Stuk 18 I Delft, 20 februari 1996.
Onderwerp: premieverordening.
Aan de gemeenteraad.
Geachte dames en heren,
Per 1 januari 1996 is de nieuwe Algemene bijstandswet in werking getreden. Op grond van artikel 111, derde lid van deze wet, is de gemeente gehouden haar beleid inzake het verstrekken van premies bij werkaanvaarding in een verordening vast te leggen.
In de vergadering van 29 september 1994 heeft de commissie zorg en milieu ingestemd met de hoofdlijnen van dit beleid.
In de vergadering van 8 februari 1996 heeft de commissie zorg en milieu ingestemd met de bijgaande verordening.
Wij stellen u voor, in overeenstemming met het advies van de commissie zorg en milieu van 29 september 1994 en 8 februari 1996, in te stemmen met de bijgaande verordening premiebeleid ter bevordering van de zelfstandige bestaansvoorziening.
Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van Delft,
H.V. van Walsum ,burgemeester
U. Sijtema ,secretaris
Stuk 18 II
De raad der gemeente Delft;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 februari 1996;
gelet op artikel 111, derde lid van de nieuwe Algemene bijstandswet;
b e s l u i t :
in te stemmen met het in de bijgaande verordening vastgestelde beleid inzake regels waarin wordt aangegeven welke groepen aanspraak kunnen maken op een premie in verband met het aanvaarden van een dienstbetrekking met een loon dat lager is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 februari 1996
burgemeester
secretaris
Stuk 18 III
De raad van de gemeente Delft,
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 februari 1996;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 29 september 1994;
gelet op de Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing, Stb. 16 december 1993, nr 682, de Algemene bijstandswet, Stb. 12 april 1995, nr 200, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers, Stb 12 april 1995, nr 200, en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, Stb. 12 april 1995, nr 200;
overwegende dat de gemeenteraad, op grond van artikel 111, derde lid van de nieuwe Algemene bijstandswet, regels dient vast te stellen waarin wordt aangegeven welke groepen aanspraak kunnen maken op een premie in verband met aanvaarding van een dienstbetrekking met een loon dat lager is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, en welke criteria hieraan ten grondslag liggen;
b e s l u i t
vast te stellen: de Verordening premiebeleid ter bevordering van de zelfstandige bestaans- voorziening
Hoofdstuk 1: Algemene Bepalingen.
Artikel 1. Begripsomschrijving
In deze verordening wordt verstaan onder:
a. alleenstaande ouder: de ongehuwde die de volledige zorg heeft voor een of meer tot zijn last komende kinderen en geen gezamenlijke huishou- ding voert, tenzij het betreft een bloedverwant in de eerste graad.
b. ten laste komend kind: het kind, jonger dan 18 jaar, voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken.
c. belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrok- ken.
d. netto loon: het loon dat een werknemer heeft ontvangen na aftrek van de daarvan in te houden loonbelasting, premies volksverzekerin- gen, premies werknemersverzekeringen en het werknemers- aandeel ziekenfondspremie.
e. dienstbetrekking: een arbeidsovereenkomst ingevolge het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van arbeidsovereenkomsten voortvloeiend uit de Kaderwet integratie werkgelegenheidsmaatregelen (WIW).
f. langdurig werkloze: de belanghebbende van 27 jaar of ouder, die gedurende een periode van ten minste twee jaar aaneengesloten een (aanvul- lende) uitkering heeft ontvangen, en gedurende dezelfde peri- ode onafgebroken bij het arbeidsbureau als werkzoekende is ingeschreven.
g. incentive-premie: een financiële beloning wegens het aanvaarden van een reguliere dienstbetrekking, tegen een netto loon dat lager is dan de van toepassing zijnde uitkeringsnorm, waardoor de uitkering ingevolge een der wetten wordt verminderd.
h. uitkeringsnorm: voor belanghebbenden die een uitkering ontvangen krachtens de Algemene bijstandswet: de van toepassing zijnde netto uitkering, bestaande uit de som van de landelijke bijstands- norm, vermeerderd met de eventueel van toepassing zijnde gemeentelijke toeslag en/of verminderd met een verlaging op grond van de bijstandsverordening, waarbij geen rekening wordt gehouden met een korting op de uitkering in verband met inkomsten en/of sanctie.
