A C H T S T E   V E R G A D E R I N G

 

 

 

 

op donderdag 25 september 2003 om 19.00 uur in het stadhuis.

 

 

Overzicht van de verhandelde punten.

 

 

                                                                                                                           Stuknr.  Pagnr.

 

 

164. Opening en mededelingen                                                                                                2

165. Instelling van een commissie geloofsbrieven ten behoeve van

        het onderzoek van de geloofsbrieven met bijbehorende stukken

        van de nieuw te benoemen raadsleden in de vacatures van de

        heren H.P. Fruyt van Hertog, D.A. Meuleman en J.A. Vondeling                               162      2

166. Behandeling van de Programmabegroting 2004-2007.

        Voorstel:

-          vaststellen van de Programmabegroting 2004-2007;

-          de Programmabegroting 2004-2007 te hanteren als leidraad

voor het te voeren beleid;

-          in te stemmen met het in het jaar 2004 ten uitvoer brengen

van de in de Programmabegroting 2004-2007 opgenomen

              werken;    

        -     de risico’s zoals vermeld in de Programmabegroting

              2004-2007 te bevestigen                                                                                 158      2

 

Voorzitter: de heer mr. H.M.C.M. van Oorschot, burgemeester.

 

Aanwezig zijn: de heer Aközbek en Blinker, mevrouw Bolten, de heren Bot, Van den Doel, Van Doeveren, Eduard, Engels, Gabeler, mevrouw Geursen, mevrouw Van der Hoek, mevrouw Jähnichen, mevrouw M.D.Th.M. de Jong, de heer J.Ph. de Jong, mevrouw Junius, de heren Kiela en De Koning, mevrouw Koning, de heer Van Leeuwen, mevrouw Lourens, mevrouw Manggaprow, de heren A. Meuleman, D.A. Meuleman, De Prez, Schoenmakers, Stoelinga, mevrouw Stolker, de heren Taebi, Tas, Van Tongeren, mevrouw Vlekke, de heren Vondeling, Vuyk, mevrouw Welle Donker, de heer De Wit en mevrouw Zweekhorst.

 

Waarnemend raadsgriffier: de heer D. van Doorninck

 

164. De VOORZITTER: Ik open de vergadering. Eventuele hoofdelijke stemmingen beginnen vanavond bij nr. 24, mevrouw Junius. Er zijn geen berichten van verhindering. Wij zullen vanavond wederom uitvoering geven aan de motie-Bonthuis van 25 september 2001, waarin de raad het college heeft opgedragen om tijdens de begrotingsbehandeling de gezelligheid te handhaven en derhalve bij de koffie speculaas rond te delen.

 

Aan het eind van de complete behandeling van de programmabegroting nemen drie heren, namelijk de heer Fruyt van Hertog en van de STIP-fractie de heren Meuleman en Vondeling, afscheid van deze raad. Wij zullen daar dan aandacht aan besteden.

 

Ik verzoek allen die vanavond een tekst op papier zullen voordragen, een exemplaar daarvan aan de griffie af te dragen, voor zover zij dat nog niet hebben gedaan, zodat de tekst kan worden gekopieerd en verspreid. U weet allemaal hoe het met de spreektijd zit. Vanavond is de spreektijd maximaal vijftien minuten. Ik verzoek de eerste sprekers van de fracties om, als zij ook een ander fractielid binnen hun spreektijd het woord willen laten voeren, dat onmiddellijk te melden. De eventuele tweede spreker krijgt overigens pas zijn kans wanneer alle fracties aan het woord zijn geweest. Wij zullen zoals gebruikelijk proberen om de spreektijd streng doch rechtvaardig bij te houden; dat doet de griffie. Interrupties en andere onderbrekingen worden niet bij de spreektijd geteld. Aanstaande dinsdagavond krijgt u van ons een overzicht van de dan nog resterende spreektijden. Eerst zal de grootste niet-coalitiefractie het woord voeren; vervolgens bepaalt de grootte van de fracties de volgorde.

 

165. Instelling van een commissie geloofsbrieven ten behoeve van het onderzoek van de geloofsbrieven met bijbehorende stukken van de nieuw te benoemen raadsleden in de vacatures van de heren H.P. Fruyt van Hertog, D.A. Meuleman en J.A. Vondeling.

(Stuk 162)

 

Zonder stemming worden tot leden van de commissie geloofsbrieven benoemd: de heer Van Tongeren, de heer De Koning en mevrouw Welle Donker.

 

166. Behandeling van de Programmabegroting 2004-2007.

Voorstel:

- vaststellen van de Programmabegroting 2004-2007;

- de Programmabegroting 2004-2007 te hanteren als leidraad voor het te voeren beleid;

- in te stemmen met het in het jaar 2004 ten uitvoer brengen van de in de

Programmabegroting 2004-2007 opgenomen werken;

- de risico's zoals vermeld in de Programmabegroting 2004-2007 te bevestigen.

(Stuk 158)

 

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Geachte leden van de raad, college en alle overige aanwezigen. Voorzitter, als de vorm gaat overheersen, komt de inhoud in gevaar. De vorm van deze programmabegroting is een hele verbetering. Er staan programma’s in met een beschrijving van de beleidsdoelen, de activiteiten en de kosten. Dat is helder en overzichtelijk, maar is dit nu inhoudelijk een stuk waarop wij als raad zitten te wachten? En vooral: kunnen we er als raad op sturen? Voor ons is het glashelder: deze begroting is in feite gewoon door het college volgens de oude procedures in elkaar gezet, met het collegeprogramma als vertrekpunt. Gewoon heel traditioneel en weinig duaal; het college presenteert dat stuk, de oppositie schiet erop en de coalitie zal mild-kritische, maar vooral instemmende woorden spreken. De karavaan trekt voort. De raad is volgend in plaats van leidend. Wij zitten niet aan het stuur. Het is jammer dat wij als raad in zo'n “toeschouwersdemocratie” onze politieke standpunten onvoldoende uitwisselen en de belangen minder zorgvuldig afwegen.

 

Luisteren wij naar onze burgers? Goed, er was in het proces een contact met de burgers ingebouwd, maar hadden de mensen er wat aan? Nauwelijks. Van de vele ideeën die zij hebben ingediend, is er maar een enkele geland in deze begroting. Dat moet bitter zijn voor de mensen die er tijd en energie in hebben gestopt. Daarmee bouw je niet aan politieke betrokkenheid vanuit de bevolking. Burgers kloppen steeds minder aan bij de traditionele partijen. Zij vormen hun eigen verbanden en komen pas in actie als zij het echt nodig vinden, maar dan willen ze ook echt de agenda beïnvloeden, daarover meepraten, meedenken en meebeslissen. Dat is een logische lijn van emancipatie. De politiek en het bestuur moeten niet de pretentie en niet de illusie hebben dat zij de samenleving maken. Het zijn in deze tijd

de mensen zelf die, in al hun verscheidenheid en in talloze verbanden, de samenleving vormgeven. Dat vraagt durf van de gemeentelijke overheid. Durf om ruimte te geven aan mensen en vertrouwen in wat mensen zelf – alleen of samen met anderen – tot stand weten te brengen. Dat betekent niet dat de overheid vanuit een luie stoel werkeloos toekijkt. De overheid is onmisbaar om de samenleving als geheel bij elkaar te houden, om conflicten te voorkomen of te helpen oplossen, om de zwakkeren te beschermen en te steunen en om de regels te handhaven.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Het valt mij op dat wethouder Oosten aan het eten is. Misschien kunnen wij hem even smakelijk eten wensen, want hij vindt het blijkbaar niet interessant genoeg.

 

De VOORZITTER: De heer Oosten luistert niet met zijn mond, maar bedankt voor die vriendelijke wens.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): “De sociale staat van Nederland 2003”, een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau, laat zien dat Nederlanders ondanks alle welvaart en vooruitgang toch ontevreden zijn, vooral over de politiek en het bestuur. Mensen willen een beleid dat zoden aan de dijk zet op het gebied van veiligheid, handhaving, inburgering, mobiliteit en leefbaarheid. Mijn fractie vindt dat het college deze ontwikkelingen niet bepaald op de voet volgt, want wij vinden daar bar weinig van terug in deze begroting. Dat is een gemiste kans, maar ook als raad mogen wij wat kritischer naar ons eigen functioneren kijken. Als wij publiek willen en de kloof daarmee kleiner willen maken, moet de discussie gaan over wat mensen echt interesseert; het moet scherper, duidelijker, opener.

 

Dan naar de inhoud. Die is in de eerste plaats rijkelijk vaag. Het overgrote deel van de doelen is niet meetbaar, niet specifiek en niet in tijd gebonden. Wat moet de raad met doelstellingen zoals:

 

Zo kan ik nog wel een tijdje doorgaan. De programmabegroting staat bol van dit soort rubberen zinnen. Als je die eruit laat, kun je de begroting ook op één A4-tje zetten. Bovenaan staat dan: “We gaan ons best doen voor” en daaronder een waslijst van al dan niet belangrijke onderwerpen. De kern is dat wij zo niet kunnen toetsen, niet kunnen beoordelen én – veel belangrijker – niet op hoofdlijnen kunnen sturen. Als ik kijk naar de schriftelijke vragen, hebben in ieder geval ook de fracties van de VVD, de PvdA en GroenLinks zich geërgerd aan de weinig concrete en slecht meetbare doelen. Ook deze partijen hebben blijkbaar een andere voorstelling van het besturen op hoofdlijnen. Trouwens, veel van die elastisch geformuleerde doelen zijn niet eens een zaak voor de raad. Wij moeten ons concentreren op de beleidsmatige basis, op de essentie. Leden van de raad; ik daag u uit om nu vast te leggen dat wij het volgend jaar echt anders gaan doen. Dat stel ik voor in de vorm van een motie.

 

Het begrotingsproces is illustratief voor de werkwijze van dit college. Een hautaine en onwrikbare “topdown”-benadering aan de hand van blauwdrukken. De koek is verdeeld, wat ons rest zijn een paar kruimels waarover we de avond mogen volpraten. Neem bijvoorbeeld de maatschappelijke opvang. Het college heeft verordonneerd dat de drie organisaties op dit terrein moeten samengaan, terwijl dat sterke weerstanden oproept. Nog zoiets: de georganiseerde sport moet in het keurslijf van het wijkwerk worden geperst, tegen de zin van die sportwereld. Resultaat: die sport loopt weg uit het overleg met de gemeente. Zo maak je de kloof tussen politiek en burger alleen maar breder.

 

Laat ik inzoomen op een van de belangrijkste thema’s van deze tijd, veiligheid. Nog altijd wordt 85% van de geregistreerde criminaliteit niet opgelost. Mijn fractie pleit voor een hardere aanpak, uiteraard in combinatie met passende zorg. Kijk maar naar Rotterdam en Utrecht: dat werkt. De begroting blijft steken in loze woorden over veelplegers, drugsgebruik en de situatie op het Stationsplein, de koploper in onveilige gebieden in Delft, met meer dan 200 registraties in het eerste halfjaar van criminaliteit en overlast. Het college draait om de hete brij heen.

 

Wij zijn trots op onze toeristische aantrekkingskracht. Ook op internet vind je volop Delfts blauw, maar ook veel informatie over de coffeeshops, die zo prettig dicht bij het station gevestigd zijn. “You just can’t miss it, it’s next to the railway station”, meldt een van die sites. Voor ons is het helder en simpel: geen coffeeshop op het Stationsplein. Delft moet toeristen lokken met het Vermeercentrum. Het college stelt dat je als gemeente van 100.000 inwoners maximaal zes coffeeshops mag gedogen, maar waarom moeten we dat maximum aanhouden? Dat doet het college bij de parkeernorm toch ook niet? Uit onderzoek naar het gebruik van soft drugs is bekend dat een ruim aanbod de vraag vergroot. Zes coffeeshops is dan ook te veel. Wij stellen daarom voor om dat aantal de komende jaren terug te brengen door bij wisseling van exploitant geen nieuwe vergunning meer uit te geven. Als wij de verslaving willen terugdringen – dat lezen we tenminste in het hoofdstuk Werk, inkomen en zorg – en als wij de drugsgerelateerde criminaliteit willen verminderen – dat staat in het hoofdstuk Veiligheid - dan moeten we het probleem bij de bron aanpakken. Ook daarvoor dien ik een motie in.

 

Het gevoel van veiligheid heeft ook te maken met de leefomgeving. Graffiti draagt daar niet aan bij. Het is niet het grootste onderwerp in de begroting, maar de redenering van het college is op dat punt te bizar om onvermeld te laten. We hebben tegenwoordig legale graffitiplaatsen en wij hadden natuurlijk gehoopt dat die de illegale graffiti zouden terugdringen. Maar nee, die legale graffiti is ineens kunst, als aanvulling op de illegale graffiti. Kan iemand dit volgen? Ik denk dat de geniale subtiliteit van dit beleid de meeste inwoners zal ontgaan en mijn fractie ook.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): U bedoelt waarschijnlijk: de meeste inwoners van Delft van een bepaalde leeftijd. Ik weet immers van heel veel jongeren dat zij het geweldig vinden.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Dat betwijfel ik. Ik denk dat de meeste mensen zich er danig aan storen. Dat is mijn ervaring. Ik praat uit ervaring, want ik spreek veel mensen die bijvoorbeeld langs de Kruithuisweg rijden. De fraaie muur daar wordt tegenwoordig driftig besprenkeld met graffiti. De meeste mensen uit mijn wijk ergeren zich daaraan.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): U kunt niet zeggen dat u het betwijfelt, want ik heb het van die jongeren zelf gehoord. Misschien moet u eens met hen gaan praten.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Er leven in Delft toch niet alleen jongeren?

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Maar ook niet alleen ouderen.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Dat geef ik toe, maar heel veel mensen ergeren zich hieraan.

 

Trouwens, mag de aanpak van veiligheid integraler? Juist in de weekenden en ’s avonds kan de politie overlast nauwelijks goed aanpakken. Onze suggestie: stuur met de agenten meteen een milieuambtenaar mee die de geluidsoverlast kan meten, of iemand die kan controleren op illegaal wonen, zodat direct spijkers met koppen kunnen worden geslagen.

 

Ik kom bij een volgend onderwerp dat ons ernstig verontrust, het sociale beleid. Op 1 januari 2004 vervangt de Wet Werk en Bijstand de huidige Algemene Bijstandswet. Voor gemeenten is de overgang groot. Zij krijgen meer vrijheid, maar ook meer verantwoordelijkheid voor uitkeringen en reïntegratie. Gemeenten die het goed aanpakken, zullen garen spinnen bij de nieuwe wet, maar de financiële risico’s zijn aanzienlijk. Als je het niet goed doet of als je je sociale dienst niet op orde hebt, kom je niet uit met het toegekende budget. De gemeente draait op voor dit tekort. Het gaat daarbij al gauw om zeer forse bedragen. Werk, Inkomen en Zorg beslaat ruim een derde van onze begroting. Zeperds lopen dus al gauw in de miljoenen euro’s. Wij hebben onze zorg of het college deze zaak wel op orde heeft. De zwakke economie zal de sociale dienst en de reïntegratietrajecten ongetwijfeld onder toenemende druk zetten. Dan zien wij vanzelf waar het lekt, maar eigenlijk is het dan al te laat. Wij moeten anticiperen. Wij vragen ons dus af of het college vindt dat de Sociale Dienst en de reïntegratietrajecten op dit moment adequaat uitgerust zijn om de uitdagingen van de nieuwe Wet Werk en Bijstand aan te kunnen.

 

De heer BOT (GroenLinks): Wat vindt u eigenlijk van het kabinetsbesluit om de bijstand op die manier te decentraliseren? Vorig jaar heeft mijn fractie een motie ingediend tegen de plannen van het kabinet Balkenende-I, die toen al hetzelfde behelsden. Volgens mij hebt u die motie toen niet gesteund.

 

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Het is een oude truc van u om de discussie te verleggen naar het landelijke niveau. Ik wil daar best mijn mening over geven, maar als wij dat beleid aan de orde stellen, moeten wij wel vaststellen dat het beleid van het kabinet-Balkenende, dat een aanzienlijke bezuiniging inzet, mede is ingegeven door de kabinetten-Kok, die in heel royale mate miljarden euro’s hebben uitgegeven. Het laatste kabinet-Kok heeft 5 à 6 miljard euro uitgegeven.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Even voor de duidelijkheid: het kabinet-Kok heeft een heel groot deel van die miljarden geïnvesteerd om werkloze mensen aan het werk te krijgen. Tijdens het kabinet-Kok was de jeugdwerkloosheid nul, maar die loopt onder het huidige kabinet alleen maar weer op.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Ik zie de voorzitter al naar mij kijken, want deze discussie speelt zich op dit moment vooral af in de Tweede Kamer. Ik stel voor om die discussie daar te laten.

 

De heer BOT (GroenLinks): Het is altijd wel aardig als plaatselijke afdelingen van partijen tegen de landelijke partij zeggen wat zij ervan vinden.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Daar kan de heer Bot verzekerd van zijn.

 

Kan het college ons garanderen dat met name in financiële zin geen zeperds zullen ontstaan als gevolg van een gebrekkige uitvoering van de nieuwe Wet Werk en Bijstand?

 

Over de beleidsruimte van de nieuwe wet zullen raad en college de komende maanden verder met elkaar spreken. Dat is rijkelijk laat, zeker als je een echte discussie wilt over de speerpunten plus de concrete gevolgen daarvan in de praktijk. De raad en het college hadden een aantal fundamentele beleidsmatige keuzes in feite al gemaakt moeten hebben. Nu worden die keuzes ons als raad in feite onthouden. Het uitgangspunt van het CDA voor de uitkeringsbudgetten is: “Wie kan, moet; wie niet kan, krijgt”. Dus aan de ene kant: de klanten van de sociale dienst echt verder helpen. Maar aan de andere kant: sancties consequent toepassen.

 

Onvermijdelijk moeten wij het ook hebben over de in- en doorstroombanen ofwel de Melkertbanen. Het beleid rond die banen moet vanwege de rijksbezuinigingen worden aangepast. Volgens de CDA-fractie bemoeilijkt het falende doorstroombeleid die aanpassing. Hoe dan ook, gistermiddag ontvingen wij bericht hoe het college het beleid wil bijstellen. Als wij het goed begrijpen wil het college in 2004 vier maatregelen nemen, waarvan de belangrijkste is dat er geen volledige vergoeding van de loonkosten meer zal plaatsvinden. Dat levert ruim 1,6 miljoen euro op. Een aantal werkgevers zal die vergoeding niet kunnen missen. Het voorstel is daarom dat de gemeente bijpast via subsidies. Deze aanpassing geldt slechts voor 2004. Tot dan is er dekking; hoe het daarna verder moet, is nog maar de vraag. Wij zijn vanmiddag door de Dienstenwinkel geïnformeerd dat die naar aanleiding van dit beleid collectief ontslag heeft aangevraagd voor alle daar in dienst zijnde ID’ers. Onze lijn in de komende discussie zal zijn:

 

Kortom: wij gaan een cruciale periode tegemoet op het punt van de bedragen, de bewegingsvrijheid en de financiële risico’s in de sector Werk, Inkomen en Zorg. Daarom geven wij de raad in overweging om een aparte externe accountant te nemen die over deze sector aan de raad rapporteert. Ook daarvoor dien ik een motie in.

 

De heet BOT (GroenLinks): Wilt u dat herhalen? Een externe accountant?

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Ja. Die moet met name in deze sector de zaken nog eens heel kritisch bekijken en daarna separaat aan ons rapporteren ten behoeve van ons. Het is dus een toevoeging aan de accountantsdienst van de gemeente; het is voor ons. Ik probeer een stukje inhoud te geven aan een stukje dualiteit.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): De uitvoering van de WWB moet nog beginnen. Begrijp ik het goed dat u het college nu al onder curatele stelt? Wij hebben namelijk al een accountant.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Vat u het op als onder curatele stellen? Ik vat het gewoon op als het uitoefenen van onze controletaak, die wij nadrukkelijk hebben. Ik dien op dit punt een motie in; u kunt daarvan dus vinden wat u wilt.

