2.
Uitgaven
waartoe de gemeente Delft zich juridisch heeft verplicht, bijvoorbeeld omdat er
sprake is van contractuele verplichtingen.
3.
Kapitaallasten.
Afschrijvingen en rentekosten van investeringen die in het verleden zijn
gepleegd;
De
overige programmakosten zijn wel (in zekere mate!) op termijn door de raad te
beïnvloeden, zij het dat daarin het onderscheid te maken valt tussen:
4.
Gemeentelijke
middelen die volgens eerdere besluitvorming door de raad zijn toegewezen aan
bestaande begrotingsposten. Dit zijn voor een deel wettelijke taken;
5.
Beleidsmatig
gereserveerde uitgaven die nog niet specifiek zijn bestemd. Middelen die
gemeente beschikbaar heeft voor o.a. subsidie danwel andere initiatieven maar
waar nog geen ontvanger voor is aangewezen, kunnen hiertoe worden gerekend;
6.
Middelen
die beschikbaar zijn voor nieuw beleid.
Bij Raadsbesluit van juni 2007 zijn voor de individuele verstrekkingen de financiële
kaders vastgesteld. Reeds in deze nota is aangegeven dat de invoering van de
Wmo een dynamisch proces is met veel financiële onzekerheden. In deze nota
wordt het budget van de hele Wmo
inzichtelijk gemaakt. Voor een belangrijk deel gaat het hier om regulier beleid
dat voorheen viel onder de Welzijnswet,
Wet voorzieningen gehandicapten. Dit zijn middelen voor de programmabegroting
WZW, Wijkzaken en Jeugd. Echter, niet alle middelen van de programma’s vallen
binnen de Wmo. Per cluster wordt een voorstel gedaan t.a.v. de middelen die aan
de Wmo worden toegerekend.
Daarnaast zijn er een aantal
subsidies overgekomen vanuit de Awbz. In 2007 zijn deze in regionaal verband
beleidsarm voortgezet. Voornemen is om
vanaf 2008 de overgekomen subsidies beleidsrijk, binnen de (beperkte)
financiële kaders in te zetten.
In 2008 wordt als gevolg van het
nieuwe verdeelmodel WMO binnen het gemeentefonds een verlaging van ca. € 2 ton toegepast op het overgekomen
subsidiebudget. Deze korting kunnen we voor 2008 nog opvangen omdat we in 2007
niet alles hebben uitgegeven. Financieel uitgangspunt kan zijn dat het toegekende
bedrag voor 2007 (ca. € 6 ton) ook in 2008 beschikbaar is. De betreffende
subsidies zijn onderdeel van de clusters WZW en OGGZ. We besteden bij deze
subsidies expliciet aandacht aan de regionale functies. Zoveel mogelijk moet
voorkomen worden dat bestaande goed functionerende regionale
ondersteuningsstructuren verdwijnen.
Het financiële kader is gebaseerd op een
clusterindeling (Samenwerken in de Wijken, WZW, Jeugd en OGGZ). Dit betekent
dat het totaal van het Wmo-budget uitgaat van de beschikbare budgetten voor de
Wmo per cluster. In
onderstaande tabel treft u het totaalbudget voor de Wmo.
Hieronder
wordt per cluster ingegaan op de algemene doelstelling, het beleidskader
(Programmabegroting 2007-2010) en het financiële kader.
3.3.1
Financieel kader Samenwerken in de Wijken
Algemene doelstelling Samenwerken in de Wijken
In dit cluster wordt gewerkt aan het versterken van de
samenwerking in de wijken tussen de gemeente, bewoners, bedrijven en
partnerorganisaties. Hierbij zien we bewoners als partners en vormen hun
wensen, behoeften en eigen initiatieven een belangrijk uitgangspunt. Deze
samenwerking heeft in het kader van de Delftse wijkaanpak sinds 1998 vorm
gekregen. Er zijn goede kansen om de opbrengst van de samenwerking te
vergroten. Nieuwe ontwikkelingen, zoals op het terrein van wonen, zorg en
welzijn, vragen ook een andere inzet en inspanningen van bewoners, bedrijven,
gemeente en partnerorganisaties en dus andere samenwerkingsverbanden.
Nota |
Onderwerp |
Vastgesteld |
·
Nota
doorontwikkeling wijkaanpak ·
Protocol
wijkaanpak ·
Evaluatie
werking wijkbudgetten |
·
Evaluatie
van de wijkaanpak ·
Handleiding
wijkaanpakl ·
Evaluatie
budgetten |
·
2002 ·
2003 ·
2005 |
Financieel kader
Het
financieel kader geeft een overzicht van de middelen die beschikbaar zijn voor
dit cluster.
Onder
post 4 Gemeentelijke middelen bestaand beleid zitten met name de verschillende
wijkbudgetten.
3.3.2 Financieel kader WZW
Algemene
doelstelling WZW
Iedereen in Delft moet mee kunnen doen aan de
samenleving. Dat betekent dat er extra aandacht komt voor mensen die zonder
hulp van de gemeente en instellingen binnen Delft, onvoldoende aan de
samenleving kunnen deelnemen. Dat geldt dan met name voor doelgroepen zoals
ouderen en mensen met een functiebeperking.
Beleidskaders
Nota |
Onderwerp |
Vastgesteld |
·
Nota
Knopen in de wijken ·
Meerjarennota
integraal gehandicaptenbeleid ·
Visie
Wonen, zorg en welzijn ·
Prestatieafspraken
Wonen, zorg, welzijn |
·
Welzijn ·
Wonen,
zorg, welzijn ·
Wonen,
zorg, welzijn ·
Wonen,
zorg, welzijn |
·
2000 ·
2003 ·
2004 ·
2005 |
Financieel kader
Het financieel kader geeft een overzicht van de
middelen die beschikbaar zijn voor dit cluster.
Onder
post 4 Gemeentelijke middelen bestaand beleid vallen o.a. de budgetten voor
Ouderenwerk, ondersteuning Welzijnswerk,
de verstrekking van voormalig Wvgvoorzieningen en de hulp bij het
huishouden. Onder post 6 Gemeentelijke middelen nieuw beleid valt o.a. de
€100.000 t.b.v Mantelzorgers en Vrijwilligers.
Er zijn drie subsidies in relatie tot het cluster
WZW met de invoering van de Wmo overgeheveld vanuit de Awbz naar de gemeente.[2]
Algemene
doelstelling Jeugdbeleid
In de gemeente Delft kunnen
alle kinderen en jongeren in de leeftijd van 0 tot 23 jaar zich maximaal
ontwikkelen en ontplooien. Daardoor kunnen zij op het voor hen optimale niveau
volwaardig deelnemen aan de maatschappij. Kinderen en jongeren met
(dreigende) achterstanden krijgen extra aandacht binnen een zoveel mogelijk
sluitende aanpak.
Beleidskaders
Nota |
Onderwerp |
Vastgesteld |
·
Onderwijsbeleidsplan
2005-2008 ·
Brede
schoolontwikkeling Delft ·
Nota
aanval op de uitval ·
Onderwijsachterstandenplan
2007-2009 ·
Nota
integrale jeugdgezondheidszorg 2007 |
·
Lokaal
onderwijsbeleid primair en voortgezet onderwijs ·
Ontwikkeling
en beleidsinzet brede school 2005-2008 ·
Beleid
terugdringen voortijdig schoolverlaten ·
Beleid
en aanpak onderwijsachterstanden ·
Beleid
en aanpak integrale JGZ |
2005 2005 2007 2007 2007 |
Financieel kader
Het financieel kader geeft een overzicht van de
middelen die beschikbaar zijn voor dit cluster
De
gemeentelijke middelen nieuw beleid (post 6) zijn bestemd voor de uitvoering
van de zorgcoördinatie voor het Centrum
voor Jeugd en Gezin. Het bedrag wordt ingezet voor
zorgcoördinatie, die vanuit diverse betrokken instanties geboden wordt aan 'multi-problem'
gezinnen. De middelen worden via een regeling ingezet bij de hulpverlenende
instantie die het meest bij het gezin is betrokken. Die instantie neemt de
uitvoering van de zorgcoördinatie op zich. De GGD wordt verantwoordelijk voor de
uitvoering van de overall coördinatie (nieuwe basistaak).
Algemene
doelstelling OGGZ
Iedereen in Delft moet mee kunnen doen aan de samenleving.
Dat betekent dat er extra aandacht komt voor mensen die zonder hulp van de
gemeente en instellingen binnen Delft, onvoldoende aan de samenleving kunnen
deelnemen. De gemeente is
verantwoordelijk voor de doelgroepen die vanwege hun problematiek extra
ondersteuning nodig hebben. Bij OGGZ gaat het onder meer om: mensen met
ernstige psychosociale problematiek, daklozen, zorgmijders, mensen met
verslavingsproblematiek, slachtoffers van huiselijk geweld, etc.
Beleidskaders
Nota |
Onderwerp |
Vastgesteld |
·
Nota
verslavingszorg 2003-2007 ·
Nota
meldpunt vanwege OGGZ, BAW, huiselijk geweld en sociaal isolement |
·
Verslavingszorg
en preventie ·
OGGZ |
·
2003 ·
2005 |
Financieel kader
Het financieel kader geeft een overzicht van de
middelen die beschikbaar zijn voor dit cluster.
Er zijn twee subsidies in relatie
tot het cluster OGGZ met de invoering van de WMO overgeheveld van de AWBZ naar
de gemeente.[3]
Los
van de flexibiliteit in de bestaande budgetten is in ieder geval
beschikbaar:
· 2 ton beleidsruimte, zie
nota individuele voorzieningen; structureel vanaf 2008 beschikbaar binnen
bestaande budgetten.
· 2 ton projectengeld. Dit is conform eerdere
besluitvorming incidenteel beschikbaar in 2007. In het definitieve meerjaren
beleidsplan Wmo vindt - waar nodig- besluitvorming plaats over de
budgetoverheveling naar de juiste jaarschijven.
· 1 ton mantelzorg en vrijwilligers, structureel
vanaf 2008.
De programma
begroting 2008-2011 wordt 8 november 2007 door de gemeenteraad vastgesteld en
het vierjarig Wmo-beleidsplan 29 november. Het budget voor mantelzorg en
vrijwilligers is onderdeel van de besluitvorming
van de begroting op 8 november.
Naast de
bij 3.4 benoemde posten nieuw beleid kent ieder cluster een beperkte
flexibiliteit in de budgetten. Het is niet opportuun om in de afweging van
nieuw beleid al een deel daarvan in te zetten in 2008. Bovendien is de
onderverdeling in de diverse categorieën nieuw en onder een hoge tijdsdruk
aangewezen.
Het
werken aan effectief Wmo-beleid is een continue proces. Beleid, doelen en uitvoering worden constant herijkt
aan nieuwe inzichten en behoeften. Door ervaringen en de bereikte resultaten
terug te koppelen (monitoren), bestaat een dynamische wisselwerking tussen
beleid, doelen, planontwikkeling en uitvoering. De Wmo heeft een vierjarige beleidscyclus[4].
Voor de
sturing van de gemeente op de kwaliteit is een goede afstemming tussen de
beleidscyclus en de subsidiecyclus cruciaal. De beleidscyclus behandelt vragen
als: wat is het probleem, wat willen we bereiken, wie gaat dat doen en op welke
wijze en zijn de ten doel gestelde resultaten behaald? De subsidiecyclus
bestaat uit het contracteren van de uitvoerende instelling (prestatieafspraken,
bepalen budget, verantwoordingstermijnen), monitoren en het afrekenen met de
instelling.
In Delft is gekozen voor het onderbrengen van de
prestatievelden in vier clusters met als doel de integraliteit van én de
samenhang binnen het aanbod inzichtelijker en beter werkbaar te maken. Per
cluster wordt een deelnota opgesteld. Het meerjaren beleidsplan wordt per vier
jaar vastgesteld en biedt kaders voor de deelnota’s m.b.t.
1.
Samenwerken
in de Wijken
2.
Wonen,
Zorg en Welzijn
3.
Jeugd
4.
Openbare
Geestelijke Gezondheidszorg en Lokaal Gezondheidsbeleid
De
nota’s 1-4 zijn - in elk geval deels - uitwerkingsnota’s van het Wmo-beleidsplan.
Belangrijk
voordeel van een meerjaren beleidsplan Wmo is dat op deze wijze overzicht en
samenhang gegeven wordt over de planning en uitvoering van het Wmo-beleid in de
gemeente Delft. Het plan legt nadrukkelijk verbindingen tussen de diverse
beleidsvelden.
Zoals hierboven is beschreven
wordt het meerjaren beleidsplan Wmo uitgewerkt in vier deelnota’s. Deze
deelnota’s sluiten aan bij de vierjarige beleidscyclus van het Wmo-beleidsplan.
Er is naast continuïteit (betrouwbare overheid) ook flexibiliteit nodig om
gedurende de vier jaar te kunnen reageren op gesignaleerde trends en een
veranderende vraag. Voorgesteld wordt om de deelnota’s tussentijds bij te
stellen. Op deze manier is de ruimte voor flexibiliteit en het tijdig bij
kunnen sturen automatisch ingebouwd. Zie het schema hieronder.
Bovenstaand
schema weergeeft de vierjarige beleidscyclus. Uitgangspunten zijn:
·
Wmo-beleidsplan
geldt voor vier jaar.
·
De deelnota’s
gelden ook voor vier jaar.
·
De
uitwerkingnota’s worden halverwege de looptijd
kort geëvalueerd (nieuwe ontwikkelingen, resultaten in de uitvoering
etc.). De evaluaties kunnen aanleiding geven om het beleid tussentijds aan te
passen. Dit vindt plaats door een korte notitie.
Uitgaande
van een beleidscyclus van vier jaar, met tussentijdse bijstelmogelijkheden na
twee jaar, is het logisch om de subsidiecyclus aan te laten sluiten bij de
beleidscyclus. Zodat de gemeente prestatieafspraken met gesubsidieerde
organisaties kan baseren op de vastgestelde beleidsdoelstellingen.
De gemeente
Delft herijkt de subsidiesystematiek. De
verordening en het beleidskader voor de subsidies is vastgesteld d.d.
juni 2007. In beleidsregels (per beleidsterrein) worden regels opgesteld om aan
de uitvoering van het (subsidie)beleid vorm en structuur te geven.
Het
beleidsterrein waar de Wmo-nota onder valt is Wonen, Zorg en Welzijn. Het
ontwikkelen van beleidsregels vindt plaats in het najaar 2007.
Om de
subsidiesystematiek aan te laten sluiten bij de beleidscyclus stellen we voor
om de subsidiecyclus van de prestatiesubsidies[5]
per twee jaar vast te stellen. Voordelen:
·
De
prestatieafspraken sluiten aan bij de vastgestelde beleidsdoelstellingen.
·
Op basis
van tussentijdse evaluaties van de uitvoering en nieuwe ontwikkelingen worden
eens per twee jaar de beleidsdoelstellingen bijgesteld en kunnen de
prestatieafspraken hierop aangepast worden.
·
Het
werken met een subsidiecyclus van twee jaar biedt instellingen meer ruimte voor
lange termijn beleid en ondernemerschap.
·
Het
geeft de instellingen en de gemeente een administratieve lastenverlichting.
Uiteraard
leggen de instellingen wel jaarlijks verantwoording af. In deze verantwoording
moet in ieder geval naast de financiële verantwoording ook de inhoudelijke
bereikte doelstellingen opgenomen zijn. Om de resultaten van de Wmo goed te
kunnen monitoren wordt in overleg met instellingen afgesproken hoe en wat
geregistreerd moet worden zodat de
informatie bruikbaar is voor de Wmonitor (zie ook hoofdstuk 9). Het gaat hier
over ‘tellen en vertellen’. De instellingen moeten ook meewerken aan
themagewijze (klanttevredenheids)onderzoeken van de gemeente of hiertoe zelf
initiatieven ontwikkelen. Zie ook hoofdstuk 9.
We
stellen voor om de afspraken met instellingen prestatiegericht te maken, en op
basis van meetbare prestatie-eenheden. Gelijkertijd moeten de subsidieaanvragen
(offertes van de instellingen) duidelijk een relatie leggen met de
gemeentelijke doelstellingen. Dit in het kader van de beleidsmonitoring onder
andere in relatie tot de 7 ambities van de Wmo. Zie hoofdstuk 9.
Voorgesteld
wordt om positief te besluiten over:
a.
Het financiële kader voor de Wmo.
b.
De subsidiecyclus van twee jaar voor
prestatiesubsidies.
c.
De
afspraken met instellingen meer prestatiegericht te maken en op basis van
meetbare prestatie-eenheden. Gelijkertijd moeten de subsidieaanvragen (offertes
van de instellingen) duidelijk een relatie leggen met de gemeentelijke
doelstellingen.
Dit
hoofdstuk gaat in op burger en cliëntenparticipatie in Delft. In paragraaf 4.2
staat wat onder de Wmo verplicht is. Vervolgens wordt, mede op basis van de
adviezen van het Panel Gehandicaptenbeleid, het Wmo-werkteam Meedenken en het
Wmo Werkteam Participatie 55+ en de C-discussie in de raadscommissie een
voorstel gedaan voor een participatiemodel model t.b.v. bewoners/belangenorganisaties (paragraaf
4.3). [6]
4.2 Wat is verplicht onder de Wmo?
De Wmo verplicht
gemeenten om burgers en organisaties te betrekken bij het opstellen en het
uitvoeren van beleid en het afleggen van verantwoording aan burgers,
instellingen en de gemeenteraad. Bij participatie gaat het niet alleen om
belangenbehartiging, maar om betrokkenheid van burgers, belanghebbenden en
instellingen bij de uitwerking van een brede visie op maatschappelijke
ondersteuning in de gemeente. Participatie gaat verder dan burgers, cliënten en
organisaties vragen naar wat ze willen (een vraag of behoeftepeiling). De Wmo
maakt onderscheid tussen burger- en cliëntenparticipatie[7]. Participatie is niet nieuw binnen de
gemeente Delft. Op verschillende terreinen worden vormen van participatie
ingezet. Dit laat onderstaande matrix
zien (Startnotitie Wmo, januari 2007).
Cluster/groep |
Samenwerken in de Wijken |
Wonen, Zorg en welzijn |
Jeugd |
OGGZ |
Cliënten/ gebruikers |
Wijkwebs |
Panel gehandicaptenbeleid Stuurgroep WZW Klanttevredenheidsonderzoek |
Jongerenraad of Jeugdparlement[8]
projecten: ·
brede school ·
verkeer ·
wensenwijk |
Beheerplatform dagopvang |
Vrijwilligers/ mantelzorgers |
Via intermediaire organisaties (BWD) |
Via intermediaire organisaties (BWD, Bureau Informele
Zorg, sportraad) panel gehandicaptenbeleid |
Idem (BWD, sportraad, zelforganisaties) |
Idem (MOVO) |
Burgers |
Samenwerken in de wijken |
Samenwerken in de wijken Ouderenproof |
Samenwerken in de wijken Projecten: ·
brede school ·
verkeer |
Samenwerking in de wijken Bij vestiging van voorzieningen |
Professionals |
Wijkcoördinatieteams |
Stuurgroep WZW |
Signaleringsoverleg schoolbesturen Wijkcoördinatieteams Jeugdgezondheidszorg-teams |
Stuurgroep OGGZ Stuurgroep BAW |
Wat nieuw is in de Wmo, is de in de wet vastgelegde
verplichting tot horizontalisering. Dit betekent dat het rijk voorschrijft dat
gemeenten in de beleidsvormende fase en in de evaluatiefase van de vierjarig
beleidscyclus van de Wmo, burgers actief moet betrekken. Dit door middel van
consultatie en het afleggen van verantwoording. Ofwel, de verplichting tot
participatie van burgers en verantwoording aan de burgers. Geheel in de geest
van de Wmo is de gemeente vrij om deze participatie zelf vorm te geven. Niet hoe
de burgers bij beleid worden betrokken, maar dat ze bij beleid worden
betrokken is het uitgangspunt. Dit is vastgelegd in Artikel 9, 11 en 12.
Artikel 9 heeft betrekking op het jaarlijks verplichte
klanttevredenheidsonderzoek, in hoofdstuk 9
wordt hier verder op ingegaan. Artikel 11 en 12 geven aan dat het
college van B&W bewoners en vertegenwoordigers van representatieve
organisaties op verschillende manieren moeten betrekken.
We sluiten zoveel mogelijk aan bij
de huidige adviesstructuur en ontwikkelen deze door. Op basis van de huidige
adviesstructuur, de verplichtingen vanuit de Wmo, adviezen van het Panel
Gehandicaptenbeleid, het Wmo-werkteam Meedenken, het Wmo Werkteam Participatie
55+ en de C-discussie in de commissie WIJZO stellen we voor om de formele
participatie te organiseren via [9]:
a)
Een
Wmo-raad
b)
Clusteroverleggen
Ad a) Wmo-raad
We richten een deskundige Wmo-raad
op in 2008. Deze raad geeft gevraagd en ongevraagd advies aan het college van
B&W en de Gemeenteraad. Het is een onafhankelijke raad met mensen die het brede WMO-veld kunnen overzien, beleidsvoornemens
kunnen beoordelen en ontwikkelingen en initiatieven in de samenleving
nadrukkelijk kunnen volgen en vertalen in adviezen aan het college en de
raad. Onder 1 en 2 worden de bouwstenen
en voorwaarden voor de WMO-raad beschreven.
1.