Voor belanghebbenden die een uitkering ontvangen
krachtens de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers (IOAW) of de Wet inko- mensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) is dit de uitkeringsnorm die zij zouden ontvangen wanneer zij een uitkering op basis van de Abw ontvangen.
Hoofdstuk 2: Doelgroep.
artikel 2 Doelgroep voor het verstrekken van een incentive premie
Burgemeester en wethouders kunnen een incentive-premie verstrekken aan:
a. de uitkeringsgerechtigde die op 30 september 1994 een uitkering ingevolge een der wetten ontving met toepassing van artikel 11 van het Bijstandsbesluit Landelijke Normering (oud) en voor wie de periode bedoeld in lid 1 of 5 van dat artikel nog niet is verstreken.
b. de langdurige werkloze die na 1 oktober 1994 een netto inkomen uit een dienstbe- trekking verwerft dat lager ligt dan de van toepassing zijnde uitkeringsnorm.
c. de alleenstaande ouder waarvan het jongste ten laste komend kind jonger is dan 12 jaar, die na 1 oktober 1994 een netto inkomen uit een dienstbetrekking verwerft dat lager ligt dan de van toepassing zijnde uitkeringsnorm.
Hoofdstuk 3: Duur van de verstrekking.
artikel 3
De duur van de premieverstrekking.1. De incentive premie wordt verstrekt:
a. aan de belanghebbende die aanspraak kan maken op een incentive premie op basis van artikel 2, sub a,: gedurende de resterende periode zoals bedoeld in artikel 11, lid 1 of 5, van het Bijstandsbesluit Landelijke Nor- mering (oud).
b. aan de belanghebbende die aanspraak kan maken op een incentive-premie op basis van artikel 2, sub b en c,: gedurende de periode dat inkomsten uit een dienstbetrekking worden genoten tegen een inkomen lager dan de uitkeringsnorm, doch maximaal tot een periode van 24 maanden, na het aanvaarden van de bedoelde dienstbetrekking.
2. in afwijking van het gestelde onder lid 1, sub b, wordt de periode voor die belanghebbende die aanspraak kan maken op een incentive-premie op basis van artikel 2, sub b, en die op het moment van het aanvaarden van de dienstbetrek- king, tegen een inkomen lager dan de uitkeringsnorm, ouder is dan 55 jaar, verlengd zolang de bedoelde dienstbetrekking gecontinueerd wordt, doch maximaal totdat belanghebbende 65 jaar wordt.
3. in afwijking van het gestelde onder lid 1, sub b wordt voor de belanghebbende die aanspraak kan maken op een incentive-premie op basis van artikel 2, sub c, de periode waarover een incentive-premie wordt verstrekt verlengd zolang inkomsten uit een dienstbetrekking worden genoten tegen een inkomen lager dan de uitke- ringsnorm, maar maximaal totdat het jongste ten laste komend kind de leeftijd van 12 jaar bereikt.
artikel 4
BeëindigingDe betaling van de premie wordt beëindigd op het moment:
a. dat de periode van premieverstrekking, zoals genoemd in artikel 3 is verstreken.
b. dat de belanghebbende een netto inkomen verdient dat hoger is dan de van toepassing zijnde uitkeringsnorm.
c. dat de belanghebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt.
d. dat de belanghebbende de bedoelde dienstbetrekking heeft beëindigd.
e. dat de uitkering van betrokkene om andere redenen wordt beëindigd.
Hoofdstuk 4: De betaalbaarstelling en de hoogte van de premie.
artikel 5 Betaalbaarstelling
1. Burgemeester en wethouders nemen binnen 4 weken na de datum van ontvangst van de inkomstenverklaring een besluit omtrent het verstrekken van de premie.