 

De BWD richt zich in toenemende mate op de ontwikkeling van welzijnsbeleid. Mijn fractie wil daar duidelijk grenzen aan stellen, want het primaat voor het welzijnsbeleid ligt bij de gemeente. Een verzelfstandigde organisatie kan dat dan uitvoeren.

 

Een enkele opmerking over volkshuisvesting. Je moet lang wachten voor een geschikte huurwoning in Delft, hoewel wij er daar relatief veel van hebben. Veel sociale woningbouw zal er in de toekomst niet meer bij komen. Bovendien ontstaat extra druk op onze voorraad huurwoningen door herstructurering in de gemeente Den Haag. Concreet legt de CDA-fractie drie wensen op tafel:

 

Nog enkele opmerkingen over de gemeentelijke inkomsten en uitgaven. De CDA-fractie maakt zich ook daar grote zorgen over. Bij de rekening 2002 hebben we gezien dat de OZB ruim 3 miljoen euro méér heeft opgebracht dan was geraamd. Dat vele geld is vrijwel ongemerkt opgegaan aan extra uitgaven. Datzelfde niveau van opbrengsten en uitgaven wil het college in 2004 handhaven, hoewel ook andere keuzes mogelijk zijn. Wij hebben onder de burgers en de bedrijven feitelijk immers meer opgehaald dan de bedoeling was.

 

Het is dus moeilijk uit te leggen als daarmee door wordt gegaan, terwijl de tarieven in de afgelopen jaren steeds met circa 6% per jaar zijn gestegen. Wij stellen daarom voor om de OZB-tarieven in 2004 te bevriezen op het niveau van 2003 en de kosten daarvan te dekken door de personeelsformatie via natuurlijk verloop terug te dringen. Daarvoor dien ik een amendement in.

 

Die dekking kiezen wij niet zonder reden. Sinds dit college aan het stuur zit – wij rekenen even vanaf 2000 – is de personeelsformatie met bijna 13% gegroeid. Van 1274 formatieplaatsen in 2000 naar 1434 formatieplaatsen in 2003; dat zijn 160 formatieplaatsen erbij. Ieder jaar geeft opnieuw een stijging te zien, zonder dat wij het gevoel hebben dat de prestaties van de gemeente ten behoeve van de burgers nu veel beter zijn geworden. Geen wonder dat het college steeds meer geld nodig heeft en nooit eens aan matiging van de tarieven toekomt. Het verbaast ons dat de begroting hierover geen enkele kritische opmerking maakt. Wij willen die groei graag een halt toeroepen. De CDA-fractie stelt dan ook via een motie voor om de personeelsformatie uiteindelijk terug te brengen naar het niveau van het jaar 2001.

 

Ik rond af. Het was wat ons betreft allerminst een goed nieuws show. Hoewel mijn fractie het Vermeerhuis en de Koepoortgarage postief vindt, is het totale beeld zorgelijk. Als CDA-fractie hebben wij er niet zoveel vertrouwen in dat het college in de komende periode de visie en vooral ook de daadkracht zal laten zien waar deze tijd en deze stad om vragen. Dat vraagt om een veel krachtiger rol van de raad. Aan ons zal het zeker niet liggen.

 

Ik dank al degenen die aan deze programmabegroting hebben meegewerkt en ik dank u allen voor uw aandacht. Laten we na alle mooie woorden rond de behandeling van deze begroting vooral daden laten zien, want dat is waar de mensen in Delft op wachten en waar zij recht op hebben. Goed gedaan is beter dan goed gezegd.

 

De VOORZITTER: Door de fractie van het CDA worden de volgende moties (M-I tot en met M-III) en de volgende amendementen (A-I en A-II) ingediend:

 

Motie-I

 

“De raad van de gemeente Delft,

 

in vergadering bijeen op 25 en 30 september 2003,

 

overwegende dat het begrotingsproces zoals gevolgd bij het opstellen van de Programmabegroting 2004-2007 te weinig duale elementen bevat;

 

spreekt als zijn mening uit dat ten aanzien van het proces voor het opstellen van de Programmabegroting 2005-2008 er voorafgaand, uiterlijk in de maand april 2004, in de raad, al dan niet via de relevante commissie, een discussie plaatsvindt over een aantal inhoudelijke zaken, welke discussie moet resulteren in een aantal inhoudelijke onderwerpen waarvan de raad vindt dat die bij de voorbereiding van die Programmabegroting 2005-2008 betrokken moeten worden met als doel opname daarvan in die programmabegroting,

 

en gaat over tot de orde van de dag.”

 

 

Motie-II

 

“De raad van de gemeente Delft,

 

in vergadering bijeen op 25 en 30 september 2003,

 

overwegende dat:

 

 

spreekt als zijn mening uit dat:

 

  1. het aantal coffeeshops in Delft stapsgewijs wordt teruggebracht van 6 naar 3;
  2. dit beleid wordt uitgevoerd door bij het verlopen van de exploitatievergunning (“gedoogbeschikking”) geen nieuwe vergunning meer te verstrekken,

 

en gaat over tot de orde van de dag.”

 

Motie-III

 

“De raad van de gemeente Delft,

 

in vergadering bijeen op 25 en 30 september 2003,

 

overwegende dat:

 

 

spreekt als zijn mening uit dat een specifiek accountantsonderzoek aan de raad in oktober 2004 rapporteert over de mate waarin de sector Werk en inkomen op de invoering van de Wet Werk en Bijstand is toegerust,

 

en gaat over tot de orde van de dag.”

 

 

Amendement-I

 

“De raad van de gemeente Delft,

 

in vergadering bijeen op 25 en 30 september 2003,

 

overwegende dat:

 

·         in 2002 ruim 3 miljoen euro meer aan OZB is ontvangen dan was geraamd;

·         het, gezien deze financiële meevaller, redelijk en wenselijk is de OZB-tarieven niet verder te verhogen;

 

besluit dat:

 

  1. de Programmabegroting 2004-2007 zodanig wordt aangepast dat de OZB-tarieven in 2004 worden vastgesteld op het niveau van de begroting 2003;
  2. de financiële dekking (circa 0,6 miljoen euro) kan worden gevonden via een reductie van de personeelsformatie met 9 fte’s. Dit aantal kan bereikt worden via een selectieve vacaturestop en natuurlijk verloop,

 

en gaat over tot de orde van de dag.”

 

Amendement-II

 

“De raad van de gemeente Delft,

 

in vergadering bijeen op 25 en 30 september 2003,

 

overwegende dat:

 

 

spreekt als zijn mening uit dat de omvang van de personeelsformatie de resterende collegeperiode stapsgewijs wordt teruggebracht naar het niveau van het jaar 2001 (1315),

 

en gaat over tot de orde van de dag.”

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Voorzitter. Dit is een turbulent jaar en de komende jaren zullen niet minder woelig zijn. Voor het eerst worden de plannen van het huidige kabinet in hun volle omvang voelbaar. Dat er bezuinigd moet worden, is voor iedereen duidelijk, maar de wijze waarop is een keuze. Bezuinigingen op mensen die de lasten niet kunnen dragen, zijn onverteerbaar.

 

Wij zullen er in de komende tijd dan ook alles aan doen om dat te laten merken. De bezuinigingen hebben ook een grote invloed op de wijze waarop Delft de middelen moet verdelen. Denk bijvoorbeeld maar aan de tekorten die gaan ontstaan bij de bijzondere bijstand, hét geld voor ondersteuning van mensen met de laagste inkomens, maar denk ook aan het risico dat wij lopen als de bouw van de spoortunnel voorlopig niet doorgaat.

 

Hoe moet je als politiek in een dergelijke situatie opereren? De PvdA zoekt een balans tussen enerzijds de wens van de bevolking voor meer handhaving en strenger optreden bij overtredingen en de bezuinigingen van het rijk en anderzijds het maximaal aan de samenleving laten meedoen van de kwetsbare groepen. Wij vinden het belangrijk dat mensen aan het werk komen en blijven, dat jonge mensen de kans krijgen om zich te ontplooien, dat alle Delftenaren optimaal gebruik kunnen maken van inspraak en dat de communicatie met de burger verbeterd wordt. Ook op het terrein van de volkshuisvesting moet onze stad een goede stad zijn. De PvdA wil niemand over de rand laten vallen.

 

De slechte economische situatie heeft tot gevolg dat het komende jaar meer mensen een beroep zullen doen op het sociale vangnet. De PvdA-fractie vindt het onaanvaardbaar als dit vangnet zodanig wordt aangetast dat mensen daardoor in de knel komen. De garantie voor jongeren op een baan wordt afgeschaft en het kabinet laat duizenden klassenassistenten, medewerkers van sportclubs en jongerenwerkers in het ongewisse over het voortbestaan van hun baan. De regelingen voor gesubsidieerde arbeid verdwijnen namelijk en gemeenten moeten bepalen wat daarvoor in de plaats komt. De gesubsidieerde arbeid is in onze ogen nog altijd een goed instrument om mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te helpen. Bovendien ontlasten deze mensen, met het nuttige werk dat zij doen, sectoren die onder grote druk staan. We moeten er toch niet aan denken dat de sportkantines niet beheerd worden, leerlingen extra begeleiding moeten ontberen en de deuren van het buurthuis gesloten blijven.

 

De PvdA-fractie maakt zich tegelijkertijd zorgen om de eigen bijdrage die de maatschappelijke instellingen moeten opbrengen voor het in dienst nemen van iemand met een gesubsidieerde baan. Voor sommige werkgevers, zoals scholen en sportverenigingen, is deze eigen bijdrage een zware last die ten koste gaat van andere bestedingen. De toekomst van de Melkertbanen is met de komst van de Wet Werk en Bijstand geheel in handen van de gemeente gekomen. De PvdA-fractie wil dat de Melkertbanen ook onder deze nieuwe wet blijven bestaan, want wij kunnen geen sector noemen waar deze mensen gemist kunnen worden.

 

De PvdA-fractie steunt het college nog steeds voluit in zijn streven om het huidige aantal Melkertbanen te behouden. Mijnheer Van Doeveren, onze fractie blijft daarbij vasthouden aan het collegeprogramma waarin extra aandacht wordt beloofd voor de reïntegratie van de zogeheten fase-4 cliënten, zeg maar de zeer moeilijk bemiddelbaren.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Er komt vanaf 1 januari 2004 één budget voor de gesubsidieerde arbeid en de reïntegratie. Wij hebben alleen gezegd dat wij niet willen dat de gesubsidieerde arbeid de reïntegratiebudgetten opeet.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): B&W, voer het beleid uit dat u tot nu toe voorstaat! Wij willen dat Delft deze mensen niet in de kou laat staan.

 

Zoals ik in mijn inleiding al schetste, laat dit kabinet de burgers, vooral de meest kansarme burgers, in de kou staan. Delft kan helaas een aanzienlijke bezuiniging tegemoet zien op de bijzondere bijstand. Daarnaast is ook het aantal WVG-aanvragen enorm toegenomen. Ook daar zien we een structurele druk op het budget. Is het bij het college al duidelijk hoe dit financiële gat opgelost kan worden? Het komt er nu op aan welke keuzes wij als gemeenteraad maken om er toch voor te zorgen dat iedereen binnenboord blijft en op een fatsoenlijke manier kan blijven deelnemen aan onze samenleving. We hebben de effecten van de bezuinigingen van dit kabinet voor 2004 nog niet in de vingers, laat staan op langere termijn. College, wij roepen u op om de scherpste bezuinigingen in ieder geval voor 2004 weg te halen. Voor 2005 en verder zal uitvoerig overleg moeten plaatsvinden met de raad over de richting die we moeten uitgaan. Ben je al helemaal uitgekleed, dan weten ze nog iets van je af te nemen. Daaraan moest ik denken toen ik van deze maatregelen hoorde en wij vragen het college: doe er wat aan!

 

Men zegt wel eens: “De jeugd is onze toekomst”. Dat is mooi, maar jongeren dreigen in deze tijd wel onder te sneeuwen. Dit kabinet is voornemens om de minimumjeugdlonen te verlagen. Wij vinden dat echt een heel slechte zaak. Niet alleen krijgen de jongeren in de toekomst nog minder betaald als ze een baan bemachtigen, maar ook de jeugdwerkloosheid neemt opnieuw toe. Daarom wil de PvdA dat Delft, ook onder de nieuwe Wet Werk en Bijstand, extra aandacht besteedt aan de sluitende aanpak voor jongeren. Gemeenten krijgen meer te zeggen over hun reïntegratiebeleid, maar wij willen voor de jongeren een extra lans breken.

 

Een ander jongerenthema dat onze gemoederen bezighoudt, is “jongerenwerk”. Hierover is veel te doen geweest in de afgelopen periode. Wij schatten in dat discussies hierover nog niet op korte termijn afgerond zullen zijn. In de programmabegroting staan voorstellen om extra personeel aan te trekken ten behoeve van het jongerenwerk. Wij steunen die voorstellen, maar wij willen er tegelijkertijd aan toevoegen dat we met elkaar een discussie zouden moeten voeren over de vraag wat we nu eigenlijk precies willen met het jeugdwerk. Gebruiken we het als instrument om de jongeren bezig te houden, projecten te begeleiden die jongeren zelf organiseren en projecten aan te bieden die gericht zijn op vorming of willen we gewoon personeel aanwezig hebben dat “een oogje in het zeil houdt”? Is meer personeel per definitie beter en wat voor soort mensen willen we hiervoor dan inzetten? Thans is de situatie zo dat veel “jeugdwerkers” mensen met een gesubsidieerde baan zijn. Daar is niets mis mee; sterker nog: daar zijn we heel blij mee. De PvdA blijft echter pleiten voor meer balans tussen bijvoorbeeld gekwalificeerde HBO-jongerenwerkers en mensen met een gesubsidieerde baan. Wij denken dat de inhoud van projecten belangrijker is dan alleen vrijetijdsbesteding. Wat ons betreft zijn de speerpunten in het jongerenwerk: sport, spel, cultuur en vorming. Dit moet op een professionele wijze begeleid worden. Wij willen de jongeren iets te bieden hebben. Discussies hierover in de toekomst zullen wat ons betreft dus langs die meetlat gelegd worden. De PvdA gaat voor kwaliteitsverbetering in het jongerenwerk.

 

De heer BOT (GroenLinks): Ik ben het eens met uw opmerking dat in het jongerenwerk de verhouding tussen mensen met een gesubsidieerde baan en gekwalificeerde krachten gewijzigd zou moeten worden, maar hoe verhoudt dat zich tot uw zojuist uitgesproken ongekwalificeerde steun aan behoud van het aantal Melkert-banen? Als u die verhouding bij een organisatie zoals de BWD in balans wilt brengen, zou het aantal gesubsidieerde banen daar immers moeten worden verlaagd. Of vergis ik mij daarin?

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Ik heb zojuist gezegd dat ik het belangrijk vind dat wij daarover in de nabije toekomst met elkaar van gedachten wisselen. Ik heb op dit moment geen zicht op het precieze aantal Melketiers bij de BWD.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Volgens mij zijn dat er ongeveer 45.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Dan kun je twee kanten uit redeneren: wij doen er 45 HBO’ers bij – dat lijkt mij geen haalbare kaart, zeker omdat zij niet allemaal in het jongerenwerk zitten – of wij gaan met z’n allen eens echt de diepte in, zodat wij het hier aan de hand van de cijfers echt over kunnen hebben. De lijn van dit betoog is dat wij niet ongebreideld geld willen blijven vrijmaken voor het jongerenwerk, maar dat wij juist meer balans willen hebben tussen het een en het ander.

 

Aan het begin van mijn betoog heb ik aangegeven dat wij een balans proberen te bewerkstelligen tussen een aantal zaken, waaronder handhaving en communicatie. Hier in deze raad worden veel nieuwe plannen goedgekeurd waaraan voor de burgers en ondernemers in deze stad soms regels verbonden zijn. Ik noem als voorbeeld het parkeerbeleid, maar ook de winkelsluitingstijden op zondag. Handhaven doe je door meer handhavers te organiseren, maar ook door het voor de burger duidelijk te maken wat zijn rechten en plichten zijn. Het parkeerbeleid is hier een goed voorbeeld van. De uitvoering daarvan heeft er niet altijd toe geleid dat overal duidelijk is wat wel en niet mag. De verkeersborden rondom de binnenstad wekken in sommige gevallen onduidelijkheid. Dat is lastig en wekt irritatie op. Ik wil hier graag met u allen afspreken dat we vanaf nu alleen nog regels ontwikkelen die handhaafbaar én duidelijk zijn.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Denkt u daarbij ook aan de stadsetiquette die wij gaan maken?

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Dat is niet het soort regel dat ik hier bedoel.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): De stadsetiquette is juist een voorbeeld van een vage regel.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Ja, maar die kun je inderdaad niet handhaven.

 

Ten aanzien van reeds bestaande regels vragen wij extra inspanning van het college om de voorlichting en de handhaving met verve op te pakken. Goede communicatie is daarbij natuurlijk van het grootste belang. In dat licht wil ik de wijze noemen waarop mensen hun inspraak kunnen doen laten gelden. Het organiseren van inspraakprocedures in de vakantiemaanden hoort daar wat ons betreft niet meer bij. Wij roepen het college en deze raad ertoe op om daar in de toekomst goed op te letten.

 

Zoals ik zojuist zei, wil de PvdA dat alle Delftenaren zoveel mogelijk kans krijgen om te weten wat de mogelijkheden zijn in Delft en welke invloed zij hierop kunnen uitoefenen. Een en ander moet leiden tot grotere tevredenheid bij burgers. Heeft de wijze waarop deze raad de burgers betrokken heeft bij de eerste stappen richting programmabegroting, daadwerkelijk geleid tot grotere tevredenheid bij burgers? Hebben de burgers daadwerkelijk het gevoel invloed op de raad als geheel te hebben gehad tijdens de inspraakbijeenkomsten van de Commissie Extern? Wij vinden van niet. De bijeenkomsten van de Commissie Extern waren een omvangrijke operatie, maar het is de vraag of die geleid heeft tot meer tevredenheid.

 

 

Wij zijn nog steeds van mening dat het een uitgelezen kans was geweest als de burgers tijdens de behandeling in de diverse vakcommissies hadden kunnen inspreken over concrete voornemens.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Ik begrijp uit uw verhaal dat de PvdA-fractie voor de burgers beslist dat zij ontevreden zijn geweest over de inspraak bij de Commissie Extern.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Uit de reacties die wij nu nog krijgen, zelfs zojuist nog op het bureau, maken wij op dat er organisaties zijn die kennelijk nog steeds iets te vertellen hebben en die dus kennelijk niet eerder dan vandaag hebben kunnen reageren op de concrete plannen die voorliggen.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): U zegt nu iets anders dan zojuist.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Nee, dat is niet waar. Ik zeg alleen dat wij vinden dat een omvangrijke operatie zoals de bijeenkomsten van de Commissie Extern veel te weinig is om de burgers voldoende inspraak te geven. U weet dat wij dat in het verleden al vaker hebben gezegd. Kortom, wij vinden dat dit de volgende keer anders moet.

 

Natuurlijk kunnen alle partijen ook zelf inspanning betrachten om de verschillende onderdelen te toetsen aan datgene wat de burgers hiervan vinden, maar dat neemt niet weg dat ook andere mogelijkheden kunnen worden gecreëerd die het voor de burgers en de raad gemakkelijker maken om onderling van gedachten te wisselen.

