Stuk
54 I Delft,
12 maart 2007.
20231514
Onderwerp:
Verordening Wet inburgering.
Aan
de gemeenteraad.
Geachte
dames en heren,
Op
7 december 2006 is in het Staatsblad geplaatst de Wet inburgering (Wi). Deze
wet is op 1 januari 2007 in werking getreden.
Deze wet strekt ertoe een meer verplichtend
en resultaatgericht inburgeringsstelsel in te voeren. De kern daarvan wordt
gevormd door een inburgeringsplicht die geldt voor alle vreemdelingen
(zowel nieuw- als oudkomers) van 16 tot 65 jaar die duurzaam in Nederland
willen en mogen verblijven en niet beschikken over diploma’s, certificaten of
andere documenten zoals die genoemd worden in de Wi. Vreemdelingen die
gedurende de leerplichtige leeftijd tenminste 8 jaar in Nederland hebben
verbleven zijn niet inburgeringsplichtig.
Inburgering
is een middel om achterstanden bij de integratie van minderheden te overbruggen
en nieuwe achterstanden te voorkomen. De inburgeringsplicht houdt in dat men de
noodzakelijke kennis van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving
alsnog verwerft en het inburgeringsexamen behaalt. Bij het invulling geven aan
de inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid van de
inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar eigen inzicht
bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen. Aan de
inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is behaald
(een resultaatsverplichting).
De
Wi kent een aantal prioritaire groepen inburgeringsplichtigen. Aan de inburgering
van deze inburgeringsplichtigen hecht het rijk grote waarde, gezien ofwel de
kwetsbaarheid van deze groepen ofwel het maatschappelijk belang dat gehecht
wordt aan een goede inburgering van deze groep. Deze inburgeringsplichtigen
kunnen in aanmerking komen voor een door de gemeente aangeboden en
gefinancierde inburgeringsvoorziening.
De
gemeenten worden expliciet bij de uitwerking en invulling van de Wi betrokken.
De Wi draagt de gemeenten op bij verordening regels te stellen over
informatieverstrekking door de gemeente aan inburgeringsplichtigen, inclusief
de prioritaire groepen, omtrent rechten en plichten welke voortkomen uit de Wi,
alsmede over het aanbod en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen. Verder
dienen bij verordening regels te worden gesteld omtrent het innen van de eigen
bijdrage, en het (verplicht) opleggen van een bestuurlijke boete.
Wij
stellen u voor de verordening Wet inburgering vast te stellen.
Hoogachtend,
Het
college van burgemeester en wethouders van Delft,
mr.
drs. G.A.A. Verkerk ,burgemeester.
mr. drs. H.G.L.M. Camps ,secretaris.
Stuk
54 II
20231514
De raad van de gemeente Delft;
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester
en wethouders van 20 februari 2007,
Gelet op de artikelen 8, 19, vijfde lid, 23, derde
lid, en 35 van de Wet inburgering;
Overwegende dat de raad bij verordening regels dient
te stellen over de informatie- verstrekking door de gemeente aan
inburgeringsplichtigen, het aanbieden van een inburgeringsvoorziening aan
bijzondere groepen inburgeringsplichtigen en de rechten en plichten van de
inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is vastgesteld,
alsmede dat de raad bij verordening het bedrag dient vast te stellen van de
bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd;
b e s l u i t :
Vast te stellen de volgende verordening:
VERORDENING WET INBURGERING
Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en
informatieverstrekking
Artikel 1
Begripsomschrijvingen
1.
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. het
college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Delft;
b. de wet: de
Wet inburgering;
2.
De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende
regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden
gebruikt;
Artikel 2 De
informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen
1.
Het college draagt er zorg voor dat de
inburgeringsplichtigen op een doeltreffende en doelmatige wijze worden
geďnformeerd over hun rechten en plichten uit hoofde van de wet en over het
aanbod van en de toegang tot inburgeringsvoorzieningen.
2.
Het college kan bij de informatieverstrekking aan de
inburgeringsplichtigen onder andere gebruik maken van de volgende
middelen:
a. een
gemeentelijk informatiepunt;
b. de website
van de gemeente Delft;
c. publicaties
in de regionale pers;
d. individuele
informatieverstrekking;
3.
Het college beoordeelt de doeltreffendheid en doelmatigheid
van de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen en rapporteert
daarover aan de raad via het beleidsverslag, zoals genoemd in artikel 12 van
deze verordening.
Hoofdstuk 2. Doelgroepen en samenstelling van de
inburgeringsvoorziening
Artikel 3
Aanwijzen van de doelgroepen
1.
Het college wijst de groepen inburgeringsplichtigen aan
waaraan bij voorrang een inburgeringsvoorziening kan worden aangeboden.
2. Voor de
groepen inburgeringsplichtigen in lid 1 worden de criteria periodiek, maar
tenminste één keer per vier jaar, benoemd en vastgelegd door de gemeenteraad
middels het beleidsplan, zoals genoemd in artikel 11 van deze verordening.
Stuk 54 II pag.