2. De uitkeringsgerechtigde is verplicht burgemeester en wethouders onmiddellijk mededeling te doen van de feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn voor de uitvoering van deze verordening onder overlegging van bewijsstukken.
artikel 6 Fraude en misbruik
Indien wordt geconstateerd dat belanghebbende inkomsten (geheel of gedeeltelijk) heeft verzwegen, wordt achteraf geen premie toegekend op basis van de verzwegen inkomsten.
artikel 7
De hoogte van de premie1. De premie bedraagt voor de uitkeringsgerechtigden die aanspraak kunnen maken op een incentive premie op basis van artikel 2, sub a, een bedrag gelijk aan het bedrag dat op grond van artikel 11 BLN (oud) aan verdiensten mocht worden behouden, met dit verschil dat van dit bedrag wordt ingehouden de loonbelasting, premies volksverzekeringen, premies werknemersverzekeringen en het werkne- mersaandeel ziekenfonds.
2. In afwijking van het eerste lid wordt de premie voor deze uitkeringsgerechtigden, wanneer de regeling zoals bedoeld in lid 3 en lid 4 van dit artikel financieel aantrekkelijker is, vastgesteld op het bedrag zoals dat van toepassing is onder lid 3 en 4 van dit artikel.
3. Voor de uitkeringsgerechtigden die aanspraak kunnen maken op een incentive regeling op basis van artikel 2, sub b en c, wordt de premie vastgesteld op een bedrag gelijk aan de netto verdiensten, rekening houdend met het in lid 4 van dit artikel genoemde maximumbedrag.
4. De incentive-premie zoals bedoeld in lid 1 tot en met 3 van dit artikel bedraagt in alle gevallen maximaal 10% van de van toepassing zijnde uitkeringsnorm.
Hoofdstuk 5: Ten onrechte betaalde premies.
artikel 8
Ten onrechte verstrekte incentive-premiesIndien een incentive-premie ten onrechte is verstrekt aan een belanghebbende, dan wel aan een ander, zal de premie in ieder geval in de volgende gevallen worden teruggevor- derd
a. wanneer de premie is verstrekt op grond van door belanghebbende verstrekte onvolledige of onjuiste informatie,
b. wanneer de premie geheel of gedeeltelijk ten onrechte is verstrekt en de belang- hebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen,
c. wanneer belanghebbende achteraf de beschikking krijgt over inkomsten of vermo- gen, zodanig dat daarmee het recht op een uitkering krachtens de Abw, IOAW of IOAZ over de betreffende periode is komen te vervallen.
Hoofdstuk 6: Slotbepalingen.
artikel 9
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de belangheb- bende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de veror- dening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 10
1. Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 9.
2. Burgemeester en wethouders kunnen deze bevoegdheid mandateren aan gemeen- teambtenaren.
Artikel 11
Deze verordening kan worden aangehaald als: de premie-verordening.
Artikel 12
Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van bekendma- king.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 februari 1996.
burgemeester
secretaris,
ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 111, derde lid, van de nieuwe Algemene bijstandswet luidt:
Indien burgemeester en wethouders premies verstrekken voor het aanvaarden of behouden van arbeid en voor het voltooien van scholing op opleiding, vindt de verlening daarvan plaats op grond van regels die door het gemeentebestuur bij verordening worden vastge- steld.
De hoofdpunten van het beleid betreffende het verlenen van incentive-premies zijn in september 1994 reeds behandeld in de raadscommissie Zorg en Milieu. De verordening is een nadere uitwerking van het toen vastgestelde beleid.
Artikel 1
De begrippen die in de verordening worden gebruikt hebben, voor zover mogelijk, een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de Abw.
a. Alleenstaande ouder
Alleen degene die als alleenstaande de volledige zorg voor een of meer tot zijn last komende kinderen (kind jonger dan 18 jaar) heeft, kan als alleenstaande ouder worden aangemerkt.
b. Ten laste komend kind
Onder het "ten laste komend kind" wordt het kind jonger dan 18 jaar verstaan voor wie de alleenstaande ouder of de gehuwde aanspraak op kinderbijslag kan maken. Hierbij geldt dat het kind wel in Nederland moet wonen.
c. Belanghebbende
Onder belanghebbende wordt verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het geval van gehuwden zijn beide echtgenoten belangheb- bende; beiden hebben een rechtstreeks belang bij een besluit van burgemeester en wethouders inzake de verlening van bijstand. De overige leden van een gezin die onder de gezinsbijstand vallen, hebben geen afzonderlijk opeisbaar recht op bijstand. Zij kunnen dan ook niet als belanghebbende worden aangemerkt.
d. Netto loon.