 

Om even terug te komen op de vraag waar de raad zelf nog meer inspanning kan verrichten om de burger te betrekken, zou ik het volgende willen voorleggen. Tijdens de raadsvergadering van 2 juli 2001 werd ervoor gekozen om het instrument van de maatschappelijke verkenning actief te gaan inzetten en wel op het onderwerp “herstructurering”. Daarvoor was brede steun in de raad te vinden, zij het dat een aantal fracties vraagtekens plaatste bij het feit dat de vorige raad een onderwerp zou kiezen voor deze raad. Ook werd afgesproken dat wij dit instrument zo snel mogelijk na de verkiezingen zouden inzetten. De raad heeft het bij mooie woorden gelaten. Dat betreur ik. We moeten als raad op dit punt dus echt kritisch naar onszelf durven kijken. Ik verzoek de overige fracties daarom om op de volgende vraag een antwoord te geven: heeft de raad nog steeds behoefte aan gebruik van het instrument “maatschappelijke verkenning” en is het onderwerp “herstructurering” dan nog steeds het gewenste onderwerp? De PvdA-fractie zegt hier nog steeds volmondig “ja” tegen; ik hoor aan mijn linkerkant, dus bij de fractie van GroenLinks, ook “ja”.

 

Nu ga ik over naar wonen in Delft. Met name in de Randstad wordt steeds meer gediscussieerd over spreiding van allochtonen over de stad. De PvdA wil niet dat de allochtoon lijdend voorwerp van spreidingsbeleid wordt. Wij willen veelzijdige buurten met allerlei soorten bewoners. Dat bereik je maar op één manier: gedifferentieerd bouwen. Er moet voor iedereen een goede plek zijn in een leefbare omgeving. Dat wil zeggen: spreiden van goedkope en duurdere woningen over de hele stad.

 

De heer TAEBI (SP): Begrijp ik het goed dat u de hoop voor de huidige situatie opgeeft? Het mag dus blijven zoals het is totdat wij weer gaan slopen en gedifferentieerd bouwen; pas dan kan het goed komen.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Dat bedoel ik helemaal niet, maar ik kom daar later in mijn verhaal op terug. Wijken die een eenzijdige bevolkingsgroep aantrekken, zijn in onze ogen niet goed samengesteld. Er moet doorstroom mogelijk zijn. Wij realiseren ons dat dit een moeilijke opgave is. De liberalisering van de volkshuisvesting is hier voor een belangrijk deel debet aan. De overheid zou de touwtjes op dit punt meer terug moeten nemen. Wij willen dat het college deze insteek, waar mogelijk, actief operationaliseert.

 

Naast spreiding over de stad bestaat het vraagstuk van het gebrek aan bebouwingsruimte in onze stad. De nota “Hergrens” en de pogingen om grenscorrecties te realiseren zodat Delft meer grondgebied zou krijgen om te bouwen, hebben er niet toe geleid dat we daadwerkelijk de grenzen hebben kunnen verleggen, op de grondruil met Schipluiden na. Na de annexatie vanuit Den Haag is het stil geworden over onze wensen hieromtrent. College, hoe staat het daar nu mee? Zijn er nog mogelijkheden om te kijken in de richting van bijvoorbeeld Rijswijks grondgebied?

 

De vraag is, zoals gezegd, waar we nog woningen kunnen bouwen voor de vele woningzoekenden in onze stad. De PvdA is voor verdere ontwikkeling van de stad met zoveel mogelijk behoud van groen en speelruimten, zeg maar de leefbaarheid. Wij geven prioriteit aan verdichten boven de automobiliteit. Onze bebouwingswens op de Provincialeweg is daar een goed voorbeeld van. Leefbaarheid is overigens ook: aandacht voor overlast tijdens de bouw. Kan het college aangeven hoe het daar rekening mee houdt?

 

Nog een mooie locatie om woningen te realiseren is de spoorzone. Uit recente ontwikkelingen is gebleken dat de aanleg van de spoortunnel misschien wordt uitgesteld tot na 2030. Dat is tegen alle afspraken met eerdere bewindslieden in. Dat pikken we als Delft toch zeker niet? Een aantal Delftse raadsleden is met het Platform Spoor en een aantal burgers bezig om acties voor te bereiden om Den Haag te laten weten dat wij het er niet mee eens zijn. Het is van het grootste belang dat wij allemaal uitstralen dat we willen dat Delft een spoortunnel krijgt, niet alleen vanwege het feit dat ons station zo verouderd is en dat het vervoer over twee sporen veel te beperkt is, maar ook omdat we nu een goede ontwikkellocatie door onze neus geboord zien. Ik dien hierbij een motie in waarin de raad duidelijk maakt het hiermee niet eens te zijn en het college ertoe oproept om de mening van deze raad kenbaar te maken aan de bewindslieden in het kabinet. De motie is door alle fracties ondertekend, behalve die van Leefbaar Delft.

 

Voor locaties waar nog gebouwd kan worden, willen wij een lans breken voor de bouw van meer betaalbare woningen. Dat is noodzakelijk om scheefgroei tegen te gaan en de diversiteit in het woningaanbod te vergroten. Op dit moment is er bovendien een schrijnend tekort aan betaalbare woningen. De PvdA pleit ervoor om daar waar het kan meer goedkope woningbouw te realiseren. De Harnaschpolder bijvoorbeeld biedt daarvoor een goede mogelijkheid. In tegenstelling tot de CDA-fractie willen wij daar geen parkachtige woningen.

 

De heer VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Hoe gaat u dat bekostigen?

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Daar kom ik nog op.

 

De heer VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Dat is mooi. U hebt dus een extra zak geld gevonden?

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Ja.

 

De heer VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Dat is mooi.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Wij begrijpen dat daar geld bij moet. Van het rijk kunnen we steeds minder verwachten op dit vlak. Willen wij daadwerkelijk kunnen spreken van veelzijdige wijken, dan moeten we daar ook echt iets aan gaan doen. Ik wil hierop een reactie van het college. Op de vraag van de heer Van den Doel kom ik aan het eind van mijn betoog terug. Hij hoeft het dus niet nog eens te vragen.

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Ik vind dit een beetje makkelijk. U zegt dat u geld nodig hebt, maar dat u zelf niet weet waar dat zit; het college moet dus maar met een oplossing komen. Het lijkt mij handiger als u gewoon zegt …

 

Mevrouw VLEKKE  (PvdA): Volgens mij heb ik zojuist gezegd dat ik daar aan het eind van mijn betoog duidelijkheid over zal geven. Dus als u even wacht …Dan lopen de zinnen namelijk beter.

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Het is toch veel handiger als u …

 

De VOORZITTER: Nee, dat is de volgorde die mevrouw Vlekke zelf kiest. Zij heeft u beloofd dat zij daarop zal terugkomen.

 

De heer BOT (GroenLinks): Dat is de eigen verantwoordelijkheid van mevrouw Vlekke, mijnheer Van Tongeren.

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Soms moet je een beetje helpen.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): De leefbaarheid van wijken heeft altijd onze grote aandacht. Mensen voelen zich prettig in een stad die goed wordt onderhouden. De PvdA constateert dat een aantal gezichtsbepalende panden in onze stad bouwvallig wordt. Verloedering ligt dan op de loer. We noemen als voorbeeld het voormalige Lidl-pand, het pand op de hoek van de Beestenmarkt en de Burgwal en panden aan de Oranjeplantage, maar ook werd recentelijk opgemerkt dat het met de leefbaarheid van de Van Leeuwenhoeksingel slecht is gesteld. Onze fractie wil dat de gemeente een actief beleid ontwikkelt om dergelijke ontwikkelingen te keren. Daarbij moet de gemeente de hand natuurlijk ook in eigen boezem steken. Daarop krijg ik graag een reactie van het college.

 

De heer BOT (GroenLinks): Wat bedoelt u daarmee?

 

De VOORZITTER: Ik wil eerst tegen mevrouw Vlekke zeggen dat zij nog ongeveer een minuut heeft.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Mijnheer Meuleman van Stadsbelangen, mag ik vijf minuten van uw tijd?

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Geen denken aan.

 

De VOORZITTER: Dat onderhandelen had u eerder moeten doen. Mijnheer Bot wilde interrumperen.

 

De heer BOT (GroenLinks): Mevrouw Vlekke suggereerde dat de gemeente en het college geen actief beleid voeren om verpaupering tegen te gaan. Zij maakt niet hard wat er aan het beleid schort, maar zij vraagt wel een reactie. Kan zij mij uitleggen wat er beter zou moeten?

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Ik heb dit al eerder bilateraal met de wethouder besproken.

 

De heer BOT (GroenLinks): Daar ben ik nooit bij.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Daarom leg ik het even uit. De wethouder heeft mij uitgelegd dat Delft op dit moment geen actief aanwijzingsbeleid kent. Het zat nog steeds in de pijplijn om daar eens aan te gaan denken.

 

Mevrouw DE JONG (CDA): Bedoelt u aanschrijvingsbeleid of aanwijzingsbeleid?

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Aanschrijvingsbeleid, sorry. Dat is de reden waarom wij het college vragen om daar iets aan te gaan doen.

 

De VOORZITTER: Mevrouw Vlekke, u hebt nog een minuut.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Het wordt steeds korter.

 

De VOORZITTER: Nee, dan kunt u niet tellen.

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Misschien kan mevrouw Vlekke in die ene minuut even antwoord geven op die brandende financiële vraag. Ik was al bang dat dat antwoord buitenboord zou vallen.

 

De VOORZITTER: Laat haar die minuut nou maar op haar eigen manier besteden.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Voorzitter, mag ik er één minuutje bij?

 

De VOORZITTER: Nee.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Dan kan ik dus geen antwoord geven op die vraag.

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Zwak hoor.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Ik moet even kijken wat ik uit mijn verhaal ga schrappen. Wij zullen in tweede termijn nog iets zeggen over de programmabegroting en over de financiële aspecten van het beleid van dit college. Dat houd ik dus nog even onder de pet.

 

Wij hebben in deze algemene beschouwingen onze prioriteiten en zorgpunten naar voren gebracht. De ingezette sloop van het poldermodel noopt ons tot verscherpte dijkbewaking. Wij willen een solidaire overheid die aandacht heeft voor mensen met een laag inkomen, voor mensen die moeite hebben met het bemachtigen van een plaats op de arbeidsmarkt en voor de jongeren in onze samenleving. Ten tweede willen wij een betrouwbare overheid die goed luistert naar de bevolking, de regels goed communiceert en de regels ook handhaaft. Ten derde willen wij een overheid zijn die ervoor zorgt dat voor alle mensen een leefbare en betaalbare woonplek in onze stad wordt gerealiseerd en die de levendige diversiteit van onze stad koestert. Kortom: niemand over de rand!

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Ik moet een kleine correctie aanbrengen, want ik zei zojuist dat er bij de BWD ongeveer 45 Melkertbanen zijn, maar dat zijn er ongeveer 15. Ik versta het betoog van mevrouw Vlekke aldus dat zij pleit voor een krachtige doorstroming; ik moet zeggen dat dit ons verbindt.

 

De VOORZITTER: Dit was geen vraag.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Mevrouw Vlekke heeft het in haar betoog gehad over de prioriteiten van de PvdA. Daarbij zat niet het onderwerp “ouderen”, hoewel de ouderen 25% van de Delftse bevolking uitmaken. Heb ik dat goed begrepen?

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Wij hebben ontzettend veel zorg voor onze ouderen in de stad. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat wij het beleid van de WVG altijd gesteund hebben. Op dit moment willen wij in deze zaal echter aandacht vragen voor de jongeren.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Dus geen prioriteit voor de ouderen.

 

De VOORZITTER: Je moet soms kiezen.

 

De heer DE PREZ (PvdA): Geeft u geen prioriteit aan de jongeren, mijnheer Meuleman?

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Dan moet u onze algemene beschouwing lezen.

 

De VOORZITTER: Dat is de enige oplossing. Door de fractie van de PvdA wordt de volgende motie (M-IV) ingediend, die mede is ondertekend door de fracties van het CDA, de VVD, GroenLinks, STIP, Stadsbelangen, D66, ChristenUnie/SGP en de SP:

 

Motie-IV

 

“De gemeenteraad van Delft, bijeen op donderdag 25 en dinsdag 30 september 2003;

 

overwegende:

 

-       dat een treintunnel voor Delft nog steeds de enige mogelijkheid is beter openbaar vervoer over het spoor te realiseren, de stationslocatie te verbeteren en de stad verder te ontwikkelen;

-       dat de eerder met het rijk gemaakte afspraken over de realisering van een viersporige treintunnel in Delft nagekomen zouden moeten worden;

 

constaterend dat er nu aanwijzingen zijn dat deze afspraken niet nagekomen dreigen te gaan worden;

 

spreekt zijn afkeuring hierover uit en draagt het college van Delft op het standpunt van de raad kenbaar te maken aan regering en Tweede Kamer en bij beide aan te dringen op het nakomen van de eerder gemaakte afspraken,

 

en gaat over tot de orde van de dag.”

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): College, raadsleden en geachte aanwezigen. Een jaar geleden stond ik hier ook, toen als leider van een viermansfractie. Nu zijn wij met z’n vijven. Dat doet ons natuurlijk genoegen.

 

Jammer genoeg is er weer veel papier en weinig vernieuwing. Eigenlijk vind ik “zomernota” mooier klinken dan “programmabegroting”. Vijftien avonden heeft de raad gesproken over het bij de begroting betrekken van de burger. Dit heeft geleid tot maar liefst één voorstel, namelijk Poppodia, amateurkunst. De burger staat weer voor aap. Niemand weet waarom die voorstellen zijn afgewezen. Ons voorstel is om te stoppen met die poppenkast. Of we doen het goed of we doen het niet. Dit is schijndemocratie. De schijn wordt gewekt dat de burger nu ook verantwoordelijk is. Dit leidt tot onze eerste vraag aan het college. Wat is de verantwoording van het college over de gemaakte keuze, de afwijzingen en de overwegingen?

 

Ik ga nu in op de zomernota, voordat ik terugkijk en vooruitblik in algemene zin. Eigenlijk is de besteding van de nutsreserves het enige relevante deel. Het gaat om de verkoop van de aandelen van Transport Zuid-Holland (16 miljoen euro) en de Elektriciteitscentrale Zuid-Holland (8 miljoen euro). Dit zijn eenmalige opbrengsten die in feite toekomen aan de burger, maar wat doen de collegepartijen? Zij gaan potverteren. Herinneren wij ons goed dat de VVD vond dat de EZH-opbrengsten gereserveerd moesten worden ten behoeve van de spoortunnel? Het is curieus dat de VVD nu met het potverteren meedoet. Dit inconsequente gedrag van de VVD is overigens niet nieuw in dit college.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): U      weet toch wel dat de programmabegroting met de daarin opgenomen voorstellen ons eigen stuk is en niet het stuk van het college? Als u het er niet mee eens bent, verandert u dat dan.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Dat kan ik nou niet veranderen.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): U kunt toch een motie indienen?

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Dat komt allemaal later.

 

De VOORZITTER: Ik zou voorstellen om daar een amendement van te maken.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Wij zullen samen even bekijken wat wij moeten doen. Wij leren nog steeds, maar wij hebben het afgelopen jaar al aardig wat geleerd.

 

Voor de rest moeten wij maar afwachten wat er terechtkomt van de plannen, gegeven het regeringsbeleid. Het is duidelijk dat velen erop achteruitgaan. Dat geldt ook voor de minima. Dit brengt ons tot een opdracht voor wethouder Rensen. Zorg er nu eindelijk voor dat dit jaar nog de toegezegde eenmalige uitkering aan de minima wordt verstrekt. Dat is dan een klein lichtpuntje in de vele donkere dagen.

 

Het afgelopen jaar muntte uit in het vaak spastisch reageren van de coalitiepartijen op incidenten: uitingen van frustratie, het gezamenlijk opstellen van nutteloze moties tegen ons en ook nog vaak persoonsgericht. Met rode hoofden en kwade koppen werden wij bejegend. Waarom? Omdat wij de burgers vertegenwoordigen?

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Hoe kwalificeert u uw eigen optreden toen wij de vorige keer de zomernota behandelden? Dat was toch ook met een kwade kop reageren op een incident?

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Nee, dat was helemaal niet reageren. Daar reageerde u op met een motie. Weet u dat nog? Die is ook nooit naar buiten gekomen. Wij hebben nu drie moties. Als u er nou voor zorgt dat er maar eentje daarvan doorgaat, zijn wij al dik tevreden, want dan hebben wij in ieder geval een goede vertegenwoordiging.

 

Gedragsregels zijn goed, maar dan voor alle uitspraken en alle partijen. Wij wachten nog steeds op excuses voor uitspraken die over ons zijn gedaan. Kwetsend vonden wij het gedrag van de meerderheid die de minderheid onderdrukt door ordevoorstellen, voorstellen die op de rand van de democratie balanceerden. Wij doelen hiermee op het feit dat onlangs tijdens een vergadering van de commissie CKE het woord aan een van onze collega’s is ontnomen zonder een inhoudelijke reden, afgezien van het feit dat de inleiding hun niet aanstond.

 

De heer BOT (GroenLinks): Volgens mij is daar iets anders gebeurd. Daar wil ik graag iets over zeggen. Ik heb op dat moment voor een voorstel gestemd om de heer Taebi niet langer aan het woord te laten, maar niet omdat ik zou vinden dat hij het woord niet mag voeren. Natuurlijk mag elke fractie in deze raad het woord voeren over een agendapunt dat aan de orde is. Het punt is dat hij een aantal minuten lang sprak over een onderwerp dat niet op de agenda stond en dat de voorzitter van de commissie op dat moment weigerde in te grijpen.

 

De heer GABELER (Leefbaar Delft): Dit is weer onwaarheid. Het gaat er nu om dat het woord is ontnomen.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Zijn inleiding zat zo in elkaar dat hij naar het hoofdpunt toe kwam.

 

De VOORZITTER: Volgens mij gaat het nu om de vraag of de commissievoorzitter de spreker het woord had moeten ontnemen. Daar wordt verschillend over gedacht. Dat heeft geleid tot een bepaalde discussie in die commissie, maar die gaan wij hier niet herhalen.

 

De heer GABELER (Leefbaar Delft): Ik heb het wél gedaan. Ik ben de commissievoorzitter. Ik heb de spreker eerst verzocht of hij naar het onderwerp wilde gaan. Dat zou hij doen, maar dat was voor de meerderheid nog niet voldoende. Hij moest à la minute gestopt worden.

 

De VOORZITTER: Dat heeft een aantal van u meegemaakt en daar heeft een aantal van u ook over gestemd. Het woord is aan de heer Stoelinga.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Dit is terrorisme van de meerderheid, die de minderheid de mond probeert te snoeren. Houd hiermee op, is ons advies en laat iedereen het recht van het woord en het wederwoord behouden. De opmerking van wethouder Baljé dat de inbreng van Leefbaar Delft kwaadaardig is, is ronduit sfeerverpestend en pertinent onwaar.

 

Met de leus “Wij zijn er voor u” bedoelen wij dat wij er zijn voor de burgers. Dat zal ook ons motto zijn in de komende jaren. De belangen van de burger en vooral van de kwetsbare groepen staan voorop. Zo moet men onze bemoeienissen van het afgelopen jaar zien. Voorbeelden zijn de hulp aan ontslagen medewerkers bij CombiWerk en de steun aan jongerengroepen in de Wippolder en van de Border. Ook onze inbreng bij de Octopus-perikelen en het blootleggen van de onduidelijke werkwijze van wethouder Torenstra, waardoor medewerkers in onzekerheid komen, is een voorbeeld daarvan.

 

Het vaak op kleine schaal behartigen van de belangen van de Delftenaar geeft ons voldoening in het bedrijven van politiek.