Taken en bevoegdheden
Wmo-raad
·
Zoals gezegd geeft de
Wmo-raad het college van B&W en de Gemeenteraad gevraagd en ongevraagd
advies over de hoofdlijnen van het Wmo-beleid. De Wmo-raad heeft een andere
positie dan de drie Clusteroverleggen (zie b).
De opdracht aan de Wmo-raad is tweeledig:
·
De Wmo-raad adviseert over de hoofdlijnen van het te voeren Wmo-beleid Zij bekijkt het Wmo-beleid in samenhang. De Wmo-raad adviseert in
ieder geval over het meerjaren beleidsplan.
·
De Wmo-raad denkt na over en signaleert trends die kunnen
bijdragen aan verbetering van de Wmo in de Delft. Zij heeft expliciet aandacht
voor vernieuwing van de Wmo in Delft.
·
De Wmo-raad heeft een
onafhankelijke positie.
·
De argumenten en de standpunten in die adviezen van de Wmo-raad spelen
een rol in het publieke debat over het Wmo-beleid. Het college en de
Gemeenteraad zijn niet verplicht de adviezen van de Wmo-raad op te volgen. Zij
maken hierin een eigen afweging. Wel is de afspraak dat het college en de
Gemeenteraad de Wmo-raad beargumenteerd laten weten of het een advies overneemt
of niet. De adviezen van de Wmo-raad zijn openbaar en verschijnen op internet.
·
De
Wmo-raad verzamelt op een actieve wijze zoveel mogelijk relevantie informatie
omtrent maatschappelijke ondersteuning en de vragers naar maatschappelijke
ondersteuning om genoemde adviesfunctie zo goed mogelijk uit te kunnen voeren.
·
De
bevoegdheden en status van de Wmo-raad worden vastgelegd in een regeling
Wmo-raad. De raad heeft dus een formele positie met faciliteitenregeling.
·
De Wmo-raad voert
onafhankelijk onderzoeken uit op het terrein van de Wmo. De raad kiest zelf de
te onderzoeken thema’s.
·
Eén
maal per jaar wordt door de Wmo-raad een bijeenkomst georganiseerd met alle
belangen- en cliëntenorganisaties werkzaam in Delft of voor inwoners van Delft,
over actuele, Wmo-relevante thema's
2.
Samenstelling en
faciliteiten
·
De
Wmo-raad bestaat uit maximaal 13 onafhankelijke leden (zonder last en
ruggespraak). Zeven leden hebben duidelijke affiniteit met de drie clusters
WZW/OGGZ (3), Jeugd (2)en Wijken (2).
Dit is geen één op één belangenvertegenwoordiging.
·
De
Wmo-raad heeft een onafhankelijk voorzitter.
·
De
leden van de Wmo-raad:
·
Zijn
een afspiegeling van de Delftse bevolking, wat betreft leeftijd, sekse en
etniciteit.
·
Zijn Delftenaren die het brede WMO-veld
kunnen overzien, beleidsvoornemens kunnen beoordelen en ontwikkelingen en
initiatieven in de samenleving nadrukkelijk kunnen volgen en vertalen in
adviezen aan het college en de raad.
·
De
leden kunnen maximaal 2 jaar zitting hebben in de Wmo-raad. De eerste helft
heeft een zittingstermijn van drie jaar in verband met een evenwichtig rooster
van aantreden en vertrek. De selectieprocedure wordt na overleg met de raadscommissie
WIJZO vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders.
Ad b)
Clusteroverleg
De huidige
adviesstructuur heeft vooral betrekking op de belangen van verschillende
doelgroepen op onderdelen van de Wmo. De Wmo-prestatievelden zijn voor
formele participatie in te delen in 3 samenhangende clusters:
·
Samenwerken in de Wijken (prestatieveld 1)
·
Jeugd (prestatieveld 2)
·
Wonen, Zorg en Welzijn en OGGZ (prestatieveld 3, 4,
5, 6, 7, 8, 9 )
Per
cluster wordt advies gegeven over die
prestatievelden die betrekking hebben op dat cluster. De doelgroepen binnen het
cluster hebben veel overeenkomsten. Een platform WZW/OGGZ kan bijvoorbeeld
adviseren over het cluster Wonen, Zorg en Welzijn en Openbare Geestelijke
Gezondheid. In 2006 heeft het Panel gehandicaptenbeleid o.a. als WZW/OGGZ
platform gefunctioneerd. Het platform Jeugd gaat over het cluster Jeugd en de
wijkaanpak biedt voldoende aanknopingspunten om vorm te geven aan de formele
advisering op dat cluster (prestatieveld 1).
Bouwstenen
en voorwaarden clusterplatforms.
·
Het clusteroverleg
heeft een directe, zelfstandige adviesfunctie per cluster van het Wmo-beleid.tot
het college van B&W en de Gemeenteraad.
·
Uitgaande van de formele adviesrol
van bewoners dan wel belangenbehartigers, is het logisch dat professionele
organisaties geen deel uitmaken van het panel. Deze organisaties maken
overigens wel deel uit van de stuurgroep WZW/OGGZ
·
In overleg met het clusterplatform WZW/OGGZ wordt een nieuwe naam geïntroduceerd voor dit platform.
·
De opzet van het platform jeugd wordt in de jeugdnota uitgewerkt.
·
De verdieping van de participatie van wijkbewoners wordt nader
uitgewerkt in de nota Samenwerken aan Sterke Wijken.
Deelname als
organisatie aan het clusterplatform
WZW/OGGZ stelt eisen aan de organisatie, te weten:
·
De
organisatie is opgezet als een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid naar
Nederlands recht. Bij plaatselijke afdelingen van een landelijke organisatie is
het criterium “zelfstandige rechtspersoon” van toepassing.
·
In
het feitelijk functioneren van de organisatie moet met name de invloed van de
achterban op de bestuurssamenstelling, op het activiteitenprogramma en op de
toedeling van gelden aan de verschillende activiteiten zijn gewaarborgd.
·
Als
bewijs van lidmaatschap en ten behoeve van het functioneren van de organisatie
wordt van de leden een contributie gevraagd.
·
Voor
erkenning als organisatie is vereist, dat tenminste 50 personen als lid staan
ingeschreven.
·
Niet
zijnde een professionele organisatie.
·
Waar
geen vertegenwoordiging bestaat via belangenorganisaties kunnen leden van
cliëntenraden (als bedoeld in de Wet Medezeggenschap Zorginstellingen)
deelnemen.
Voorgesteld
wordt positief te besluiten over de instelling, vormgeving en financiering van:
·
De
Wmo-raad
·
Clusteroverleggen.
Diverse
Wmo-werkteams hebben in hun project- en beleidsvoorstellen gewezen op de
noodzaak van versteviging van wijkverbanden en het belang van een actieve rol
voor en bijdrage van bewoners aan een goed woon- en leefklimaat in de wijken.
Het Wmo-werkteam Opgroeien doe je niet alleen en werkteam Zorg en Welzijn
noemen als één van de doelen het onderling contact tussen jong en oud, een
buurtgebonden pedagogische infrastructuur en ruimte voor ontmoeting. Het
werkteam Delftse Jutters wil zwerfaval terugdringen en zo samen werk maken van
een mooie, leuke en fijne wijk. Het werkteam Mantelzorg en Vrijwilligers wil
o.a. de onderlinge zorg in de wijk bevorderen door “tante Kwebbel” en
“Present”.
Het gaat in Delft bij prestatieveld
1 (sociale samenhang en leefbaarheid) om het samenwerken aan aantrekkelijke en
sterke wijken. Er moet dan voldaan zijn aan de volgende randvoorwaarden:
·
Aansluiten bij wensen en behoeften
van bewoners.
·
Een actieve rol en eigen initiatief
van bewoners.
·
Onderlinge binding van de
wijkbewoners ( betrokkenheid, zorg voor elkaar).
·
De mogelijkheid tot stijging op de
maatschappelijke ladder voor groepen, waarvan dat niet vanzelfsprekend is(sociale stijging)
·
Een sociaal veilige en
kindvriendelijke omgeving, ruimte voor ontmoeting.
·
Kwaliteit in de inrichting en het
beheer van de woon- en leefomgeving.
·
Zelfstandig wonen in
gedifferentieerde buurten.
Meer specifiek is aan deze algemene
doelstelling een aantal werkdoelen verbonden:
·
Samen met bewoners, bedrijven en
partners bepalen van een ontwikkelingsperspectief voor de wijken op basis van
een gedetailleerde analyse van de sociaal, economische en fysiek situatie en
ontwikkelingskansen.
·
Deze ontwikkelingsperspectieven
voor de wijken uitwerken tot een gezamenlijk wijkontwikkelingsprogramma dat als
basis dient voor een meerjarig bestedingsplan voor de wijkaanpak.
·
Continueren en verbeteren van
bewonersinitiatieven en bewonersacties.
·
Innovatief inspelen met
initiatieven op problemen en kansen in wijken, bijvoorbeeld met het faciliteren
van de inzet van bemiddelaars en mediators.
·
Vergroten en verbeteren van de
ruimte voor kinderen om te spelen in Delft, o.a. met de vaststelling van het
speelplekkenbeleid en de continuering van het project ‘Kinderen veiliger door
Delft’.
Het realiseren van de doelstelling
en de werkdoelen vraagt verdere verdieping van onze werkwijze en betere
benutting en versterking van de sociale infrastructuur. Hierbij past de
volgende aanpak:
·
Onder regie van de wijkcoördinatoren realiseren van
samenhang en afstemming tussen de inzet en inspanningen van bewoners, gemeente,
bedrijven en partnerorganisaties.
·
Doorontwikkelen van de werkwijze voor het
samenwerken aan zorgzame wijken, door o.a. het breder benutten van de
ervaringen uit het pilot-project Vrijenban.
·
De werkwijze sterker richten op:
Als er een woord gekozen moet
worden dat als rode draad dient voor
onze aanpak op wijkniveau dan is dat samen. Delft is vergevorderd met
daartoe de sociale infrastructuur op peil te brengen, met onder andere
wijkcentra, brede scholen en het meest recent Woonservicezones en geïntegreerde
zorgteams. Grote spelers in de wijken (corporaties, scholen, politie, Breed
Welzijn Delft, zorginstellingen) zetten samen met de gemeente en de bewoners de
schouders onder de leefbaarheid in de wijken. De volgende drie uitgangspunten
worden voorgesteld:
a. Algemene
voorzieningen maken plaats voor specifieke.
b. Horizontale
verantwoording vervangt de verticale.
c. Het
sociaal-economische domein stuurt het ruimtelijke domein.
Hieronder
worden de beleidsvoorstellen toegelicht.
A)
Algemene voorzieningen maken plaats voor specifieke.
Het is meer dan ooit nodig om
allerlei gescheiden werelden meer bij elkaar te brengen. Het meest zichtbaar
zijn de effecten van extramuralisering van de zorg als al langer durend
maatschappelijk proces. Maar het gaat ook om de verbinding tussen jong en oud,
met inburgeraars, tussen buurtbewoners. Er zijn nog steeds voorzieningen die te
los van elkaar staan met ieder een eigen programmering. Waar we naar toe moeten
is een samenhangende programmering op wijkniveau voor de domeinen:
sociaal-cultureel, jeugd, zorg, ouderen. Welzijnswerk mag niet losstaan van
scholen en gezondheidszorg. Dat vraagt van de organisaties en hun professionals
om zich te verbinden aan dezelfde doelen en dat te vertalen naar een manier van
werken met elkaar.
Er zijn
veel werkers in de wijk, maar de invulling van hun rol en functie, afgestemd op
elkaar, vraagt aandacht. Van meer belang wordt flexibel werken, verbinden en
samenwerken in het netwerk in de wijken.
Op methodisch vlak moeten ook
keuzes worden gemaakt om de doelstelling van betrokken en zorgzame wijken
dichterbij te brengen. Het vraagt om goede experimenteermogelijkheden waarmee
burenhulp, ontmoeting en betrokkenheid worden gestimuleerd en ondersteund. Dit
heeft een link naar prestatieveld vrijwilligerswerk en mantelzorg. De
verschillende onderdelen van de sociale infrastructuur zijn nog niet goed op
elkaar afgestemd. Dat geldt ook voor oplossingen in de ICT-sfeer. Ook hier is
er nog veel versnippering. We denken aan de plek en functie van wijkwebs in
relatie met WZW-diensten en de op telefonisch contact gebaseerde diensten om
sociaal contact en vrijwillige hulp te organiseren. Wij stellen voor de werkwijze van het samenwerken in de
wijken verder te ontwikkelen, onze instrumenten meer slagkracht te geven en
langs deze weg bij te dragen aan een
minder vrijblijvende, gezamenlijke programmering van activiteiten en
initiatieven in de wijken.
B)
Horizontale verantwoording vervangt de verticale.
De neuzen van bewoners en
professionals moeten niet sterk naar de gemeente wijzen, maar naar de wijk en
elkaar. De verantwoordingslijn voor
inspanningen en resultaten in de wijk wordt op zoveel mogelijk terreinen
verlegd richting de bewoners. Hun tevredenheid telt, binnen de reeds gestelde
algemene beleidskaders. Op die weg zijn we redelijk gevorderd. De
wijkprogramma’s komen reeds vanuit dit vertrekpunt tot stand. In de wijkcentra
staan de programmaraden centraal om te zorgen dat de activiteitenprogrammering
aan de wijkbrede vraag voldoet. In de brede scholen wordt jeugdparticipatie
bevorderd. Via Ouderenproof hebben ouderen positie bij het praktisch invullen van
de kwaliteit van hun directe woon- en leefomgeving.
Het ondersteunen en faciliteren van
de genoemde participatievormen wordt voor professionals belangrijker dan het
begeleiden van activiteiten. Het verbeteren van de werkwijze van het
samenwerken in de wijken vraagt ook om het bezien van de rollen van de
welzijnswerkers in relatie tot andere rollen van professionals in de wijk.
Voor alle genoemde professionals in de wijk geldt
dat ze zich gezamenlijk bezig houden met:
·
De signaalfunctie in de wijk
·
Het toeleiden van individuen en
groepen naar de accommodaties in de wijken.
De rol van het sociaal cultureel werk richt zich op de
activiteiten in de diverse accommodaties in de wijken. De volgende specifieke
taken behoren tot het domein van het sociaal cultureel werk:
·
Het werven, begeleiden en motiveren
van vrijwilligers.
·
Het opzetten en begeleiden van
programmaraden.
·
Het omzetten van de thema’s uit de
wijkprogramma’s in concrete programmering, welke bijdragen aan de hiervoor
genoemde uitgangspunten.
Voorgesteld wordt om de te
vervullen rollen van professionals nader uit te werken in nadere afspraken met
de de BWD voor 2008 en verder.
C)
Het sociaal-economische domein stuurt het ruimtelijke.
Wat leefbare wijken zijn is onder
de doelstelling beschreven. Het komt allemaal aan op “hoe”: hoe geven we daar
in gezamenlijkheid vorm en inhoud aan.
Het begint bij de inhoud. Langs
diverse lijnen zijn en worden stedelijke kaders vastgesteld waar bij de
ontwikkeling per wijk niet steeds het wiel hoeft te worden uitgevonden:
·
Woonvisie
·
Woonservicezones
·
WZW-nota, jeugdnota,
gezondheidsnota
·
Speelplekkennota
Vanuit deze inhoud vraagt het
samenwerken aan sterke wijken om een verdere ontwikkeling van de
samenwerkingsverbanden. De samenwerking moet worden verbreed voor wat betreft
de onderwerpen en er moeten wellicht andere partners bij worden betrokken. De
samenwerking moet ook worden verdiept. Er is een grotere samenhang en
afstemming van inzet en inspanningen van belang. Om dit te realiseren is er
meer regie en sturing op wijkontwikkelingsprocessen en programmering voor de
wijken wenselijk. Voorgesteld wordt dit nader uit te werken in de nota samen werken aan sterke wijken.
Akkoord te gaan met de keuze voor
de beleidsuitgangspunten zoals verwoord in paragraaf 5.3:
Akkoord te gaan met het vervolg
geven aan deze beleidsuitgangspunten op de volgende wijze:
1. Aansluiten
bij wensen en behoeften van bewoners.
2. Een
actieve rol en eigen initiatief van bewoners.
3. Onderlinge
binding van de wijkbewoners ( betrokkenheid, zorg voor elkaar).
4. De
mogelijkheid tot stijging op de maatschappelijke ladder voor groepen, waarvan
dat niet vanzelfsprekend is(sociale
stijging)
5. Een
sociaal veilige en kindvriendelijke omgeving, ruimte voor ontmoeting.
6. Kwaliteit
in de inrichting en het beheer van de woon- en leefomgeving.
7.
Zelfstandig wonen in
gedifferentieerde buurten.
En het
vraagt de werkwijze nog sterker te
richten op:
1.
Goed
kunnen wonen, ook voor mensen met een zorg- of ondersteuningsvraag.
2.
Kwetsbare
groepen functioneren zo zelfstandig mogelijk
en nemen zo veel mogelijk deel aan de samenleving.
3. Voorkomen
dat mensen (verder) afglijden in een sociaal isolement.
4. Het
vergroten van wederzijds begrip voor elkaar tussen jongeren en ouderen.
5. Het
bieden van kansen voor allochtone doelgroepen en het stimuleren van contacten
tussen verschillende allochtone en autochtone doelgroepen.
6. Delftenaren
zetten zich vrijwillig in voor de samenleving en voor elkaar en voelen zich
voldoende ondersteund.
7. Inwoners
van Delft wonen prettig samen en zij zijn tevreden over hun contacten met
andere bewoners. Ze helpen naar vermogen mee om de leefbaarheid en het
samenleven in hun wijk/buurt te bevorderen.
Akkoord te gaan met het vervolg
geven aan de volgende projecten en initiatieven met als achterliggend doel
vanuit deze projecten en initiatieven impulsen te geven aan het proces van
verdiepen van de werkwijze:
·
Uitwerken van projecten en initiatieven jong en
oud in de wijkprogramma’s voor 2008 en
verder.- Onderzoeken , met deelnemers van de betrokken werkteams, of het
telefoonsysteem Tante Kwebbel in Delft navolging verdient, of dat de methodiek
van Stichting Present interessant zou zijn. Daarbij specifiek kijken naar de
meerwaarde hiervan in relatie tot de vergelijkbare pilot ‘burenhulp’ die in Buitenhof draait en een verbinding leggen met het project ‘levend googlen’ en andere initiatieven.
Hiervoor wordt een incidenteel bedrag van € 25.000,- aan onderzoek- en
projectbudget gevraagd en € 50.000,- om hier structureel vorm aan te geven.
Hierbij ook het continueren van de wijkwebs betrekken en de mogelijkheden tot
het inzetten hiervan bij burenhulpdiensten.
·
Onderzoeken en uitvoering geven aan op welke wijze
het projectidee van de Sociaal Revival Van benut kan worden bij het stimuleren
van contacten in de wijk en het toeleiden van bewoners naar voorzieningen in de
wijk. Hiervoor eenmalig een bedrag van € 50.000,- beschikbaar stellen.
·
Project Delftse Jutters met de initiatiefnemer
verder uitwerken en bekijken op het punt van meerwaarde en verlichting van de
taken van Stadsbeheer en het nemen van een rol en verantwoordelijkheid van
bewoners bij het schoonhouden van de
stad (ook in licht van milieueducatie).
·
Kinderparticipatie verder versterken (financiering
hiervan loopt via wijkbudgetten en het brede schoolprogramma).
Gemeenten krijgen een steeds belangrijkere taak bij
het vormgeven van preventief jeugd (gezondheidszorg)beleid. De taken van de
gemeente zijn deels al wettelijk verankerd in de Wet collectieve preventie
volksgezondheid (Wcpv), waaronder de uitvoering van het Basistakenpakket JGZ en
het maatwerkdeel voor de JGZ 0 – 19 jaar, en de wet op de Jeugdzorg. Ook in de
Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) is een taak voor de gemeenten
vastgelegd.
Gemeenten krijgen in dit kader de taak om problemen
bij risico- kinderen, risico- jongeren en hun gezinnen te voorkomen en te
verminderen. Belangrijk hierbij is onder meer ondersteuning bij de opvoeding. Gemeenten
zijn in dit kader verantwoordelijk voor 5 functies:
1. Informatie
en advies
2. Signalering
3. Toeleiding
naar hulpaanbod
4. Bieden
van (lichte) pedagogische hulp
5. Zorgcoördinatie.
Deze gemeentelijke taak vraagt om ordening en regie
van de lokale jeugdketen, afstemming in het (zorg)aanbod en om goede
verbindingen met partners. Doel hierbij is een samenhangend systeem van opvoed-
en opgroeiondersteuning.
Een samenhangend systeem van opvoed- en
opgroeiondersteuning maakt deel uit van het integraal jeugdbeleid dat hoog op
de agenda van de gemeente Delft staat. Begin 2008 verschijnt de jeugdnota
Delft waarin het integraal jeugdbeleid in de volle breedte zal worden
beschreven. Het gaat daarbij om meer dan alleen het beleid op het gebied van
prestatieveld 2 van de WMO. Het integraal jeugdbeleid betreft diverse beleidsvelden
waarop de gemeente in samenhang inzet pleegt. Denk onder andere aan: onderwijs
en opvang, speelplekken, anti-armoedebeleid en werk, (verkeers) veiligheid,
natuur en milieu, sport en gezondheid. Speerpunt van de gemeente is het
vergroten van ontwikkelingskansen voor kinderen en jongeren waarbij jongeren
met (dreigende) achterstanden extra aandacht krijgen binnen een zoveel mogelijk
sluitende aanpak.