Het netto loon is het bedrag dat de belanghebbende ontvangt als betaling voor zijn inspanningen bij een werkgever. Het netto loon is het bruto loon, onder aftrek van alle wettelijke verplichte inhoudingen zoals loonbelasting en de premies volksver- zekeringen, de premies werknemersverzekering en het werknemersaandeel ziekenfonds.
In ieder geval zal beoordeeld worden of betrokkene inderdaad het juiste bedrag aan netto inkomsten ontvangt. Hierbij moet met name gedacht worden aan een controle op uitbetaling van ten minste het minimumloon en toepassing van de juiste tariefgroep voor de loonbelasting.
Buiten beschouwing blijft, in ieder geval voor wat betreft de vaststelling van een incentive-premie, het vakantiegeld zoals dit wordt opgespaard gedurende het jaar.
Wettelijk is ook voorgeschreven dat geen rekening mag worden gehouden met kosten die de belanghebbende moet maken om deze arbeid te kunnen verwerven, de zgn verwervingskosten. Bepaalde verwervingskosten kunnen middels de bijzondere bijstand vergoed worden. Dit laatste geldt met name voor de kosten van noodzakelijke kinderopvang.
e. Dienstbetrekking.
Hieronder worden verstaan alle arbeidsovereenkomsten van bepaalde of onbepaal- de duur. Wel wordt hierbij een uitzondering gemaakt voor al die arbeidsovereen- komsten die worden gesloten op basis van de Kaderwet integratie werkgelegen- heidsmaatregelen (WIW), zoals de banenpoolregeling, jeugdwerkgarantiewet, en de zgn. Melkert-banen.
f. Langdurig werkloze.
De langdurig werkloze is de werkloze van 27 jaar en ouder, die ten minste twee jaar onafgebroken werkloos is. Onder onafgebroken wordt ook verstaan een korte onderbreking van de werkloosheid. Deze onderbreking moet dan korter zijn dan de periode waarin nieuwe recht wordt opgebouwd voor een uitkering krachtens de werkloosheidswet (WW).
g. Incentive-premie.
Een dergelijke premie wordt verstrekt als aanmoediging en stimulering voor het aanvaarden van een (deeltijd) dienstbetrekking tegen een loon dat lager is dan de van toepassing zijnde uitkeringsnorm.
Van de premie die de gemeente verstrekt als beloning voor het aanvaarden van een dienstbetrekking moet, op grond van artikel 2 van de wet op de loonbelasting 1964, normaal loonbelasting en premies worden ingehouden.
h. Uitkeringsnorm.
In de Abw is een volstrekt nieuwe systematiek van uitkeringsnormen geïntroduceerd. In ieder geval een duidelijk andere systematiek dan die toen de huidige incentive-regeling werd ontworpen. Met ingang van 1-1-1996 wordt onder uitkeringsnorm verstaan de som van de landelijke basisnorm en de (eventuele) gemeentelijke toeslag en verminderd met mogelijke verlagingen, zoals deze worden beschreven in de bijstandsveror- dening.
Geen rekening wordt gehouden met andere verlagingen, zoals die het gevolg zijn van de verrekening van inkomsten of getroffen sancties.
Artikel 2
In recente onderzoeken werd geconstateerd dat de tot voor kort bestaande vrijlatings- regeling niet goed werkte als instrument om deelname aan reguliere arbeid te stimuleren.
In bepaalde gevallen zou het zelfs een ontmoedigend effect hebben.Dit komt door het zgn. knikprobleem; de combinatie van een uitkering met een vrij te laten bedrag levert meer inkomen op dan een volledige betrekking tegen het minimumloon.
De regering koos er daarom voor de vrijlatingsregeling af te schaffen. De gemeenten kregen een budget om zelf een incentive beleid te voeren dat beter aan zou sluiten bij de lokale omstandigheden.
De gemeente Delft heeft er voor gekozen om voor een beperkte groep uitkeringsge- rechtigden toch een soort vrijlating van verdiensten aan te houden, zij het dat dit in de vorm van een premie is. De doelgroep voor dit beleid bestaat uit een drietal catego- rieën die benoemd zijn in artikel 2.
Lid 1.