2.
Artikel 4 De
samenstelling van de inburgeringsvoorziening
1. Het
college stemt de inburgeringsvoorziening, met uitzondering van de
inburgeringsvoorziening aan geestelijke bedienaren, af op het startniveau en de
vaardigheden, de persoonlijke omstandigheden en de maatschappelijke positie van
de inburgeringsplichtige.
2. Indien de
inburgeringsplichtige een voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt
aangeboden, draagt het college er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening op
de voorziening gericht op arbeidsinschakeling wordt afgestemd.
3. Een
inburgeringsvoorziening kan, naast datgene dat in de wet is geregeld, extra
onderdelen bevatten.
Artikel 5
Opleggen van verplichtingen
1. Het college kan een inburgeringsplichtige bij
beschikking een of meer van de volgende verplichtingen opleggen:
a.
het deelnemen aan de aangeboden inburgeringscursus;
b.
het deelnemen aan gesprekken met de trajectbegeleider;
c.
het deelnemen aan voortgangsgesprekken;
d.
voor de eerste maal deelnemen aan het inburgeringsexamen op
een tijdstip dat door het college wordt bepaald;
e.
het melden indien door ziekte dan wel door andere relevante
omstandigheden niet aan de verplichtingen in de beschikking kan worden voldaan;
f.
overige verplichtingen, die voortvloeien uit de wet, deze
verordening, alsmede uit de verplichtingen die het college aan de aangeboden
voorziening heeft verbonden.
Artikel 6 De
inning van de eigen bijdrage
1. De eigen
bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet kan in termijnen worden
betaald.
2. Het
college legt in de beschikking tot toekenning van een inburgeringsvoorziening
het aantal en de hoogte van de termijnen van betaling vast. Indien het college
de eigen bijdrage verrekent met de algemene bijstand, wordt dat in de
beschikking vastgelegd.
3. Het
college kan bepalen dat aan de inburgeringsplichtige een premie ter hoogte van
de eigen bijdrage wordt verstrekt.
4. Het
college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het eerste tot en met het
derde lid.
Hoofdstuk 3. Het aanbod van een inburgeringsvoorziening
Artikel 7 De
procedure van het doen van een aanbod
1. Het
college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste of tweede lid, van de
wet schriftelijk. Het aanbod wordt gezonden naar het adres waar de
inburgeringsplichtige in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.
2. In het
aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening die wordt
aangeboden en worden de rechten en verplichtingen vermeld die aan de
inburgeringsvoorziening worden verbonden.
3. De
inburgeringsplichtige aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt binnen twee weken
het college schriftelijk mee of hij het aanbod al dan niet aanvaardt.
4. Wanneer de
inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen twee weken
na ontvangst van deze mededeling het besluit tot toekenning van de
inburgeringsvoorziening, overeenkomstig het gedane aanbod.
Stuk 54 II pag.
3.
Artikel 8 De
inhoud van de beschikking
1. Het
besluit tot toekenning van een inburgeringsvoorziening bevat in ieder geval:
a.
en wijze van betaling van de eigen bijdrage; en
b.
een beschrijving van de inburgeringsvoorziening;
c.
een opgave van de rechten en verplichtingen van de
inburgeringsplichtige;
d.
de datum waarop het inburgeringsexamen moet zijn behaald;
e.
de termijnen ingeval van een oudkomer: de datum waarop de
termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de
wet, aanvangt.
Hoofdstuk 4. De bestuurlijke boete
Artikel 9
afstemming van de hoogte van de boete
De hoogte van de boete en de recidive zoals bedoeld
in de artikelen 10 en 11, wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate
van verwijtbaarheid en de omstandigheden van betrokkene. Als elke vorm van
verwijtbaarheid ontbreekt, wordt geen bestuurlijke boete opgelegd.
Artikel 10 De
hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
1.
De bestuurlijke boete bedraagt twintig procent van de
geldende bijstandsnorm gedurende één maand die voor de inburgeringsplichtige
geldt of zou gelden, als hij belanghebbende in de zin van de Wet werk en
bijstand zou zijn, indien de inburgeringsplichtige of de persoon ten
aanzien van wie het college op redelijke gronden kan vermoeden dat deze
inburgeringsplichtig is geen of onvoldoende medewerking verleent aan het
onderzoek, bedoeld in artikel 25, vierde lid, van de wet. Het bedrag van de
bestuurlijke boete kan niet hoger zijn dan het maximale bedrag, zoals genoemd
in artikel 34 onder a van de wet.
2.
De bestuurlijke boete bedraagt twintig procent van de
geldende bijstandsnorm gedurende één maand die voor de inburgeringsplichtige
geldt of zou gelden, als hij belanghebbende in de zin van de Wet werk en
bijstand zou zijn, indien de inburgeringsplichtige geen of onvoldoende
medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening,
bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld
in artikel 6 van deze verordening. Het bedrag van de bestuurlijke boete
kan niet hoger zijn dan het maximale bedrag, zoals genoemd in artikel 34 onder
b van de wet.