De hoofddoelstelling in het jeugdbeleid luidt dan
ook als volgt:
In de gemeente Delft
kunnen alle kinderen en jongeren in de leeftijd van 0 tot 23 jaar zich maximaal
ontwikkelen en ontplooien, waardoor zij op het voor hen optimale niveau
volwaardig kunnen deelnemen aan de maatschappij.
Belangrijke thema’s in
het integraal jeugdbeleid zijn hierbij:
·
Wijkgericht meer samenhang tussen voorzieningen gericht op kinderen
0-23 jaar
·
Meer multifunctionele voorzieningen in de wijken
(brede school, kindercentra).
·
Minder (onderwijs en beweging) achterstanden.
·
Adequate jeugd(gezondheid)zorgketen.
·
Meer verantwoordelijkheid en maatschappelijke
participatie van jongeren
·
Zoveel mogelijk Delftse jongeren aan het werk of op
school.
Voor wat betreft
prestatieveld 2 WMO “preventieve
ondersteuning bij opgroeien en opvoeden” zijn twee ontwikkelingslijnen
geformuleerd waarlangs het beleid in Delft op onderdelen vorm krijgt:
a.
Verbinden van het pedagogisch klimaat thuis, in de
buurt, in onderwijs en opvang.
b.
Realiseren van een sluitende keten ten behoeve van
(potentiële) risicogroepen.
Ad a. Verbinden van het
pedagogisch klimaat thuis, in de buurt, in onderwijs en opvang.
Voor de
leeftijdsgroep 0-12 jaar zet de gemeente in het brede schoolbeleid in op
kindercentra waarbij onderwijs, peuterspeelzaal en opvang samenwerken in één
gebouw of dicht bij elkaar gelegen gebouwen. De samenwerking is gericht op
continuïteit in de pedagogische aanpak en komt tot uitdrukking in de
organisatie en werkwijze van de betrokken instellingen. De kinderen kunnen in
hun vrije tijd meedoen aan activiteitenprogramma’s die ook toegankelijk zijn
voor andere kinderen uit de buurt of wijk. Voor kinderen die dat nodig hebben
worden in de activiteitenprogramma’s en ook in de peuterspeelzaal extra
programma’s aangeboden. Voorzieningen op het gebied van zorg zijn goed bereikbaar
en toegankelijk voor kinderen (en hun ouders). In het brede schoolbeleid en in
het achterstandenbeleid werken van tal van instellingen (o.a. op het gebied van
cultuur en sport) met elkaar samen, worden ouders betrokken bij school en bij
de extra programma’s voor kinderen met achterstanden, worden BOS-projecten
(buurt-onderwijs-sport) uitgevoerd en worden verbindingen gelegd met andere
projecten zoals “kinderen veiliger door Delft”. Een en ander vindt plaats op
buurt en wijkniveau.
Voor de leeftijdsgroep
12-16 jaar zet de gemeente vanuit het brede schoolbeleid voortgezet onderwijs
in op het verbinden van de inzet van (maatschappelijke)
instellingen met het curriculum van de scholen voor voortgezet onderwijs.
Scholen worden in contact gebracht met aanbieders van activiteiten die speciaal
gericht zijn op de ontwikkeling van sociale competenties en participatie, in
andere vormen van leren dan die welke de school doorgaans biedt (levensecht
leren). In de projecten die hierbij worden uitgevoerd vinden de leeractiviteiten
van jongeren niet alleen in de school plaats maar ook daarbuiten en zijn deze
ook van betekenis voor anderen in de omgeving. Het gaat daarbij om actieve
rollen voor de jongeren, waarbij zij uiteenlopende competenties verwerven of
verder ontwikkelen. Verwachte gunstige neveneffecten zijn onder meer een
verbeterde motivatie, een terugdringen van vroegtijdig schoolverlaten en
ongewenst buitenschools gedrag en een toenemende culturele, sportieve en
maatschappelijke participatie van de doelgroep. In het integraal jeugdbeleid
worden verbindingen gelegd met het zorgbeleid en met het beleid op het gebied
van het jeugd en jongerenwerk waarbij het er vooral om gaat dat het
jongerenwerk vanuit de doelstelling ondersteunen naar sociale redzaamheid een
sterke aanvullende rol vervult. Dit laatste aspect zal verder worden meegenomen
in de jeugdnota Delft.
Ad b. Realiseren van een
sluitende keten ten behoeve van (potentiële) risicogroepen.
In Delft is de zorg
rondom jeugd en hun ouders georganiseerd rond een drietal “eerstelijns
knooppunten”. Deze knooppunten zijn naar taak en positie verschillend. Om een
doorlopende zorgketen te realiseren wordt vanuit preventief oogpunt de afstemming onderwijs- (jeugd) hulpverlening
voor jeugdigen en jongeren, gerealiseerd middels de volgende eerstelijns
knooppunten:
·
JGZ- wijkteams, voor de 0 -23 jarigen;
·
Centrale Zorgcommissie voortgezet onderwijs;
·
Jongerenloket RMC-Voortijdig Schoolverlaten voor de
16 jaar tot 23 jarigen.
De eerstelijns knooppunten zijn meldpunten waar met
name professionals uit Delft (vanuit vindplaatsen zoals bijvoorbeeld
basisscholen, wijk coördinatie teams (WCT’s), zorgteams VO, MBO scholen)
terechtkunnen met vragen, zorgen, signalen met betrekking tot jeugdigen in
relatie tot onderwijs en jeugdzorg. Vanuit de eerstelijns knooppunten worden
problemen bij jeugdigen (en gezinnen) beoordeeld door diverse disciplines
binnen een multidisciplinair team.
Centra Jeugd en Gezin.
Met het instellen van deze
eerstelijns knooppunten is de toegang naar onderwijs en zorg voor Delftse
jeugdigen en ouders geregeld. In Delft ontwikkelen de bestaande Integrale
Jeugdgezondheidscentra zich door tot Centra voor Jeugd en Gezin. Delft zet bij
deze ontwikkeling in op een centrale rol voor de centra voor Jeugd en Gezin met
name waar het gaat om:
a.
regie op
zorgcoördinatie;
b.
harmonisering van onderwijs- en
hulpverleningsindicatiestelling;
c.
aanmeldfunctie voor jongeren in
het kader van detentie en resocialisatie.
d.
aanmeldingfunctie vanuit de
volwassenenketen
Zorgcoördinatie is in Delft een belangrijk
speerpunt dat in het kader van de ontwikkelingen rond Centra voor Jeugd en
Gezin wordt opgepakt. Het gaat hierbij om de zorg aan gezinnen met problemen op
meerdere leefgebieden. Uitgangspunt is dat het van belang is om de zorg die vanuit
diverse betrokken instanties geboden wordt, te coördineren. Gemeenten zijn
verantwoordelijk voor het (doen) realiseren van die coördinatie van zorg op
lokaal niveau en dienen inzet van menskracht financieel mogelijk te maken.[10]
In de begroting van de GGD-Zuid Holland West en de concept-programmabegroting
2008-2011 wordt die ruimte nu gemaakt.
De regering ziet het oprichten van Centra voor
jeugd en gezin als één van de belangrijkste pijlers van het jeugdbeleid.
Onderdelen van het concept Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) zoals opgenomen in
het op 4 juni 2007 afgesloten bestuursakkoord van het Rijk en de VNG zijn in
ieder geval:
·
inloopfunctie,
een fysieke plek, waar ouders en kinderen terechtkunnen voor advies en informatie,
instructie, cursussen etc.
·
lichte
hulp (stut en steun, hulp bij gedragsproblematiek, opvoedhulp)
·
logistieke
en distributie functie (afstemmen van werkprocessen, leveren en/ of organiseren
van daadwerkelijke hulp na signalering en screening, coördineren van inzet van
hulp bij meervoudige problemen)
Gesteld mag worden dat Delft reeds langere tijd
voldoet aan de genoemde basistaken en als voorloper mag worden beschouwd op het
gebied van de Centra voor Jeugd en Gezin.
Vanuit de Delftse ontwikkelingslijnen rond het prestatieveld 2 “preventieve ondersteuning bij
opgroeien en opvoeden” wordt het beleid gericht op drie doelstellingen: :
a.
Zorgcoördinatie
in multiprobleem gezinnen opzetten en uitvoeren.
b.
Centra
voor Jeugd en Gezin ontwikkelen en realiseren.
c.
Verbinding
pedagogisch klimaat ouders, onderwijs (en daarmee samenwerkende instellingen)
en wijk.
Hieronder worden deze beleidsdoelstellingen
toegelicht.
Ad 1. Zorgcoördinatie in multiprobleem gezinnen
opzetten en uitvoeren.
Voorkomen moet worden dat binnen gezinnen ernstiger en langduriger problemen ontstaan die hun weerslag hebben op kinderen en jongeren. De GGD/JGZ wordt vanuit het Centrum voor jeugd een Gezin verantwoordelijk voor de uitvoering van de overall coördinatie (nieuwe basistaak). Er komt een regeling waarbij de meest bij het gezin betrokken hulpverlenende instantie de uitvoering van de zorgcoördinatie in de praktijk op zich neemt. Hiermee wordt het coördinatie”gat” dat zich bevindt tussen enerzijds de lichte coördinatie van school en/of JGZ-team en anderzijds de zorgcoördinatie vanuit zwaardere (meestal geïndiceerde) zorg opgevuld.
Dwang en drang.
Doel van
de zorgcoördinatie is het voorkomen van ontwikkelingsproblemen bij kinderen
door te komen tot een aansluitend hulpaanbod
waarbij het gezin centraal staat (en dus niet alleen de ouder of alleen het
kind), waarbij het gezin (weer) de regie oppakt dan wel waarbij het gezin
structurele hulp ontvangt. De hulpverlening is erop gericht om ouders
weer zelf de controle te geven over eigen situatie. Zorgcoördinatie wordt
uitgevoerd vanuit het besef dat er te allen tijde op 1 plek bekend is wat er
binnen een gezin speelt. De uitvoerende zorgcoördinator dient zodanige
bevoegdheden te hebben dat hij/zij de betrokken instellingen rond een gezin kan
aansturen (doorzettingsmacht). In onze visie moet er in het kader van de landelijke ontwikkelingen op
dit punt ruimte worden gemaakt voor het lokaal positioneren van
jeugdbeschermingsmaatregelen binnen het CJG, waardoor mogelijk meer dwang- en
drangmaatregelen kunnen worden ingezet om preventief en curatief de
ontwikkelingskansen van kinderen en gezinnen te vergroten. Ons beleid is er dan
ook op gericht om waar dat (experimenteel) mogelijk wordt hieraan invulling te
geven.
Subdoelstelling:
In 2009 wordt de situatie bereikt waarin heldere afspraken zijn gemaakt in
welke situaties de nieuwe vorm van zorgcoördinatie wordt geboden en wordt die
coördinatie in al die situaties ook daadwerkelijk gerealiseerd.
Ad 2. Centra voor Jeugd en
Gezin ontwikkelen en realiseren.
Met de instellingen voor de integrale jeugdgezondheidszorg worden voor alle wijken afspraken gemaakt over een wijkgericht, samenhangend en laagdrempelig dienstverleningsaanbod dat wordt uitgevoerd vanuit JGZ–centra in samenspraak met partners in de wijk. Bij de ontwikkeling van de JGZ-centra naar Centra Jeugd en Gezin wordt de samenwerking met het onderwijs en instellingen voor jeugdzorg van steeds groter belang. In het kader van genoemde samenwerking tussen de jeugdzorgketen en het onderwijs zal onder andere het onderwerp integraal indiceren ter hand worden genomen. Dit ook vanuit het perspectief van passend onderwijs, waarmee gepoogd wordt kinderen met een leer- en of gedragsproblematiek binnen de verantwoordelijkheid van het schoolbestuur waar de ouders hun kind hebben aangemeld op te vangen. Naar verwachting doet dat een groot beroep op de lokale of regionale samenwerking van partners in de onderwijs- en in de jeugdketen.De verdere uitwerking hiervan met bijbehorende doelstellingen wordt meegenomen in de jeugdnota Delft.
Ad 3.
Verbinding pedagogisch klimaat ouders, onderwijs (en daarmee samenwerkende
instellingen) en wijk.
Binnen deze doelstelling past de discussie over de
rol van ouders, ouderparticipatie en opvoedondersteuning. Deze discussie kan
(en moet) echter met meer samenhang gevoerd worden rond de jeugdnota
Delft. De focus hier ligt vooral op de
onderstaande projecten die door de werkteams zijn ingediend.
a.
Project Buurtbewoners adopteren een school
Het WMO werkteam “opgroeien doe je niet
alleen” richt zich op het versterken van de sociale
en pedagogische infrastructuur in de buurt door buurtbewoners actief te laten worden op en om de school. Zo wordt er gewerkt aan de bekendheid van
buurtbewoners onderling. (Het ‘kennen’ en ‘gekend’ zijn) Het netwerk van
kinderen wordt breder/uitgebreider. Door de basisschool én het gebied
daaromheen te gebruiken voor diverse buurtactiviteiten, wordt de buurtcohesie
versterkt.
Wij zullen dit projectvoorstel verder uitwerken in de context van reeds ingezet beleid op dit
punt. Gezien de rol van de scholen in diverse
beleidsontwikkelingen (brede school, BOS, etc.) op wijk en buurtniveau zullen initiatieven op dit gebied vanuit de
scholen moeten komen. De adviezen van het werkteam kunnen hierbij als mogelijke
voorbeelden worden gezien. Er komt een
eenvoudige regeling waarbij gedurende een termijn van 3 jaar jaarlijks telkens
maximaal 5 scholen op basis van een plan/projectvoorstel in de gelegenheid
worden gesteld activiteiten te ontplooien die zijn gericht op het betrekken van
de buurt bij de school. Per school wordt een bedrag van 2500 euro beschikbaar
gesteld waarmee het totaal budget uitkomt op 38.000 euro.
Twee
projecten van het Wmo werkteam Inclusieve Samenleving zullen verder worden uitgewerkt. Dat zijn:
b. Project Workshops voor leerlingen in het
basisonderwijs.
In de workshop vertellen ervaringsdeskundigen
(mensen met een beperking) hoe het is om met een handicap te leven. Er zijn
kortgeleden positieve ervaringen opgedaan op een basisschool in Delft. Beoogd wordt
om de workshops op alle scholen in Delft aan te bieden.
c. Project Netwerk/Platform ouders van
zorgleerlingen.
Het
bestaande Oudernetwerk Onderwijsintegratie Delft is zich aan het oriënteren op
de voorgestelde wijzigingen van het onderwijsstelsel, vooral met het oog op
zorgleerlingen. Men wil het netwerk gaan uitbreiden en samenwerken met andere
betrokken ouder- en belangenorganisaties in de regio. Doel is tot het komen tot
de oprichting van een Ouderplatform Onderwijs, dat gaat samenwerken met schoolbesturen
en lokale overheid waar het gaat om de formulering van nieuw beleid t.a.v.
zorgleerlingen. Uitgangspunt van het oudernetwerk is de inclusieve
samenleving, niet alleen op school, maar ook op het gebied van sport en vrije
tijd, en training en werk. Het oudernetwerk wil samen met andere betrokken
organisaties komen tot een ontwikkelplan.
Voor de uitwerking van deze projecten stellen wij
eenmalig een bedrag ad € 22.500, - ter beschikking. Voor project c. stellen wij
een startsubsidie van € 5.000 in 2008 en 2009 onder de voorwaarde dat het platform hierin gaat samenwerken met
bestaande ouderorganisaties.
Het gemeentelijk
beleid in prestatieveld 2 wordt gericht op drie doelen:
a.
Zorgcoördinatie
in multiprobleem gezinnen opzetten en uitvoeren;
·
In 2009 wordt de situatie bereikt waarin heldere
afspraken zijn gemaakt in welke situaties de nieuwe vorm van zorgcoördinatie
wordt geboden en wordt die coördinatie in al die situaties ook daadwerkelijk
gerealiseerd.
b.
Centra
voor Jeugd en Gezin ontwikkelen en realiseren
·
De verdere uitwerking hiervan wordt meegenomen in de jeugdnota Delft.
c.
Verbinding
pedagogisch klimaat ouders, onderwijs en wijk verdiepen.
Er komt een regeling
waarbij scholen plannen kunnen indienen voor het betrekken van de buurt bij de
school. De regeling heeft een looptijd van 3 jaar en er kunnen maximaal 5
scholen per jaar meedoen. Per school wordt een bedrag van 2500 euro beschikbaar
gesteld .
Voor de uitwerking van deze projecten stellen wij eenmalig
een bedrag ad € 22.500, - ter beschikking. Voor project c. stellen wij een
startsubsidie van € 5.000 in 2008 en 2009 onder de voorwaarde dat het platform hierin gaat samenwerken met
bestaande ouderorganisaties.
Om zelfstandig te kunnen blijven wonen zijn
allerlei vormen van ondersteuning nodig op het gebied van wonen,
(informele)zorg, welzijn en dienstverlening.
Het
cluster WZW richt zich op:
·
Alle
bewoners van Delft vanaf 23 jaar
·
Met extra aandacht voor kwetsbare doelgroepen,
die mogelijk extra ondersteuning nodig hebben, zoals ouderen, mensen met een
verstandelijke en/of lichamelijke beperking en mensen met een psychosociale
problematiek
Het cluster Wonen, (informele) Zorg en Welzijn bevat de prestatievelden:
· 3. Informatie en advies geven over mogelijke hulp en ondersteuning
· 4. Ondersteunen van vrijwilligers en mantelzorgers
· 5. Zorgen dat mensen met een beperking mee kunnen doen
· 6. Individuele voorzieningen voor mensen met een beperking.
Daarnaast heeft het cluster raakvlakken met prestatieveld 1: De leefbaarheid van gemeenten (wijken en buurten) vergroten met hierin in het bijzonder de realisatie van de Woonservicezones. Er zijn ook raakvlakken met prestatieveld 7, 8 en 9 Maatschappelijke opvang, verslavingszorg en OGGZ, vanwege de ontwikkeling van het Kompas wat deels juist ook gaat over het voorkomen van dak/thuisloosheid en ook betrekking heeft op participatie van de OGGZ doelgroep. In de uitwerking van dit cluster wordt hier nadrukkelijk op gestuurd.
7.2 Doelstellingen
We beginnen niet vanuit het niets. In der loop der jaren is hiervoor al beleid
ontwikkeld en is op veel onderdelen een passend en effectief aanbod tot stand
gekomen. In de Nota Wonen, Zorg en Welzijn, de opgaaf voor Delft 2004 – 2007 is
de doelstelling als volgt omschreven: iedere burger moet in 2015 kunnen
wonen in een woning en woonomgeving die past bij de fysieke en/of mentale
omstandigheden en gebruik kunnen maken van een voldoende kwalitatief aanbod van
zorg- en welzijnsvoorzieningen.
De wens van de toekomstige bewoners en gebruikers van zorg- en welzijnsvoorzieningen staat hierbij centraal (vraagsturing). Belangen-groeperingen van ouderen en gehandicapten worden benaderd om te participeren bij het ontwikkelen van concepten voor wonen, zorg en welzijn. Uitgangspunt van de gemeente is dat alle deelnemende partijen door middel van het ondertekenen van een convenant blijk geven van hun gezamenlijke verantwoordelijkheid en daarmee aangeven zich in te zetten om te komen tot een sluitend aanbod voor wonen, zorg en welzijn. Voor een periode van 5 jaar is een convenant opgesteld met hieraan gekoppeld prestatieafspraken 2005-2007.
Inmiddels is het zover dat de doelstellingen van deze nota èn de hieruit voortgekomen prestaties opnieuw geformuleerd moeten worden. Op basis van de ervaringen van de afgelopen jaren, op basis van de prestatievelden van de WMO en op basis van de door Delft neergelegde ambities in de WMO-nota. Dat gebeurt in een aparte nota Wonen Zorg Welzijn 2008-2011.
In deze aparte nota staat wat Delft wil op het snijvlak van Wonen Zorg en Welzijn. Delft wil graag een stad zijn waarin het goed wonen en leven is. Daarom werken we door aan het verbeteren van de kwaliteit van wonen en leven in Delft.
Delft wil graag
een stad zijn waarin iedere Delftenaar zich thuis kan voelen, perspectief heeft, keuzemogelijkheden heeft en
prettig woont en samenleeft met andere Delftenaren[11].
“Delft voor
elkaar” betekent rekening houden met elkaar en voor elkaar zorgen. Zodat
niemand in eenzaamheid en isolement hoeft te leven, zodat alle mensen mee
kunnen doen, ook kwetsbare groepen. “Delft voor elkaar” betekent verder dat we
een evenwicht zoeken tussen jong en oud: Niet elkaar zien als een bedreiging of
mensen die niet meetellen. Inzetten op elkaar serieus nemen en
wat voor elkaar
kunnen betekenen. “Delft voor elkaar” geldt ook voor mensen die zich (nog) niet
voldoende thuis voelen in onze stad en daarom aan de zijlijn van de
maatschappij blijven staan of helemaal
uit de boot dreigen te vallen. En dit alles kunnen we niet alleen. We willen
Delftenaren uitnodigen om hun steentje bij te dragen– naar eigen kracht en wens
– aan het leven in de buurt of in de stad.