De periode waarover een gedeeltelijke vrijlating van verdiensten werd toegekend, zoals deze werd verwoord in artikel 11 van het Bijstandsbesluit Landelijke Normering (BLN), bedroeg twee jaar. Deze termijn kon in individuele gevallen worden verlengd. Dit werd cliënten per beschikking medegedeeld.
Voor een deel van de cliënten is op dit moment deze termijn nog niet verstreken.
De eerste categorie van de doelgroep bestaat dus uit die cliënten voor wie deze toegekende vrijlatingstermijn nog niet is verstreken.
Lid 2.
Voor bepaalde groepen die langdurig van de arbeidsmarkt afgesloten zijn is een financiële stimulans een extra aanmoediging om een part-time dienstbetrekking te aanvaarden. Op deze wijze wordt weer aansluiting verkregen met de arbeidsmarkt, wat op termijn mogelijk kan leiden tot een verdere onafhankelijkheid van uitkeringen. De tweede categorie van de doelgroep bestaat dan ook uit oudere langdurig werklozen. Hierbij werden de volgende criteria geformuleerd:
1. de belanghebbende moet ten minste 27 jaar oud zijn,
2. de belanghebbende moet ten minste twee jaar werkloos zijn, en dus als zodanig geregistreerd staan bij het arbeidsbureau,
3. en de belanghebbende moet gedurende deze periode onafgebroken een uitkering hebben ontvangen in verband met deze werkloosheid. Voor wat wordt verstaan onder onafgebroken wordt verwezen naar de toelichting van art 1, sub h.
Lid 3.
Voor bepaalde groepen is een gedeeltelijke vrijlating van inkomsten toch een prikkel om een dienstbetrekking te aanvaarden. Zeker voor die groepen die duidelijk extra inspannin- gen moeten doen voor het verkrijgen en behouden van deze dienstbetrekking.
Met name wordt hierbij gedacht aan alleenstaande ouders met jonge kinderen. Om aan te geven wat verstaan moet worden onder jonge kinderen wordt hierbij voor toepassing van deze incentive-regeling het volgende criterium gehanteerd.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een incentive-premie moet het jongste ten laste komende kind jonger zijn dan twaalf jaar.
De derde categorie van de doelgroep bestaat derhalve uit alleenstaande ouders van wie het jongste ten laste komende kind de leeftijd van twaalf jaar nog niet heeft bereikt.
Artikel 3.
De premie wordt maandelijks verstrekt na het inleveren van het inkomstenbriefje door belanghebbende. Bij de vaststelling van de maximale duur van de premieverstrekking is aansluiting gezocht bij de vroegere vrijlatingsregeling, zoals deze bestond in het Bijstands- besluit Landelijke Normering.
Lid 1, sub a.
Een van de uitgangspunten van de nota decentralisatie vrijlatingsbepalingen was dat verworven rechten zoveel mogelijk moesten worden gegarandeerd.
Vastgesteld werd dan ook dat de groep belanghebbenden, die in de oude regeling gebruik konden maken van een gedeeltelijke vrijlating van inkomsten, in ieder geval gedurende de nog resterende periode recht zou kunnen doen gelden op een premie.
Met andere woorden: de belanghebbende die overeenkomstig de oude regeling 6 maanden een gedeeltelijke vrijlating heeft ontvangen kan gedurende een periode van nog 18 maanden aanspraak maken op een premie op basis van deze nieuwe regeling.
Lid 1, sub b.
Voor elke belanghebbende, die behoort tot de doelgroep van artikel 2 onder b of c, die na het inwerkingtreden van het incentive beleid, 1 oktober 1994, een dienstbetrekking aanvaardt, met inkomsten die lager zijn dan de van toepassing zijnde norm, wordt gedu- rende een periode van maximaal 24 maanden een premie verstrekt.
Lid 2.
De langdurig werkloze die ouder is dan 55 jaar heeft in de praktijk nauwelijks kansen op de arbeidsmarkt. In die gevallen waarin een dergelijke cliënt er toch in slaagt een dienstbetrekking te vinden, is besloten om de duur van de premieverstrekking te verlen- gen.
Voor die langdurig werkloze kan de verstrekking van de premie doorgaan totdat men 65 jaar wordt.