 

Zoals wij al zeiden, zullen wij ook in de komende jaren een evenwicht trachten te vinden tussen het raadswerk en het werk op straat.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Daarmee bedoelt u zeker ook dat u handtekeningen gaat ophalen ten behoeve van de spoortunnel.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Wij hebben een eigen actie. Als ik het mag verklappen: wij gaan met een trein naar Den Haag. Dat is een trein op luchtbanden; misschien is die wel geruisloos. Wij doen dus echt aan de acties mee. Daarop kom ik later terug, bij mijn reactie op de motie van mevrouw Vlekke.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Dat vind ik mooi van u.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): De ervaring is nog steeds dat de burgers die hulp nodig hebben, steeds vaker bij ons aankloppen. Daarbij gaat het om problemen op kleine schaal die voor de betrokkenen echter vaak een blijvende en grote last zijn. Vaak is ons gebleken dat dit college lak heeft aan geluiden vanuit de burgerij. Natuurlijk leeft de democratie van de besluitvorming door de meerderheid. Die meerderheid wordt hier bepaald door de eigenzinnigheid van de PvdA en GroenLinks. Met de makke jaknikkers van de VVD en STIP wordt de meerderheid behaald.

 

De heer BOT (GroenLinks): U vergeet D66 nog. Ik weet niet bij welke groep die hoort.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Die knikken niet altijd “ja”.

 

Het motto van de VVD was: “Zeggen wat je doet en doen wat je zegt”. Wanneer gaat de VVD eens doen wat zij de burgers heeft beloofd? Als voorbeeld noemen wij hier …

 

De heer VUYK (VVD): Ik zou het waarderen als de heer Stoelinga zou uitleggen wat de visie van Leefbaar Delft is. Hij staat ons verhaal uit te leggen. Dat vind ik ook heel sympathiek, maar ik ben zo nieuwsgierig naar wat Leefbaar Delft nou eigenlijk zelf vindt.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Ik ben pas op bladzijde 2. Het komt er echt nog aan.

 

De VOORZITTER: Let u wel op uw tijd?

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Ik heb een paar minuten van Stadsbelangen gekregen. Wanneer gaat de VVD eens doen wat zij de burgers heeft beloofd? Als voorbeeld noemen wij hier de verlaging van de OZB-tarieven en de uitvoering van het parkeerbeleid; 3,5 miljoen euro.

 

Over STIP, de belangenbehartigers van de studenten en de jongeren, zullen wij het maar niet hebben. Met de komende mutaties, drie wisselingen van raadsleden binnen één jaar in één fractie van drie, geven zij er blijk van dat de politiek voor hen geen serieuze zaak is. Wij keuren deze handelwijze af en vragen het college om dit ook te doen.

 

Hoewel dit college er pas een jaar in deze samenstelling zit, vertoont het vermoeidheidsverschijnselen. Het beleid is warrig. Men is meer bezig met zichzelf en met reageren op onze acties in plaats van te letten op de signalen van de burger. Als dubieuze voorbeelden die door dit college zijn doorgevoerd, kunnen wij noemen: het klimaatplan, dat te veel geld gaat kosten, het bouwen van woningen naast staalgroothandel Haring en het toelaten van een hogere geluidsbelasting op de gevels zodat er dichter bij de autowegen kan worden gebouwd. Ook het voorstel om de wilg bij de Oostpoort te kappen, verraste ons. De ontmanteling van de VVV vinden wij nog steeds een slechte zaak. Dit had nooit mogen gebeuren. Dit geldt ook voor de invoering van fase 2 van de autoluwe binnenstad.

 

De heer VUYK (VVD): Het ontgaat mij echt volkomen waar dit over gaat. Ik zit nog steeds met een leeg blaadje voor mij omdat ik probeer op te schrijven waar de heer Stoelinga naar toe wil en wat hij nou eigenlijk wil.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Dan moet je blijven luisteren en niet je oren dicht doen.

 

De heer VUYK (VVD): Ik luister al zeker een minuut of tien.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Mijnheer Vuyk, dat komt straks in de allerlaatste zin.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Ja, dan kunt u er een hele tijd over nadenken.

 

De heer GABELER (Leefbaar Delft): Misschien wil de heer Vuyk een ordevoorstel doen om het woord te ontnemen?

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Het wordt steeds duidelijker dat het noordelijke deel van de binnenstad nadelige gevolgen ondervindt van het gebrek aan voldoende parkeerplaatsen. Het parkeerbeleid in het algemeen is onbegrijpelijk voor de Delftenaar en de bezoekers.

 

De heer VUYK (VVD): Waar zou de heer Stoelinga die parkeerplaatsen dan willen hebben?

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Onder de Markt. Wij hebben het college regelmatig het voordeel van de twijfel gegeven. Dit gold ook voor de spoorzone, waar ik straks op terugkom.

 

Nu komen wij bij de punten van het komende beleid van het college waar Leefbaar Delft vraagtekens bij wil plaatsen. Misschien kan de heer Vuyk nu dus aantekeningen maken. Iedereen beseft dat in de toekomst de gemeente met Mooiweer, maar ook met economisch slecht weer te maken krijgt. De mooie jaren zijn voorbij en daar is te laat rekening mee gehouden. Zoals eerder gezegd, gaat het college gewoon door met potverteren. De Nieuwe Kerk heeft als voorbode al een oude zwarte jas aangetrokken.

 

Wat gebeurt er met het klimaatbeleid? De zonnepanelen worden niet vanuit de centrale overheid gesubsidieerd. Ook wordt gekort op sportverenigingen. Komt hiermee de sociale taak van deze verenigingen onder druk te staan? Samen moeten wij zoeken naar besparingen waarmee wij de kwaliteit van het welzijn en de leefbaarheid in onze stad kunnen handhaven. Voorop moet staan dat de lasten van de burgers niet stijgen. Zij zijn al te hoog. Een bredere inzet van ambtenaren kan leiden tot het minder inzetten van externe werknemers. Mijnheer Vuyk, ik zie u niet schrijven.

 

Tussendoor een vraag aan de voorzitter. Wij hebben begrepen dat er nog steeds geen betaling heeft plaatsgevonden van het voorschot van de gemeente voor de begrafeniskosten van Claus. Is dat juist? Ons advies voor de mogelijke trouwerij van Friso en Mabel: laat een voorschot betalen voordat met de voorbereidingen wordt begonnen.

 

De mening van de burger wordt ons inziens erg gemakkelijk ter zijde gelegd. Geneuzel over percentages is diverse malen in raadsvergaderingen voorgekomen en lijkt belangrijker dan waar de burger nu daadwerkelijk mee te maken krijgt. Vaak gaat het over parkeerproblemen en renovatie of nieuwbouw van woningen. Hierbij lijkt de meerderheid van de stemmen van de burgers absoluut geen garantie voor een luisterend oor. Het streven naar vernieuwing is in Delft belangrijker dan er samen uitkomen. Waarom moet een woning gesloopt worden als een ruime meerderheid momenteel tevreden is en voor renovatie kiest? Ik zeg niet dat de gemeente daarvoor aansprakelijk is, want dat is de woningbouwvereniging. Voor de komende discussie over het Heilige land houden wij ons hart vast. Uit deze handtekeningenactie blijkt dat 90% voor renovatie is. Dat is een overtuigend cijfer, maar zal dat genoeg zijn?

 

De heer BOT (GroenLinks): In welke buurt, wijk of straat is die 90%?

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): In het Heilige land, van de bewoners van de woningen die gesloopt gaan worden.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Daarover heeft de gemeente zich nog helemaal niet uitgesproken. Zij hoeft zich ook niet uit te spreken over sloop.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Nee, maar wij houden wel ons hart vast. Ik maak er al een voorbode van.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Dat kan wel zijn en u kunt straks natuurlijk handtekeningen gaan aanbieden, maar dan zult u toch eigenlijk bij degene met sloopplannen moeten zijn.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Daar ga ik morgenochtend om negen uur heen.

 

Elke manager weet dat goed luisteren in de opstartfase van een project minder strijd en onvrede oplevert in de uitvoeringsfase, omdat samen tot betere oplossingen kan worden gekomen, maar ook omdat men vaak al tevreden is met gewoon gehoord te worden. Vooral dit laatste dringt kennelijk niet door tot een aantal wethouders. Praten nadat het besluit al is genomen is niet respectvol naar de burgers toe. Dat is pas een kwaadaardige inbreng.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Kan de heer Stoelinga daar nou eens voorbeelden van noemen? Als het echt zo erg is als hij zegt, moeten wij daar immers eens over gaan babbelen.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Dan krijgt u helemaal aan het eind de voorbeelden. Dan wordt u misschien nog wel boos.

 

De VOORZITTER: Ik weet zeker dat u dan door uw tijd heen bent.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Dan gaan wij nu snel door. Wij van Leefbaar Delft vinden dat de raad minder coulant moet zijn tegen onze wethouders als aangetoond is dat slecht naar de burger is geluisterd. Laat een project maar eens afketsen of laat de wethouder zijn huiswerk maar eens overdoen.

 

Als je dit continu toelaat, laten wij als raad gewoon over ons heen lopen. Dan krijgt de VVD misschien nog wel gelijk: dan is de raad inderdaad een zinkend schip.

 

De heer BOT (GroenLinks): Als u met zulke zware woorden komt over projecten die verknald zouden worden, wil ik dat u nu toch een voorbeeld noemt.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Een voorbeeld? Ook daar kom ik straks op terug. Ik heb ze allemaal op de achterkant staan.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Keer het blad dan om!

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Nee, het gaat goed.

 

Ik ga nu in op de Melkertbanen. Het niet halen van de 25% doorstroom bij CombiWerk kost de gemeente elk jaar vijf ton. Niet langer praten, maar actie ondernemen. Met het blindstaren op fraude bij CombiWerk blijven de problemen zich opstapelen en wordt er niets opgelost. Zie hier, zonder dollen, het trappetje dat tot nu toe het enige geconstateerde en aangetoonde bewijs is van de enorme fraude waarmee ruim 200.000 euro gemoeid zou zijn. Misschien kan het college het trappetje gebruiken om uit de problemen bij CombiWerk te kunnen klimmen. Wij hopen dat dan alsnog gerechtigheid plaatsvindt jegens de mensen die daarvan de dupe zijn geworden.

 

De slechte staat van de woningen heeft te maken met het jarenlang niet uitvoeren van onderhoud door de woningbouwverenigingen. Dit argument mag niet door dezelfde bouwvereniging gebruikt worden om te komen tot sloop en het doorsturen naar woningen in een vaak duurder segment. Dat de oude bewoners een terugkeergarantie meekrijgen, is natuurlijk altijd een wassen neus als de huren fors omhoog gaan. Wat weg gaat, dient in redelijke mate terug te komen. De gemeente dient op dit punt naar onze mening een stevig beleid te ontwikkelen ter bescherming van mensen met een kleine portemonnee. De raadsleden van STIP dienen ook eens te beseffen dat veel van deze woningen juist hun achterban herbergen.

 

Wij zijn blij dat het college schoorvoetend het idee van Leefbaar Delft overneemt om camera’s te gebruiken op plekken waar problemen zijn. Ook al gebruikt het college de term “mobiele camera’s”, camera’s blijven camera’s. Wij pleiten voor permanent toezicht rondom het station en andere probleemplekken, zoals de Prinsentuin en de skatebaan.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Waarom dan? Wilt u dat de bestraffing van overtredingen gehandhaafd wordt? Is dat het doel van dit voorstel?

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Natuurlijk.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Op de voorpagina van de Delftsche Courant van gisteren stond uw foto, omdat u zelf moet verschijnen bij de politierechter. Als ik zie hoe daarop gereageerd wordt, is het handhaven van de bestraffing van overtredingen van anderen wel goed, maar van die van uzelf niet.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Ik ga morgen alleen naar de recherche toe om te vragen wat er eigenlijk aan de hand is.

 

De VOORZITTER: Hoe laat doet u dat?

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Dat is maandagmorgen om tien uur. Ik heb nog een drukke agenda ook. Als je raadslid bent, moet je hard werken.

 

Ik ga nu weer door, want anders is mijn tijd straks om. De slechte staat van woningen heeft te maken met het jarenlang niet uitvoeren van onderhoud door woningbouwverenigingen.

 

De heer GABELER (Leefbaar Delft): Martin, dat heb je al gehad.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): O ja, dat heb ik al gehad. Nog steeds zijn wij van mening dat extra jongerenwerkers zichzelf uiteindelijk terugbetalen door meer kansen voor de jeugd, minder vernielingen en daarbij meer gevoel van veiligheid, vooral als het gaat om de binnenstad. Dat heeft een aantal bewoners van de binnenstad ook al aangegeven in de commissie WZO, maar daar is tot op heden niets mee gebeurd.

 

De heer BOT (GroenLinks): Mijnheer Stoelinga …

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Laat mij nou even, want anders ga ik straks weer terug beginnen.

 

Ook het punt van de mobieltjes op scholen dat wij in de commissie ter sprake hebben gebracht, werd door de wethouder weggewimpeld omdat dat het probleem van de scholen zelf en niet van de gemeente zou zijn. Wij zijn nog steeds van mening dat de gemeente, vooral wethouder Rensen, zijn handen hier bewust vanaf trekt. Gelet op de publiciteit en de diverse onderzoeken van de afgelopen tijd, waarin steeds duidelijker wordt dat steeds meer jongeren door mobieltjes in problemen komen, zullen wij hier zeker op terugkomen. Het is alleen zo vervelend om op deze manier gelijk te krijgen.

 

Wat het beleid ten aanzien van de jongerencentra in Delft betreft, hebben wij al diverse keren onze zorgen geuit over het wispelturige gedrag van wethouder Torenstra. Wij weten allemaal nog wel dat het jongerencentrum in de Wippolder dicht moest, terwijl het later onder het genot van een pilsje toch open mocht. Nu gebeurt hetzelfde met de Border. Wij willen in dit stadium niet op de details ingaan. Wel willen wij wijzen op de mogelijke gevolgen voor de medewerkers. Enkele van deze mensen hebben een ID-baan en doen veel en goed werk. Er zijn er de laatste jaren te weinig doorgestroomd. Het is zelfs zo erg dat er organisaties in Delft zijn die er afhankelijk van zijn geworden. Zij zouden in grote problemen komen als de Melkertbanen zouden wegvallen. Dat dit nooit had mogen gebeuren, is voor ons duidelijk. Wij zijn dan ook benieuwd hoe het college dit gaat oplossen. Of kan het college ons dat nu al mededelen? Leefbaar Delft volgt dit vanzelfsprekend met argusogen, want het kan natuurlijk niet zo zijn dat deze mensen op straat komen te staan.

 

Tot slot ga ik in op de recente ontwikkelingen rond het spoor. Natuurlijk vinden ook wij het jammer en slecht voor Delft dat door de minister een spaak in het wiel is gestoken. Wij hopen dan ook dat er alsnog een andere afweging wordt gemaakt, waarbij wij de realisatie van de A4 een blijvend hoge prioriteit geven.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Als u dat vindt, waarom hebt u de motie dan niet ondertekend?

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Omdat wij een eigen actie doen.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Het een sluit het ander niet uit, hoor. Misschien is dat weer een leermomentje. U kunt de motie gewoon ondertekenen.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Leefbaar Delft is voor actie en doen en wil niet met een papieren foldertje bij de minister komen.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Waarom doet u dan niet mee aan de actie van de actiegroep?

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Daarvoor hebben wij ons aangemeld, maar wij hebben zelf een actie ondernomen. Leefbaar Delft gaat dus zelf een actie doen. Wij willen hier dus niet aan meedoen. Ik zeg niet dat al onze fractieleden de motie niet zouden willen ondertekenen, maar dat wil ik in ieder geval niet, omdat wij zelf een actie voorbereiden.

 

De heer BOT (GroenLinks): Als het om zoiets belangrijks gaat en als je iets voor elkaar wilt krijgen, weet u toch wel dat het van belang is dat je eensgezind bent? Dan ga je toch niet een eigen actie beginnen? Waar gaat het u nou om? Gaat het u om Delft, om de spoortunnel of om uzelf?

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Het gaat natuurlijk om de spoortunnel en om de stad Delft. Ik denk dat wij met een papieren actie minder kunnen bereiken dan met wat wij van plan zijn.

 

De heer BOT (GroenLinks): Overtuigt u ons dan van de acties die wij met z’n allen moeten voeren. Steekt u daar dan energie in!

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Je gaat twee keer wat zeggen, je leunt achterover, je gaat met een smile op je gezicht zitten en dan ga je wat praten. Laten wij dat nou even stoppen.

 

De heer BOT (GroenLinks): Hier reageer ik niet op.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Uit alle publiciteit blijkt dat er steeds meer onduidelijkheid is over de wijze waarop de voorbereiding heeft plaatsgevonden. Met name het feit dat al grote sommen geld zijn uitgegeven zonder een volledige dekking, baart ons zorgen. Wij kondigen nu dan ook alvast aan dat wij volledige openheid en openbaarheid van zaken willen over de besluitvorming, de juridische status van de procesovereenkomst en alle al dan niet geheime overeenkomsten die ten grondslag hebben gelegen aan de besluitvorming over het spoor. De Rekenkamer zou een instrument kunnen zijn om hiervoor in te zetten. Wij zijn van mening dat het college, in het bijzonder de portefeuillehouder, op dit punt een eigen verantwoordelijkheid heeft.

Wat de motie van de PvdA-fractie betreft: ik ben zojuist vergeten te zeggen dat wij eerst graag de uitkomst van het gesprek van onze wethouder met de minister willen afwachten. Daarna kunnen wij een plan maken voor het ondertekenen van de motie.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Onze motie is juist bedoeld om dat gesprek kracht bij te zetten. Het gaat om het geven van een grotere kans aan heel Delft.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Ik denk dat de heer Grashoff samen met de burgemeester een heel grote factor wordt in deze onderhandelingen.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Jawel, maar … Nee, laat maar.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Hè, hè, eindelijk je mond dicht.

 

 

De VOORZITTER: Zou u dat voorbeeld kunnen volgen? U moet ongeveer klaar zijn, want uw tijd is om.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Wij wachten de antwoorden van het college af.

 

De VOORZITTER: Dat is mooi.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Voorzitter, mag ik u het trapje overhandigen?

 

De VOORZITTER: Nee, dat trapje wil ik niet, want dat zou suggereren dat het college mensen die van misdrijven worden verdacht, met sympathie bejegent. U kunt het trapje hier dus wel neerzetten, maar dan gaat het naar het grofvuil. Of u neemt het zelf mee.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Dan neem ik het mee, want u weet zelf wel hoe belangrijk dit trapje is.

 

De heer VUYK (VVD): Voorzitter. Deze programmabegroting wordt behandeld op een moment waarop de samenleving opnieuw of nog steeds stevig in beweging is. Toch mag U van de VVD een positieve algemene beschouwing verwachten. Er zit een college dat mede onze signatuur draagt, een college waar wij trots op kunnen zijn omdat het een college met daadkracht is. Wij liberalen zijn vooruitgangsoptimisten. De liberalen van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie gaan ervan uit dat het goed benutten van kansen en uitdagingen ons in staat stelt om Delft naar de toekomst toe aanzienlijk te verbeteren en te bouwen aan de stad en aan de positie van het vrije individu in de Delftse samenleving.

 

Men voelt het al aankomen: er is een grote “maar”. Praktisch alle onderdelen van het stadsbestuur zullen gevolgen ondervinden van landelijke economische ontwikkelingen en moeilijke keuzes die op nationaal niveau gemaakt moeten worden. Voor zover door die moeilijke landelijke keuzes specifiek Delftse belangen geraakt worden, zullen wij als VVD steeds per geval onderzoeken of wij lokaal iets kunnen en willen repareren.