3.
De bestuurlijke boete bedraagt het maximale bedrag zoals
genoemd in artikel 34 onder c van de wet, indien de inburgeringsplichtige niet
binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de
door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet
verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.
Artikel 11
Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
1. De
bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 10, eerste lid, bedraagt
honderd procent van de geldende bijstandsnorm gedurende één maand die voor de
inburgeringsplichtige geldt of zou gelden als hij belanghebbende in de zin van
de Wet werk en bijstand zou zijn, indien de inburgeringsplichtige zich binnen
twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding opnieuw
schuldig maakt aan dezelfde overtreding. Het bedrag van de bestuurlijke boete
kan niet hoger zijn dan het maximale bedrag, zoals genoemd in artikel 34 onder
a van de wet.
Stuk 54 II pag.
4.
2. De
bestuurlijke boete voor overtredingen, bedoeld in artikel 10, tweede lid,
bedraagt honderd procent van de geldende bijstandsnorm gedurende één maand die
voor de inburgeringsplichtige geldt of zou gelden als hij belanghebbende in de
zin van de Wet werk en bijstand zou zijn, indien de inburgeringsplichtige zich
binnen twaalf maanden na de vorige als verwijtbaar aangemerkte overtreding
opnieuw schuldig maakt aan dezelfde overtreding. Het bedrag van de bestuurlijke
boete kan niet hoger zijn dan het maximale bedrag, zoals genoemd in artikel 34
onder b van de wet.
3. De
bestuurlijke boete bedraagt het maximale bedrag zoals genoemd in artikel 34
onder d indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op
grond van artikel 32 of 33 van de wet vastgestelde termijn het
inburgeringsexamen heeft behaald.
Hoofdstuk 5. Beleidsplan en
beleidsverslag
Artikel 12 Beleidsplan
1. Periodiek, maar tenminste één keer per vier
jaar, wordt door het college een beleidsplan aan de raad ter vaststelling aangeboden,
waarin in elk geval de navolgende onderwerpen aan de orde komen:
a. de aard,
de omvang en het financiële kader van de in enig jaar aan te bieden
voorzieningen;
b. de
criteria op basis waarvan het college bij voorrang doelgroepen aanwijst die een
inburgeringsvoorziening krijgen aangeboden.
Artikel 13 Beleidsverslag
Periodiek, maar tenminste één keer per vier jaar,
wordt door het college een beleidsverslag ter vaststelling aan de raad
aangeboden, waarin wordt gerapporteerd over de wijze waarop en de mate waarin
de Wet inburgering ten uitvoer is gebracht.
Hoofdstuk 6. Slotbepalingen
Artikel 14 Bevoegdheid college
1.
Het college is bevoegd om nadere regels te stellen met
betrekking tot de uitvoering van deze verordening.
2.
In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet,
beslist het college.
Artikel 15 Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1
april 2007.
Artikel 16
Citeertitel
De verordening wordt aangehaald als: verordening Wet
inburgering gemeente Delft.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van
29 maart 2007.
mr. drs. G.A.A. Verkerk ,burgemeester.
mr. drs.
H.G.L.M. Camps ,secretaris.
Stuk 54 II pag.
5.
Algemene toelichting
De Wet inburgering (Wi) treedt op 1 januari 2007 in
werking en komt in de plaats van de Wet inburgering nieuwkomers (Win) en de
verschillende oudkomersregelingen. De Wi regelt de inburgeringsplicht voor in
beginsel alle onderdanen van derdelanden van 16 tot 65 jaar die duurzaam in
Nederland willen en mogen verblijven.
Bij het invulling geven aan de
inburgeringsverplichting staat de eigen verantwoordelijkheid (ook in financiële
zin) van de inburgeringsplichtige centraal. De inburgeringsplichtige kan naar
eigen inzicht bepalen hoe hij zich wil voorbereiden op het inburgeringsexamen.
Aan de inburgeringsverplichting is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is
behaald (een resultaatsverplichting).
Gemeenten krijgen in de Wi een aantal belangrijke
taken toebedeeld. Zo hebben gemeenten de opdracht om de inburgeringsplichtigen
in de gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die voortvloeien
uit deze wet. Daarnaast hebben gemeenten de taak aan bepaalde groepen
inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Een
inburgeringsvoorziening leidt inburgeringsplichtigen toe naar het
inburgeringsexamen. Ook moeten gemeenten de inburgeringsplicht van
inburgeringsplichtigen handhaven. Het college moet een bestuurlijke boete
opleggen als een inburgeringplichtige zich verwijtbaar niet houdt aan de
verplichtingen die voor hem gelden.
In verband met deze taken draagt de Wi gemeenten op
om bij verordening regels te stellen over de volgende onderwerpen:
1.
Regels over de informatieverstrekking door de gemeente aan
inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van
deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot
inburgeringsvoorzieningen (artikel 8 Wi).
2.
Regels met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen
aan bijzondere groepen inburgeringsplichtigen en over de rechten en plichten
van de inburgeringsplichtige voor wie een inburgeringsvoorziening is
vastgesteld (artikel 19, vijfde lid, en artikel 23, derde lid, Wi).