Lid 3.
Alleenstaande ouders met jongere kinderen moeten zich vaak meer inspanningen ge- troosten om een dienstbetrekking te aanvaarden of te behouden.
De periode waarover de premieverstrekking plaatsvindt kan voor deze groep belang- hebbenden, na afloop van de normale periode van twee jaar, verlengd worden tot het moment waarop het jongste ten laste komend kind 12 jaar wordt.
Artikel 4.
De verstrekking van premie wordt, zolang aan de voorwaarden wordt voldaan maandelijks voortgezet. De verstrekking van de premie wordt beëindigd wanneer:
a. de periode waarover het recht bestond op een verstrekking van de premie zoals bedoeld in artikel 3 is beëindigd.
b. belanghebbende een netto inkomen heeft dat hoger is dan de van toepassing zijnde uitkering. Op dat moment kan belanghebbende niet langer als werkloos beoordeeld worden en zal ook niet langer een uitkering worden verstrekt. Vanaf dat moment wordt dus niet langer voldaan aan een van de voorwaarden.
c. belanghebbende de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. Vanaf dat moment is betrokkene ook niet langer als werkloos te beoordelen. Vanaf dat moment bestaat er geen recht meer op een uitkering in verband met werkloosheid, maar op een uitkering op basis van ouderdom (AOW).
d. belanghebbende zijn dienstbetrekking heeft beëindigd. Vanaf dat moment zijn er geen inkomsten meer uit een dienstbetrekking en wordt niet langer voldaan aan een van de noodzakelijke voorwaarden.
e. de uitkering van betrokkene om andere redenen wordt beëindigd. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan de beëindiging van de uitkering in verband met het verkrijgen van vermogen of door verhuizi- gingen naar andere gemeenten. Belanghebbenden worden altijd middels een beschikking op de hoogte gebracht omtrent de beëindiging van de verstrekking van een incentive-premie.
Artikel 5.
Lid 1.
Cliënten zijn verplicht maandelijks een inkomstenverklaring in te leveren. Aan de hand van deze verklaring wordt beoordeeld of er recht bestaat op een premie. Een besluit over het verstrekken van een premie wordt genomen binnen 4 weken nadat belanghebbende zijn inkomstenverklaring heeft ingeleverd. De betaling van de premie zal plaatsvinden tegelijk met de uitkering.
De betaalbaarstelling van de premie vindt plaats zonder dat de belanghebbende hiervoor een afzonderlijke aanvraag moet indienen.
Belanghebbende wordt middels een beschikking op de hoogte gesteld van de toekenning van een incentive-premie.
Lid 2.
Om te beoordelen of er recht bestaat op een premie is de belanghebbende ten allen tijde verplicht om de noodzakelijke informatie te verstrekken. Indien mogelijk zullen ook bewijsstukken zoals loonstroken en arbeidsovereenkomsten getoond moeten worden.
Artikel 6.
Situaties doen zich voor dat belanghebbenden inkomsten geheel of gedeeltelijk verzwij- gen. Wanneer dit wordt geconstateerd zal een vordering aangemaakt moeten worden voor het ten onrechte ontvangen bijstandsbedrag.
In deze situaties wordt niet achteraf alsnog een incentive-premie toegekend of verhoogd. Dit sluit aan bij de jurisprudentie zoals deze voorheen bestond bij de toepassing van de voormalige vrijlatingsregeling.
Artikel 7.
De te verstrekken premie is geen bijstand. Financiering van deze premie vindt niet plaats in het kader van de bijstandswet. De vergoeding die het rijk aan de gemeente verstrekt, gaat via het fonds sociale vernieuwing. Dit is fundamenteel anders dan de oude regeling.
Dit maakt ook voor cliënten een duidelijk verschil, want de door de gemeente te verstrekken premies in verband met arbeid zijn belast volgens de wet op de loonbelasting. Met andere woorden: van de premies die worden verstrekt moet de gemeente loonbelasting en premies volks- en werknemersverzekeringen inhouden. Aan het eind van het jaar zullen dan ook voor de verstrekte bedragen, de ingehouden belasting en premies jaaropgaven verzonden worden.
Lid 1.