 

In het voorjaar sprak ik over het zinkende schip dat de raad zou zijn. Dit heeft tot de nodige discussies geleid over wat hieraan te doen zou zijn. De uitkomst stemt mij bijzonder optimistisch. Met deze algemene beschouwing wil ik het daarom met u over de stad hebben, over de wijze waarop deze stad bestuurd moet worden en over wat er moet gebeuren. Ik wil het vandaag niet met u hebben over hoe het niet moet, maar over hoe de VVD vindt dat het wel moet. Partijen en fracties met visie op de samenleving en visie op de toekomst hebben elkaar in deze raad immers altijd gevonden en zullen dat in de komende jaren ook doen.

 

De VVD kiest voor kwaliteit. Wij zeggen wat we doen en wij doen wat wij zeggen. Het gaat over Delft en over de mensen in Delft. Wat wij zeggen en doen, wordt gedragen door de vijf grondbeginselen waar wij als liberalen zo aan hechten: vrijheid, verantwoordelijkheid, verdraagzaamheid, sociale gerechtigheid en gelijkwaardigheid. Dat zijn mooie woorden voor mooie grondbeginselen, maar dan komt als vanzelf deze vraag naar voren: wat gaan wij als VVD-fractie, dit alles gezegd hebbende, dan doen in de raad? Pas als grondbeginselen worden uitgewerkt in politieke statements en beleid, komen deze beginselen immers tot leven. Ik maak daarom van deze gelegenheid gebruik om drie onderwerpen met u te bespreken, de betrouwbare overheid, de leefbare samenleving en de veilige stad.

 

Eerst nog iets over de totstandkoming van de programmabegroting zelf. Daar is in het voorafgaande al het nodige over gezegd. De meningen over het dualisme zijn verdeeld, de ideeën erachter divers. Het college is op grond van wettelijke voorschriften verantwoordelijk voor de beleidsvoorbereiding. De programmabegroting is dan ook een document van de raad, dat echter wordt opgesteld door het college. Voor zover wij in de raad vinden dat het in onvoldoende mate een stuk van de raad is, staat het de raad vrij om het stuk zo te amenderen dat het wel een stuk van de raad wordt. Dat het inhoudelijk stevig amenderen van de programmabegroting voor sommige fracties een bijna ondoenlijke opgave is, is voor ons duidelijk. Of je om die reden het stelsel weer moet omgooien, is voor ons echter niet zo duidelijk. De VVD kiest daarom voor meer inhoudelijke betrokkenheid vanuit de raad bij de totstandkoming van de programmabegroting. Daarover heb ik de CDA-fractie al iets horen roepen.

 

Voorafgaand aan de opstelling van deze programmabegroting is de Delftse burger de mogelijkheid geboden om in te spreken in diverse bijeenkomsten van de Commissie Extern. Naar aanleiding van wat de insprekers hebben gezegd, zijn door de fracties in de raadscommissies reflecties uitgesproken in de richting van het college. Door de nu gekozen werkwijze met inspraak, "meespraak", voorspraak en reflecties is eigenlijk één grote politieke achterkamer ontstaan. Dit effect is zelfs zo sterk dat een enkele partij de eerste termijn van het openbare debat over de programmabegroting niet meer nodig vindt.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Volgens mij waren die bijeenkomsten van de Commissie Extern openbaar; of vergis ik mij nu?

 

De heer VUYK (VVD): Die waren openbaar, maar door die vergaderingen en daarna de reflecties ontstaat voor de burger een traject dat volkomen onhelder is.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Nee, want ook de commissievergaderingen waren openbaar. Ik begrijp dus helemaal niet hoe u aan "achterkamerpolitiek” komt.

 

De heer VUYK (VVD): Ik zal mijn verhaal voortzetten. Dan kom ik hier straks op terug. Ik zal niet zeggen “in de laatste zin”, want daar zou ik nu niet mee wegkomen.

 

Alle activiteiten die fracties organiseren als raad gezamenlijk, maken fracties onherkenbaar. Dat brengt mij terug bij de Commissie Extern en dat is eigenlijk ook een link met de maatschappelijke verkenningen. Als wij als raad gezamenlijk zaken doen die wij eigenlijk als fracties zouden moeten doen, wordt de raad één grijze massa. Nu moet ik toch iets aardigs zeggen: met die grijsheid wordt overigens niet gedoeld op de immer sympathieke voorzitter van de Commissie Extern die, de raad representerend, vijf avonden met ons naar de Delftse burgers heeft geluisterd. De VVD zal deze werkwijze in de toekomst echter niet meer steunen. Wat willen wij dan wel? Volgens de VVD verloopt de invloed van de burger naar de programmabegroting principieel via de raadsleden naar de raad. Wij als fracties hebben een volledig eigen verantwoordelijkheid om dit te organiseren. De raad is het podium waar raadsleden, op democratische wijze gekozen en benoemd, namens de burger beraadslagen, de kaders stellen en het college controleren. Hierover leggen die raadsleden achteraf aan de burger verantwoording af. Interactieve beleidsvoorbereiding, de uitvoering dus, om de door de raad gestelde kaders in te vullen, is een zaak van het college. De burger horen om tot concrete besluiten te komen en uitgewerkte plannen op te stellen, is op zich een prima zaak.

 

De mening van de gehoorde burgers zien wij graag integraal verwerkt terug in de stukken waarover wij als raadsleden een beslissing moeten nemen. Dit betekent dat inspraak in de raadscommissies wat de VVD betreft als bestuurlijke noodrem functioneert, alleen te gebruiken in geval van nood. Om dit punt af te ronden: wij als raadsleden moeten in de raad, uitgaand van het algemeen belang van Delft en redenerend vanuit de eigen politieke visie op de stad, een standpunt innemen over de programmabegroting. Vervolgens zal de burger aan het eind van deze periode in het stemhokje een standpunt innemen over ons en onze partijen.

 

De griffie heeft een vliegende start gemaakt. De VVD is nu, na een jaar dualisme, van mening dat de griffie meer een coördinerende en signalerende rol naar zich toe moet trekken. De griffie is samen met het presidium de motor achter de raad. De griffie bewaakt de te agenderen onderwerpen en het nakomen van toezeggingen aan de raad en coördineert een zorgvuldige totstandkoming van de programmabegroting. De griffie komt gevraagd en ongevraagd met aanbevelingen om de positie van de raad te versterken en de kwaliteit te verbeteren.

 

Daarmee ben ik aangekomen bij de inhoud van de programmabegroting. De CDA-fractie heeft al iets gezegd over meetbare criteria. De VVD-fractie streeft naar vertaling van gemeentelijke doelstellingen in kaders met realistische en meetbare criteria. Duidelijk is dat het maken van een programmabegroting ook voor het college een leerproces is. Laat dat leerproces dan echter dit jaar tot een afronding komen. De raad heeft in juni geleerd om duaal te debatteren. In dit duale debat staat het maatschappelijke probleem dat zich voordoet, centraal. Vervolgens komt aan de orde waarom het opgelost moet worden en waarom het opgelost zou moeten worden door de gemeente. Daarna komt aan de orde wat de oorzaak is. Daarmee heb je eigenlijk gelijk al een oplossingsrichting. Dan pas komt er debat over het benodigde budget. Dit is de structuur van het kader dat de VVD in het vervolg het college wil stellen: het kader waarbinnen het college vervolgens beleid kan formuleren en ook het kader aan de hand waarvan de uitvoering van het beleid door de raad gecontroleerd kan worden.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Hoe gaat u er dan mee verder als het rijk de oorzaak is van de problemen?

 

De heer VUYK (VVD): Wat bedoelt u daarmee?

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Het rijk gooit nogal wat over de schutting naar de gemeenten, zonder daar kostendekkende vergoedingen voor te geven.

 

De heer VUYK (VVD): Voor zover daardoor problemen ontstaan waarvan wij op lokaal niveau vinden dat wij daar iets aan moeten repareren, zullen wij dezelfde lijn kunnen volgen. Op dat punt zie ik geen enkel verschil.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): U zei zojuist dat u zou gaan bekijken wat de oorzaak van het probleem is en dat u de oorzaak zou aanpakken. Daarom wil ik weten wat u gaat doen als het kabinet de oorzaak van het probleem is.

 

De heer VUYK (VVD): Niets. Als het enige probleem het feit is dat het rijk niets meer doet, hebben wij hier geen probleem. Daar zal altijd iets anders aan ten grondslag liggen. Er zal altijd een onderliggend maatschappelijk probleem zijn dat het rijk eerst oploste en nu kennelijk niet meer wil oplossen. Dat is het probleem waarover je het hebt.

 

Alleen het feit dat het rijk afziet van bepaalde voorzieningen, zou in ieder geval voor de VVD volstrekt onvoldoende zijn om maatregelen te nemen.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Ik begrijp nu dat de handtekening van de VVD onder de spoortunnelmotie een loze handtekening is, want u zegt nu dat u toch niets doet.

 

De heer VUYK (VVD): Dit getuigt van de nodige kortzichtigheid.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Ik hoor hier alleen maar heel veel verhalen van de VVD, het CDA, de PvdA en GroenLinks over het landelijke beleid, maar …

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Mag ik u even corrigeren? Ik heb het totaal niet over het landelijke beleid gehad.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Dan sluit ik u uit, maar voor de andere fracties geldt het in ieder geval wel. Er wordt continu met de vinger naar het landelijke niveau gewezen en daar houdt het mee op. Waarom hebt u het nou niet over Delft en de Delftenaren?

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Mijnheer De Wit kan toch niet beweren dat het landelijke beleid geen invloed heeft op de Delftenaren?

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Dan moet u dat zelf uitvechten. Daar gaan wij hier vanavond niet over. Dat moet u zelf maar uitvechten in uw eigen partij.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Wij gaan hier toch wel over de vraag hoe wij de gevolgen gaan afdekken? Of niet soms?

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Nee. Ik heb de indruk dat ik vanavond ben beland in de Tweede Kamer, waar u eigenlijk een betoog begint tegen het beleid van het CDA en de VVD. De VVD begint hier een betoog in de zin van: “O, wat is het allemaal erg; we gaan het controleren”.

 

De VOORZITTER: Dit is ook een boeiend debat, maar volgens mij werd de heer Vuyk geïnterrumpeerd. Hij zet zijn betoog voort.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Mag ik een kleine interruptie plaatsen? De heer Vuyk zei zojuist dat wij een ander proces moeten hebben voor het echt kaders stellen voor de begroting. Wanneer zou hij die discussie dan in de raad willen voeren?

 

De heer VUYK (VVD): Als ik naar het tijdsverloop kijk, zie ik geen enkel probleem om dat gewoon in deze periode te doen. Het enige waarover wij heel goed moeten nadenken, is over de vraag wanneer de discussie om tot die kaders te komen, wordt gevoerd. Ik ga ervan uit dat dat de onderliggende vraag is. Klopt dat?

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Min of meer. Dit begrotingsproces is gelopen zoals het gelopen is, maar volgend jaar komt er een nieuw begrotingsproces. Zouden wij die discussie dan in maart of april moeten hebben?

 

De heer VUYK (VVD): Ja. Daarmee doelt u op de invulling van wat ik zojuist heb gezegd: wij vinden dat wij onze betrokkenheid al eerder moeten vormgeven. Je ontkomt dus niet aan het stellen en vormen van de kaders en het opstellen van de criteria.

 

Dat zul je in het voorjaar moeten doen. Wat mij betreft, kan dat in de periode gebeuren waarin wij deze keer hebben geëxperimenteerd met de Commissie Extern. Ik denk alleen dat er een wat zwaardere klus komt voor de raadsleden zelf. Zij zullen zelf aan de slag moeten. Er is nog wel een probleem waarvoor ik zelf eigenlijk nog geen goede oplossing kan verzinnen. Als wij als raad de discussie met elkaar aangaan over de vraag welke maatschappelijke problemen wij willen oplossen, als wij daarbij de lijn van het duale debat volgen waaruit oplossingsrichtingen voortkomen, als wij het als raad eens worden over een aantal alternatieven en zelfs concrete oplossingen die het college moet uitwerken in plannen – de finale hamerslag zou dan volgend jaar hier in dezelfde tijd kunnen plaatsvinden – en als wij dan bedragen gaan afspreken, hoe moeten wij het dan technisch voor elkaar krijgen om de vertaling van die discussie goed in de begroting te krijgen? Dat is iets waar ik mij nog niets bij kan voorstellen.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Is de heer Vuyk als fractievoorzitter van een van de coalitiepartijen dan bereid om in die situatie ook het collegeprogramma ter discussie te stellen? Dat risico loop je dan immers.

 

De heer VUYK (VVD): Ja en nee. Nee, als daar niet echt een noodzaak voor zou bestaan; ja, als die noodzaak er wel is. Ik kan mij voorstellen dat die noodzaak er is als wij straks simpelweg met te weinig geld zitten. Als halverwege dit jaar blijkt dat de rijksbegroting vergaande consequenties heeft, kunnen wij wat mij betreft alle posten ter discussie stellen. Dan zal echter een integrale afweging plaatsvinden van waar de prioriteiten dan komen te liggen.

 

De VOORZITTER: Ik zou de raad willen voorstellen om hier niet dieper op in te gaan. Dit is een onderwerp op zichzelf; het is boeiend genoeg en het hoort thuis bij de evaluatie van het dit jaar gevolgde begrotingsproces. Laten wij niet à l’improviste proberen om dat nu even gezamenlijk op te lossen, want daarvoor is het voor ons allen te ingewikkeld. De heer Vuyk zet zijn betoog voort.

 

De heer VUYK (VVD): De betrouwbare overheid is vandaag al een keer genoemd. Voor de VVD heeft “betrouwbaarheid” in dit geval de betekenis van “rechtszekerheid”. Het gemeentebestuur bestuurt de stad. Besturen is besluiten nemen. Besluiten nemen is dus de “core business” van het gemeentebestuur. Besluiten nemen betekent ook: antwoord geven op alle brieven van burgers, het correct en op tijd afhandelen van bezwaar- en beroepschriften, een eerlijke procedure, gelijke gevallen gelijk behandelen en procedures die niet alleen op papier eerlijk en rechtvaardig zijn, maar ook als eerlijk en rechtvaardig door de burger worden ervaren. Lastig wordt het als wij in de antwoorden op onze vragen lezen dat het college niet wil garanderen dat alle brieven op tijd worden beantwoord. Het op tijd behandelen van verzoeken, aanvragen en bezwaar- en beroepschriften is immers wettelijk voorgeschreven. De VVD zou hier graag als kader gesteld zien dat het college alle verzoeken, aanvragen en beroep- en bezwaarschriften van burgers op tijd en inhoudelijk beantwoordt. “Betrouwbaar” betekent ook zorgvuldig omgaan met gemeenschapsgeld. De spoortunnel was en is nog steeds een goede suggestie.

 

Het vormen van extra reserves in de begroting om dreigende bezuinigingen op te vangen door ondoordacht in deze programmabegroting posten te schrappen, is volgens de VVD op dit moment niet aan de orde. De gevolgen van de bezuinigingen op de rijksbegroting zullen aan het einde van dit jaar duidelijk worden. Aan de hand van die duidelijkheid wil de VVD meedenken in een integrale afweging van alle begrotingsposten, waarbij duidelijke keuzes gemaakt zullen moeten worden.

 

Ook de OZB verdient een opmerking. Daar hebben wij in het voorjaar iets over geroepen. De schema’s om de lasten van de burger vooraf inzichtelijk te maken, zijn er nu. Daar hebben wij vaak om gevraagd; wij zijn blij dat wij die nu hebben aangetroffen. Dat juichen wij toe. Ook het feit dat de verhoging van de OZB zoals afgesproken binnen de inflatie blijft, juichen wij toe. Wat de VVD betreft mag, hoewel wij daarvoor geen motie zullen indienen of zullen steunen, de OZB vandaag worden afgeschaft.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Dan is de VVD dus niet erg betrouwbaar. U zou vanavond een uitspraak doen over de vraag of u de 3,5 miljoen euro die de gemeente te veel aan OZB geïnd heeft, gaat teruggeven aan de burger. Doet u dat nou eens een keer als u echt betrouwbaar wilt zijn.

 

De heer VUYK (VVD): In mijn laatste zin.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Zeg het maar; wij zijn benieuwd.

 

De heer VUYK (VVD): In antwoord op deze vraag wil ik wel iets zeggen over de OZB. Je zou de OZB in deze stad fors kunnen verlagen; je kunt de OZB ook op nul stellen, maar ik heb zojuist duidelijk gezegd dat wij een desbetreffende motie niet zullen steunen. Dat heeft een reden.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): U bent weer niet erg betrouwbaar. Eerst laat u in de krant via uw woordvoerder zeggen dat …

 

De VOORZITTER: Laat u de heer Vuyk nou eerst even zijn betoog afmaken, want hij is nog niet op uw vraag ingegaan.

 

De heer VUYK (VVD): OZB-belastingen kunnen sinds 1970 worden geheven, maar het probleem is dat veel gemeenten met kwijtscheldingsregelingen een beetje inkomenspolitiek zijn gaan voeren, met een armoedeval als gevolg.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Dat is toch geen probleem? Dat is voor die mensen keiharde noodzaak.

 

De heer VUYK (VVD): Ik ga even voort met mijn antwoord. Het punt is dat de OZB-belastingen voor gemeenten de belastingen zijn die de hoogste eigen inkomsten verschaffen. Daarbij komt dat de gemeenten op passende wijze gecompenseerd zouden worden als landelijk wordt besloten om de OZB op bijvoorbeeld nul te stellen. Als wij als raad de OZB op eigen houtje zo fors naar beneden bijstellen, schieten wij een gat in onze eigen begroting. Daar doet de VVD dus gewoon niet aan mee. Laat ik duidelijk zijn: de OZB mag van de VVD worden afgeschaft, maar wel landelijk en met voldoende compensatie. Daar kan geen vraag van de heer De Wit iets aan veranderen.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Wel waar. Het gaat erom dat de gemeente te veel OZB heeft geheven.

 

De VOORZITTER: Dat is een ander onderwerp. Daar had de heer Vuyk het helemaal niet over.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Hij heeft de afgelopen maanden toegezegd dat hij daarop terug zou komen, maar nu wijst hij weer naar het landelijke niveau.

 

De VOORZITTER: Nee, het ging niet over dit onderwerp. De heer Vuyk had het over de OZB als instrument in het algemeen. Misschien gaat hij in zijn betoog ook nog wel op dit punt in.

 

De heer BOT (GroenLinks): Nu de heer De Wit toch weer bij Leefbaar Delft zit, zou het interessant zijn als hij met een amendement komt om die 3,5 miljoen euro aan de burgers terug te geven; daarbij moet hij dan echter ook aangeven waarop bezuinigd kan worden. Dat interesseert mij dan wel.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Het klimaatplan is een van de mogelijkheden.

 

De VOORZITTER: Dan zult u een amendement moeten indienen, mijnheer De Wit. De heer Vuyk heeft nog één minuut.

 

De heer VUYK (VVD): De VVD vindt veiligheid een kerntaak van de overheid. Slechts in een veilige en als veilig beleefde omgeving kan het individu zich volledig ontplooien. Het is een eeuwenoude taak van de overheid om die randvoorwaarde van veiligheid en veiligheidsgevoel te verwezenlijken. Veiligheid komt niet alleen van de politie. Door samen te werken zijn vele oplossingen denkbaar om het gevoel van veiligheid in Delft te vergroten. De invoering van een stadsetiquette is wat ons betreft nog maar een begin van de bewustwording op individueel niveau. Te denken valt ook aan betere samenwerking tussen instanties en organisaties, herinrichting van de leefomgeving om enge plekken, “hot spots”, op te ruimen, inzet van nieuwe technologieën en nieuwe instrumenten, zoals cameratoezicht, en het zonodig toepassen van de ruimere bevoegdheden van de politie, zoals preventief fouilleren. Veiligheid raakt iedereen en moet die hoge prioriteit behouden die het van oudsher heeft gehad. Veiligheid betekent dat gestelde regels gehandhaafd worden en dat wij van het college verwachten dat de handhaving goed op orde is en op sterkte gehouden wordt.