Bij het uitwerken
van deze visie en ambities zet de gemeente in op het creëren van voorwaarden
zodat mensen in de gelegenheid worden gesteld invulling te geven aan modern
burgerschap;
·
een actieve
bijdrage kunnen leveren, samen met anderen, waarbij ruimte is voor
verscheidenheid: ieder naar eigen keuze en kunnen,
·
en kunnen
rekenen op ondersteuning daar waar nodig.
Wij doen dit door
zelf ondersteuningsmogelijkheden te verzorgen én door samen te werken met
partners in het veld, die vanuit hun positie, rol en taken zorgdragen voor het
ondersteuningsaanbod.
Partners, organisaties/bedrijven, bewoners èn gemeente zijn aan zet.
7.3 Uitgangspunten
Het cluster WZW hanteert de volgende uitgangspunten:
·
Zorgzaam.
Delft is een stad waar Delftenaren ondersteuning bieden aan Delftenaren. De
gemeente zorgt voor een vangnet voor diegenen die dit nodig hebben.Burgers zijn
goed geïnformeerd over de voorzieningen (waar ze recht hebben) die de gemeente
en organisaties bieden. De toegankelijkheid van voorzieningen zijn goed.
Ingrediënten
om zorgzaam te realiseren zijn:
·
Inclusieve
samenleving. In een inclusieve samenleving wordt niemand uitgesloten: vormen
niet de gebreken, maar juist de kwaliteit en eigen kracht van mensen het
uitgangspunt en neemt ieder zijn eigen verantwoordelijkheid.
· Preventie. We willen ons richten op oplossingen die zaken voor zijn en niet alleen op oplossingen van ad hoc problemen. Voor komen is beter dan genezen. Dit houdt in dat we ook vroeg willen ingrijpen op het moment dat er zich toch problemen gaan voordoen
·
Ketenaanpak. We vinden het belangrijk dat we
zorgvragers een sluitende keten kunnen bieden, dat er goede afstemming en
samenwerking tussen de partners plaatsvindt, zodat voorkomen wordt dat mensen
tussen de wal en het schip vallen.
·
Vraaggericht werken. De individuele vraag van
mensen komt steeds meer centraal te staan in plaats van uit te gaan van wat aan
mensen geboden kan worden.
·
Regie. De rol van de gemeente is die van regievoerder:
faciliterend, stimulerend, soms richtinggevend en ondersteunend waar nodig.
De prestatievelden 3, 4 en 5 richten zich op het
creëren van algemene en specifieke basisvoorzieningen. Prestatieveld 6 juist op
de individuele voorzieningen. Per veld worden de uitgangspunten,
ontwikkelingen, voorstellen en besluitpunten besproken.
We
willen bereiken dat alle burgers die dat nodig hebben de weg naar voorzieningen
in de stad weten te vinden en zonodig geholpen worden bij het regelen van een
oplossing van hun probleem. Het bieden van informatie, advies en ondersteuning
op het gebied van de Wmo (prestatieveld 3) is in Delft georganiseerd in het
Startpunt wonen zorg welzijn. De gemeente Delft is verantwoordelijk voor én
voert de regie over het Startpunt. De uitvoering en coördinatie wordt gedaan
door Stichting Ouderenwerk Delft (SOD)[12]
in samenwerking met de stichting MEE. Alle inwoners van Delft vanaf 18 jaar
kunnen terecht bij het Startpunt met al hun vragen op het gebied van wonen,
zorg, welzijn en de Wmo.
Het loket is georganiseerd op basis van een front-
en backoffice.[13] De frontoffice
is het Startpunt Wonen, Zorg en Welzijn. De backoffice wordt gevormd door
organisaties die de daadwerkelijke producten en diensten leveren aan de
klanten. Met de belangrijkste backoffice organisaties zowel binnen de
gemeentelijke organisatie (waaronder de vakteams Wmo, WIZ en de publieksbalie),
als daarbuiten (waaronder Kwadraad, Careyn, CIZ, BWD, JIP, BIZ, etc.) zijn
hierover afspraken gemaakt[14].
In hetzelfde pand van het Startpunt zijn organisaties als Stichting Kwadraad
met o.a Meldpunt Bezorgd?, Breed Welzijn Delft met o.a Bureau Vrijwilligerswerk
en Vluchtelingenwerk en het Jongereninformatiepunt (JIP) gehuisvest. De
combinatie van deze organisaties op één locatie heeft een versterkend effect op klantenstromen en samenwerking. Naast
de hoofdvestiging houdt het Startpunt twee ochtenden per week spreekuur in de
wijk Voorhof en Buitenhof.
Het
Startpunt kent een groeimodel. De basis
staat en de komende tijd werken we aan de verdere uitbouw van het Startpunt. Hiervoor
worden verschillende mogelijkheden onderzocht, zoals
·
Uitbreiding
Startpunt-spreekuren naar andere wijken in Delft, te beginnen bij de nieuwe
Vermeertoren eind 2007. Verdere uitbreiding vindt plaats door aansluiting bij
de ontwikkeling van de Woonservicezones.
·
Uitbreiding
aantal spreekuren binnen het Startpunt voor veelgevraagde specifieke
onderwerpen, zoals een CIZ-spreekuur en een spreekuur van het vakteam Wmo over
onder meer zorg- en vervoersvoorzieningen Wmo.
·
Periodieke
monitoren van de klanttevredenheid en kwaliteit van de dienstverlening. Dit
betreft zowel het Startpunt als de backofficeorganisaties waarnaar is
doorverwezen. Monitoring vindt plaats door een breed opgezet
klanttevredenheidsonderzoek (KTO).
·
Verdieping
van de samenwerking met de backoffice organisaties. Eén van de opties is
uitbreiding van de kennis en ervaring in de frontoffice van het Startpunt door
detachering medewerkers van andere backoffice organisaties binnen het Startpunt. Bijvoorbeeld
medewerkers van het Vakteam WMO.
·
De bestaande
structuur en werkwijze van de huidige informatieve huisbezoeken van Stichting
Ouderenwerk Delft (SOD). Opnieuw bekijken. Hierbij kan gedacht worden aan het
koppelen van bezoeken aan life-events. Life-events zijn ingrijpende
veranderingen in het leven, zoals het overlijden van de partner.
·
Verdere
verdieping en verbreding dienstverlening van het Startpunt zonder afbreuk te
doen aan onafhankelijkheid van de dienstverlening.
·
Het loket gaat eind 2007 werken met
een digitale sociale kaart. De regionale digitale sociale kaart Haaglanden is een instrument dat
door de GGD Den Haag wordt verwezenlijkt in opdracht van 5 gemeenten: Den Haag,
Delft, Rijswijk, Pijnacker-Nootdorp en Wassenaar. Het is een systeem dat
gemeenten in staat stelt om burgers 24 uur per dag informatie te geven op het
gebied van wonen, zorg en welzijn. Inwoners kunnen per instelling de
adresgegevens, producten, diensten, e-mailadressen en websiteadressen
vinden. Structurele kosten gemeente
Delft (doorrekening o.b.v. inwoneraantal):
Kosten gemeenten |
2007 |
2008 |
2009 |
Delft |
€ 21.620 |
€ 59.969 |
€ 56.187 |
Vanaf 2010 eindigt de subsidie vanuit de
R(egionale) A(genda) S(amenleving), waardoor er structureel een hoger bedrag door de betrokken gemeenten
moet worden opgebracht. We stellen voor de structurele kosten voor het digitale
sociale loket te betalen uit de 2 ton beleidsruimte in de Wmo.
We
willen bereiken dat alle burgers die dat nodig hebben de weg naar voorzieningen
in de stad weten te vinden en zonodig geholpen worden bij het regelen van een
oplossing van hun probleem. Vanuit deze gedachte, klantvriendelijkheid en de één loket gedachte is
het gewenst om in het Startpunt meer te bieden dan informatie, advies en
ondersteuning. De volgende drie producten en diensten worden voorgesteld:
1. Indicatiestelling
voor het verkrijgen van individuele voorzieningen
2. Dienstverlening t.b.v
PGB-houders onderbrengen bij het loket
3. Mantelzorgondersteuning
en informele zorg
Ad 1
Indicatiestelling voor het verkrijgen van individuele voorzieningen
In het startpunt vindt (nog) geen intake en
indicatiestelling plaats voor het verkrijgen van individuele voorzieningen[15].
Delftenaren kunnen hiervoor terecht bij het CIZ. Het CIZ verzorgt de aanvragen
vanaf de aanmelding tot en met het uitbrengen van een advies[16].
Kortom, de dienstverlening van het Startpunt beperkt zich tot het verstrekken
van informatie en waar nodig en mogelijk het samen met de klant invullen van
formulieren. Vanuit klantvriendelijkheid én het streven verdergaande invulling
te geven aan de zogenaamde één-loket gedachte is het zeker wenselijk het
aanvragen van individuele voorzieningen onder te brengen bij het loket. Eén van
de intenties van de Wmo is immers dat de klant zo weinig mogelijk hoeft te
shoppen om de hulp te krijgen die nodig is. Of de gevraagde hulp een puur
informatief karakter heeft of gericht is op het verkrijgen van concrete hulp
mag eigenlijk niets uitmaken.
Dit
betekent dat alle Delftenaren boven de 18 bij het loket terecht kunnen voor
informatie over de voorzieningen en het afhandelen van (eenvoudige indicaties).
Samen wordt een aanvraagformulier ingevuld en vervolgens wordt de eenvoudige
aanvraag direct behandeld en van een advies voorzien. Randvoorwaarde hierbij is
dat gebruik gemaakt wordt van zogenaamde beslisbomen en standaard indicatie
protocollen zoals die nu ook door het CIZ worden gebruikt. Deze hulpmiddelen
garanderen immers de noodzakelijke objectiviteit bij de advisering. Omdat
vervolgens in de backoffice het formele besluit wordt genomen en wordt bepaald
of de betreffende klant een eigen bijdrage verschuldigd is behoudt het loket de
gewenste onafhankelijkheid. Aanvragen die niet met behulp van de beslisbomen en
protocollen kunnen worden afgehandeld worden doorgeleid naar het
indicatieorgaan. Het gaat dan vooral om meervoudige en complexe aanvragen
waarvoor bijvoorbeeld medisch advies nodig is. Om bij de advisering de juiste
en voldoende informatie beschikbaar te hebben wordt de informatiestructuur van
loket, CIZ en gemeente goed op elkaar afgestemd.
Met het afhandelen
van (eenvoudige) indicaties in het loket wordt nadrukkelijk invulling gegeven
aan de één-loket gedachte. De klantvriendelijkheid wordt sterk verbeterd omdat
de klant in een zeer groot deel van de situaties snel weet of hij/zij aanspraak
kan maken op de gewenste voorziening. Ook biedt dit model extra mogelijkheden
voor een integrale afstemming met welzijnsvoorzieningen (algemene
voorzieningen).
Ad
2. Dienstverlening t.b.v. PGB-houders onderbrengen bij het loket?
Voor
het ondersteunen van Pgb-houders HH heeft de gemeente een overeenkomst
afgesloten met het Servicecentrum Pgb van de SVB. De dienstverlening vindt
vanuit het centrale kantoor plaats en omvat:
·
Het
geven van informatie en advies op arbeidsrechtelijk terrein.
·
Het
verzorgen van de salarisadministratie.
·
Het
beschikbaar stellen van modelovereenkomsten.
·
Het
beheren van collectieve verzekeringen en voorzieningen.
Voor
deze diensten betaalt de gemeente een gemiddelde prijs van € 19,40 per maand
per budgethouder. Het is overigens géén verplichting voor de budgethouder om
van deze diensten gebruik te maken. Het onderbrengen van deze dienstverlening
binnen het loket zal de klantvriendelijkheid verhogen én verder invulling geven
aan de één-loket gedachte. Echter, de SVB zal niet bereid zijn in het loket te
participeren. De vraag is dan of er een andere organisatie is die vanuit het
loket een vergelijkbare dienstverlening kan verzorgen.
Een
mogelijkheid is de Stichting MEE. De gemeente Zoetermeer heeft aan deze
stichting een offerte hiervoor gevraagd. Het aanbod van MEE zal in het najaar
2007 beschikbaar zijn. Op dit moment kan dus niet worden aangegeven of dat
aanbod tegemoet komt aan de gewenste kwaliteit van dienstverlening in Delft en
in hoeverre dit financieel aantrekkelijk is. Voordeel zou in ieder geval zijn
dat MEE al participeert in het Delftse loket. Nadeel is dat klanten met een Pgb
voor zowel HH als voor een AWBZ voorziening mogelijk bij twee ondersteunende
organisaties terecht moeten.
Gezien
deze situatie wordt voorgesteld in 2008 te beoordelen of het onderbrengen van
Pgb-ondersteuning binnen het Startpunt een verstandige stap is. Eventuele
invoering zou dan per 1 januari 2009 plaatsvinden.
Ad 3 Mantelzorgondersteuning en
ondersteuning informele zorg uitvoeren bij het loket
Op het gebied van het ondersteunen
van mantelzorger en vrijwilligers in de zorg zijn binnen Delft verschillende
organisaties actief. Betere afstemming en wellicht samenvoegen van het aanbod is daarom noodzakelijk. In
2008 wordt dit nader onderzocht. In de
aangekondigde nota over vrijwilligers- en mantelzorgersbeleid in Delft wordt
dit punt nader uitgewerkt.
Akkoord te gaan met de voorstellen zoals verwoord
in de vorige paragraaf:
1.
De structurele kosten voor de
digitale sociale kaart te betalen uit
de beleidsruimte Wmo.
2.
De eenvoudige indicatiestelling uit te laten voeren
in het loket (model b). Met dit model wordt het best invulling gegeven aan de
achterliggende gedacht van de Wmo én van de uitgangspunten voor
klantvriendelijkheid en de één loket gedachte. En te kiezen voor het door de
gemeente gaan uitvoeren van de indicatiestelling, waarbij zowel aanvragen voor
hulp bij het huishouden als aanvragen voor voormalige Wvg-voorzieningen en
aanleunwoningen binnen het loket worden behandeld.
3.
De dienstverlening t.b.v. Pgb-houders ook in 2008
te laten verzorgen door het Servicecentrum Pgb van de SVB en de mogelijkheden
die stichting MEE kan bieden nader te beoordelen op basis van de ervaringen van
de gemeente Zoetermeer.
4. In de nota Vrijwilligers- en mantelzorgersbeleid
(verschijnt halverwege 2008) uitwerken hoe de ondersteuning voor mantelzorgers
en vrijwilligers in de zorg wordt vormgegeven.
Met modern burgerschap richten we onze ambities
scherp op het stimuleren van allerlei vormen van vrijwillige inzet. Ook hier
beginnen we natuurlijk niet vanuit het niets. Delftenaren zetten zich al voor
vele activiteiten vrijwillig in. Dit gebeurt op veel verschillende manieren,
bijvoorbeeld voor een sportvereniging, voor de wijk en/of voor de buren. We
koesteren dit ‘sociale kapitaal’ en investeren hierin. Door zich vrijwillig in
te zetten veranderen burgers immers van consumenten in proactieve partners die
niet alleen het eigen ‘meedoen’ vormgeven, maar ook bijdragen aan het ‘meedoen’
van anderen.
Lange
tijd was de aandacht vooral gericht op vrijwillige inzet in georganiseerd
verband: vrijwilligers actief in een vereniging, bij een sportclub, in een
bejaardentehuis, e.d. Deze inzet is echter het topje van de ijsberg van waar
burgers zich allemaal vrijwillig voor inzetten.Veel burgers zetten zich ook
buiten dergelijke georganiseerde verbanden vrijwillig in: Zij organiseren een
straat- of buurtfeest, nemen deel aan bewonerswerkgroep, onderhouden de planten
in een boomspiegel, een stuk openbaar groen, ed. Er is meer zicht nodig op de
vrijwillige inzet van burgers. Naast de individualisering heeft de steeds
drukker wordende agenda van burgers een invloed op keuzes die gemaakt worden om
de spaarzame vrije tijd in te zetten. Vrijwillige inzet moet in de volle
agenda’s passen. Kortlopende en flexibele vrijwillige inzet wint aan
populariteit. Dit heeft gevolgen voor
de wijze waarop we Delftenaren kunnen verleiden tot vrijwillige inzet en ze
daarbij kunnen ondersteunen.
Met
maatschappelijk ondernemen en de organisatie van maatschappelijke stages krijgt
de vrijwillige inzet impulsen vanuit het bedrijfsleven en onderwijs.
Maatschappelijke stages bieden jongeren de mogelijkheid zicht te krijgen op wat
er in de samenleving gebeurt. Stages kunnen jongeren ook uitdagen om vrijwillig
een actieve bijdrage te gaan leveren.
Vrijwillige
inzet speelt ook een belangrijke rol bij andere prestatievelden. Heel nadrukkelijk
is dit het geval bij het eerste prestatieveld sociale samenhang en
leefbaarheid, maar ook bij prestatieveld 5.
Uit
het onderzoek onder vrijwilligersorganisaties in Delft (2007), uit
bijeenkomsten en het Wmo-werkteam Mantelzorg en Vrijwilligers kwamen knelpunten t.a.v de vrijwillige inzet naar
voren. Naast een tekort aan vrijwilligers en middelen, werden onderwaardering
en overbelasting genoemd. Ook het werven van vrijwilligers wordt als knelpunt
ervaren. Het stimuleren van jonge en allochtone mensen om zich vrijwillig in te
zetten wordt als prioriteit aangegeven.
7.3.5
Voorstel
Vanuit
de bevindingen en analyse worden 4 voorstellen gedaan:
a.
Beter
zicht krijgen op de vrijwillige inzet in Delft.
b.
Doorontwikkeling
van het vrijwilligersbeleid waarbij het accent wordt gelegd op modern
burgerschap.
c.
Verbeteren
van de verbinding van het terrein van vrijwillige inzet met andere beleidsterreinen en het versterken van de rol en bijdrage van
het bedrijfsleven, het onderwijs en maatschappelijke organisaties. Hiervoor is
een voorstel opgenomen voor het project Bedrijf en Samenleving.
d.
Stimuleren
van vrijwillige inzet bij groepen die nu nog niet bereikt worden. Hiervoor is
een voorstel voor het Project Jeugdige Vrijwilligers in de sportvereniging
opgenomen.
Hieronder worden de voorstellen toegelicht.
Ad a: Beter
zicht krijgen op de vrijwillige inzet in Delft
Het onderzoek dat in 2007 door de gemeente Delft
onder vrijwilligersorganisaties is uitgevoerd geeft een goed beeld van de
behoeften en knelpunten van de vrijwilligers in georganiseerd verband. Echter,
zoals bij de analyse is beschreven is modern burgerschap meer dan vrijwillige
inzet in georganiseerd verband. Om het huidige vrijwilligersbeleid verder te
kunnen ontwikkelingen richting modern burgerschap moeten ook de
wensen/behoeften van de niet georganiseerde vrijwillige inzet helder zijn. Om
burgers te kunnen verleiden om zich vrijwillig in te zetten is het van belang
zicht te hebben om hun beweegredenen. Het totale beeld wordt gepresenteerd in
de nota
Vrijwilligers- en mantelzorgersbeleid in Delft (medio 2008).
Ad
b: Doorontwikkeling van vrijwillige inzet waarbij het accent wordt gelegd op
modern burgerschap
Doorontwikkeling
betekent: het goede behouden en op basis van nieuwe inzichten het huidige
beleid doorontwikkelen. De gemeente ondersteunt nu verenigingen d.m.v.
subsidiëring van Bureau Vrijwilligerswerk. Het bureau is verantwoordelijk voor de
uitvoering van een aantal kerntaken
zoals werving en bemiddeling, informatie & adviesvoorziening,
cursusaanbod en bevordering van het vrijwilligersimago. Onderzoek onder
vrijwilligersorganisaties heeft aangetoond dat veel verenigingen het Bureau
weten te vinden en hier gebruik van maken. Instandhouding is dus van belang,
maar ook een verdere versterking is noodzakelijk om vraag en aanbod bij elkaar
te kunnen brengen. Bureau Vrijwilligerswerk is sinds kort gevestigd bij het
Startpunt Wonen, Zorg en Welzijn. Door samenwerking met de partners van het
loket kan de positie verstevigd worden en kan het bureau tot een (nog) betere
dienstverlening komen.
Het
is echter ook duidelijk dat we er hiermee niet zijn. Doorontwikkeling van het vrijwilligerswerk houdt in dat
organisaties die met vrijwilligers werken hun aanpak afstemmen op de
goedwillende, maar ook zappende burger. Daarnaast is aandacht nodig voor de
inkomenstechnische, fiscale en verzekerings-aspecten van het vrijwilligerswerk. Deze twee aspecten komen
terug in de nota Vrijwilligers- en mantelzorgersbeleid in Delft.
Ad
c: Versterken van de rol en bijdrage van het bedrijfsleven, het onderwijs en
maatschappelijke organisaties
Een
leefbare, actieve stad maken we met elkaar.
Delftenaren, bedrijven, maatschappelijke organisaties, onderwijs en
gemeente moeten elkaar meer als partner gaan zien. De
samenwerking tussen deze partijen vormt de basis voor innovatie en vernieuwing,
op tal van gebieden.
Projectvoorstel
Bedrijf & Samenleving : inspiratie voor maatschappelijk ondernemen
Dit
projectvoorstel is ingediend door Breed Welzijn Delft.
Doel : Het creëren van betrokkenheid en
onderling begrip in de Delftse samenleving door het samenbrengen van bedrijven
en maatschappelijke organisaties in zinvolle, duurzame projecten die voor beide
partijen meerwaarde hebben.