Voor alle belanghebbenden die op basis van de oude regeling een deel van hun inkomsten mochten behouden werd vastgesteld dat verworven rechten zoveel mogelijk werden gegarandeerd. Voor wat betreft de duur van de regeling werd dit volledig geregeld.
Voor wat betreft de hoogte van de premie kon dit niet volledig worden geregeld. Dit heeft te maken met de af te dragen belastingen en premies. Voor deze groep cliënten geldt dat het bedrag dat zij voorheen netto van hun verdiensten mochten behouden, in de nieuwe regeling het bruto-bedrag is waar zij aan premie recht op hebben. Het netto bedrag dat men aan incentive-premie ontvangt, is dus lager dan wat men voorheen van de inkomsten mocht behouden.
Lid 2.
Vastgesteld werd wel dat ingeval een belanghebbende niet alleen op basis van de oude BLN-bepalingen (art 2, sub a), maar ook op basis van de criteria van de nieuwe regeling (art 2, sub b of c) aan de voorwaarden voldoet, een premie verstrekt zal worden op basis van de nieuwe incentive-regeling wanneer de oude regeling van gedeeltelijke vrijlating van inkomsten voor een belanghebbende financieel ongunstiger is dan de nieuwe regeling, .
Dit is het geval bij cliënten die relatief geringe verdiensten hebben (minder dan 10% van de uitkeringsnorm).
Lid 3.
Voor de overige belanghebbenden geldt dat het netto bedrag dat men aan premie zal ontvangen, gelijk zal zijn aan het bedrag van hun netto verdiensten.
Er is wel een maximum gesteld aan het bedrag van de premie (zie het derde lid van dit artikel).
Lid 4.
Het maximumbedrag aan premie wordt vastgesteld om maximaal 10% van de van toepassing zijn norm met de gemeentelijke toeslag alsmede de verlagingen zoals vastge- steld in de bijstandsverordening.
Artikel 8.
Premies die ten onrechte worden verstrekt dienen te worden terugbetaald. In het artikel zijn een drietal criteria opgenomen voor de terugvordering.
In ieder geval zullen premies worden teruggevorderd die verstrekt zijn op basis van onjuiste of onvolledige informatie.
Ook zullen premies worden teruggevorderd indien deze geheel of gedeeltelijk ten onrechte zijn verstrekt en wanneer belanghebbende dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen.
Tot slot zullen ook premies worden teruggevorderd indien belanghebbende achteraf alsnog inkomsten ter beschikking krijgt, welke in totaal de bijstandsnorm overschrijden. Ook als achteraf vermogen beschikbaar komt boven de Abw-vrijlatingsnorm, waarop al aanspraak bestond ten tijde van de premieverstrekking, zullen de verstrekte premies worden teruggevorderd.
Niet teruggevorderd worden incentive-premies die een aantoonbaar gevolg zijn van fouten van de Dienst Maatschappelijke Zorg, tenzij betrokkene dit redelijkerwijs kon begrijpen.
De te verstrekken premies zijn geen bijstandsgelden, zodat de in de bijstandswet aangege- ven mogelijkheden en procedures met betrekking tot verhaal en terugvordering niet van toepassing zijn.
Daarom zal voor terugvordering van ten onrechte verstrekte premies in het kader van dit beleid, een beroep moeten worden gedaan op hetgeen bepaald is in het Burgerlijk Wetboek omtrent onverschuldigde betaling.
Artikel 9.
Artikel 9 bepaalt dat burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende kunnen afwijken van de bepaling van deze verordening, zo nodig na het inwinnen van advies.
Dit afwijken kan uiteraard alleen maar ten gunste van de betrokken belanghebbende, en nimmer ten nadele. Verder is met nadruk vermeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als uitzondering en niet als regel. De gemeente zal in verband met precedentwerking duidelijk moeten aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.
Artikel 10.
Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het bepaalde in deze verordening betreffende de uitvoering van een incentive-beleid.
Burgemeester en wethouders kunnen deze bevoegdheid mandateren aan ambtenaren van de Dienst Maatschappelijke Zorg.
Artikel 12.
Deze verordening treedt in werking direct na publikatie in de Stadskrant. Deze publikatie zal zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de verordening in de gemeenteraad plaatsvinden.