 

Daar waar in een samenleving door toenemende grootschaligheid en vergrijzing de vanzelfsprekende zorg voor elkaar minder wordt, moet de overheid iets doen. De uitvoering van de Algemene bijstandswet is daarin slechts een basisvoorziening. De zachte, maatschappelijke sector vormt het harde en duurzame fundament voor een op samenhang gerichte samenleving. Als vanuit de politie opmerkingen komen dat minder jongerenwerkers extra inzet van de politie betekent, als in de zorg wordt opgemerkt dat bij meer sociale netwerken voor ouderen zij minder snel bij de professionele zorgverlener op de stoep staan en als woningbouwcorporaties minder reparatiekosten maken in complexen waar leefbaarheidprogramma’s worden gedraaid, dan is het helder dat het maken van expliciete keuzes noodzakelijk is. Hierbij telt wel de integrale afweging en het resultaat.

 

De VOORZITTER: En zo langzamerhand ook uw tijd.

 

De heer VUYK (VVD): Die afweging willen wij graag zien. Ook het resultaat van het beleid willen wij zien.

 

Het parkeerbeleid kan in de algemene beschouwingen van de VVD niet onbesproken blijven. Met enige regelmaat zullen wij over dit onderwerp met het college en de raad de degens kruisen. De VVD blijft van mening dat de functionele toegang tot de binnenstad noodzakelijk blijft. Wij houden daarom onverkort vast aan de afspraak in het collegeprogramma dat gedurende het hele proces van autoluw maken van de binnenstad er kwantitatief en kwalitatief voldoende parkeerplaatsen geboden moeten worden.

 

 

De VOORZITTER: U moet nu afronden, mijnheer Vuyk.

 

De heer VUYK (VVD): Gezegd moet worden dat de VVD heeft gezien dat dit college letterlijk zelf de straat op gaat om aanvullende mogelijkheden voor het parkeren van auto’s te zoeken. Uit ervaring weten wij dat dat niet meevalt.

 

De heer BOT (GroenLinks): Voorzitter. Ik meld aan het begin dat ik van de heer Meuleman drie minuten extra gekregen heb, waarvoor ik de heer Meuleman dank.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Is dat dan drie minuten stilte?

 

De heer BOT (GroenLinks): Beste aanwezigen in de raadszaal en op de publieke tribune, kent u die mop van die spoortunnel in Delft? Wat is dat voor een regering die afspraken waaraan jarenlang is gewerkt door vele partijen, zomaar in de prullenbak gooit? Wat is dat voor een regering die tegen de mensen in onze spoorzone zegt dat zij maar moeten blijven leven in een omgeving met structurele geluids- en milieuoverlast? Het antwoord van GroenLinks is duidelijk: dat is een onbetrouwbare regering die normen en waarden predikt, maar daar zelf geen boodschap aan heeft.

 

Hoe willen wij de compacte stad precies vormgeven? Voor ons is het masterplan voor de spoorzone juist een schoolvoorbeeld van hoe het moet: onder de grond wat onder de grond kan en boven het maaiveld een inrichting waarin mensen vrij zijn om zich in de buurt van hun woning te bewegen, waarin zij zich niet beklemd hoeven te voelen tussen te hoge gebouwen en te veel blik op straat en waar ze vlakbij, dus in de Delftse Hout en in Midden-Delfland, groene ruimte hebben om te recreëren. Ook in Delft lopen de emoties hoog op bij nieuwe bouwplannen en veranderingen in de openbare buitenruimte. Vooral de bouwhoogte is een terugkerend discussiepunt. Er wordt soms ook onhandig en plompverloren gecommuniceerd door woordvoerders van de gemeente, corporaties of projectontwikkelaars, want het is al een paar keer voorgekomen dat burgers de suggestie kregen dat het realiseren van een “markant punt in de stad” belangrijker is dan de zorgvuldige inpassing van nieuwe gebouwen in de bestaande omgeving. Vormgeving van de compacte stad draait om voortdurend passen en meten, zoals de Delftsche Courant kopte op 13 augustus. Noodzakelijke functies moeten gerealiseerd worden. Daarbij moet de beperkte beschikbare ruimte optimaal worden gebruikt. Dat de bouwhoogte bij nieuwbouw gemiddeld wat hoger is dan bij bestaande bouw gebruikelijk is, lijkt ons daarbij onontkoombaar. Daarnaast moeten we zeker in de toekomst vaker de diepte in durven gaan, bijvoorbeeld voor parkeervoorzieningen, het stallen van fietsen, voor de spoortunnel en voor andere zaken die de woonomgeving en het leefklimaat langdurig kunnen verpesten. Ik heb mijn fractie beloofd het vandaag niet te hebben over de A4; daar zwijgen wij vandaag dus maar over.

 

De kwaliteit van de groene open ruimte in en rond de stad bepaalt de leefbaarheid. Het spontane verzet tegen het kappen van de wilg bij de Oostpoort heeft dat eens en te meer klip en klaar gemaakt. Voor GroenLinks is het tijd om het groen in onze stad extra te beschermen en te ontwikkelen:

-          In de eerste plaats door bij de herziening van alle bestemmingsplannen groen met een ecologische, monumentale en/of cultuurhistorische waarde te beschermen;

-          In de tweede plaats door het groencompensatiefonds flink te vullen uit de opbrengst van de uitbreiding van IKEA en te pogen daarmee belangrijke stukken groen in privé-bezit, zoals de Wallertuin, op te kopen;

-          In de derde plaats door het actiever vormgeven van de ecologische hoofdstructuur, waarbij de ecologische waarden en de beleving daarvan door de bevolking hand in hand moeten gaan.

-          Last but not least door na de uitbreiding van IKEA een stop af te kondigen op verder knabbelen aan het openbare groen in de Delftse Hout.

 

Ook bij het nieuwe lokale verkeers- en vervoerplan moeten leefbaarheid en duurzaamheid hand in hand gaan. Wij vinden het geen onbeïnvloedbare natuurwet dat het autogebruik toeneemt. Stoepen moeten weer beschikbaar komen voor kinderen en voetgangers en de luchtkwaliteit moet verbeteren, ook rond de hoofdwegen binnen de stad. Wij willen zo snel mogelijk het plan van aanpak voor verbetering zien. Delft moet alternatieven voor de automobiliteit stimuleren om de huidige toename van het aantal auto’s en autokilometers terug te dringen, zeker ook gezien de ambitieuze toekomstplannen van de stad. Wanneer komt het college nu eindelijk met de proef van gratis of heel goedkoop openbaar vervoer? Verder zouden wij voor de langere termijn graag de mogelijkheid onderzoeken om delen van wijken autoluw te maken, met parkeervoorzieningen onder of aan de randen. Wij gaan ervan uit dat het college daarbij een belangrijke ambitie uit het collegeprogramma zal waarmaken, namelijk dat Delft ten minste weer in de top drie van Nederlandse fietssteden terechtkomt.

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Een onvermijdelijke vraag is hoe de heer Bot ondergronds parkeren aan de randen van wijken denkt te bekostigen.

 

De heer BOT (GroenLinks): Ik heb het hier over een ontwikkeling op langere termijn. Wij verwachten in ieder geval dat in het nieuwe lokale verkeers- en vervoersplan op dat punt een duidelijke doorkijk naar de toekomst zal staan. Het lijkt ons echter onontkoombaar dat wij in toenemende mate de diepte in moeten gaan om de ruimte nog optimaal te kunnen gebruiken, omdat het autobezit verder groeit in een stad die eigenlijk geen ruimte meer heeft. Het is duidelijk dat dit voor de gemeenschap een heel dure oplossing zal zijn, maar op langere termijn is dit soort oplossingen volgens ons onontkoombaar.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Betekent dit ook dat u op langere termijn akkoord gaat met een parkeergarage onder de Markt?

 

De heer BOT (GroenLinks): Wat denkt u?

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): U zei dat dit op de langere termijn onontkoombaar zal zijn.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Ja, ik begrijp dat dit voor de heer Bot op termijn bespreekbaar is.

 

De heer BOT (GroenLinks): Dan hebt u in het geheel niet geluisterd naar wat ik gezegd heb, want dergelijke voorzieningen moeten natuurlijk staan op plaatsen waar zij nodig en nuttig zijn. Voor ons geldt dat niet voor een parkeergarage onder de Markt. Zoals duidelijk is vastgelegd in alle documenten die in deze raad over de autoluwe binnenstad zijn vastgesteld, denken wij dat voldoende en goede parkeergelegenheid aan de randen van het centrum volstaat voor het goed ontwikkelen van de autoluwe binnenstad. Daarom zei ik zojuist ook dat het, als wij doorkijken naar wijken, moet gaan om onder de wijken of bij de randen van de wijken.

 

De heer GABELER (Leefbaar Delft): Het ontgaat mij geheel wat de heer Bot nu vertelt. Wij praten hier over een programmabegroting voor de komende jaren. Voor alle voorstellen die hij nu doet, moet hij dus een dekking zoeken. Het lijkt mij niet verstandig om alles door te schuiven naar de toekomst. Ik vraag mij af waar het verhaal naar toe gaat.

 

De heer BOT (GroenLinks): Dat vroeg ik me bij het verhaal van uw fractie ook af, want dat ging helemaal nergens naar toe. Zelfs die opblaasbare trein met luchtbanden ging niet.

 

De heer GABELER (Leefbaar Delft): Dan is het blijkbaar wederzijds. Ik begrijp helemaal niet waar u naar toe wilt.

 

De heer BOT (GroenLinks): Dat zal niet voor de eerste keer en ik vrees ook niet voor de laatste keer zijn.

 

De heer GABELER (Leefbaar Delft): Ik ben benieuwd of u ook nog over de ID-banen, de sociale voorzieningen et cetera gaat praten.

 

De heer BOT (GroenLinks): Altijd wanneer u mij interrumpeert, vraagt u precies naar het onderwerp waar ik dan juist aan toekom. Maakt u zich dus geen zorgen; ik kom daar nog uitgebreid over te spreken.

 

De VOORZITTER: Dan is het in ieder geval een nuttige interruptie.

 

De heer BOT (GroenLinks): Dat is het zeker. Ik heb het nu inderdaad niet over de gelden die wij bij de programmabegroting besteden; ik kijk vooruit naar een van de belangrijkste kaderstellende discussies in het komende jaar in deze raad, namelijk het lokale verkeers- en vervoersplan. Ik was gebleven bij de top drie van de Nederlandse fietssteden, want juist op de korte afstand en juist in een stad als Delft is de fiets het aantrekkelijkste alternatief voor de auto. De ervaring bewijst dat goede voorzieningen voor fietsers over de hele linie daadwerkelijk leiden tot een hoger fietsgebruik. De aangekondigde verbetering van het hoofdwegenfietsnet volgens het fietsactieplan is daartoe uiteraard hartstikke nodig. De route over de Buitenwatersloot heeft daarbij topprioriteit. Om die ambities waar te kunnen maken, zullen wij echter niet alleen de hoofdroutes moeten afmaken, maar het fietsbeleid in al zijn facetten moeten intensiveren, bijvoorbeeld door:

-          jaarlijks de knelpunten aan te pakken;

-          eindelijk werk te maken van de intentie om vaker groen licht voor fietsers te geven;

-          bij de bedrijventerreinen Technopolis en de Harnaschpolder vanaf het begin een goede infrastructuur voor fietsers aan te leggen en werk te maken van vervoermanagement en daarbij de fiets een volwaardige plaats te geven;

-          een krachtige en slimme aanpak van de massale fietsdiefstal.

 

Ik kom nu bij de ID-banen en bij wat op mijn papier onder het kopje “sociale afbraak” staat. Vorig jaar vond de heer Van Doeveren dat ik mij veel te veel opwond over de sociale plannen van het kabinet Balkenende-I. Had ik maar ongelijk gehad.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Ik heb u niet verweten dat u zich opwond. Ik heb alleen gezegd dat ik toen de discussie niet aanging.

 

De heer BOT (GroenLinks): U zei ook dat ik mij heel erg driftig stond te maken. Ik geef graag toe dat daar een kern van waarheid in zat, maar dat neemt niet weg dat het kabinet Balkenende-II in dit opzicht eerder slechter dan beter is.

 

Dit kabinet maakt de gemeenten, zij het gefaseerd, immers voor 100% financieel verantwoordelijk voor de bijstand. Het beleid van dat zelfde kabinet zal leiden tot een extra instroom in de bijstand.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Dat ben ik niet met u eens. U kunt dat in tijden van een economische recessie niet volhouden. Daarnaast is het een pluspunt van de Wet Werk en Bijstand dat een aantal beleidsvrijheden bij de gemeente komen te liggen; dat is een stukje decentralisatie.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Mijnheer Van Doeveren, u hebt ongelijk. Als dit kabinet bijvoorbeeld op de duur van de WW gaat bezuinigen, betekent dat automatisch dat die mensen, als zij in deze recessietijd geen baan kunnen vinden, in de bijstand en dus bij de gemeente terechtkomen.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Ik herinner eraan dat de Wet Werk en Bijstand eigenlijk een ontwerp is van uw illustere voorganger Vermeend.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Dat is niet waar, mijnheer Van Doeveren.

 

De heer AKÖZBEK (CDA): Dat is wel waar, mevrouw Vlekke.

 

De VOORZITTER: Ik stel u allemaal voor om ons te beperken tot de gemeentebegroting. Er mag een enkel klein uitstapje worden gemaakt, maar laten wij niet proberen om hier de algemene beschouwingen in de Tweede Kamer over te doen.

 

De heer BOT (GroenLinks): Ik had het over de gevolgen van dat beleid voor de gemeente Delft. De kabinetsbeslissing om categoriale verlening van de bijzondere bijstand te verbieden, kost Delft in 2004 1,5 miljoen euro. Een zorgvuldig opgebouwd armoedebeleid wordt zo om zeep geholpen. GroenLinks steunt de intentie van het college om bestaande regelingen zoals die voor witgoed en schoolkosten in stand te houden en vindt dit ook een sociale topprioriteit. Het zijn immers effectieve regelingen gebleken die daadwerkelijk de armoede in onze stad bestrijden.

 

Ik kom dan op de veelbesproken bezuiniging op de Melkertbanen. Ik moet toegeven dat het doorbreken van de gegroeide situatie rond dit soort banen door ons wordt toegejuicht. Buiten kijf staat dat ze voor een bepaalde groep werknemers noodzakelijk zijn en blijven, maar het percentage Melkertbanen bij gesubsidieerde instellingen en bepaalde afdelingen van de gemeente is te groot. Het gaat immers om gewone, volwaardige banen. De Melkertbanen zijn een goedkope manier geweest om de kaalslag van de collectieve sector in de jaren tachtig op te vangen.Wij steunen het college in het vinden van een tussenoplossing in 2004, als voorbereiding op een herschikking van het totale instrumentarium op het gebied van scholing, activering en reïntegratie. Bij dat nieuwe reïntegratiebeleid is GroenLinks overigens voorstander van experimenten met een persoonsgebonden budget, maar wij hebben nu een probleem, namelijk dat wij vooral met een rijksbezuiniging worden geconfronteerd die heel moeilijk is op te vangen zonder mensen te ontslaan en werkgevers voor grote problemen te stellen. Bij deze moeilijke opgave wil onze fractie het college de volgende kaderstellende uitgangspunten meegeven:

-          geen gedwongen ontslagen;

-          behoud van werk dat maatschappelijk onmisbaar is, zoals dat van schoolconciërges;

-          een uiterste eigen inspanning van instellingen en gemeentelijke sectoren voor een oplossing uit reguliere budgetten;

 

-          compensatie voor instellingen die aantoonbaar de kostenverhoging niet kunnen opbrengen;

-          het in balans brengen van de verhouding tussen reguliere banen en Melkertbanen bij instellingen waar die zoek is geraakt, bijvoorbeeld bij de BWD. Gefaseerde doorstroming en omzetting van Melkertbanen in reguliere banen, totdat een maximum van bijvoorbeeld 25% Melkertbanen is bereikt;

-          Afschaffen van Melkertbanen op plaatsen waar de nadelen de voordelen overtreffen. Volgens ons is dat het geval bij de stadswachten zonder handhavingsbevoegdheid: op het gebied van veiligheid en handhaving in de openbare ruimte zijn Melkertbanen te kwetsbaar. In dat geval zeggen wij: maak die banen regulier, laat capabele mensen doorstromen en geef anderen een baangarantie binnen of buiten de gemeente.

 

Wij hoeven als Delft de rijksbezuinigingen niet helemaal te compenseren, maar wij moeten wel een fatsoenlijke werkgever en subsidiegever zijn en ons sociale gezicht behouden. De ondernemingsraad en maatschappelijke organisaties riepen het college er in de afgelopen weken toe op om extra middelen uit te trekken voor de Melkertbanen.

 

De heer VUYK (VVD): U noemde zojuist een hele rij voorbeelden waarvan u vindt dat de gemeente op die punten zou moeten bijspringen. Wat mij raakt, is dat u daarbij uitgaat van de maatregelen vanuit het rijk. Als u die redenering iets omdraait en u baseert op het probleem dat zich bij die Delftse instelling specifiek voordoet en waarvoor u mensen nodig hebt en als u vervolgens kijkt naar de hoeveelheid geld, kunnen wij elkaar een heel eind volgen.

 

De heer BOT (GroenLinks): Dat is een andere benadering of een andere invalshoek, maar als wij op hetzelfde uitkomen, hebben wij toch geen probleem?

 

Wij hebben gisteren de voorstellen van het college ontvangen. Daaruit blijkt dat het college inderdaad aanzienlijke extra middelen gevonden heeft. Ook de inhoudelijke richting van de voorstellen, voor zover wij die nu hebben kunnen lezen, lijkt goed aan te sluiten bij de piketpaaltjes die ik zojuist geslagen heb. Ik kan u verzekeren dat ik mijn tekst gistermiddag al af had.

 

Op het punt van de bijzondere bijstand lijkt een oplossing moeilijker. Het lijkt ons geen overbodige luxe om daarvoor extra middelen te reserveren in een soort sociale reserve. Wij stellen voor om de middelen die het college wil uittrekken voor mobiele camera’s en digitalisering van bestemmingsplannen, te schrappen ten behoeve van die sociale reserve.

 

De heer VUYK (VVD): Dat delen wij niet.

 

De heer BOT (GroenLinks): Ik vraag uw fractie, de andere fracties en het college uiteraard om een reactie. Het verbaast mij niet echt dat u dit niet ziet zitten.

 

De heer TAEBI (SP): Begrijp ik het goed dat u op dat punt een amendement indient?

 

De heer BOT (GroenLinks): Ik wacht de antwoorden en het oordeel van de andere fracties eerst af. Elke steun is welkom; dat snapt u.

 

In het kader van de volkshuisvestingsdiscussie zal onze fractie de eerder aangezwengelde discussie over de slaagkans van allochtonen op de woningmarkt stevig doorzetten. Wij wijzen op de urgentie hiervan en verwijzen naar de recente discussie in Rotterdam.Voor de fractie van GroenLinks blijft het vergroten van de slaagkans voor allochtonen een betere benadering dan de invalshoek van gedwongen spreiding.

 

Net als de VNG, de grote steden, kerken, belangenorganisaties en de CDA-achterban vinden wij het halfslachtig pardon van de regering voor afgewezen asielzoekers teleurstellend. Wij dienen een motie in waarin we om een ruimhartiger regeling vragen bij het rijk. Ook zijn we ontevreden over het antwoord van het college op het tijdens een van de inspraakbijeenkomsten van de Commissie Extern gedane subsidieverzoek van de Stichting Noodopvang Vluchtelingen. Door middel van een amendement vragen wij 22.000 euro per jaar beschikbaar te stellen voor de bescheiden opvang voor mensen die tussen alle wallen en schepen vallen. In onze ogen valt ook deze groep onder de zorgplicht van de gemeente.