3.
Het vaststellen van het bedrag van de bestuurlijke boete die
voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd (artikel 35 Wi).
Ad 1. Regels over de informatieverstrekking aan
inburgeringsplichtigen
Artikel 8 Wi bepaalt dat de gemeenteraad bij
verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente
aan inburgeringsplichtigen. Het gaat dan om informatie over de rechten en
plichten uit hoofde van de Wi en informatie over het aanbod van
inburgeringsvoorzieningen en de toegang tot die voorzieningen.
Ad 2. Regels met betrekking tot het aanbieden van
inburgeringsvoorzieningen
Het uitgangspunt van de wet is de eigen
verantwoordelijkheid van de inburgeringsplichtige om te bepalen hoe hij zich
voorbereidt op het inburgeringsexamen. Voor een aantal bijzondere groepen biedt
de wet extra faciliteiten. Gemeenten krijgen de taak om voor deze groepen
inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Het gaat om
de volgende vier groepen inburgeringsplichtigen:
1. nieuw- en
oudkomers die algemene bijstand of een uitkering ontvangen die is aangewezen in
het Besluit inburgering;
2. oudkomers
die zelf geen inkomsten uit werk, algemene bijstand of uitkering hebben;
3. asielgerechtigde
nieuw- en oudkomers;
4. nieuw- en
oudkomers die werkzaam zijn als geestelijke bedienaar.
Stuk 54 II pag.
6.
Aan inburgeringsplichtigen die
behoren tot de eerste twee groepen (nieuw- en oudkomers die een algemene
bijstand of een nader aangeduide uitkering ontvangen en oudkomers die zelf geen
inkomsten uit werk of uitkering hebben) kán het college een
inburgeringsvoorziening aanbieden (artikel 19, eerste lid, Wi).
Het college is verplicht direct
een inburgeringsvoorziening aan te bieden aan alle asielgerechtigde
inburgeringsplichtige nieuwkomers en aan nieuwkomers die werkzaam zijn als
geestelijk bedienaar (artikel 19, tweede lid, Wi). Het college is daarnaast verplicht
op een nader te bepalen tijdstip een inburgeringsvoorziening aan te
bieden aan alle asielgerechtigde inburgeringsplichtige oudkomers en aan
oudkomers die geestelijk bedienaar zijn.
Het aanbod behelst een inburgeringsvoorziening die
toe leidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal gratis afleggen van dat
examen. Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen bestaat een
inburgeringsvoorziening ook uit maatschappelijke begeleiding.
De Wi draagt de gemeenteraden op om bij verordening
regels te stellen met betrekking tot het aanbieden van inburgeringsvoorzieningen
aan deze vier groepen. In de wet is ook vastgelegd over welke onderwerpen in
ieder geval regels moeten worden gesteld:
-
De procedure die door het college wordt gevolgd voor het
doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid,
onderdeel a, Wi).
-
De criteria die worden gehanteerd bij het doen van een
aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, onderdeel a, Wi).
-
De vaststelling door het college van een passende
inburgeringsvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en de samenstelling
van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, Wi).
-
De rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie
een inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Deze regels hebben in ieder geval
betrekking op de inning van de eigen bijdrage door het college en de
mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, Wi).
Ad 3. Het vaststellen van de bedragen van de
bestuurlijke boete
Artikel 35 Wi draagt gemeenten op bij verordening de
hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende
overtredingen kan worden opgelegd. Artikel 34 van de wet bepaalt het bedrag dat
ten hoogste als bestuurlijke boete kan worden opgelegd.
Stuk 54 II pag.
7.
Artikelgewijze toelichting
Artikel 1
Begripsomschrijvingen
Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de
begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het
Besluit inburgering en de Regeling inburgering ook van toepassing zijn op deze
verordening.
Artikel 2 De
informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen
De gemeente heeft als taak de inburgeringsplichtigen
in haar gemeente goed te informeren over de rechten en plichten die
voortvloeien uit de Wet inburgering. De wet laat gemeenten vrij om zelf te
bepalen op welke wijze de informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen
wordt georganiseerd. Wel bepaalt artikel 8 Wi dat de gemeenteraad bij
verordening regels vaststelt over de informatieverstrekking door de gemeente
aan inburgeringsplichtigen, ter zake van hun rechten en plichten uit hoofde van
deze wet, alsmede van het aanbod van en de toegang tot
inburgeringsvoorzieningen.
Overeenkomstig de rolverdeling tussen raad en
college, stelt de raad in dit artikel de kaders vast voor een adequate
informatievoorziening aan de inburgeringsplichtigen. Het college is belast met
de organisatie van de informatieverstrekking en legt daarover (periodiek)
verantwoording af aan de raad. De informatievoorziening aan
inburgeringsplichtigen kan op allerlei manieren worden vormgegeven.
In het tweede lid geeft de raad het college de
opdracht om een aantal middelen te gebruiken om de informatieverstrekking aan
inburgeringsplichtigen vorm te geven.