Toelichting : Bedrijven zoeken een manier om vorm te geven aan
maatschappelijk betrokken ondernemen.
Overheid doet een beroep op actief burgerschap om de
toenemende zorgvragen in de samenleving het hoofd te bieden (o.a. WMO). Het is aan dezelfde overheid om een klimaat
te creëren/stimuleren dat burgers tot
vrijwillige inzet inspireert.
Als het bedrijfsleven er ook zijn schouders onder zet, en haar
medewerkers aanmoedigt tot maatschappelijke inzet, hebben we samen een flinke stap gemaakt.
Resultaat
: het plan 'Bedrijf & Samenleving Delft' biedt perspectief in dit
vraagstuk. Het idee is veelbelovend maar de resultaten zullen moeten blijken.
Voor het eerste jaar stellen we de norm: min. 100 uitgevoerde
matches tussen bedrijven en maatschappelijk organisaties
Looptijd: een
project voor een periode van 4 jaar. De gemeente stelt voor 1 jaar
subsidie beschikbaar. Kosten voor de gemeente : € 25.000,= Fondsen en
bedrijfsleven dragen gedurende deze periode de overige 2/3 bij.
Organisaties en verenigingen in Delft hebben aangegeven te kampen met een tekort aan vrijwilligers of weten met moeite de taken binnen hun vereniging met de al aanwezige vrijwilligers te vervullen. Om meer vrijwilligers te werven en te voorkomen dat het tekort groter wordt is het noodzakelijk om, naast een algemene benadering, specifieke groepen te benaderen. Jongeren, allochtonen en langdurig werklozen zijn meestal geen vrijwilliger. Wanneer zij dit wel zouden willen worden, betekend dat een grote toestroom van nieuwe vrijwilligers. Deze groepen zullen met een specifieke aanpak benaderd én gemotiveerd moeten worden om te participeren. Dit kan d.m.v. projecten om bijvoorbeeld jongeren en allochtonen actiever te laten worden binnen sportverenigingen of hun eigen buurt, school. Belangrijk is echter dat verenigingen openstaan voor de nieuwe vrijwilligers en bereid zijn om hen te begeleiden. Zij zullen ook meer outreachend moeten werken en kijken naar nieuwe methodes om specifieke groepen te benaderen en aan de wensen van deze vrijwilligers te voldoen. Langdurig werkelozen zijn een derde groep die ingezet zouden kunnen worden als vrijwilliger. Door vrijwilligerswerk te doen, doen zij werkervaring en werkritme op, alsmede sociale vaardigheden en contacten. Bij alle drie de groepen is het slagen van de werving en het succesvol werken als vrijwilliger afhankelijk van de motivatie van de vrijwilliger. Een juiste match kan het plezier in het vrijwilligerswerk en de inzet als vrijwilliger vergroten, alsmede de kwaliteit van de inzet. Bureau Vrijwilligerswerk kan een belangrijke rol spelen bij het bereiken van nieuwe groepen vrijwilligers. Op dit moment richten zij zich niet op specifieke doelgroepen, maar er zouden prestatie afspraken kunnen worden gemaakt in het productenboek van het Bureau.
Hieronder treft u het voorstel voor het Project Jeugdige Vrijwilligers
in de sportvereniging
Sportservice Zuid Holland (vroegere Sportraad Zuid Holland) start het project ‘Jeugdige Vrijwilligers in de sportvereniging’. Daarvoor werden twee pilotgemeenten in ZH gezocht. Delft heeft zich aangemeld, de aanvraag is gehonoreerd.
Het
project houdt in dat bij zeven sportverenigingen ondersteuning wordt verleend
aan het werven, opleiden, begeleiden en plaatsen van jeugdige vrijwilligers.
Doelstelling is om het vrijwilligerswerk bij de sportclubs te versterken
(kaderprobleem is bekend, zeker onder de jeugdgroep is vrijwilligerswerk niet
in trek) en de jeugdvriendelijkheid van de clubs te verbeteren. Doelstelling is
om bij die zeven sportverenigingen elk tenminste tien nieuwe jeugdige
vrijwilligers te plaatsen. Delft heeft ingebracht dat de focus met name komt te
liggen op allochtone jeugd. Dit geredeneerd vanuit de achterstandssituatie
(percentage allochtone sporters is lager dan bij autochtonen, bij vrijwilligers
is het verschil nog groter). Dat sluit aan bij activiteitenprogramma’s als
Brede School en BOS, waar sportverenigingen door de toenemende vraag naar
activiteiten ook steeds meer kader nodig hebben. Het is wenselijk om dat kader
vooral uit allochtone hoek te verkrijgen. De projectleiding komt bij het Bureau
Vrijwilligerswerk van de BWD, waar b.v. ook al de Verenigingsondersteuning
sport is ondergebracht. De looptijd is najaar 2007 t/m 31 december 2008.
Het project wordt financieel ondersteund door Sportservice ZH (20.400 euro), sportbonden (10.200 euro), gevraagde bijdrage gemeente 20.400. Voor de gemeentelijke bijdrage wordt een beroep gedaan op budgetten binnen WMO (€ 11.000), programma Integratie en Activering (€ 4.500) en het Buurt-Onderwijs-Sportbudget (€ 4.500).
Eén van de ambities van
de gemeente Delft is dat “mensen met een beperking” zo lang mogelijk in hun
eigen omgeving kunnen blijven wonen en functioneren. Mantelzorgers leveren
hieraan een essentiële bijdrage. Mantelzorg is zorg die wordt geboden door
personen uit de directe omgeving, zoals partner, kinderen, buren, vrienden, en
waarvoor geldt dat:
·
die zorg de gebruikelijke zorg overstijgt in
zwaarte, duur en/of intensiteit
·
de zorg plaats vindt op basis van vrijwilligheid
·
wanneer de mantelzorger niet kan of wil, er
AWBZ/WMO–rechten gelden.
Bij mantelzorg is een
tweedeling mogelijk in het perspectief van waaruit mantelzorg verleend wordt:
1. Zorg
die de gebruikelijke zorg overstijgt kan geboden worden door mensen uit
dezelfde leefeenheid. Zo’n partner of kind verleent dan gebruikelijke zorg,
maar daarnaast ook nog mantelzorg. |
|
Daarnaast kan een
vrijwilliger zorg bieden. De vrijwillige zorgverlener kiest bewust voor het
verlenen van informele zorg, niet vanuit de sociale relatie met de zorgvrager
(bv. de vrijwilligers van de Bezoek- en Opvangservice voor chronisch zieken en
dementerenden).
Omdat de gemeente nauwelijks of geen invloed heeft
op de beschikbaarheid en kwaliteit van de benodigde mantelzorgers richten wij
ons vooral op het in stand houden en creëren van voldoende voorzieningen in de
voorwaardenscheppende sfeer. Hiertoe behoren o.a. informele zorg en de
individuele voorzieningen. Specifieke, persoonlijke ondersteuning voor
mantelzorgers leidt er namelijk toe dat mantelzorgers met meer voldoening en
langer kunnen blijven zorgen. Het betreft met name de zwaar belaste
mantelzorgers. Welke steun gewenst wordt verschilt per persoon en situatie[17].
Tendens uit landelijke
onderzoeken o.a. SCP laten zien:
·
Dat meer dan een kwart van de volwassenen
Nederlanders mantelzorg verleent .
·
Dat een grote groep (+/- 8%) zich echter
zwaarbelast voelt en ondersteuning
nodig heeft om zorg te kunnen blijven verlenen. Nog meer mantelzorgers hebben
ondersteuning nodig om overbelasting te voorkomen.
·
Dat veel mantelzorgers hun zorgtaken als normaal
zien en zich er niet van bewust zijn
dat zij mantelzorger zijn en daarom ondersteund kunnen worden.
·
Jonge mantelzorgers en allochtone mantelzorgers
worden als groep die aparte aandacht nodig heeft benoemd.
Delft heeft in 2007 een quick-scan laten uitvoeren
naar mantelzorg in Delft. Vanuit belangenorganisaties wordt aangedrongen op een
ondersteuningsaanbod van 20 uur per jaar voor mantelzorgers die dat wensen. Op
basis van landelijke cijfers wordt geschat dat van de 1.700 zwaar belaste
mantelzorgers in Delft zo’n 425 mantelzorgers daadwerkelijk van zo’n
ondersteuningsaanbod gebruik maken. Ook uit de atelierbijeenkomst
mantelzorg, het Wmo-werkteam Mantelzorg en Vrijwilligers blijken de landelijke
tendensen van toepassing te zijn op Delft. Er zijn diverse organisaties in Delft die
mantelzorgers ondersteunen, belangen behartigen etc zoals Bureau
voor Informele Zorg DWO (BIZ), RPCP-DWO, RMO-DWO,
Careyn, Stichting Ouderenwerk Delft,
Alzheimer DWO, GGZ Delfland en VTPZ Delft. Om de ondersteuning van mantelzorgers
effectief en efficiënt te regelen is meer informatie nodig over de behoeften in
Delft en het aanbod. Ook in relatie tot het Startpunt Wonen, zorg, welzijn.
Voor o.a. het verbeteren van de informatievoorziening van mantelzorgers wordt
een digitale sociale kaart ontwikkeld. Dit bevat een overzicht van alle professionele en vrijwillige
ondersteuningsactiviteiten voor mantelzorgers in Delft en de regio DWO. Ook is
in het Startpunt specifiek op de mantelzorger gerichte informatie aanwezig over
zowel het ondersteuningsaanbod dat voor de mantelzorger beschikbaar is (sociale
kaart) als over relevante wet- en regelgeving (inclusief hulpmiddelen).
Voorstel is om in 2008 na te gaan hoe
het ondersteuningsaanbod voor mantelzorgers het beste ingebed kan worden.
Primair wordt daarbij aan het Startpunt Wonen, Zorg en Welzijn gedacht.
Via het onderzoek PP, het atelier mantelzorg en het
Wmo werkteam mantelzorgers en vrijwilligers komen wij tot de volgende
ondersteuningsfuncties voor mantelzorgers:
1.
Individuele probleemverkenning (diepgaander dan in het loket kan
plaatsvinden) en zonodig verwijzing naar ondersteuning van vrijwilligers of
professionals. |
2.
Mogelijkheid voor regelmatig contact met/ondersteuning door een
hulpverlener (thuis, inloopspreekuur, telefonisch) door een professional of
door een vrijwilliger. |
3.
Lotgenotencontact/hulp: mantelzorgers helpen elkaar, wisselen
ervaringen uit, geven elkaar advies, ervaren dat zij niet de enige zijn die
belast zijn, ervaren begrip. |
4.
Cursorische activiteiten gericht op het stellen van grenzen en tijd
voor een eigen leven realiseren, op het accepteren van hulp maar ook op
bijvoorbeeld solliciteren na een periode van intensieve mantelzorg. |
5.
Professionele psychosociale hulp om emotionele en psychische
problemen gerelateerd aan de overbelasting te verwerken. |
Een specifieke vorm van vrijwilligerswerk die
gericht is op het ontlasten van mantelzorgers is vrijwilligerszorg (informele
zorg). Voor zorgvrijwilligers die in één-op-één-situaties zorg leveren aan
ernstig zieken of mensen met een ernstige handicap is de volgende ondersteuning
nodig:
·
Een
goede intake en professionele training voorafgaand aan de inzet als zorgvrijwilliger.
·
Een
professionele achterwacht als de zorgvrijwilliger ondersteuning nodig heeft.
Respijtzorg
is hier een onderdeel van. Respijtzorg
is voor belaste mantelzorgers een belangrijke ontlasting. Het betreft:
Professionele respijtzorg |
Vrijwillige respijtzorg |
Professionele respijtzorg buitenshuis
(professionele logeermogelijkheid, dagopvang, ontmoetingscentrum). |
Vrijwillige respijtzorg buitenshuis
(logeermogelijkheden en uitstapjes door zorgvrijwilligers). |
binnenshuis: in het kader van ondersteunende
begeleiding of huishoudelijke verzorging wordt een aantal taken geheel of
gedeeltelijk overgenomen. |
Vrijwillige respijtzorg binnenshuis (vrijwilligers
nemen kortdurend thuis geheel of gedeeltelijk taken over). |
NB: Vanuit belangenorganisaties wordt erop
aangedrongen dat elke mantelzorger die bovengebruikelijke zorg op zich neemt,
zorg die ook vanwege de AWBZ kan worden
verkregen, aanspraak kan maken op minimaal 4 uur per week respijtzorg thuis.
Op basis van landelijke
ontwikkelingen en trends, de quick-scan, het atelier en de voorstellen van het
WMO werkteam mantelzorg en vrijwilligerswerk kunnen de volgende vier
voorstellen voor mantelzorg genoemd worden.
a.
Lokale
situatie (aanbod en vraag) in kaart brengen
b.
De
informatievoorziening en signaleringsfunctie rondom mantelzorg verbeteren zodat
meer mantelzorgers de ondersteuningsmogelijkheden kennen die worden aangeboden
door professionele en vrijwilligers.
c.
Het
ontlasten van zwaar en overbelaste mantelzorgers d.m.v. respijtzorg om uitval en
fysieke en emotionele problemen bij mantelzorgers en zorgbehoevenden te
voorkomen.
d.
Het
ontwikkelen van een outreachende benadering om specifieke groepen zwaarbelaste
mantelzorgers die weinig tot geen gebruik maken van het ondersteuningsaanbod,
zoals jongeren en allochtonen, te bereiken.
Hieronder
worden de vier voorstellen besproken.
a.
Lokale situatie (aanbod en vraag) in kaart
brengen
In Delft bestaat reeds een ondersteuningsaanbod (o.a.
respijtzorg, individuele ondersteuning, informatievoorziening en trainingen)
voor mantelzorgers. Hoewel organisaties samenwerken, is het aanbod versnipperd.
Organisaties bieden onafhankelijk producten aan die gezamenlijk gegeven zouden
kunnen worden. Veel
organisaties werken categoraal voor een specifieke doelgroep. Zij hebben
expertise opgebouwd binnen deze doelgroep, maar kampen ook vaak met een tekort
aan middelen en personeel. Bovendien overlappen sommige doelgroepen elkaar
zodat samenwerking niet alleen expertise kan uitwisselen maar men ook door een
algemeen, gezamenlijk aanbod op sommige terreinen een grote doelgroep kan
benaderen en kosten kan besparen. Betere afstemming en wellicht samenvoegen van
het aanbod is daarom noodzakelijk.
Centraal staat de vraag
of het huidige beschikbare ondersteuningsaanbod, zowel kwantitatief en
kwalitatief, voldoet aan de vraag c.q. behoeften van de mantelzorgers zelf. De
eerstvolgende stap is een behoeftenanalyse en kijken of het huidige aanbod
hierbij aansluit. Hierbij is het verminderen van het versnipperde aanbod
essentieel. In 2008 zal dit nader onderzocht
worden. De resultaten van dit onderzoek worden gepresenteerd in de nota
Vrijwilligers- en mantelzorgersbeleid Delft.
b.
Optimaliseren van informatievoorziening.
We willen bereiken dat alle
mantelzorgers die (latent) behoefte hebben aan ondersteuning het
ondersteuningsaanbod kunnen vinden. Veel mantelzorgers weten (nog) niet welke
ondersteuningsmogelijkheden er voor hen zijn binnen de gemeente en waar zij
terecht kunnen met vragen. Bovendien zijn velen van hen er zich überhaupt niet
van bewust dat ze mantelzorger zijn. Een goede informatievoorziening kan zowel
meer bewustzijn creëren, alsmede een groter gebruik van de voorzieningen. Dit
kan op verschillende manieren: een goede informatievoorziening via het
Startpunt Wonen,Zorg, Welzijn (outreachend en bij hulpvragen), actiever op zoek gaan naar de doelgroep en
actiever PR voeren van organisaties naar hun doelgroep toe om zo hun
mogelijkheden kenbaar te maken. Het startpunt Wonen, Zorg, Welzijn en de daarin
vertegenwoordigde organisaties, spelen daarbij een belangrijke rol. De
gemeente gaat organisaties stimuleren actiever informatie over te brengen aan
mantelzorgers en ook alerter zijn op het signaleren van bijvoorbeeld
overbelasting van mantelzorgers. Dit kan bijv middels subsidieafspraken, maar
ook door te zorgen dat mantelzorgers meer dan voorheen op de agenda van de
verschillende organisaties komen te staan. Denk hierbij aan samenwerking
eerstelijn, zorgcoördinatoren, zorg- en welzijnsinstellingen.
c.
Ontlasten zwaar en overbelaste mantelzorgers
via respijtzorg.
Het aantal mantelzorgers
in Delft wordt geschat op 11% van de inwoners boven de 18, dus op zo’n 8900 mantelzorgers. Hiervan zou 13,3% (1185)
zwaar belast zijn en 6.4% (570) zou
bezweken zijn onder de last.[18]
Deze zogenoemde mantelval, waarbij mantelzorgers steeds meer moeite krijgen om
zorg te combineren met gezin, sociaal leven, school en arbeid, kan ertoe leiden
dat mantelzorgers uiteindelijk geen zorg meer kunnen verlenen. Voorkoming van
deze mantelval is de inzet van de gemeente Delft en haar maatschappelijke
partners. Zeker ook nu er steeds meer berichten uit de samenleving komen dat
mishandeling van zorgbehoevenden door overbelaste mantelzorgers vaker voorkomt
dan gedacht. Respijtzorg (zowel intra- als extramuraal en door zowel
professionals en vrijwilligers) geeft de mantelzorger vrijaf en kan
overbelasting voorkomen. Het WMO werkteam mantelzorg en vrijwilligers stelt dat
er naast het huidige, uitgebreide aanbod, behoefte is aan een pool van
zorgvrijwilligers die per direct beschikbaar zijn om in te vallen wanneer een
mantelzorger uitvalt (bv. door overbelasting of ziekte)[19].
We nemen het project voor Respijtzorg in grote lijnen over. BIZ en BVW geven
aan dat zij niet aan alle vraag kunnen voldoen, nog niet de gehele doelgroep
bereiken en zelf nog niet voldoende vrijwilligers in hun bestand te hebben[20].
Beide organisaties bezitten wel veel expertise en kennis. De mogelijkheden om overbelaste mantelzorgers te
ondersteunen met behulp van respijtzorg moet nader onderzocht worden. Dit in
relatie tot de vraag van mantelzorger, het huidige aanbod op het gebied van
respijtzorg in de gemeente Delft en mogelijkheden van professionele
respijtzorg.
d.
Ontwikkelen van een outreachende benadering
voor specifieke groepen zwaarbelaste mantelzorgers.
Jonge mantelzorgers hebben grote moeite om onderwijs en werk te
combineren met zorgtaken, waardoor zij niet optimaal kunnen presteren. Zij
hebben moeite om een goede baan te vinden, hebben weinig mogelijkheden tot
zelfontplooiing en ontspanning. Sociaal isolement ligt op de loer, omdat zij
door de zorg moeite hebben om vrienden te maken of een eigen gezin te
stichtten. Daarnaast kan het verlenen van mantelzorg aan een naaste binnen een
gezin tot spanningen leiden. Ook allochtone mantelzorgers ervaren veel sociale
druk: in het thuisland van hun familie is het gebruikelijk dat de jongere
generaties volledig de zorg op zich nemen. Zij hebben daarnaast ook extra
zorgtaken, zoals tolken. Andersom durven ouderen ook niet altijd te zeggen dat
zij hun kinderen niet willen belasten met zorg. Allochtone mantelzorgers hebben
eveneens moeite met de combinatie zorg/gezin/school en arbeid en er kunnen ook
spanningen ontstaan binnen gezinnen, families en de sociale gemeenschap.
Voorgesteld wordt om beide groepen actief te benaderen om hen bewust te maken
van hun positie en de mogelijkheden die er zijn tot ondersteuning. Er is
gekozen voor jonge mantelzorgers en allochtone mantelzorgers als specifieke
doelgroep omdat zij (zowel landelijk als in Delft) het minst gebruik lijken te
maken van ondersteuningsmogelijkheden.
We realiseren ons dat vragen en behoeften van vooral jonge en allochtone
mantelzorgers nog onvoldoende in beeld zijn. Er zijn weinig gegevens over hen
bekend en zij lijken “vergeten” te zijn binnen het beleid van veel organisaties
en instellingen. In de verdere uitvoering besteden we hier bijzondere aandacht
aan.
Een laagdrempelige manier voor lotgenotencontact en
informatievoorziening is het internet. De landelijke website www.itsyourlife.nl biedt deze
mogelijkheden en Delftse voorzieningen zoals het JIP zouden hierop kunnen
inhaken. JIP verwijst op dit moment via hun site naar BIZ, maar BIZ houdt zich
niet specifiek bezig met jongeren. De mogelijkheden tot informatievoorziening
en ondersteuning aan allochtone mantelzorgers worden op dit moment bekeken
i.s.m. het programma Integratie en
Inburgering.
Besluitpunten vrijwillige
inzet:
Voorgesteld
wordt om de hieronder genoemde voorstellen vast te stellen:
a.
Beter
zicht krijgen op de vrijwillige inzet in Delft
b.
Doorontwikkeling
van vrijwillige inzet waarbij het accent wordt gelegd op modern burgerschap
c.
Verbeteren
verbindingen verschillende beleidsterreinen onderling en met het externe
netwerk en akkoord te gaan het budget van € 25.000 (incidenteel 2008) voor het
project Bedrijf en samenleving.
d.