 

Ik wil het ook even over en tegen onszelf hebben, want wie de kranten in Delft vluchtig leest, weet dat het niet goed gaat met de Delftse gemeenteraad. Vergaderingen verlopen rommelig en onderling inhoudelijk debat vindt nauwelijks plaats. Ook aan kaderstelling komt de raad nauwelijks toe. De raad denkt alles te kunnen en willen controleren en controleert daarom in feite niks. De volksvertegenwoordigende rol is zeker niet sterker ontwikkeld dan in de vorige periode. Wie de kranten beter leest, ziet overigens dat veel van de berichten over enkele raadsleden gaan, die daarbij wel hardnekkig aangeduid worden met de woorden “de politiek”. Het was goed dat collega Vuyk de knuppel in het hoenderhok gooide. Zijn kwalificatie van de raad als zinkend schip was misschien wel te sterk. Ook al is er geen sprake van inspirerende bijeenkomsten, de raad neemt nog steeds wel de besluiten die hij moet nemen. Ook al is de sfeer onderling slecht, het schip vaart nog steeds. Wel moeten we oppassen dat het niet stuurloos gaat ronddobberen in de maatschappelijke oceaan. Ook moeten we oppassen dat de tanker van het college niet aan de horizon verdwijnt. Wij vinden dat alle raadsleden van goede wil hun uiterste best moeten doen om tot een verbetering te komen, in de eerste plaats door te zorgen voor een goed voorbereide en kernachtige fractie-inbreng tijdens vergaderingen van commissies en raad. Het onderlinge respect en het vertrouwen van de burger in de politiek nemen daardoor vanzelf toe. Ik voeg daar ter plekke het volgende aan toe: mijnheer Taebi, maakt u zich geen zorgen; ik zal er nooit meer voor stemmen om u het woord te ontnemen.

 

De heer GABELER (Leefbaar Delft): Ik zou het fair vinden als iedereen dat doet.

 

De heer BOT (GroenLinks): Ik kan het alleen voor mezelf doen.

 

In de tweede plaats moet de raad instrumenten inzetten die de kaderstellende, controlerende en volksvertegenwoordigende rol van de raad vergroten. Die instrumenten zijn trouwens al afgesproken zijn in de Nota bestuur 2, maar zijn niet uitgevoerd. Ik noem hier de belangrijkste:

-          Het raadsprogramma;

-          Bepalen over welke onderwerpen wij kaderstellende startnotities willen met meerdere beleidsscenario’s en bij welke onderwerpen een Commissie Extern nuttig is.

 

De heer VUYK (VVD): Er werd zojuist gerefereerd aan het verhaal van het zinkende schip en ik wil ook aanhaken bij de interruptie van zojuist door de heer Gabeler. Aanleiding voor dat verhaal was voor mij het feit dat er destijds incidenten waren – die zijn er nog steeds – met het handhaven van de vergaderorde in de raadscommissies.

 

Dat was voor mij aanleiding voor die opmerking. Het gevolg was dat de raad met enige regelmaat tot in de nacht moest vergaderen of soms twee dagen achter elkaar.

 

De VOORZITTER: Volgens mij leest u nu het restant van uw eerste termijn voor.

 

De heer VUYK (VVD): Nee, dat is niet zo.

 

De VOORZITTER: Dit is geen interruptie.

 

De heer VUYK (VVD): Ik heb toen voorgesteld om het hele besluitvormingssysteem zodanig aan te passen dat wij alleen maar wekelijks met de raad zouden vergaderen. Wij zullen dat alternatief alsnog aanleveren op het moment dat de evaluatie van het dualisme eraan komt.

 

De VOORZITTER: De heer Bot heeft nog één minuut.

 

De heer BOT (GroenLinks): Dan sla ik de rest van mijn voorbeelden over; die kan men nalezen. Ik heb nog een heel stuk over interactief beleid; dat moet ik ook inkorten. Het is van belang dat de raad heel duidelijk is over de ruimtegevende kaders. De raad moet vooraf piketpaaltjes slaan bij interactief beleid. B&W, ambtelijk apparaat en burgers moeten bij de aanvang van het proces precies weten waar die paaltjes staan. Tijdens het proces mogen zij niet verplaatst worden; dat kan zeker hier op de veengrond tot lelijke verzakkingen leiden. Aangedragen alternatieven binnen de financiële kaders moeten in principe doorgaan; alternatieven daarbuiten vallen af. Vertrouwen van de overheid in de burger betekent dat we onze processen open organiseren, mensen insluiten en niet uitsluiten. Een open proces krijg je niet alleen met “vaste klanten”, met hele of halve professionals. Je moet nieuwelingen bereiken en betrekken, zeker in onze geëmancipeerde en multiculturele samenleving.

 

Gelukkig hebben meerdere fracties al gesproken over een verbeteragenda voor de raad. Ik roep alle raadsleden ertoe op om na te denken over een verbeteragenda voor de raad en om daar samen mee aan de slag te gaan. Gelukkig zijn er ook lichtpuntjes, zoals de totstandkoming van het Masterplan Poptahof en de voorbereiding van de programmabegroting met de inbreng van de stad. Het kan allemaal ongetwijfeld stukken beter, maar het is ten minste wel gebeurd. Wat ons betreft bouwen we daar volgend jaar op verder.

 

De VOORZITTER: Door de fractie van GroenLinks worden de volgende motie (M-V) en het volgende amendement (A-III) ingediend:

 

Motie-V

 

“De gemeenteraad van Delft, in vergadering bijeen op 25 september 2003,

 

constaterende,

 

-          dat de burgemeesters van de grote vier steden, en inmiddels ook alle gemeenten verenigd in de VNG, zich grote zorgen maken over de uitwerking van de voorgestelde eenmalige pardonmaatregel van minister Verdonk;

-          dat een grote groep asielzoekers buiten deze regeling dreigt te vallen, ondanks dat ook die in het verleden een verblijfsvergunning heeft aangevraagd onder de oude Vreemdelingenwet;

 

 

-          dat het ontbreken van een effectief uitzettingsbeleid voor de VNG al enige maanden geleden aanleiding was om met een eigen voorstel te komen;

-          dat het voor de gemeenten niet langer acceptabel is dat steeds meer vreemdelingen zonder opvang en onderdak op straat komen te staan;

 

overwegende,

 

-          dat het gewenst is dat de Tweede Kamer kiest voor een ruimere doelgroep;

-          dat van gemeenten niet kan worden geëist dat zij meewerken aan het beëindigen van opvangvoorzieningen zolang over dit onderwerp geen sluitende afspraken zijn gemaakt;

 

verzoekt het college, de Tweede Kamer per ommegaande mede te delen dat de gemeente Delft de brief van de burgemeesters van de G4 onderschrijft,

 

en gaat over tot de orde van de dag.”

 

Amendement-III

 

“Toevoegen aan structureel nieuw beleid in het programma Werk, inkomen en zorg € 22.000 voor de Stichting Noodopvang Vluchtelingen Delft;

 

te dekken uit het structurele voordeel op de jaarrekening van de uitbetaling van de zogenaamde Zalmsnip ten opzichte van de uitkering van het Rijk.

 

Toelichting:

In de Programmabegroting 2004-2007 wordt geen subsidie toegekend aan de Stichting Noodopvang Vluchtelingen Delft. Volgens het college is er een regeling voor personen die lang in de asielprocedure hebben gezeten. Deze huidige regeling voor COA en zakgeld is een tijdelijke regeling, bedoeld voor een groep die het stempel “niet uitzetbare vluchtelingen” heeft gekregen, onder de oude Vreemdelingenwet. Het subsidieverzoek van de Stichting Noodopvang Vluchtelingen Delft betreft een geheel andere groep waarvoor de gemeente Delft geen regeling kent. Het betreft een stijgend aantal nieuwe gevallen van vluchtelingen die op straat staan door de nieuwe wetgeving vanaf april 2001. Deze vluchtelingen zijn legaal in Nederland, in afwachting van uitreispapieren na afwijzing van de eerste asielaanvraag, of in afwachting van de behandeling van een tweede asielaanvraag, terwijl zij in de tussentijd nergens aanspraak op kunnen maken. De uitbetaling van de zogenaamde Zalmsnip geeft structureel op de jaarrekening een voordeel ten opzichte van de uitkering van het Rijk. In 2002 werd € 136.000 niet betaald.”

 

De heer SCHOENMAKERS (STIP): Geachte raadsleden, college, geachte aanwezigen, voorzitter, dé bezuinigingspost van het kabinet is de sociale zekerheid. Aangezien het programma Werk en Inkomen ruim een derde van de Delftse begroting bedraagt, zullen wij er niet aan ontkomen om de tering naar de nering te zetten. Vorig jaar maakten al vele partijen in deze raad zich ernstige zorgen, toen naar aanleiding van de aangekondigde verdwijning van de ID-banen. U kunt zich voorstellen dat ook wij opzien tegen de keiharde boodschap die wij ongetwijfeld aan veel Delftse burgers moeten vertellen. Niet alleen staan de ID-banen nog steeds op de tocht, zij bleken slechts een voorbode voor de ingrepen die dit kabinet ons nu voorschotelt.

 

Om nog enig perspectief te kunnen bieden, wil de STIP-fractie scherpe keuzes maken en wil zij het beleid toespitsen op die onderdelen waarmee we met beperkte middelen de mensen het meeste helpen. Daarom spreken wij ons bijvoorbeeld niet bij voorbaat uit voor het behoud van de ID-banen. Wij willen deze keuzes maken in een integrale afweging van maatregelen, met een breedte die vergelijkbaar is met de nota Samen aan de slag van enkele jaren geleden. Ook al kunnen we op dit moment niet concreet aangeven welke oplossingsrichtingen volgens ons wenselijk zijn – dat moet immers uit die brede afweging naar voren komen – wij kunnen wel aangeven met welke houding wij dit probleem zullen benaderen. STIP vindt dat de overheid een schild moet zijn voor de zwakkeren in onze samenleving, maar in plaats van alleen het schild voor die mensen te plaatsen, gaat het er ons ook om de mensen op dat schild te hijsen. Wij willen dus sterk inzetten op het activeren van mensen, natuurlijk het liefst naar een baan. De maatschappelijke werkelijkheid is echter dat er voor velen, ondanks al onze inspanningen, voorlopig geen baan zal zijn. Dit is geen reden om hen dan maar te laten zitten. Mensen kunnen zich op heel andere manieren dan in een betaalde baan nuttig maken en als de economie dan aantrekt, zijn zij tenminste een stuk dichter bij de arbeidsmarkt.

 

Bijzonder veel belang hecht STIP aan de bestrijding van jeugdwerkloosheid. Wij willen voorkomen dat jongeren nog voordat zij überhaupt een stap op de arbeidsmarkt hebben gezet, reeds op achterstand komen. Wij willen daarom voor deze groep alle registers opentrekken, waarbij we onorthodoxe maatregelen niet schuwen. Maak bijvoorbeeld met ondernemers die willen inkrimpen, de afspraak dat ze in plaats van ontslag iemand twee dagen in dienst houden, waarna hij of zij, met een zekere loonaanvulling van de gemeente, de overige drie dagen een opleiding volgt. Of maak de afspraak dat iemand met behoud van uitkering een opleiding kan volgen en bij succes na twee jaar bij zijn baas terug kan komen. Zet keihard in op de aanpak van voortijdig schoolverlaten. Stimuleer jongeren om een vervolgopleiding te doen. Één stapje hoger op de scholingsladder betekent een sprong in arbeidsmarktperspectief. Nog een suggestie: organiseer rond de zomer een megabanenmarkt voor de schoolverlaters. Kijk dan van tevoren echter wel even hoe Amsterdam dit heeft aangepakt om te leren hoe het niet moet.

 

Een ander item dat ook op landelijk niveau aanleiding geeft tot verhitte discussies, is het onderwerp huisvesting. Weinig bemoedigende berichten vallen over elkaar heen: te weinig ruimte voor starters, geen goedkope koopwoningen, nauwelijks doorstroming en de problematiek van het scheefwonen. Voor een jongere is het in elke stad in de Randstad bijkans onmogelijk om binnen een jaar een kamer te vinden. Ook de woningnood onder studenten is het afgelopen jaar weer op de landelijke politieke agenda gekomen. Het betreft hier een aparte groep, maar de problematiek vertoont dezelfde trekken. Ook studenten hebben last van de gebrekkige doorstroming in het woningsegment boven hen, waardoor zij gedwongen worden om na hun afstuderen op een studentenkamer te blijven wonen. Hierdoor ontstaat een tekort aan kamers voor nieuwe studenten. STIP is blij dat dit probleem nu ook landelijk onder de aandacht is gekomen – ik kom hier straks op terug – en prijst zich gelukkig dat het probleem in Delft relatief beperkt is. Zoals wij echter al vaker gewaarschuwd hebben, is dit absoluut geen reden om zelfgenoegzaam achterover te leunen. De situatie is bijvoorbeeld wel zo kritiek dat DUWO onder grote tijdsdruk veredelde zeecontainers moet plaatsen om buitenlandse studenten te kunnen huisvesten. De in het collegeprogramma geplande uitbreiding is daarom broodnodig, evenals de plannen voor een derde studentenflat aan de Balthasar van der Polweg.

 

Daarmee zijn we er nog niet. De komende jaren zal door herstructureringsopgaven een tijdelijke dip ontstaan in het aantal beschikbare kamers. Aanvullende maatregelen zijn noodzakelijk om te voorkomen dat het college zich niet kan houden aan de afspraak in het collegeprogramma, waarin de garantie wordt gegeven dat eerstejaars studenten in Delft voor 1 november een kamer hebben. Met een actieve promotiecampagne wordt in Tilburg de aandacht gevestigd op de huisvestingsproblematiek en een oproep gedaan om kamers te verhuren. Ook wordt onderzoek gedaan naar een hospitastimuleringsregeling. Het lijkt ons wijs als de wethouder ervaringen uitwisselt met andere studentensteden en de ontwikkelingen van dit onderzoek nauwlettend volgt. Graag horen wij van de wethouder of hij een dergelijke promotiecampagne ook in Delft kansrijk acht.

 

Een minstens even interessante mogelijkheid is de kamerverhuurvrijstelling uit de Wet Inkomstenbelasting. Iemand die in zijn eigen huis een kamer verhuurt, hoeft tot bijna 3600 euro geen belasting te betalen over deze verhuurinkomsten. Om even een idee te geven hoe lucratief dit kan zijn: je kunt vrij makkelijk berekenen dat iemand die in het hoogste belastingtarief valt, hiermee ongeveer een hypotheek van 140000 euro kan financieren. Zeker in deze economisch moeilijke tijden lijkt het mij dat hier zeker belangstelling voor zal zijn als de gemeente deze regeling onder de aandacht brengt.

 

Ik sprak al over de landelijke aandacht voor studentenhuisvesting. Deze landelijke aandacht heeft in december 2002 geleid tot de aangenomen motie-Van Bochove/Van Gent, waarin stond dat huursubsidie ook voor onzelfstandige woonruimte zou moeten gelden. Een gunstige ontwikkeling, zou je denken, omdat:

  1. hiermee de door studenten gewenste 6- tot 8-kamerwoningen haalbaar worden, waardoor ook nog eens tegen lagere maatschappelijke kosten meer kamers gebouwd kunnen worden;
  2. de Delftse corporaties een stevige duw in de rug krijgen om hun plannen voor onzelfstandige woonruimte te realiseren;
  3. de uiterst hoge huur/inkomensquote van studenten teruggedrongen wordt.

 

Helaas negeerde de toenmalige minister Kamp de wens van de volledige Tweede Kamer en legde hij de motie naast zich neer. Minister Dekker heeft nu aangegeven dat zij hierop terug zal komen bij de behandeling van de begroting van het ministerie van VROM. Omdat de uitvoering van deze motie, gezien de ontwikkelingen in Delft en andere steden, van groot belang is, willen wij daarom dat alle steden die kampen met huisvestingsproblematiek van studenten, er bij de minister op aandringen om de motie-Van Bochove/Van Gent alsnog uit te voeren. Wij hopen dat Delft hierin het voortouw wil nemen. Wij dienen derhalve een motie in met deze strekking, ondertekend door alle fracties.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Voorzitter, ik raak een beetje de tel kwijt van de moties die richting het rijk gaan. Kunt u het wel bijhouden?

 

De VOORZITTER: Zij worden straks uitgedeeld met een nummertje erop. Volgens mij komt dat dus wel goed.

 

De heer SCHOENMAKERS (STIP): Een nieuwe ontwikkeling in het afgelopen jaar was de oprichting van de Kennisalliantie Zuid-Holland. De STIP-fractie juicht deze ontwikkeling toe, omdat hier in onze ogen veel potentie ligt. De samenwerking van verschillende steden in deze regio op innovatief vlak zal er in onze ogen toe bijdragen dat deze regio in ieder geval meer als kennisregio zal worden erkend. Waar wij echter behoedzaam voor willen zijn, is de mogelijkheid dat de Kennisalliantie onze eigen stadsstrategie ondersneeuwt.

 

Delft heeft Delft Kennisstad op dit moment nog hard nodig voor haar eigen ontwikkeling en moet derhalve minimaal naast de Kennisalliantie opereren. We moeten ons er namelijk van bewust zijn dat Delft niet per definitie een betere concurrentiepositie heeft dan andere Europese of zelfs Nederlandse kennisgebieden. Daar moeten we aan blijven werken. In dat kader moeten we inzetten op hechtere samenwerkingsverbanden met de TU. Dit is absoluut noodzakelijk als Delft echt een bloeiend innovatief klimaat wil. Delft moet een duidelijke strategie uitzetten en de TU moet een duidelijke strategie uitzetten, maar bovenal moeten wij gezamenlijk een strategie uitzetten. Noch de gemeente Delft noch de TU moeten sleutelfiguren zijn in de Kennisalliantie; Delft Kennisstad moet dat zijn.

 

We moeten er ook in Delft rekening mee houden dat de economie niet zo sterk is en niet zo sterk groeit als een aantal jaar geleden. Dit bleek recent ook uit een onderzoek van de Kamer van Koophandel. Daarnaast heeft Nederland veel voorsprong verloren op het gebied van de kenniseconomie. De ontwikkeling van Technopolis zou volgens eerder genoemd rapport verandering kunnen brengen in de tanende Delftse economie, maar wel op voorwaarde dat niet ieder bedrijf zich op het Technopolis-terrein mag vestigen. De gemeente en de universiteit moeten slechts tevreden zijn met echt technisch georiënteerde bedrijven, iets waar STIP een jaar geleden ook al op hamerde en waar wij op zullen blijven hameren. Technopolis moet echter niet alleen om buitenlandse bedrijven of bedrijven van buiten Delft gaan. Eerst moeten we ervoor zorgen dat we de technostarters in Delft houden. De wethouder heeft zelf recent nog benadrukt dat de grootste groei in kennisgebieden autonome groei is. Als we onze zaakjes op orde hebben, de autonome bedrijven hebben en houden, een goed innovatief klimaat bieden en een hoge quality of life, dan zullen op den duur de buitenlandse bedrijven wel komen. De STIP-fractie wil dan ook graag weten – laten we daar maar eens mee beginnen – welke plannen het college heeft om meer technostarters in Delft te houden, ook als hun bedrijf succesvol en groter wordt.