Het derde lid verplicht het college de raad periodiek
te rapporteren over de doeltreffendheid en doelmatigheid van de
informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen.
Artikel 3
Aanwijzen van de doelgroepen
Artikel 19, eerste lid, Wi bepaalt dat het college
aan twee groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening kán
aanbieden:
1. inburgeringsplichtigen
die algemene bijstand of een uitkering op grond een bij algemene maatregel van
bestuur aan te wijzen socialezekerheidswetten of socialezekerheidsregelingen
ontvangen;
2. oudkomers
die zelf geen inkomsten uit werk of uitkering hebben.
De gemeenteraad moet bij verordening regels stellen
met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een
aanbod aan deze twee groepen inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid,
onderdeel a, Wi).
In dit artikel draagt de gemeenteraad het college op
om vast te stellen aan welke van bovengenoemde twee groepen
inburgeringsplichtigen bij voorrang een inburgerings- voorziening kan
worden aangeboden. Hiertoe stelt de gemeenteraad via een beleidsplan de kaders
vast hoe het college tot zijn keuze van doelgroepen moet komen. Het college zal
binnen deze kaders gedurende een aantal jaren groepen moeten kunnen aanwijzen.
Stuk 54 II pag.
8.
Bij voorrang betekent
dat het college de ruimte heeft om in bepaalde gevallen ook een
inburgeringsvoorziening aan te bieden aan inburgeringsplichtigen die niet
behoren tot de groep of groepen die hij heeft aangewezen (maar wel behoren tot
de doelgroepen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, Wi). Om te voorkomen dat
inburgeringsplichtigen die behoren tot de groep of groepen die het college
heeft aangewezen aan deze aanwijzing een recht gaan ontlenen op het krijgen van
een aanbod, bepaalt dit artikel dat het college aan de groepen die hij aanwijst
een inburgeringsvoorziening kan
aanbieden.
Artikel 4 De
samenstelling van de inburgeringsvoorziening
In de verordening dienen regels te worden gesteld met
betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening,
met in begrip van de totstandkoming en samenstelling van de
inburgeringsvoorziening (artikel 19, vijfde lid, onderdeel b, Wi).
In dit artikel worden de kaders vastgesteld
waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die
daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden
inburgeringsvoorziening samen te stellen.
In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het
college een passende inburgeringsvoorziening moet vaststellen. Bij het bepalen
van de passendheid van een inburgeringsvoorziening, kunnen de volgende factoren
een rol spelen:
-
De kennis van de inburgeringsplichtige van de Nederlandse
taal en de Nederlandse samenleving en zijn of haar leercapaciteit.
-
De maatschappelijke rol die de inburgeringsplichtige vervult
of gaat vervullen in de Nederlandse samenleving. Daarbij kan worden gedacht aan
het verrichten van betaalde arbeid of het opvoeden van kinderen.
-
De persoonlijke
situatie van de inburgeringsplichtige. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht
aan eventuele zorgtaken die de inburgeringsplichtige moet vervullen.
De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor
geestelijke bedienaren wordt geregeld bij ministeriële regeling. Gemeenten
hebben dus niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan
geestelijke bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven.
In geval van uitkeringsgerechtigde
inburgeringsplichtigen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling
ontvangen, kan het voordelen opleveren de inburgeringsvoorziening daarmee
te combineren. Uitgangspunt is wel, zo
blijkt uit artikel 19, vierde lid, van de wet, dat een aanbod voor een
inburgeringsvoorziening aan een uitkeringsgerechtigde inburgeringsplichtige
niet wordt gedaan, indien dat diens arbeidsinschakeling belemmert.
De Wet inburgering bepaalt dat de
inburgeringsvoorziening gecombineerd moet worden met een voorziening
gericht op arbeidsinschakeling (re-integratievoorziening) als een
inburgeringsvoorziening wordt aangeboden aan een inburgeringsplichtige die bijstandsgerechtigd
is of een uitkering ontvangt op grond van een andere socialezekerheidswet of
socialezekerheidsregeling én die verplicht is om arbeid te verkrijgen of
te aanvaarden (artikel 20, eerste lid, Wi). Indien in deze specifieke situatie
geen re-integratievoorziening wordt aangeboden, kan de gemeente derhalve geen
inburgeringsvoorziening aanbieden.
Stuk 54 II pag.
9.
Het college is verantwoordelijk voor het aanbieden
van de gecombineerde inburgeringsvoorziening (artikel 20, tweede lid, Wi). Het tweede lid van artikel 4 van de
verordening draagt het college op om er voor te zorgen dat de
inburgeringsvoorziening wordt afgestemd op de re-integratievoorziening.
Aangezien deze voorzieningen in het kader van de uitkeringsverstrekking op
grond van socialezekerheidswetten of –regelingen ook door andere partijen dan
het college (kunnen) worden verstrekt, zal het college afspraken moeten maken
met de verantwoordelijke uitvoerders van de socialezekerheidswet of –regeling:
het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), eigenrisicodragers
of overheidswerkgevers (artikel 21 Wi).