Stimuleren
van vrijwillige inzet bij groepen die nu nog niet bereikt worden. Akkoord te
gaan met het beschikbaar stellen van €
11.000 vanuit de Wmo , € 4.500 vanuit het programma Integratie en en € 4.500
vanuit het Buurt-Onderwijs-Sportbudget voor het Project Jeugdige Vrijwilligers
in de sportvereniging. Dit is incidenteel voor 2008.
Besluitpunten
mantelzorgondersteuning:
Voorgesteld
wordt om de hieronder genoemde voorstellen vast te stellen:
a.
Lokale
situatie (aanbod en vraag) in kaart brengen
b.
De
informatie voorziening rondom mantelzorg verbeteren zodat meer mantelzorgers de
ondersteuningsmogelijkheden kennen die worden aangeboden door professionele en
vrijwilligers thuiszorgorganisaties kennen.
c.
Het
ontlasten van zwaar en overbelaste mantelzorgers d.m.v. respijtzorg om uitval
en fysieke en emotionele problemen bij mantelzorgers en zorgbehoevenden te
voorkomen.
d.
Het
ontwikkelen van een outreachende benadering om specifieke groepen zwaarbelaste
mantelzorgers die weinig tot geen gebruik maken van het ondersteuningsaanbod,
zoals jongeren en allochtonen, te bereiken.
Respijtzorg kan
overbelasting voorkomen en verhelpen, en zal daarom een extra aandachtspunt
binnen het beleid zijn, evenals jonge en allochtone mantelzorgers. Voor
informele zorg/respijtzorg is €
55.000,- beschikbaar en voor het bereiken van jonge mantelzorgers en allochtone
mantelzorgers is € 40.000 beschikbaar.
Delft gaat uit
van een inclusieve samenleving: niemand wordt uitgesloten, juist de kwaliteiten
en krachten van mensen vormen het uitgangspunt. Iedereen kan naar eigen zin en
kunnen bijdragen en zijn verantwoordelijkheid nemen, ook al heeft zij of hij
behoefte aan een steuntje in de rug of zorg. Prestatieveld 5 gaat over het
creëren van algemene en collectieve voorzieningen die hieraan bijdragen. Dit
zijn specifieke basisvoorzieningen en deze zijn in het bijzonder voor Delftenaren
met een beperking. De algemene voorzieningen moeten, daar waar mogelijk, ook
geschikt zijn voor bijzondere doelgroepen (al dan niet integraal).
De
algemene doelstellingen voor dit prestatieveld komen direct overeen met vier
ambities voor de Wmo. Dit zijn:
·
Goed
kunnen wonen, ook voor mensen met een zorg- of ondersteuningsvraag.
·
Kwetsbare
groepen functioneren zo zelfstandig mogelijk
en nemen zo veel mogelijk deel aan de samenleving.
·
Voorkomen dat mensen (verder)
afglijden in een sociaal isolement.
·
Delftenaren zetten zich vrijwillig
in voor de samenleving en voor elkaar en voelen zich voldoende ondersteund.
Ten
aanzien van de groepen kwetsbare Delftenaren is in de loop der jaren al beleid
ontwikkeld. Op basis daarvan is op veel aspecten een passend en effectief
aanbod tot stand gekomen dat er toe leidt de kwetsbare doelgroepen langer
zelfstandig kunnen blijven wonen en functioneren. Op stedelijk en op wijkniveau
is inmiddels een groot aantal voorzieningen beschikbaar.
Aan welk type voorzieningen moet worden gedacht? De
volgende voorzieningen zijn bijvoorbeeld in Delft aanwezig dan wel in
ontwikkeling:
Wonen en woonomgeving: |
Participatie en welzijn: |
·
Realiseren
woonservicezone in iedere wijk. ·
Mogelijkheden
bieden voor woonvormen voor bijzondere doelgroepen. ·
Het
opplussen van woningen, zodat ze geschikt zijn voor rollator of
rolstoelgebruik. ·
Verbeteren
toegankelijkheid van de openbare ruimte. ·
Project verbeteren toegankelijkheid van (openbare)
gebouwen. |
·
Algemeen Maatschappelijk Werk. ·
Sociale Raadslieden. ·
Schuldhulpverlening. ·
Projecten tegengaan sociaal isolement ·
Participatietrajecten
vanuit de Wet Inburgering, Wet Sociale Werkvoorziening en Wet Werk en
Bijstand Gedifferentieerd activiteitenaanbod, waar mogelijk op wijk- of
buurtniveau. ·
De
aanwezigheid van een maaltijdvoorziening of wijkrestaurant functie. ·
Opzetten
boodschappen- en klussendienst. ·
Initiëren
van een Burenhulpproject in Buitenhof en Vrijenban. ·
Delfts
zorgabonnement. ·
Gebruik
kunnen maken van een formulierenbrigade. ·
Collectieve
vervoersvoorziening. ·
Opzetten van telefooncirkels. |
Niet
alleen de gemeente heeft aandacht voor het creëren van collectieve en algemene
voorzieningen, maar ook vanuit bewoners wordt hiervoor aandacht gevraagd. Zo
heeft Ouderenproof Buitenhof zeer
concrete aanbevelingen gedaan. Bijvoorbeeld op het gebied van verbreden en
verbeteren van de trottoirs, het aanbrengen van extra bankjes, verplaatsen
informatieloket en verbeteren communicatie, realiseren van ontmoetingsplekken
in de wijk en het oprichten van een telefooncirkel. Ouderenproof vraagt daarbij
aandacht voor de betaalbaarheid van voorzieningen.
Vanuit de
Wmo-teams zijn in het licht van ‘meedoen’ en sociale cohesie ook adviezen en
projectvoorstellen geformuleerd, die van dienst kunnen zijn voor prestatieveld
5:
·
Burenhulpproject Tante Kwebbel
·
Klussendienst Stichting Present
·
De Social Revival Van
·
Vrijwilligerspool voor mantelzorgers
·
Levend Googlen
Inhoudelijk
is hierop gereageerd in hoofdstuk 5
De
projectvoorstellen van het werkteam Inclusieve Samenleving (zie hoofdstuk 6) en
het werkteam Kwetsbaar in ’t Kwadraat hebben ook raakvlakken met prestatieveld
5 (zie hoofdstuk 8). Deze voorstellen hebben enerzijds betrekking op de
beeldvorming en anderzijds op deelname aan de maatschappij.
Naast 2
projectvoorstellen (zie hoofdstuk 2) wil de werkgroep Inclusieve samenleving
graag kleinschalige woongroepen oprichten voor jonge mensen met een
verstandelijke beperking (concept ‘wooncirkel’). Het gaat om het realiseren van
de eerste kleinschalige woongroep voor zes jonge mensen met een verstandelijke
beperking in het centrum van Delft. Het werkteam vraagt de gemeente dit project
de ruimte te geven en het financieel te ondersteunen wat betreft de
oprichtingskosten en de inrichtingskosten.
Tot slot is
uit de raadscommissie WIJZO en het overleg met de gezamenlijke panels
(Gehandicaptenbeleid en Werk en Inkomen) naar voren gekomen dat, nu gekozen
wordt om woningen alleen bezoekbaar aan te passen en niet logeerbaar, aandacht
geschonken moet worden aan logeermogelijkheden zodat partners en andere
gezinsleden ook ’s nachts bij elkaar kunnen verblijven.
Landelijk is de trend te zien dat in relatie met
prestatieveld 6 onderzocht wordt welke individuele voorzieningen ook collectief en algemeen georganiseerd
kunnen worden. Collectieve en algemene voorzieningen zijn namelijk over het
algemeen goedkoper dan meerdere individuele verstrekkingen. Collectieve en
algemene voorziening dragen bij aan de
zelfredzaamheid van de bewoner. Hij/zij is dan niet afhankelijk van een
individuele aanvraag en verstrekking van de gemeente.
a. Collectief
in plaats van individueel
Uitgangspunt
is dat wanneer een voorziening algemeen en/of collectief georganiseerd kan
worden in plaats van individueel, dit ook algemeen en/of collectief aangeboden
moet worden. De inventarisatie (paragraaf 7.4.3) laat zien dat er in Delft al een aanbod is. Dit aanbod
wordt de komende jaren verder ontwikkeld. Daarnaast wordt vanuit het oogpunt
van de individuele verstrekkingen onderzocht of er nog voorzieningen ontbreken
en of er nieuwe algemene/collectieve voorzieningen ontwikkeld kunnen worden.
Dit vraagstuk wordt uitgewerkt in de nota Wonen, Zorg en Welzijn.
b. Onderzoeksbudget
uitbouwen zorgabonnement
Het
huidige bereik van het Delfts zorgabonnement (één van de algemene
voorzieningen) is gering (ongeveer 500 deelnemers) en omvat de volgende
diensten: servicecoördinator,
noodhulp, noodlogeren, gemak in eigen huis (verrichten van kleine reparaties),
belastingconsulent, veiligheidsbezoek en gratis aansluiting op alarmering.
Om het zorgabonnement te versterken
is in de nota Woonservicezones Buitenhof totaal reeds een bedrag ad € 45.000,-
beschikbaar gesteld voor onderzoeken naar mogelijke uitbreiding van het abonnement uitgebreid met de volgende
voorzieningen:
o
Klussen/dienstenbedrijf
o
Domotica
/ breedbandvoorzieningen
o
Consultatiebureau
voor senioren
Door
dit onderzoeksbudget is het mogelijk om ook andere diensten en eventuele
samenvoeging met andere bestaande passen te betrekken bij het onderzoek.
Hierbij moet aandacht zijn voor de betaalbaarheid van het abonnement.
Uitkomsten en conclusies uit dit onderzoek worden in de eerste helft van 2008
gepresenteerd.
c. Onderzoek
logeermogelijkheden
Er komt een onderzoek naar een eventueel logeerhuis zodat
partners en andere gezinsleden ook ’s nachts bij elkaar kunnen verblijven. Via
de Wmo-individuele voorzieningen wordt een huis namelijk wel aangepast gericht
op de mogelijkheid tot bezoek, maar niet op logeren. Veronderstelt is dat de
individuele aanpassingen te kostbaar zouden zijn en dat mogelijk een
(regionaal) logeerhuis hiertoe een oplossing zou kunnen bieden. Onduidelijk is
welke vraag er is; gaat het inderdaad om alleen de benodigde aanpassingen in
een woning of is er ook 24 uurs-zorg nodig in de logeervoorziening? En om
hoeveel mensen gaat het? Voorgesteld wordt om in samenhang met voorstel d. een
budget van € 30.000,- in te zetten om de vraag naar een logeerhuis te
onderzoeken en als makelaar c.q. loket te kunnen fungeren voor
huisvestingsvragen van bijzondere doelgroepen.
d.
Intermediërende gemeentelijke
rol
Het wooninitiatief van het werkteam Inclusieve Samenleving sluit goed
aan bij de uitgangspunten van het
cluster wonen, zorg en welzijn in het kader van de inclusieve samenleving. De
gemeente kan in de toekomst voor dit soort wensen/vraagstukken een
intermediërende rol spelen tussen de woningcorporaties en de initiatiefgroep.
Om deze loketfunctie goed vorm te kunnen geven wordt onder punt c. reeds
voorgesteld hier capaciteit voor vrij te maken. De gemeente ziet geen rol
weggelegd om dergelijke initiatieven in financiële zin te ondersteunen.
In de nota Wonen, Zorg en
Welzijn wordt nader worden ingegaan op
aspecten van de inclusieve samenleving, zoals het organiseren van activiteiten
voor bijzondere doelgroepen op wijkniveau.
Om te voorkomen dat door het
forse aantal projecten dat zich op cohesie en integratie richt versnippering
ontstaat, wordt ten behoeve van de implementatie een projectenparaplu gemaakt
onder één stedelijke projectleiding. In nauwe samenwerking met partijen en
wijkcoördinatoren wordt zo een optimale afstemming en effectiviteit van het
geheel gerealiseerd.
Voorgesteld wordt in te stemmen
met:
·
De algemene uitgangspunten van
het cluster Wonen, Zorg en Welzijn (zie inleiding).
·
Een onderzoek naar de extra
inzet van algemene en collectieve voorzieningen ten koste van individuele
verstrekkingen. In de nota Wonen, Zorg en Welzijn wordt dit verder uitgewerkt.
·
Het structureel beschikbaar
stellen van € 30.000,- ten laste van Wmo budget t.b.v. onderzoek naar de vraag
en mogelijkheden ten behoeve van logeervoorzieningen en het fungeren als
loket/intermediair/makelaar tussen de vraag naar huisvesting van bijzondere doelgroepen
en huisvesters, zoals corporaties.
·
Het budget voor het
zorgabonnement en de het onderzoeksabonnement gezamenlijk in te zetten.
·
Een intermediërende rol van de
gemeente tussen corporatie en initiatiefgroep ten aanzien van de ondersteuning
in het realiseren van een wooncirkel.
·
Het verzoek om een financiële
bijdrage in het opzetten van een wooncirkel af te wijzen.
·
Instellen projectenregie door
een centrale projectleider die nauwgezet samenwerkt met wijkcoördinatoren en
partijen.
Bij de
invoering van de Wmo is afgesproken in 2007 lokale beleidskaders Wmo op te stellen. Van
beleidsarm naar beleidsrijk , zoals afgesproken in de startnotitie ‘Van discussie, naar visie, naar
Wmo-beleid’, d.d. februari 2007. In aansluiting hierop heeft de gemeenteraad op 12
juli 2007 nieuwe beleidskaders vastgesteld voor de verstrekking van individuele
voorzieningen. In deze nota wordt alleen ingegaan op de hoogte van het
Persoonsgebondenbudget (Pgb) hulp bij het huishouden. Dit
besluit over het Pgb hulp bij het huishouden komt in de plaats van de tekst
die de gemeenteraad d.d 12 juli 2007
m.b.t. het PGB heeft vastgesteld in de Nota Beleidskaders Verstrekkingen Wmo.
De
gemeente moet onder de Wmo zorgvragers voor alle individuele verstrekkingen de
keuze bieden uit Zorg in natura en Zorg in de vorm van een Persoonsgebonden
budget (Pgb)[21].
Het Pgb
is een geldbedrag waarmee iemand zelf verschillende verstrekkingen of vormen
van hulp kan inkopen. Onder de AWBZ was een soortgelijk systeem gebruikelijk
bij de verstrekking van huishoudelijke verzorging. Beperking van deze
keuzevrijheid is alleen in uitzonderlijke situaties mogelijk[22].
De hoogte van het Pgb kan de gemeente zelf bepalen. De enige eis die de wet
hieraan stelt is dat het te verstrekken budget vergelijkbaar moet zijn met een
verstrekking in natura.
In 7.5.3. wordt ingegaan op de hoogte van het Pgb
voor Hulp bij het Huishouden.
Het
Wmo-werkteam PGB en hulpmiddelen heeft over het PGB het volgende geadviseerd:
·
Het
compensatiebeginsel is uitgangspunt bij het vaststellen van de hoogte van een
Pgb
·
Noodzakelijke
bijkomende kosten worden bij vaststelling van het Pgb meegeteld
·
Neem
naast de uurvergoeding ook de
werkgeverslasten en de overheadkosten mee in het Pgb
Het Pgb voor de hulp bij het huishouden is als
systeem overgenomen uit de AWBZ-periode. Met het Pgb kan de cliënt zelf bepalen
waar hij/zij de hulp wil inkopen.[23] Het Pgb
is voor 2007 op hetzelfde niveau bepaald als onder de AWBZ (75% van het
zogenaamde CTG[24]
tarief). De overige 25% zijn kosten voor werkgeverslasten en overhead. Deze
zijn niet doorberekend in het PGB. Uitgangspunt awbz is dat de cliënt deze kosten niet hoeft te maken.
Op basis
van deze uitgangspunten zijn Pgb-jaarbedragen bepaald, gekoppeld aan de
klassenindeling die ook gebruikt wordt voor het stellen van een indicatie.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de klassen en bedragen.
Klasse |
Uren per week |
Tarief per jaar |
1 |
0 – 1,9 |
€ 904 |
2 |
2 – 3,9 |
€ 2.714 |
3 |
4 – 6,9 |
€ 4.977 |
4 |
7 – 9,9 |
€ 7.692 |
5 |
10 – 12,9 |
€ 10.407 |
6 |
13 – 15,9 |
€ 13.120 |
Op deze
tarieven wordt nog een eigen bijdrage in mindering gebracht[25].
Hoewel uit de reacties van het Zorgkantoor, als uitvoerders van de AWBZ Pgb huishoudelijke
verzorging, blijkt dat dit systeem van Pgb goed werkt en uitvoerbaar is moet
toch worden geconstateerd, dat dit systeem een aantal onbillijkheden in zich
heeft. De belangrijkste worden hier
kort toegelicht.
·
Bij de
toekenning van het Pgb wordt géén onderscheid gemaakt naar de zwaarte van de
geïndiceerde hulp. Dit betekent dat iemand die is geïndiceerd voor HH1 met
hetzelfde bedrag kan inkopen als iemand die voor evenveel uren is geïndiceerd
voor HH2.
·
Het
gemiddeld bedrag dat een cliënt per uur kan besteden vertoont een forse daling
naarmate meer uren zorg per week nodig zijn. Iemand die voor 4 uur hulp per
week is geïndiceerd (klasse 3) kan gemiddeld per uur een bedrag besteden van €
23,93. Is iemand geïndiceerd voor bijvoorbeeld 6 uur hulp per week (eveneens
klasse 3) dan bedraagt het gemiddeld per uur te besteden bedrag € 15,95. Om het
verschil nog duidelijker te maken het (deels theoretische ) voorbeeld in geval
iemand 1,9 uur hulp nodig heeft (klasse 1) dan heeft hij gemiddeld per uur €
9,15 te besteden. Heeft iemand 2 uur nodig (klasse 2) dan heeft hij € 26,10 per
uur te besteden.
·
Uit het
voorbeeld onder het vorige punt blijkt ook dat iemand die 4 uur hulp nodig heeft een bedrag per uur te besteden heeft
dat hoger ligt dan het bedrag waarvoor de gemeente HH2 inkoopt (in 2007
gemiddeld € 22,00 per uur).
·
Dat bij
de bepaling van de hoogte van het budget de kosten voor werkgeverslasten en
overhead niet zijn doorberekend omdat de cliënt die kosten niet hoeft te maken
is in veel gevallen niet terecht. Wil de cliënt immers zorg inhuren via een
zorgaanbieder dan zullen deze kosten zeker in het in rekening gebrachte tarief
verwerkt zijn. Wil de cliënt op een andere manier zorg inhuren dan zullen
overheadkosten voor een belangrijk deel niet van toepassing zijn.
Werkgeverslasten daarentegen zullen in een belangrijk deel van de gevallen wél
verschuldigd zijn.
Verwachte ontwikkelingen
De gemeenteraad heeft 12 juli 2007 besloten de
verantwoording over een verkregen Pgb te laten vervallen. Op grond hiervan mag
worden verwacht dat de komende tijd meer mensen zullen kiezen voor een Pgb in
plaats van zorg in natura. Op dit moment kunnen Pgb houders ondersteund worden
door het Servicecentrum Pgb van de SVB. De diensten waarvan gebruik kan worden
gemaakt zijn:
·
Vergoeding
van bij ziekte doorbetaald loon (indien de budgethouder hiertoe wettelijk
verplicht is), het beheer van collectieve verzekeringen en het beheer van
collectieve voorzieningen;
·
Het op
verzoek van de budgethouder verzorgen van de salarisadministratie indien sprake
is van een arbeidsrelatie waarbij de budgethouder verplicht is tot inhouding en
afdracht van sociale premies en/of loonheffing op het loon van de zorgverlener;
·
Het
beschikbaar stellen van modelovereenkomsten aan alle budgethouders en het
bijhouden van deze modelovereenkomsten naar aanleiding van wettelijke
ontwikkelingen;
·
het
geven van informatie en advies op arbeidsrechtelijk terrein aan alle
budgethouders.
Voor de
diensten betaalt de gemeente een gemiddeld bedrag van € 19,40 per klant die
daadwerkelijk van deze diensten gebruik maakt. In het eerste kwartaal van 2007
waren er bij de SVB 32 klanten die van de diensten gebruik maken. Door een
toename van het aantal Pgb houders zullen de kosten voor de gemeente stijgen.
Zie ook prestatieveld 3.
Uit de
knelpunten blijkt dat zowel de
hoogte van een Pgb en de toekenning op basis van een klassenindeling
nadelige effecten heeft waar op z’n minst vraagtekens bij kunnen worden geplaatst.
Hieronder wordt een nieuw systeem voorgesteld, te weten een urensysteem. Dit is
een systeem gebaseerd op toekenning van een budget gerelateerd aan het
feitelijk aantal geïndiceerde uren hulp. Hierbij worden twee uitgangspunten
gebruikt:
·
De klant
wordt op een verantwoorde manier in staat gesteld de ervaren belemmeringen te
compenseren.
·
Het
beschikbaar te stellen budget is
vergelijkbaar met een verstrekking in natura.
Urensysteem
De
hoogte van het budget wordt gebaseerd op de prijs die ook de gemeente betaalt
voor het inkopen van de betreffende zorg en is gerelateerd aan het aantal uren.
In dit nieuwe systeem wordt het budget zowel gebaseerd op
het aantal uren geïndiceerde zorg als op de zwaarte van de zorg. De zwaarte
wordt bepaald op basis van het onderscheid tussen HH1 en HH2. Daarmee biedt dit
nieuwe systeem een oplossing biedt voor de gestelde knelpunten, zeker wanneer
het budget per uur gelijk wordt gesteld aan de gemeentelijke inkoopprijs.
Op basis van zowel inhoudelijke als financiële overwegingen
wordt voorgesteld:
·
Om de
systematiek voor de bepaling van de hoogte van het Pgb voor HH te baseren op de
feitelijk geïndiceerde omvang en zwaarte van de hulp. Hierbij wordt de
omvang bepaald op hele uren en de
zwaarte op basis van het onderscheid HH1 en HH2.
·
De
hoogte van de uurvergoeding voor HH1 en HH2 vast te stellen op een bedrag gelijk aan 100 % van de
gemeentelijke inkoopprijs.
·
Om
akkoord te gaan dat dit besluit in de plaats komt van de tekst die de gemeenteraad d.d 12 juli 2007 m.b.t. het
Pgb heeft vastgesteld in de Nota Beleidskaders Verstrekkingen Wmo.
Delft is
als centrumgemeente voor de regio DWO verantwoordelijk voor de OGGZ,
Maatschappelijke opvang, Verslavingsbeleid en Vrouwenopvang (waaronder
huiselijk geweld). Vanuit deze functie dient Delft te zorgen voor voldoende
laagdrempelige voorzieningen en preventiebeleid op deze terreinen.
De
(wettelijke) doelstellingen van het
OGGZ beleid zijn:
·
Het signaleren en bestrijden van risicofactoren op
het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg,
·
Het bereiken en begeleiden van kwetsbare personen
en risicogroepen
·
Het functioneren als meldpunt voor signalen van
crisis of dreiging van crisis bij kwetsbare personen en risicogroepen
·
Het tot stand brengen van afspraken tussen
betrokken organisaties over de uitvoering van de openbare geestelijke
gezondheidszorg.
Binnen
de OGGZ gaat het om (ongevraagde) bemoeienis met kwetsbare mensen die kampen
met meervoudige problemen (verslaving, schulden, dakloosheid, geen inkomen,
psychiatrische stoornissen en sociale problemen). Kenmerkend voor de
OGGZ-doelgroep is dat zij vaak onvoldoende zelfredzaam zijn niet meestal niet
duidelijk vragen om hulp. De complexiteit van de problematiek vraagt om
oplossingen die een outreachende hulpverleningsaanpak, ketenregie en
samenwerking op beleids- en uitvoeringsniveau vergen.
De OGGZ en
de Maatschappelijke opvang/Vrouwenopvang zijn binnen de WMO ondergebracht in de
prestatievelden 7, 8 en 9. De scheiding tussen de prestatievelden is enigszins
kunstmatig tot stand gebracht, en beleid en doelgroepen overlappen elkaar. In
2008 verschijnt de nota OGGZ/Lokaal Volksgezondheidsbeleid. Het Lokaal
Gezondheidsbeleid, de opgenomen doelstellingen en de drie prestatievelden
worden in deze nota nader uitgewerkt.
Bij de opbouw van de OGGZ-keten wordt in vijf
stappen gedacht:
· Preventie.
· Vroegsignalering en outreachend werk.
· Casemanagement en ketenaanpak.
· Maatschappelijk herstel
·
Monitoring
Voor de prestatievelden 7, 8 en 9 geldt, dat nog steeds sprake is van een beperkt bereik van de zorgvragers. Er is, ondanks de inspanningen van de afgelopen jaren, nog steeds sprake van veel verborgen problematiek. De inspanningen zullen er de komende jaren dan ook vooral gericht op blijven om zoveel mogelijk hulpvragers te bereiken en het ontstaan van wachtlijsten tegen te gaan.
Het aantal voorzieningen
in de maatschappelijke opvang is de afgelopen jaren gegroeid. Daarnaast heeft
er een professionaliseringsslag plaatsgevonden. Dit heeft er onder andere toe
geleid dat alle cliënten vanaf 2007 een zorgplan hebben en dat er een begin is
gemaakt met het indiceren van maatschappelijke opvang cliënten voor AWBZ-zorg.
Het opgestelde beleidsplan van de Stichting Perspektief omvat onder meer de
volgende voornemens: woningen voor overlastgevers, kleinschalige
woonvoorzieningen, voorziening voor één oudergezinnen, hotelvoorziening voor
kort verblijf, speciale opvang voor oudere cliënten. Het maatschappelijke opvang beleid zal de komende
jaren geïntensiveerd en verbeterd moeten worden omdat:
·
Nog steeds veel mensen dakloos raken of dreigen dat
te worden. Naast psychiatrische-, verslavings-
of psychosociale problematiek is vaak sprake van schuldproblematiek en
gezondheidsproblemen.
·
Genoemde doelgroep voor een deel niet bereikt
wordt, vaak onvoldoende zorg ontvangt en onvoldoende gebruik maakt van de
bestaande voorzieningen.
·
Het voorzieningenniveau in Delft verder ontwikkeld
moet worden om goed bij de problematiek in Delft en de regio te passen. De
doeluitkering voor maatschappelijke opvang is echter lang niet kostendekkend en
er zijn onvoldoende AWBZ middelen beschikbaar.
·
Daarnaast toont een deel van de groep zich niet
gemotiveerd tot zorg (soms door een te vrijblijvende benadering- of
handelingsverlegenheid vanuit instanties en instellingen) of zijn voorzieningen
niet voor hen toegankelijk (verslaafden).
·
Succesvolle rehabilitatie (de kans om werkelijk
weer mee te kunnen doen) van de doelgroep
vraagt een gecoördineerde- en intensieve aanpak op verschillende
problemen tegelijk. De ontwikkeling hiervan vraagt veel aandacht.
Om nader
invulling te geven aan de doelstellingen maatschappelijke opvang wordt een Plan
van aanpak dakloosheid opgesteld. Dit plan (Kompas) heeft als ambitie om de
komende jaren alle dakloze burgers en degenen die dat dreigen te worden te
voorzien van een passend individueel traject. Dit is een traject gericht op
wonen, zorg, dagbesteding en inkomen. Tussen 2008 en 2013 zijn
alle daklozen in traject.
Doelstellingen (conform de afspraak met VWS):
·
Voor minimaal 60% van de daklozen is in 2013
huisvesting geregeld.
·
Tussen 2008 en 2010 is dakloosheid als gevolg van
huisuitzetting tot minder dan 30% van het niveau van 2005 terug gedrongen.
·
Dakloosheid als gevolg van detentie of afwenteling
door andere instellingen komt bijna niet meer voor.
·
In 7 jaar tijd is overlastgevend gedrag
teruggedrongen tot maximaal 75% van het huidige niveau.
Het is
gelukkig niet zo dat de gemeente “bij nul” moet beginnen. De doelstellingen van
het Plan van aanpak sluiten goed aan bij het beleid dat op verschillende
terreinen is ingezet op het gebied van OGGZ, BAW, schuldhulpverlening,
activering vanuit de WWB, veelplegeraanpak, bemoeizorg vanuit de psychiatrie en
verslavingszorg.
De belangrijkste peilers
van het Plan van aanpak zijn:
·
de persoonsgerichte benadering met behulp van
individuele trajectplannen
·
een 100% sluitende samenwerking tussen alle
betrokken partijen en instellingen
De gemeente voert de regie en sluit hiertoe
overeenkomsten met het Zorgkantoor DSW, de woningbouwcorporaties en de
zorgaanbieders. Om segregatie- en overlast tegen te gaan is het van belang
voorzieningen voor maatschappelijke opvang een kleinschalig en zo normaal
mogelijk karakter hebben goed verspreid zijn over de wijken. De gemeente gaat,
in samenwerking met de woningbouwcorporaties en de betrokken zorginstellingen een
betere coördinatie hierop organiseren.
Dit
najaar wordt het plan van aanpak aangeboden aan VWS. Na goedkeuring wordt de
eerste helft van 2008 gebruikt voor de inrichting van het project en de
implementatie van de verschillende instrumenten. De eerste trajecten starten
medio 2008.
Het WMO
werkteam Kwetsbaar in “t Kwadraat heeft
met het plan “Samen Stadsgenoot” [26]een
voorstel gedaan om door ludieke acties het andere gezicht van mensen met
dakloosheidproblematiek te laten zien. Het gaat om activiteiten als het
uitdelen van soep, muziek maken en straattheater. Deze activiteiten zullen
gedurende 2 jaar (08/09) plaatsvinden, en kunnen bijvoorbeeld bestaan uit een
voorstelling op scholen over het leven en de leefomstandigheden van dak en
thuislozen in Delft (kosten 30.000 euro). Het ‘andere gezicht’ moet ook na 2009
zichtbaar blijven. De gemeente zal samen met het werkteam mogelijkheden
onderzoeken om structureel te werken aan imagoverbetering van daklozen.
Daarnaast
zullen, in samenwerking met PerspeKtief en o.a. de welzijnsorganisatie de
mogelijkheden tot deelname aan bestaande welzijnsactiviteiten en het gebruik
maken van de normale maatschappelijke voorzieningen nader worden onderzocht en
geëffectueerd.
Het is
van belang om cliënten zelf hierbij te betrekken. Er zullen de komende tijd
gesprekken met cliënten (o.a. de clientenraad van PerspeKtief) worden
georganiseerd.
Delft is
centrumgemeente voor vrouwenopvang. Het gaat meestal om vrouwen van buiten de
regio die vanwege huiselijk geweld ondergebracht moeten worden op een geheim
adres, in een aantal gevallen samen met hun kinderen. De vrouwenopvang in Delft
richt zich naast deze basistaak, in toenemende mate op preventie, rehabilitatie
en ambulante hulpverlening m.b.t. huiselijk geweld.
Doelstelling voor huiselijk geweld: bij een
intensivering van preventie en signalering zit toch het aantal gevallen van
huiselijk geweld in 2011 onder het niveau van 2007.
De
komende periode staan de volgende prioriteiten op de agenda:
·
Preventie
Meer inzet op ambulante hulpverlening binnen gezinnen die te maken hebben dient te worden uitgebreid. Deze vorm van hulp biedt de mogelijkheid om het gezin bij elkaar te houden en drastische maatregelen zoals vluchten naar de vrouwenopvang te voorkomen.
·
Vroegsignalering en outreachend werk
De eerste lijnszorg is een zwakke schakel als het gaat om signalering en doorverwijzing op het gebied van huiselijk geweld. De gemeente maakt momenteel een start met het actiever betrekken van de eerste lijn op een aantal gezondheidsaspecten. Nadere uitwerking vindt plaats in de nota Lokaal gezondheidsbeleid en OGGZ.
·
Casemanagement en ketenaanpak
De ketenaanpak op het gebied van huiselijk geweld verloopt op uitvoeringsniveau naar tevredenheid. Toch is er behoefte meer bindende afspraken te maken tussen de partners. Een van de oorzaken hiervan is de Wet Huisverbod Daders die in 2008 zal worden ingevoerd. Deze maatregel vraagt om een snellere en meer gecoördineerde actie, waarbij vooral de gemeente, het Advies en steunpunt en de politie een belangrijke rol spelen. Verder zal een goede aansluiting bij het centrum van Jeugd en gezin en de daaraan verbonden zorgcoördinatie tot stand moeten komen.
·
Maatschappelijk herstel
Het circuit rond de terugkeer van
slachtoffers van huiselijk geweld in het maatschappelijk leven is op zichzelf
goed georganiseerd. De vraag is echter op zijn plaats, voordat op dit terrein
nieuw beleid wordt ingezet, of blijvende resultaten worden geboekt. De gemeente
Delft wil daar in 2008 nader onderzoek naar doen. Daarin wordt ook de vraag van
maatschappelijk herstel van daders en de ontwikkelvraag van betrokken kinderen
meegenomen.
·
Monitoring
Monitoring vindt plaats aan de hand van registratiecijfers van o.a. politie, vrouwenopvang en Meldpunt Bezorgd? Daarnaast maakt huiselijk geweld onderdeel uit van het reguliere bevolkingsonderzoek van de GGD en de OGGZ monitor
Voorgesteld wordt om
positief te besluiten over:
·
De
voorgestelde doelstellingen op dit terrein, te weten:
o
Voor minimaal 60% van de daklozen is in 2013
huisvesting geregeld.
o
Tussen 2008 en 2010 is dakloosheid als gevolg van
huisuitzetting tot minder dan 30% van het niveau van 2005 terug gedrongen.
o
Dakloosheid als gevolg van detentie of afwenteling
door andere instellingen komt bijna niet meer voor.
o
In 7 jaar tijd is overlastgevend gedrag
teruggedrongen tot maximaal 75% van het huidige niveau.
·
De doelstelling voor huiselijk geweld: bij een
intensivering van preventie en signalering zit het aantal gevallen van
huiselijk geweld in 2011 toch onder het niveau van 2007.
·
Het
voorstel van het Werkteam Kwetsbaar in ’t Kwadraat jaar op voorwaarde dat dit
project in 2008 en 2009 zal worden uitgevoerd én het niet blijft bij een
eenmalige activiteit maar dat er in samenwerking gekeken wordt naar structurele
inpassing van dit vraagstuk binnen het maatschappelijke opvangbeleid. Het
benodigde budget bedraagt € 15.000 in 2008 en € 15.000 in 2009.
De afgelopen jaren is
prioriteit gegeven aan signalering.
Hiertoe is in 2005 gestart met het meldpunt Bezorgd? Dit initiatief
heeft geleid tot een flink aantal meldingen van o.a. zorgwekkende situatie,
sociaal isolement en overlast. Meldpunt Bezorgd? Daarnaast is veel aandacht
gegeven aan deskundigheidsbevordering bij professionals op verschillende
terreinen.
Een aantal
hoofddoelstellingen van de Wmo speelt nadrukkelijk rond het OGGZ-beleid. Het
gaat daarbij vooral om de volgende vier:
·
Het bestrijden van sociaal isolement
Op het gebied van het signaleren van isolement vinden vanuit het Meldpunt Bezorgd? (op het gebied van signalering en de meer zorggerelateerde situaties) en de SOD (lichtere problematiek; inzet van vrijwilligers) de nodige activiteiten plaats. Inmiddels is ook wel duidelijk dat een totaal-aanpak van sociaal isolement vergt dat op wijk (buurt of straat)-niveau en binnen (allochtone) gemeenschappen of doelgroepen gewerkt moet worden aan bestrijding van anonimiteit en mogelijkheden deel te nemen aan activiteiten. Dit geheel zal in het kader van de nota Lokaal gezondheidsbeleid en OGGZ scherper neergezet worden.
·
Het betrekken van kwetsbare groepen bij
activiteiten en het versterken van het
gevoel van binding van bewoners met hun buurt
In het kader van de integratie van kwetsbare mensen met
bijvoorbeeld psychiatrische- of verslavingsproblemen of mensen die in isolement
leven is het van belang dat betrokken geaccepteerd worden, contact hebben met
buurtbewoners en deel kunnen nemen aan activiteiten. Dit gaat helaas in de
meeste gevallen niet vanzelf. Naast de reeds ingezette initiatieven door
gemeente en instellingen zal de komende tijd is in samenspraak gezocht moeten worden naar
uitbreiding van deze mogelijkheden. Zo heeft GGZ-Delfland toegezegd om hun
cliënten meer in de eigen omgeving te gaan begeleiden. Ook in de afspraken met
de BWD voor 2008 wordt hier expliciet aandacht voor gevraagd.
·
Goed kunnen wonen, ook voor mensen met een
beperkingen
Zie Plan van aanpak dakloosheid onder maatschappelijke opvang.
Naast de genoemde doelen
is op dit terrein is de preventie van depressiviteit en angsten een opkomend
probleem. Voor gemeenten is dit een relatief nieuw vraagstuk, dat echter in de
gezondheidsonderzoeken naar voren komt als een omvangrijk en groeiend probleem.
Dat heeft er toe geleid dat de gemeenten in het werkgebied van de
GGD-Zuid-Holland-West dit thema voor de jaren 2009 en 2010 tot prioriteit van
het preventiebeleid hebben gemaakt.
Inzet is dan met partijen uit de openbare gezondheidszorg en de eerste-
en tweede-lijns hulpverleners de inzet te bundelen en zo tot merkbaar resultaat
te komen. Een ander zal uitgebreid terug komen in de nota Lokaal
Gezondheidsbeleid en OGGZ.
Actuele thema’s op het gebied van de OGGZ zijn:
-
vroegsignalering op wijk/buurtniveau en binnen de
eerstelijns gezondheidszorg
-
meer outreachend werken- en actieve toeleiding naar zorg door de instellingen die zich met
de OGGZ doelgroep bezig houden (of zouden moeten houden)
-
verbetering van casemanagement bij de backoffice
van het meldpunt
-
verbetering van samenwerking tussen de instellingen
-
aansluiting bij de jeugdketen
-
ontwikkelen van beleid op het gebied van preventie
van psychosociale problematiek
-
meer mogelijkheden voor schuldhulpverlening en
budgettering voor de OGGZ doelgroep
-
meer mogelijkheden voor dagbesteding en werk voor
de OGGZ doelgroep
-
verbetering van het beleid ter voorkoming van
huisuitzettingen o.m. door vroegsignalering
-
opvang van ex-gedetineerden
-
intensivering van de aanpak van isolement o.m. door
het inzetten van vrijwilligers
-
regionalisering van het OGGZ beleid
Een nadere uitwerking op
deze punten zal terug te vinden zijn in de nota Volksgezondheid en OGGZ.
Waar gaan we aan werken?
·
Preventie
Preventie vindt onder meer plaats door voorlichting- en preventieve interventies gericht op risicogroepen. Het inzetten van schuldhulpverlening en budgettering t.b.v. de OGGZ risicogroepen zal naar verwachting leiden tot het voorkomen van ernstiger problemen. In het kader van de nota schuldhulpverlening zal hier de komende jaren veel aandacht voor zijn. Momenteel loopt er een pilot in samenwerking met de Budgetwinkel, Kwadraad en Careyn, speciaal gericht op deze doelgroep.
·
Vroegsignalering en outreachend werk
Signalering vindt tot nu toe vooral plaats via het Meldpunt Bezorgd? Het is de bedoeling om daarnaast actiever te gaan signaleren op wijkniveau, binnen de eerste lijn en binnen de JGZ- centra. Dit najaar houdt GGZ-Delfland, in samenwerking met PerspeKtief en het meldpunt Bezorgd? voorlichtingsbijeenkomsten voor alle wijkcoördinatieteams. Daarnaast wordt een voorlichting ontwikkeld voor buurtbewoners. Kwadraad is met de GGD in gesprek over betere aansluiting bij de JGZ-centra. Vanuit de eerste lijn hebben de huisartsen aangegeven meer betrokken te willen worden op het OGGZ terrein.
Via de BAW aanpak wordt door middel van huisbezoeken bij beperkte huurschuld) en het inzetten van een zorgregelaar vanuit het Meldpunt Bezorgd? OGGZ problematiek gesignaleerd en toegeleid naar zorg.
Aangezien er veel OGGZ klanten zijn die niet- of onvoldoende bereikt worden is de gemeente nadrukkelijk in gesprek met de zorginstellingen om meer in te gaan zetten op outreachende signalering en toeleiding naar zorg. Door verschillende instellingen zijn hierover toezeggingen gedaan.
·
Casemanagement en ketenaanpak
Omdat het bij de OGGZ om multiproblematiek gaat is er met de instellingen overeen gekomen dat een van de betrokken instellingen, op aanwijzing van Meldpunt Bezorgd? de taak van casemanager op zich neemt. Dit blijkt in de praktijk niet altijd even eenvoudig. Momenteel wordt gewerkt aan een beter invulling van deze taak binnen de mogelijkheden die de instellingen hebben. Met het Zorgkantoor DSW wordt gezocht naar mogelijkheden voor AWBZ-financiering van casemanagement.
·
Maatschappelijk herstel
Er dient voorkomen te worden dat mensen die in de moeilijkheden zijn geraakt en als gevolg daarvan bijvoorbeeld dakloos zijn geworden, weliswaar geholpen worden, maar geen kansen krijgen om weer een normaal leven te kunnen gaan lijden. Hiertoe dienen we:
- Betreffende personen serieus te nemen; hen niet allen als slachtoffer te beschouwen maar hen te benaderen als volwaardig mens met niet alleen problemen maar ook mogelijkheden.
- Geïntegreerde hulpverlening te organiseren gericht op het oplossen van zowel materiele als immateriële problemen
- Voldoende mogelijkheden te bieden voor dagbesteding of werk.
·
Monitoring
Het OGGZ beleid wordt op
verschillende manieren gemonitord:
-
door middel van registratie en voortgangsrapportages
van oa Meldpunt Bezorgd?
-
door middel van de Monitor OGGZ. De GGD krijgt
opdracht om voor 2008 een nieuwe en uitgebreidere monitor op te stellen.
Voorgesteld wordt om positief te besluiten om:
·
De
bovenstaande doelstellingen en activiteiten nader uit te werken in de nota
Lokaal Gezondheidsbeleid en OGGZ.
Het hebben van een verslaving kan grote gevolgen hebben
voor zowel de verslaafde, zijn naaste omgeving
als de samenleving waarin hij participeert. Een verslaving kan
psychische en fysieke schade toebrengen aan de verslaafde en hem beperken in
zijn maatschappelijk functioneren. Zo hebben verslaafden o.a. moeite met het
vinden en behouden van werk, het aangaan van sociale contacten en het
budgetteren van hun inkomen. Maar niet alleen de verslaafde ondervindt last, de
maatschappij krijgt ook te maken met de gevolgen van verslaving. Verslaving
leidt niet zelden tot maatschappelijke schade en overlast zoals criminaliteit
en overlast op straat.