Het derde lid regelt de bijkomende faciliteiten die
het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan
inburgeringsplichtigen kan aanbieden. In de wet is geregeld waaruit een
inburgeringsvoorziening in ieder geval moet bestaan: een cursus die toe leidt
naar het inburgeringsexamen en het eenmaal kosteloos afleggen van dat examen
(artikel 19, derde lid, Wi). Voor asielgerechtigde inburgeringsplichtigen (oud-
én nieuwkomers) maakt ook maatschappelijke begeleiding een verplicht onderdeel
uit van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, zesde lid, Wi). Wat betreft de bijkomende faciliteiten die het
college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen
kan aanbieden, kan worden gedacht aan trajectbegeleiding of het (periodiek)
houden van voortgangsgesprekken met de inburgeringsplichtigen. Ook kan worden
gedacht aan een uitbreiding van de opleiding, bijvoorbeeld in de vorm van een
maatschappelijke stage.
Ten overvloede wordt gewezen op het feit dat het
inburgeringsexamen ook een praktijkdeel omvat, waarin de praktische
(taal)vaardigheden worden getoetst. Het is vanzelfsprekend dat bij de
samenstelling van de inburgeringsvoorziening ook rekening wordt gehouden met de
ontwikkeling van deze vaardigheden. Daarbij zal de inzet van duale trajecten
een belangrijke rol vervullen.
Artikel 5
Opleggen van verplichtingen
Dit artikel vormt de uitwerking van artikel 23, derde
lid, Wi dat bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de
rechten en plichten van de inburgeringsplichtige voor wie een
inburgeringsvoorziening is vastgesteld. Dit artikel delegeert de bevoegdheid
aan het college om de verplichtingen
die in het artikel worden genoemd aan inburgeringsplichtigen in het kader van
een inburgeringsvoorziening op te leggen. Het college legt in de beschikking
tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening deze verplichtingen vast.
Artikel 6 De
inning van de eigen bijdrage
In de verordening moeten regels worden gesteld die
betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage van de
inburgeringsplichtige door het college en de mogelijkheid van betaling in
termijnen (artikel 23, derde lid, Wi). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd
in de wet en bedraagt € 270. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur
worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, Wi).
In dit artikel van de verordening wordt geregeld dat
de inburgeringsplichtige het recht heeft de eigen bijdrage in een aantal
termijnen te betalen. In het beleidsplan wordt het maximaal aantal termijnen
vastgesteld waarin de inburgeringsplichtige de eigen bijdrage moet betalen.
Artikel 24, eerste lid, Wi maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene
bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met
deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden
vastgelegd in de beschikking tot toekenning van de inburgeringsvoorziening.
Stuk 54 II pag.
10.
Als de inburgeringsplichtige een uitkering van het
UWV ontvangt, kan het college het UWV verzoeken de eigen bijdrage te verrekenen
met of in te houden op de uitkering van het UWV (artikel 24, tweede lid, Wi).
In dit geval int het UWV de eigen bijdrage ten behoeve van de gemeente. Deze
wijze van verrekening geschiedt door het UWV en niet door de gemeente, en wordt
dus niet in deze verordening geregeld.
Het opleggen van een eigen bijdrage kan een drempel
betekenen voor het aanvaarden van het gemeentelijke aanbod. De wet biedt het
college echter geen mogelijkheden om van het opleggen van de eigen bijdrage af
te zien. In dit artikel wordt de mogelijkheid opengehouden om
inburgeringsplichtigen een premie te verstrekken.
Artikel 7 De
procedure van het doen van een aanbod
Dit artikel bevat enkele procedurele bepalingen die
er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt.
Dit is van belang omdat zo’n aanbod de start is van een procedure die – als het
goed is – leidt tot een besluit tot het toekennen van een
inburgeringsvoorziening. In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat
het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening aan de
inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet en dat het aanbod wordt
toegestuurd naar het adres waar de inburgeringsplichtige staat ingeschreven in
de GBA. Op deze wijze kan er geen onduidelijk ontstaan over het feit dat het
college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan.
Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten
hebben als de uiteindelijke beschikking (het tweede lid). Hierdoor kan de
instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de
beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening (die eenzijdig
door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud
hebben als het aanbod (het vierde lid).
De zorgvuldigheid van de procedure gebiedt dat als de
inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt of weigert, hij of zij dit
schriftelijk aan de gemeente meedeelt (het derde lid). Het meest praktisch is
dat deze schriftelijke mededeling geschiedt in de vorm van het laten
ondertekenen door de inburgeringsplichtige van een verklaring die door de
gemeente is opgesteld.
Het kan natuurlijk voorkomen dat een
inburgeringsplichtige aan de gemeente meldt dat hij wel een
inburgeringsvoorziening wil, maar dat hij gelet op zijn situatie bepaalde
wijzigingen aangebracht zou willen zien in het aanbod van de gemeente. Als de
gemeente hierop positief reageert, zal ze het gedane aanbod moeten aanpassen.
Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te
accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich
zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen.
Indien een inburgeringsplichtige het aanbod niet
accepteert ligt het voor de hand dat het college in een dergelijke situatie een
handhavingsbeschikking neemt: een besluit op grond van artikel 26 Wi waarmee de
inburgeringstermijn van start gaat waarbinnen de inburgeringsplichtige het
inburgeringsexamen moeten hebben behaald. In dat geval kan de gemeente de
inburgeringsplichtige actief handhaven door middel van boetes bij het niet
verschijnen of niet meewerken aan bijvoorbeeld voortgangsgesprekken en een
boete indien de vastgestelde termijn waarbinnen het inburgeringsexamen moet zijn
behaald niet wordt nageleefd.
Stuk 54 II pag.
11.
Artikel 8 De
inhoud van de beschikking
Het besluit tot het toekennen van een
inburgeringsvoorziening is een beschikking. Dit betekent dat de
inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en
beroep te gaan. In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval
in de beschikking moeten worden neergelegd.
In de beschikking zullen de toegekende
inburgeringsvoorziening en de daaraan verbonden rechten en plichten van de
inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden vermeld (onderdelen a en b). De
inburgeringsplichtige is verplicht zijn medewerking te verlenen aan de
uitvoering van de inburgeringsvoorziening (artikel 23, eerste lid, Wi).
Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de
inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder
andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt.
De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het
inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7, eerste
lid, Wi). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding
worden gemaakt (onderdeel c).
Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden
vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op
welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met
de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in artikel 6 van de verordening.
Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor
oudkomers. Indien het college een inburgeringsvoorziening vaststelt voor een
oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschikking ook de datum
opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start
gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 Wi). Binnen vijf jaar ná deze
datum moet de betreffende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. Het
college kan zelf bepalen wanneer de termijn van handhaving van de
inburgeringsplicht van start gaat. Het ligt voor de hand om deze termijn direct
te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan de datum waarop de
inburgerings- voorziening van start gaat). De precieze datum waarop de
inburgeringsvoorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het
moment dat deze wordt toegekend.
Bovendien past het vaststellen van een datum van
aanvang van handhaving van de inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment
waarop met de inburgeringsvoorziening kan worden begonnen bij het uitgangspunt
van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer inburgeringsplichtig is en
in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het behalen van het
inburgeringsexamen.
Artikel 9 Afstemming van de hoogte van de boete
Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke
boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze
aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij
zonodig ook rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is
gepleegd (artikel 38, tweede lid, Wi). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke
op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan welke boete passend is, gelet
op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.
Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt afgezien als elke vorm
van verwijtbaarheid ontbreekt. Te denken valt aan situaties waarbij de
inburgeringsplichtige door overmacht niet in staat is geweest een of meer
verplichtingen op grond van deze wet en/of verordening na te komen.
De afstemming geldt zowel voor de eerste oplegging
als bedoeld in artikel 10, als voor de recidive als bedoeld in artikel 11
Stuk 54 II pag.
12.
Artikel 10 De
hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen
Artikel 35 Wi draagt de gemeenteraad op bij
verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de
verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
In artikel 34 Wi zijn voor de verschillende
overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd, welke op
de peildatum 1 januari 2007 neerkomen op:
1. € 250,-
voor het verlenen van geen of onvoldoende medewerking aan het
inburgeringsonderzoek, zoals bedoeld in artikel 25, vierde lid Wi;
2.
€ 500,- voor het verlenen van geen of onvoldoende
medewerking aan de uitvoering van de vastgestelde inburgeringsvoorziening,
zoals bedoeld in artikel 23, eerste lid Wi, of de krachtens artikel 23, derde
lid Wi, gestelde regels m.b.t. de inning van de eigen bijdrage;
3.
€ 500,- voor het niet naleven van de wettelijke
inburgeringstermijn zoals bedoeld in
artikel 7, eerste lid Wi, of binnen de door het college op grond van
artikel 31, tweede lid, onderdeel a van de wet verlengde termijn;
In dit artikel wordt bij de berekening van de hoogte van de bestuurlijke
boete uitgegaan van de feitelijk van toepassing zijnde bijstandsnorm. Hieronder
wordt verstaan: de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of
verlaging en inclusief vakantietoeslag.
De hoogte van de opgelegde boete
wordt steeds begrensd door het van toepassing zijnde wettelijke maximum uit
artikel 34 WI.
In het kader van een de uitvoering van een
gecombineerde re-integratie- en
inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging
(bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken)
zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete in het
kader van de Wi als voor het verlagen van de bijstand (een maatregel op grond
van artikel 18, tweede lid, Wet werk en bijstand) of het opleggen van een boete
of maatregel op grond van een andere sociale zekerheidswet of – regeling.
Artikel 37 Wi bevat een regeling voor deze samenloop. In dit artikel wordt
bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan
opleggen.