De gemeente Delft wil het
gebruik van genotmiddelen ontmoedigen en de risico’s van gebruik
beperken voor zowel de gebruiker zelf, diens omgeving en de maatschappij als geheel. De gemeente wil ervoor zorgen
dat mensen met een verslavingsproblematiek zo zelfstandig mogelijk kunnen
functioneren en naar vermogen (weer) deelnemen aan de samenleving zonder dat
zij overlast voor hun omgeving veroorzaken. Voor Delft (en de regio) is de
komende tijd een aantal ontwikkelingen relevant:
·
de inzet op
outreachende verslavingszorg
·
het voorkomen van
wachtlijsten als gevolg van een toenemend aantal hulpvragers
·
het terugdringen
van alcoholgebruik door jeugdigen
·
de aansluiting bij de Delftse jeugdketen
Op het gebied van de verslavingszorg is er sprake van een
sterk toenemend aantal hulpvragers, met name op het gebied van
alcoholproblematiek en (in mindere mate) cannabisproblematiek.
Doelstellingen verslavingsbereik
·
Zoveel mogelijk
burgers bewust maken van de risico’s- en gevolgen van genotmiddelen. De focus
ligt hierbij op jeugd.
·
Maximale inzet,
binnen de wettelijke mogelijkheden, op toezicht en regelhandhaving met
betrekking tot alcoholgebruik.
·
Zoveel mogelijk
volwassenen en jongeren met (aankomende) verslavingsproblematiek toeleiden naar
hulpverlening, onder meer door vroegsignalering.
·
Het bieden van
ambulante hulp aan alle inwoners met een hulpvraag op het gebied van
verslaving.
·
Een actief beleid
voeren m.b.t. maatschappelijke re-integratie van verslaafden (zie ook: Plan van
aanpak dakloosheid).
Een aantal
hoofddoelstellingen van de Wmo speelt nadrukkelijk rond het verslavingsbeleid.
Het gaat daarbij vooral om de volgende drie:
·
Het betrekken van kwetsbare groepen bij activiteiten
en het versterken van het gevoel van binding van bewoners met hun buurt
Het is belangrijk dat mensen met verslavingsproblematiek deel kunnen nemen aan activiteiten en gebruik kunnen maken van voorzieningen op het gebied van bijvoorbeeld dagbesteding en wonen. Dit is nu heel vaak niet het geval. In samenwerking met de OGGZ partners zal worden getracht verslaafden meer gebruik te laten maken van voorzieningen vanuit de benadering “normaal waar het kan, speciaal waar nodig”. Veel drugsverslaafden staan (al dan niet terecht) bekend als overlastgevers. De overlast varieert van opvallend in het straatbeeld aanwezig zijn, samenscholen, drinken of drugsgebruiken in de openbare ruimte tot het plegen van criminele feiten.
Er zal gewerkt worden aan imagoverbetering (zie onder maatschappelijke opvang. Daarnaast zal getracht worden zo veel mogelijk overlast te voorkomen, o.a. door snel te interveniëren waar overlast wordt ervaren of dreigt te escaleren en duidelijke- en zorgvuldige afspraken te maken met de buurten waar voorzieningen zijn gevestigd of worden gevestigd. De aanpak van veelplegers zal onverminderd worden voortgezet.
·
Goed kunnen wonen, ook voor mensen met een
beperkingen
Voor een aantal ernstig
verslaafden (veelal gecombineerd met psychiatrische problematiek) is behoefte
aan een beschermde woon/zorg voorziening waar sprake kan zijn van acceptatie
van gebruik. Het zijn cliënten die weliswaar zelfstandig wonen maar teveel
overlast veroorzaken en niet de juiste hulp ontvangen. Voor hen is een
gespecialiseerde beschermd wonen voorziening noodzakelijk. Deze vraag zal
meegenomen worden in het Plan van aanpak dakloosheid.
Aanpak
·
Preventie
Binnen verslavingspreventie zal prioriteit worden
gegeven aan het terugdringen van alcoholgebruik onder jeugdigen. Er wordt een plan
van aanpak ontwikkeld, met daarin opgenomen:
·
een overzicht van bestaande activiteiten op het
gebied van preventie en handhaving
·
een bewustwordingscampagne gericht op jeugdigen en
hun ouders
·
voorstellen voor een betere aansluiting van de
verslavingszorg op de jeugdketen i.v.m. vroegsignalering en toeleiding
·
het invoeren van een alcoholpreventietoets
aangaande evenementen- en subsidiebeleid
·
een pilot met het zogenaamde Deventer-model,
waarbij dronken jongeren en hun ouders toegeleid worden naar een preventiecursus
·
de mogelijkheden tot verscherping van het
handhavingsbeleid (o.a. mogelijke pilot gemeentelijk toezicht i.k.v. de Drank-
en horecawet, maatregelen tegen bedrijven- of verenigingen, die alcohol
verkopen aan kinderen onder de 16 jaar, m.n. gericht op de detailhandel).
·
Vroegsignalering en outreachend werk
Wat betreft signalering en toeleiding zal het huidige beleid worden voortgezet. Daarnaast zal er meer worden ingezet op signalering en toeleiding binnen de eerste lijnsgezondheidszorg en aansluiting bij de jeugdketen. Parnassia is vorig jaar een spreekuur voor jongeren, ouders en intermediëren gestart in Delft.Parnassia start volgend jaar met een outreachend team.
·
Casemanagement en ketenaanpak
Om de
cliënt zo goed mogelijk te helpen en de problematiek rondom een cliënt zo goed
en snel mogelijk op te lossen, is het noodzakelijk om een goed sluitend aanbod
van hulp, opvang en zorg te creëren. Er komt per cliënt een integraal opgesteld
hulpverleningsplan.
Dit geldt met name voor de OGGZ cliënten binnen de verslavingszorg; aan hen zullen trajecten aangeboden worden als onderdeel van het Plan van aanpak dakloosheid.
Intensivering van de samenwerking met andere partijen binnen de zorg (o.a. maatschappelijke opvang, psychiatrie en eerste lijnsgezondheidszorg) staat hoog op de agenda.[27]
·
Maatschappelijk herstel
Zie: plan van aanpak dakloosheid.
·
Monitoring
Jaarlijks ontvangt de gemeente rapportages van de
verslavingszorg m.b.t. het aantal burgers en zorg en voor welke middel. Het is
voor de verslavingszorg vooralsnog niet mogelijk te monitoren op resultaten van
de geboden zorg. Hier wordt op nationaal niveau momenteel wel hard aan gewekt.
De gemeente vindt dit een belangrijk onderdeel en zal blijven aandringen op het
zichtbaar maken van resultaten.
De
bovenstaande doelstellingen en activiteiten nader uit te werken in de nota
Lokaal Gezondheidsbeleid en OGGZ.
In dit hoofdstuk worden de kosten voor projectvoorstellen
uit hoofdstuk 3 t/m 8 per prestatieveld samengevat. We maken hier onderscheid
tussen incidentele subsidies en structurele kosten.
Prestatieveld |
Wat |
2008 |
2009 |
2010 |
Totaal |
1 |
Combinatie
Tante kwebbel, Stichting present, levend googlen en burenhulp |
€ 25.000 |
|
|
€ 25.000 |
|
SRV |
€ 25.000 |
€ 25.000 |
|
€ 50.000 |
|
Delftse
Jutters |
PM |
|
|
|
2 |
School adopteren |
€
12.500 |
€ 12.500 |
€ 12.500 |
€ 37.500 |
|
Workshops
voor kinderen op scholen |
€ 22.500 |
|
|
€ 22.500 |
|
Netwerk/platform
ouders |
€ 5.000 |
€ 5.000 |
|
€ 10.000 |
4 |
Project
Bedrijf en Samenleving |
€ 25.000 |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
7 |
Samen
stadsgenoot |
€ 15.000 |
€ 15.000 |
|
€ 30.000 |
|
Totaal |
€ 130.000 |
€ 57.500 |
€ 12.500 |
€ 200.000 |
Omdat het projectenbudget op de jaarschijf 2007 is
vastgesteld, zal bij de definitieve nota een budget-overhevelingsvoorstel
worden gedaan. Daardoor ontstaat een correcte dekking bij de hier voorgestelde
uitgaven.
De structurele uitgaven kunnen maximaal € 3 ton
bedragen. Hiervan is € 1 ton vastgesteld als extra inzet op het gebied van
mantelzorgondersteuning en vrijwilligerswerk.
Prestatieveld |
Wat |
2008 |
2009 |
2010 |
|
1 |
Combinatie
Tante kwebbel, Stichting present, levend googlen en burenhulp |
€ 0 |
€ 50.000 |
€ 50.000 |
|
3 |
Digitaal
loket |
€ 59.969 |
€ 56.187 |
€ 67.000 |
|
1,4 |
Infomele zorg |
€ 55.000 |
€ 55.000 |
€ 55.000 |
|
4 |
Jonge en
allochtone mantelzorgers |
€ 29.000 |
€ 40.000 |
€ 40.000 |
|
|
* Pilot
jeugdige vrijwilligers |
€ 11.000 |
|
|
|
|
Monitoren |
€ 25.000 |
€ 25.000 |
€ 25.000 |
|
5 |
Kleinschalige
woongroep en logeermogelijkheden |
€ 30.000 |
€ 30.000 |
€ 30.000 |
|
Clienten en burgerparticipatie |
Wmo-raad |
€ 40.000 |
€ 40.000 |
€ 40.000 |
|
|
|
|
|
|
|
|
Totaal |
€ 249.969 |
€ 296.187 |
€ 307.000 |
€ 853.156 |
De gehonoreerde projecten worden centraal aangestuurd vanuit het gemeentelijke Programma Wonen, Zorg en Welzijn. Na besluitvorming door de gemeenteraad wordt hiervoor een projectorganisatie ingesteld.
In de WMO wordt aan gemeenten de verplichting
opgelegd om op een interactieve manier tot besluitvorming te komen en het
beleid op een horizontale manier te verantwoorden. Daarnaast geldt er een
verticale verantwoordingsplicht naar de minister. Uitgangspunt voor de
horizontale verantwoording zijn de beleidsdoelstellingen die binnen de gemeente
zijn geformuleerd en door de gemeenteraad zijn goedgekeurd. In zogenaamde
uitwerkingsnota’s worden deze concrete beleidsdoelstellingen vastgelegd. Op
basis daarvan kan over de behaalde resultaten door het college van B&W
verantwoording worden afgelegd aan de raad en kunnen resultaten aan de burgers
worden teruggekoppeld. Voor de verantwoording aan de minister is een
vergelijkingskaart ontwikkeld waarin de minimale verantwoordingseisen staan. Deze
eisen worden integraal meegenomen in de beleidsontwikkeling en de gemeentelijke
verantwoordingscyclus.
Beleidsinformatie is belangrijk in het
verantwoordingsproces. Voorgesteld wordt om hiervoor structureel € 25.000 (2008
t/m 2010) te reserveren. Voor het
genereren van deze informatie ontwikkelt de afdeling Onderzoek en Statistiek
(O&S) van de gemeente Delft de zogenaamde WMOnitor en voert deze ook in
eigen beheer uit. Periodiek wordt nagegaan en vastgesteld of en in hoeverre de
beleidsdoelstellingen zoals vastgelegd in de deelnota’s (OGGZ, Jeugd, WZW,
Samenwerken aan sterken wijken) zijn gerealiseerd. In overleg met de betrokken
programmamanagers en beleidsadviseurs zal steeds worden gezocht naar geschikte
manieren om dit te meten. O&S zal in sterke mate gebruik gaan maken van
GGD-onderzoek. Dit onderzoek wordt in samenwerking met O&S verdiept tot
buurtniveau. Ook zal het onderzoek zich richten op sociaal welbevinden,
psychische stoornissen en sociaal isolement. Het is de taak van O&S de
verschillende informatiestromen zodanig te bundelen dat zij bijdragen aan het
verantwoordingsproces en het bijstellen en het verder ontwikkelen van beleid.
De beleidsmonitor, inclusief de Gezondheidsatlas wordt het jaar van de beleidsontwikkeling
van de Wmo gepubliceerd.
Het is belangrijk dat burgers en
vertegenwoordigende organisaties vaker dan eens in de vier jaar hun mening
kunnen geven over het Wmo-beleid en de uitvoering. Zij moeten hun tevredenheid,
knelpunten of wensen over welzijn en zorgvoorzieningen thuis, in hun wijk
regelmatig kunnen uiten. Dat gebeurt in jaarlijkse
klanttevredenheidsonderzoeken (KTO) die onderdeel uitmaken van de WMOnitor. In
overeenstemming met de wet worden in Delft jaarlijks voor 1 juli de uitkomsten
gepubliceerd van het klanttevredenheidsonderzoek over het voorgaande
kalenderjaar. Op basis van de resultaten hieruit kunnen het beleid en de
uitvoering indien nodig bijgestuurd worden. Hoewel wettelijk verplicht is om
een KTO te houden, is er geen verplichting ieder jaar een KTO over het
hetzelfde thema uit te voeren. Het
jaarlijkse KTO kan zich richten op verschillende thematieken. Dit betekent dus
dat bijvoorbeeld niet ieder jaar een
KTO over mantelzorgondersteuning, maar bijvoorbeeld tweejaarlijks. Een
jaarlijks KTO kost relatief veel werk in relatie tot de opbrengsten. Dit geldt
voor zowel de gemeente als de uitvoerende organisaties.
Aangezien een belangrijke basis voor de verzameling
van beleidsinformatie wordt gevormd door de centrale beleidsdoelstellingen in
de uitwerkingsnota’s van de WMO, is O&S ook betrokken bij de formulering
daarvan.. De tweejaarlijkse update van de uitwerkingsnota’s wordt mede
gebaseerd op tussentijdse onderzoeksresultaten en bij het opnieuw formuleren
van doelstellingen zal O&S steeds aanschuiven. Op deze wijze denkt O&S mee over de doelen per
beleidsterrein en/of prestatieveld en ook de resultaten die zijn behaald in
onderlinge samenhang met elkaar presenteren.
Het
college van B&W van Delft heeft ervoor gekozen om haar prestatiegegevens
WMO-breed te verzamelen aan de hand van de door SGBO ontwikkelde Benchmark WMO
die uit verschillende onderdelen bestaat. In 2007 doet de gemeente Delft samen met bijna 200 gemeenten mee aan de
basisbenchmark gecombineerd met het tevredenheidsonderzoek cliënten. Daarnaast
doet de gemeente Delft mee aan de benchmarks voor enerzijds individuele
verstrekkingen en anderzijds vrijwilligerswerk en mantelzorg. Verschillen
tussen Delft en andere gemeenten die naar voren komen uit de benchmark bieden
aanknopingspunten om inspiratie bij andere gemeenten op te doen en na te gaan
waar de verschillen vandaan komen. De vragen uit de verschillende onderdelen
van de benchmark worden meegenomen in de WMOnitor.
Voorgesteld
wordt om positief te besluiten over:
·
De
uitvoering van de Wmo te monitoren middels de vier deelnota’s middels de
WMOnitor
·
In te
stemmen met het voorstel over de cyclus en de opzet van de themagewijze klanttevredenheidsonderzoeken
·
€ 25.000
per jaar voor de periode van 2008 t/m 2010 voor het genereren en monitoren van
beleidsinformatie.
Bijlage Verklarende Woordenlijst
AWBZ Algemene
Wet Bijzondere Ziektekosten
BAW Bijzondere
aandacht Woonproblematiek
BIZ Bureau
Informele Zorg
BJZ Bureau
Jeugdzorg
BOPZ Wet
Bijzondere Opnemingen Psychiatrische Ziekenhuizen
BOS Buurt
Onderwijs Sport
BVW Bureau
Vrijwilligerswerk
BWD Breed
Welzijn Delft
CIZ Centrum
Indicatiestelling Zorg
CJG Centrum
voor Jeugd en Gezin
CPGGZ Collectieve
Preventie Geestelijke Gezondheidszorg
DWO Delft, Westland,
Oostland
GGD Gemeentelijke
Gezondheidsdienst
GGZ Geestelijke
Gezondheidszorg
HH1/HH2 Huishoudelijke
Hulp 1 / 2
JGZ Jeugd
Gezondheidszorg
JIP Jongeren
Informatie Punt
KTO Klant
Tevredenheidsonderzoek
MOVO Maatschappelijke
Opvang Vrouwen Opvang
OGGZ Openbare
Geestelijke Gezondheidszorg
PGB Persoonsgebonden
Budget
RMO Raad
Maatschappelijke Ontwikkeling
SOD Stichting
Ouderenwerk Delft
VTV Stichting
Vrije Tijd en Vorming
WCPV Wet
Collectieve Preventie Volksgezondheid
WCT Wijk
Coördinatie Teams
WJIZO Commissie
Welzijn Integratie Jeugd Zorg en Onderwijs
WMO Wet
Maatschappelijke Ondersteuning
WVG Wet
Voorziening Gehandicapten
WW Welzijnswet
WZW Wonen,
Zorg en Welzijn
ZVP Zorg
Vernieuwingsprojecten
[1] Vastgesteld in de startnotitie januari 2007
Collectieve Preventie Geestelijke
Gezondheidszorg ( budget 2007 is € 57.046)
[4] Dit is wettelijk vastgelegd
in de Wet Maatschappelijke Ondersteuning
[5] Prestatiesubsidie: de
prestatiesubsidie heeft de intentie om een relatie te leggen tussen de door de
gemeente essentieel geachte activiteiten/resultaten die bijdragen aan het
realiseren van beleidsdoelen én de subsidie. Veelal is deze subsidie gekoppeld aan
een professionele organisatie met beroepskrachten. Met deze organisaties worden afspraken gemaakt over
de te leveren producten, prestaties en kwaliteit (producten- en
prestatieovereenkomst)
[6] Betrokken
professionele organisaties op het gebied van Wonen, Zorg en Welzijn (WZW) en
OGGZ hebben gezamenlijk zitting in de stuurgroep WZW/OGGZ.
[7] Burgerparticipatie:
alle burgers moeten kunnen meedenken over de Delftse invulling van de Wmo en
invloed kunnen uitoefenen op het beleid en ook kunnen meedoen met de uitvoering
van het Wmo-beleid.
Cliëntenparticipatie: de burgers die gebruik maken van de
individuele voorzieningen van de Wmo (hulp bij het huishouden,
woningaanpassing, rolstoelen, voorzieningen voor maatschappelijke opvang)
kunnen meedenken over de vormgeving van het beleid.
[8] Is voorstel in Programmabegroting 2008. Uitwerking in Jeugdnota 2008.
[9] De adviezen en voorstellen
zijn te vinden op www.gemeentedelft.info/wmo
[10] De verantwoordelijkheid is
vastgelegd in de Wet op de jeugdzorg in de zogenaamde 5 gemeentelijke functies.
Die functies zijn onderdeel van prestatieveld 2 van de Wet maatschappelijke
ondersteuning: op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen
met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden.
[11] Dit heeft uiteraard ook
raakvlakken met de Wet Werk en Bijstand (WWB)
[12] Hiertoe
is het bestaande fysieke loket van de SOD - het Informatiepunt Ouderen -
omgevormd tot het breed geïntegreerde en onafhankelijke Startpunt wonen zorg
welzijn
[13] Kern
van het model van het Startpunt is de frontoffice backoffice relatie. Er is één
laagdrempelige, onafhankelijke en integrale frontoffice ingericht voor alle
vragen op het brede terrein van wonen, zorg, welzijn en de Wmo. Deze
frontoffice is breed toegankelijk: fysiek, telefonisch en digitaal.
[14] Met
het klantcontactcentrum (KCC) binnen de
gemeente Delft zijn afspraken gemaakt, dat het Startpunt daar waar mogelijk
aansluit op KCC, met name op het gebied van digitale dienstverlening.
[15] Hulp
bij het huishouden, voormalige WVG-hulpmiddelen, aanleunwoningen).
[16] Het
besluit over het toekennen van een voorziening en het behandelen van een
eventueel bezwaarschrift tegen dat besluit wordt door de gemeente verzorgd.
[17] Stichting PP, Delft 2007.
[18] Cijfers
op basis van onderzoek Stichting PP: Resultaat Quick Scan Ondersteuning
mantelzorgers en vrijwilligers, maart 2007.
In 2001 werd door het SCP geschat dat in Nederland per kalenderjaar 3,6
miljoen mensen van boven de 18 jaar mantelzorg verleend. Van dit aantal voelde
7% zich overbelast, met name mantelzorgers die langer dan 3 maanden voor meer
dan 8 uur per week zorgen, of verzorgers van terminale patiënten.
[19] Voor volledige voorstel zie
“De werkteams aan zet”: project en beleidsvoorstellen WMO werkteams
[20] Bereik BIZ: 172
geregistreerde mantelzorgers in Delft, +/- 10 deelnemers per keer aan cursussen
en 15 à 20 per contactbijeenkomst. Bereik BVW: 180 tot 200 matches in 2006.
[21] Zorg
in natura wil zeggen dat de zorg door een zorgaanbieder wordt geleverd.
[22] Zie notitie individuele
voorzieningen juli 2007
[23] Dat kan bij een organisatie
maar ook in de kring van gezinsleden, vrienden of bekenden zijn.
[24] College
Tarieven Gezondheidszorg
[25] Onder de Wmo is het heffen
van een eigen bijdrage verplicht
[26] Zie
‘De werkteams aan zet!: project en beleidsvoorstellen van de WMO werkteams’ uit
2007.