Om te garanderen dat inburgeringsplichtigen zonder
bijstandsuitkering dezelfde sanctie krijgen als inburgeringsplichtigen met een
bijstandsuitkering, is er voor gekozen de hoogte van de verschillende boetes
zoveel mogelijk gelijk te stellen aan het bedrag van de verlaging van de
bijstand zoals geregeld in de Maatregelenverordening Wet werk en bijstand.
Artikel 11
Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij
herhaling van de overtreding binnen twaalf maanden een hogere boete op te
leggen dan op grond van artikel 10 mogelijk is.
De verhoogde boetebedragen ingeval van herhaling van
de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in
artikel 34 Wi worden genoemd, welke op de peildatum 1 januari 2007 neerkomen
op:
1.
€ 250,- voor het verlenen van geen of onvoldoende
medewerking aan het inburgeringsonderzoek, zoals bedoeld in artikel 25, vierde
lid Wi;
2.
€ 500,- voor het verlenen van geen of onvoldoende
medewerking aan de uitvoering van de vastgestelde inburgeringsvoorziening,
zoals bedoeld in artikel 23, eerste lid Wi, of de krachtens artikel 23, derde
lid Wi, gestelde regels m.b.t. de inning van de eigen bijdrage;
3.
€ 1000,- voor het niet behalen van het inburgeringsexamen
binnen de bij of krachtens de artikelen 32 en 33 Wi gestelde
inburgeringstermijnen.
Stuk 54 II pag.13.
Om te kunnen spreken van een herhaling van een
overtreding, moeten de overtredingen zich wel binnen een bepaalde tijdspanne
voordoen.
Als de inburgeringsplichtige niet binnen de voor hem geldende termijn
het inburgeringsexamen heeft behaald, dan legt het college hem een bestuurlijke
boete op. De maximumboete die kan worden opgelegd, is neergelegd in artikel 10,
derde lid, van de verordening. Op grond van artikel 32 Wi moet het college in
de boetebeschikking een nieuwe termijn vaststellen waarbinnen de
inburgeringsplichtige alsnog het inburgeringsexamen moet behalen. Als de
inburgeringsplichtige ook binnen deze nieuwe termijn het inburgeringsexamen
niet heeft behaald, maakt het derde lid van artikel 11 het mogelijk dat het
college een hogere boete vaststelt. Het wettelijk maximum bedraagt € 1000
(artikel 34, onderdeel d, Wi). Ook in dat geval zal in de boetebeschikking een
nieuwe termijn moeten worden opgenomen waarbinnen de inburgeringsplichtige het
inburgeringsexamen moet behalen.
Artikel 12 Beleidsplan
Er is gekozen voor een periodiek door de raad vast te
stellen beleidsplan. In dit beleidsplan wordt vastgelegd binnen welke kaders
het college uitvoering geeft aan de Wi. Er wordt genoemd welke onderwerpen in
het beleidsplan verder worden uitgewerkt, het betreft hier geen limitatieve
opsomming.
De gemeente kan middels het beleidsplan of in de
begroting een verdeling maken van de middelen over de verschillende
voorzieningen. Het ontbreken van financiële middelen kan reden zijn om af te
zien van een aanbod aan de doelgroepen, zoals bedoeld in artikel 3, aan wie het
college een inburgeringsvoorziening kan aanbieden. Dit geldt niet voor
de doelgroepen aan wie de gemeente verplicht is een voorziening aan te
bieden (asielgerechtigde nieuw- en oudkomers en geestelijk bedienaren). De
gemeente dient in dat geval na te gaan welke andere of goedkopere alternatieven
beschikbaar zijn, waar naartoe kan worden uitgeweken.
Het college zal binnen de in het beleidsplan gestelde
kaders gedurende een aantal jaren doelgroepen moeten kunnen aanwijzen die bij
voorrang een inburgeringsvoorziening krijgen aangeboden. Op dit moment is er
geen duidelijk zicht op de precieze omvang van deze doelgroepen. Te strenge
criteria kunnen leiden tot het niet
benutten van de beschikbare middelen voor het aanbieden van
inburgeringsvoorzieningen. Middels het beleidsplan wordt voorkomen dat de
verordening op dit onderdeel steeds opnieuw moet worden gewijzigd. Tevens kan
de raad de ontwikkelingen rond de inburgering op deze manier op de voet volgen
en controleren of met het door het college vastgestelde beleid sprake is van
een evenwichtige verdeling van aandacht, voorzieningen en financiën over de
verschillende prioritaire doelgroepen en subdoelgroepen.
Artikel 13 Beleidsverslag
Door periodiek verantwoording af te leggen aan de
gemeenteraad over de resultaten van eerder voorgenomen beleid, ontstaat een
voortdurend toetsingskader van de effecten van beleid en kan waar nodig tijdig
worden bijgesteld, verruimd of juist beperkt, al naar gelang de uitkomsten.
Artikel 14 bevoegdheid college
Dit artikel spreekt voor zich
Stuk 54 II pag.
14.
Artikel 15
Inwerkingtreding
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 16
Citeertitel
Dit artikel spreekt voor zich.