 

Om Technopolis tot ontwikkeling te brengen, zijn niet alleen bedrijven nodig. Ook vele verschillende soorten infrastructuur moeten er zijn, in eerste instantie natuurlijk elektronische infrastructuur. Ten tweede gaat het om de al eerder genoemde quality of life, noem het sociale infrastructuur. Daarbij gaat het om zaken als cultuur, woningen, uitgaansgelegenheden en kinderopvang. Ten derde – je zou het bijna vergeten – gaat het om verkeersinfrastructuur. In de programmabegroting wordt aangegeven dat een hoogwaardige openbaarvervoersverbinding richting Technopolis van groot belang is. U weet allen dat wij graag zouden zien dat tramlijn 19 over de Mekelweg zou komen, wat ook voor de TU-wijk een betere ontsluiting zal creëren.

 

De heer TAEBI (SP): Als ik uw verhaal zo hoor, denk ik dat de hele Delftse samenleving zich moet gaan richten op Technopolis, buitenlandse bedrijven en alle hightech-dingen die daar moeten komen. Dat is allemaal leuk en aardig en het is misschien goed voor het aanzien van Delft als allerlei chique bedrijven hierheen komen, maar wat schiet de Delftenaar daarmee op? Delft is immers net iets groter dan alleen dat ene kleine gebiedje Technopolis.

 

De heer SCHOENMAKERS (STIP): Dat klopt. Ik heb natuurlijk nog veel meer eerste termijn. Bovendien hebt u niet goed geluisterd, want ik heb juist aangegeven dat wij eerst de Delftenaren in Delft, op het Technopolis-terrein, willen houden en dus niet eerst willen inzetten op het hierheen halen van buitenlandse bedrijven.

 

Zoals gezegd: u weet allen dat wij graag zouden zien dat tramlijn 19 over de Mekelweg zou komen, wat ook voor de TU-wijk een betere ontsluiting zal creëren. Wat voor de STIP-fractie echter van groter belang is, is dat die tramlijn er daadwerkelijk komt. Deze zojuist genoemde zaken zijn allemaal van eminent belang.

 

Sinds zes jaar geleden is er veel veranderd op het gebeid van jongerenbeleid. Er is nieuw beleid gekomen en oud beleid is opnieuw onder de loep genomen. Verder is er sindsdien een meer integrale structuur in het jongerenwerk. Ook de jongeren in Delft geven aan dat zij een verandering hebben bemerkt in hoe de gemeente jongeren benadert. We zijn er echter nog niet. De 300.000 euro die voor het jongerenwerk is uitgetrokken, klinkt ons in principe als muziek in de oren, maar niet alles wordt met meer geld opgelost. De wijze waarop dit geld wordt ingezet, is van groter belang dan het bedrag. De STIP-fractie is door het jaar heen al bij verscheidene jongerencentra langs geweest om te informeren of er bij hen zaken waren die zij graag verbeterd zouden zien. Ik geef daarvan een kort resumé. De Viking had weinig commentaar op het huidige beleid, slechts de wil om uit te kunnen breiden. De Wippolder wil graag meer open zijn en wil graag dat er sneller wordt ingespeeld wanneer zij zelf activiteiten wil ontplooien. De Culture is zeer tevreden over de sportvoorzieningen, wil ook graag meer open zijn en wil graag dat de internetcomputers het weer doen. Wij vragen de wethouder om deze problemen bij de BWD aan te kaarten en op te lossen. Meer inspelen op eigen verantwoordelijkheid, zoals Stadsbelangen al opperde, zien wij als een goede suggestie.

 

Nu kom ik te spreken over de Border, die de afgelopen periode veel in het nieuws is geweest. Bestuur en jongeren van de Border gaven aan dat zij een fusie met de BWD niet zien zitten. Vooral wat betreft de jongeren, denk ik dat het probleem niet bij de fusie, maar bij het imago en de bereikbaarheid van de BWD ligt. Als jij een probleem hebt, is het natuurlijk veel makkelijker om naar iemand van het bestuur te lopen die op je eigen honk rondloopt, in plaats van naar de stad te moeten, waar je in een kantoor wordt ontvangen. De BWD moet toegankelijker worden voor de jongeren. Dan zal ook snel het imago van die organisatie verbeteren. Dat kan ertoe leiden dat wij de problemen niet meer hoeven aan te kaarten, maar dat de jongeren dat zelf doen bij de BWD.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Is het waar dat u niet bij de Border bent geweest, zoals ik bij Stadsbelangen heb gelezen?

 

De heer SCHOENMAKERS (STIP): Wij zijn op eerdere momenten bij de Border geweest, maar niet toen dit speelde. Wij hebben onze contacten bij de Border, waar wij genoeg informatie van krijgen. Bovendien hebben wij ook andere bronnen. Wij hebben een extra bezoek aan het college gebracht om te vragen wat er op dat moment speelde. Bovendien vonden wij het niet juist om ons er stevig mee te gaan bemoeien op het moment waarop de onderhandelingen met het college op een precair punt waren aanbeland.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Ik heb uw stem helemaal niet gehoord toen het college voorstelde dat de jongeren de sleutel moesten inleveren en dat de Border dicht ging. Ik heb toen niets van u vernomen.

 

De VOORZITTER: Dat kan ook niet, want dat is nooit gezegd.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Ja, dat is wel gezegd. U wilde de Border sluiten. Het huurcontract is opgezegd en de sleutel moest ingeleverd worden.

 

De heer SCHOENMAKERS (STIP): Ik ga verder met mijn betoog.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Waarom? Waarom geeft u niet gewoon antwoord?

 

De heer SCHOENMAKERS (STIP): U hoorde net zelf dat dit helemaal niet …

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): O, u laat het college voor u antwoorden. Dat zijn wij van u gewend.

 

De heer SCHOENMAKERS (STIP): Oké. Ik ga verder met mijn betoog. Wij willen van de wethouder horen hoe dit laatste veranderd gaat worden.

 

Ik geef nog een rijtje: de horecaroute, de bar dancing in Zuidpoort, de graffitimuren, de succesvolle skatejam van afgelopen weekend en de skatebaan zelf. Dat zijn stuk voor stuk concrete zaken waarvoor STIP zich hard heeft gemaakt of waar STIP zich van harte achter heeft geschaard. Dit zijn ook allemaal zaken waar alle jongeren van Delft wat aan hebben. Dit blijft voor ons dé essentie van het jongerenbeleid: niet praten in termen van jongerenproblemen of probleemjongeren, maar met concrete initiatieven komen waar alle jongeren wat aan hebben. De STIP-fractie steunt derhalve ook van harte de op jongeren gerichte sportbevordering. Verder gaven wij al tijdens de inspraakavonden aan dat het belangrijk was dat na het wegvallen van de EZH-gelden voor de poppodia dit geld op een andere manier terug zou moeten komen. Dat is gebeurd, maar wij verwachten nog wel van Speakers en de Koornbeurs dat zij aangeven wat er precies met dit geld gaat gebeuren.

 

Ik nader het einde van mijn betoog. Een veelbesproken onderwerp het afgelopen jaar, zowel landelijk als in deze raad, betreft veiligheid of liever gezegd het veiligheidsgevoel. Cijfers geven aan dat Delft geen onveilige stad is, maar desalniettemin kan er een gevoel van onveiligheid bestaan. De STIP-fractie is van mening dat, ook als er niet direct sprake is van onveiligheid, maar wel van een gevoel van onveiligheid, de overheid daar wat aan moet doen. De raad heeft vorig jaar ingestemd met een onderzoek om te kijken of mobiel cameratoezicht hier een bruikbaar instrument voor is. De STIP-fractie heeft vanaf het begin al aangegeven dat dit in onze ogen geen wenselijke oplossing is en meer het gevolg van een landelijke hype. De resultaten van het onderzoek zijn nog niet bekend, maar via de programmabegroting neemt het college al wel een voorschot op de uitkomst. De STIP-fractie zou liever zien dat dit geld wordt besteed aan algemener veiligheidsbeleid, wat net zo goed het gevoel van onveiligheid weg kan nemen. De STIP-fractie wil voorafgaand aan de besluitvorming over cameratoezicht een discussie over de noodzaak of het nut van cameratoezicht en daarnaast een duidelijke discussie over verschillende andere instrumentaria. Onze fractie heeft al eerder gezegd dat wij hierbij denken aan het inzetten van nachtwachten. Wij hebben daarover diverse gesprekken gevoerd met mensen in het veld, die stuk voor stuk enthousiast tegenover het concept stonden. Het college zal bij de komende discussie overtuigend moeten aantonen waarom cameratoezicht het beste middel zou zijn, met daarbij, onder andere, vergelijkingen met andere steden en in ieder geval een afweging met het concept van nachtwachten.

 

De VOORZITTER: Door de fractie van STIP wordt de volgende motie (M-VI) ingediend die mede is ondertekend door alle overige aanwezige fracties:

 

Motie-VI

 

“De gemeenteraad van Delft, in vergadering bijeen op 25 september 2003,

 

constaterende dat

 

 

overwegende dat

 

 

spreekt als zijn mening uit dat de minister van VROM de motie-Van Bochove/Van Gent dient uit te voeren;

 

en draagt het college op voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het ministerie van VROM bij de minister en de leden van de Tweede Kamer aan te dringen op uitvoering van de motie,

 

en gaat over tot de orde van de dag.”

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Voorzitter, leden van de raad en overige belangstellenden, ik ben vanavond aanwezig. Onze fractie wil in deze eerste termijn een korte verklaring afleggen. “Politieke vernieuwing” zijn de laatste jaren en nu nog steeds de modewoorden binnen de lokale politiek. Onze fractie vraagt zich af hoeveel Pim Fortuyns er nog op moeten staan alvorens politieke partijen echt afstappen van vastgeroeste standpunten zoals “alleen het gesprokene telt”. Onze fractie adviseert de fracties van het CDA en de VVD in deze raad om bij de verkiezingen in 2006 geen verkiezingsprogramma’s meer te schrijven.

 

De heer VUYK (VVD): Is dit nu een tweede eerste termijn? Moet ik nu de eerste als gesproken beschouwen en deze termijn daarbij optellen?

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Nee hoor, dit is mijn eerste termijn. U hebt van de voorzitter gehoord dat ik een eerste termijn krijg en daarin leg ik een verklaring af. Misschien zou het ook wel een charmant idee zijn dat wij dan ook geen nota’s meer krijgen; die hoeven dan ook niet geschreven te worden. Wij laten ons voortaan gewoon een beetje bijpraten door de leden van het college en de medewerkers van het ambtelijk apparaat. Ja mevrouw Vlekke, alles wat wij in deze raad doen, doen wij in het belang van de burger; dat geldt dus ook voor deze algemene beschouwingen, maar de burger is hier nauwelijks vertegenwoordigd.

 

 

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Heb ik ooit ontkend dat alles wat wij hier doen, in het belang van de burger is?

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Nee, maar twee dagen geleden stond in de pers een citaat van u, waarin u zei dat de heer Meuleman zich onder andere moet realiseren dat wij de algemene beschouwingen ook voor de burger doen. Ik ben dat helemaal met u eens, maar ik mis de burger op de publieke tribune, ook vanavond.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Wat zijn dat dan allemaal voor mensen? Is niemand die daar zit, een burger?

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Dat zijn voornamelijk mensen vanuit de ambtelijke organisatie. Dat weet u net zo goed als ik. Zij zitten hier bovendien grotendeels verplicht.

 

Wat zou het mooi zijn geweest als de stadskrant en de lokale pers het afgelopen weekend of de afgelopen dagen vol hadden gestaan met alle standpunten van de fracties naar aanleiding van de Programmabegroting 2004-2007 en als wij vanavond in deze eerste termijn gelijk de discussies hadden kunnen aangaan in plaats van dat wij vanavond naar alle verhalen moeten luisteren. Wij hebben onze algemene beschouwing het afgelopen weekend schriftelijk verstuurd aan ongeveer 300 adressen. Ook toen liepen wij weer aan tegen vastgeroeste tradities, want wij ontvingen signalen dat mensen dachten dat er tot vanavond nog embargo op ons stuk rustte, terwijl dat helemaal niet het geval was.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Ik vind de heer Meuleman echt hartstikke slim. Het lezen van zijn stuk heeft mij al veertig minuten gekost. Daarnaast gaat hij vanavond een verhaal vertellen van een tiental minuten. Eigenlijk kost het de raad dus vijftig minuten om zijn standpunten te vernemen.

 

De heer BOT (GroenLinks): Er zijn mensen die sneller lezen dan u.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Ja, ik weet dat u alleen de titels leest.

 

De heer VUYK (VVD): Wij zouden ook graag van Leefbaar Delft eens iets willen lezen.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): U kunt dit weekend alles al lezen. Er staat genoeg over ons in de kranten.

 

De heer VUYK (VVD): Ik heb niets van Leefbaar Delft ontvangen.

 

De VOORZITTER: Laat de heer Meuleman voortgaan. Ik heb zijn tekst “getest”; als hij die zou hebben voorgelezen, zou dat ongeveer vijftien minuten gekost hebben.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Dan is dit dus toch extra; dan heb ik toch gelijk.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Ik wil onze algemene beschouwing met de daarbij behorende bijlagen 1 en 2, gedateerd 21 september, naar aanleiding van deze Programmabegroting 2004-2007 vanavond inleveren. Onze beschouwing is gedateerd en door mij namens de fractie ondertekend. Geldiger kan het niet. Ik verklaar hierbij namens mijn fractie dat zowel het college als de raad onze geschreven teksten kan beschouwen als zijnde vanavond uitgesproken; ik heb begrepen dat dat telt.

 

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Het is de vraag of dat wel kan, omdat het eigenlijk een stuk ter kennisname aan de raad is.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Het kan hartstikke goed.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): In de Handelingen komt volgens mij alleen de tekst die u nu verwoordt.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Als het niet zou kunnen, zou ik willen voorstellen dat wij een motie aannemen waardoor het wel kan, zodat wij verder een beetje behoorlijk met elkaar kunnen omgaan.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Er zijn diverse instrumenten. Hoe vaak wordt hier niet met een hamerslag over stukken besloten zonder dat daarover gesproken is? Hoe vaak worden moties niet gewoon in de Handelingen opgenomen, zonder dat die moties zijn voorgelezen? Laten wij het alstublieft niet over procedures hebben, maar over de programmabegroting. Ik lever de stukken dus hierbij in.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Als hier ergens toe besloten wordt omdat er verder geen discussie over is, is dat toch iets anders. Het heeft dan immers wel geagendeerd gestaan. Uw stuk als zodanig heeft niet geagendeerd gestaan.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Nee, maar ik breng het stuk nu in. Het maakt dus onderdeel uit van de beraadslaging.

 

De VOORZITTER: Het komt mij voor dat het stuk van de heer Meuleman in ieder geval als officieel raadstuk kan worden aangemerkt als het hier officieel wordt overhandigd. Of het in zijn geheel in de Handelingen wordt afgedrukt, is een ander punt, maar u kunt het wel als een officieel raadstuk beschouwen.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Ik ga ervan uit dat het college in zijn eerste termijn ook zal ingaan op onze vragen, die het college al vanaf afgelopen maandag heeft en die in bijlage 1 staan. Ik neem ook aan dat de fracties dat in hun tweede termijn zullen doen.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Vindt u nou dat dit een levendig debat oplevert? Ik vind wat u nu aan het doen bent, nog saaier dan saai.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Ik vind het wel aardig levendig.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): O.

 

Mevrouw LOURENS (D66): Geachte aanwezigen. Voor ons ligt de eerste Delftse programmabegroting. Op het eerste gezicht een mooi boekwerk, met staafdiagrammen in kleur en tekeningen en vergezeld van een kleurrijke kaart. Er is duidelijk aandacht besteed aan de leesbaarheid en de vormgeving. Onze complimenten daarvoor. Daar gaat het echter natuurlijk niet alleen om. Vorig jaar, bij de behandeling van de zomernota, hebben wij onze zorgen geuit over de donkere wolken die wij op Delft zagen afkomen; onze gemoedsrust was toen niet optimaal. Op dit moment is het met die gemoedsrust niet beter gesteld. Integendeel. In de komende minuten wil ik eerst ingaan op de inhoud van de programmabegroting.

 

 

Vervolgens wil ik een opmerking maken over de opzet van de begroting en de vraag of het voor de raad een adequaat instrument is om te kunnen sturen op hoofdlijnen.

 

Maar eerst een opmerking over het kabinetsbesluit over de Delftse spoortunnel. Dat kun je met goed fatsoen geen donkere wolk meer noemen; dat is een blikseminslag. Bijna exact een jaar geleden heeft de D66-fractie geconstateerd dat het kabinet onverkort voor asfalt koos in plaats van voor spoor. Ik heb toen hier op dezelfde plek mijn zorgen geuit over de voortgang van de Delftse spoortunnel. Onze ergste nachtmerrie lijkt nu werkelijkheid te worden. De huidige kabinetsplannen met de Delftse spoortunnel zijn helder: het kabinet stelt de tunnel uit. Tegelijkertijd is wat het kabinet wil heel mistig, want het is uitstel voor onbepaalde tijd. Eerlijk gezegd is de D66-fractie in verwarring over de handelwijze van de rijksoverheid. Het spoorviaduct is een flessenhals in de infrastructuur voor het openbaar vervoer, creëert een groot leefbaarheidsprobleem voor omwonenden en vormt een obstakel voor noodzakelijke stedelijke ontwikkelingen in Delft. De thans uitgewerkte plannen voor de spoortunnel zijn een goede oplossing voor deze drie problemen, terwijl zij ook nog eens deels gefinancierd zijn door private partijen via een PPS-constructie. PPS, dat was toch ook een speerpunt van het rijksbeleid in de afgelopen jaren? Deze spoortunnel, die een verbetering brengt op die drie fronten, wordt nu door het huidige kabinet de nek omgedraaid. Minstens even erg als het feit dat de spoortunnel niet spoedig gerealiseerd kan worden, is het feit dat afspraken met de rijksoverheid geen afspraken blijken te zijn. Over normen en waarden gesproken!

 

Dan nu maar naar onze programmabegroting. Puur kijkend naar de in deze programmabegroting weergegeven financiële situatie van Delft kunnen wij constateren dat Delft er relatief redelijk voor staat. Er ligt een vrijwel sluitende begroting op tafel, weliswaar met enkele bezuinigingstaakstellingen in het verschiet, maar daar staat tegenover dat er zicht is op investeringen voor de komende jaren en dat er ruimte is voor nieuw beleid met accenten op werk, inkomen en zorg en jongeren. Daar zijn wij blij mee. Prinsjesdag maakte ons echter minder vrolijk, zeker gezien de aankondiging van de korting op het Gemeentefonds van 250 miljoen euro. Wij willen het college vragen om zo spoedig mogelijk de effecten van deze rijksbezuiniging voor Delft inzichtelijk te maken voor de raad, samen met het beeld van de septembercirculaire.

 

Toch ook een kritisch punt ten aanzien van de inhoud van deze programmabegroting. Wij lezen in deze begroting niet hoe, waar en in welke mate het college wil anticiperen op de donkere wolken die boven Delft drijven. Een analyse van de ontwikkelingen die gaande zijn in Nederland, bijvoorbeeld op sociaal-economisch gebied, en de gevolgen die deze ontwikkelingen kunnen hebben voor Delftse burgers en de Delftse samenleving, zien wij helaas niet terug in dit boekwerk. Natuurlijk, het zijn ontwikkelingen waarvoor het college en de Delftse raad niet primair verantwoordelijk zijn; zij zijn niet de oorzaak van die ontwikkelingen, maar als Delfts bestuur zijn we er gezamenlijk wel verantwoordelijk voor om op een adequate wijze te reageren.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Misschien ook richting kabinet, waaraan ook uw partij deelneemt?

 

Mevrouw LOURENS (D66): Dat lijkt mij heel zinvol, ja.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Dus u bent bereid om daar een motie voor te maken?

 

Mevrouw LOURENS (D66): Wij hebben de motie over de spoortunnel ondertekend.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Ja, maar u had het nu over de begroting en niet meer over de spoortunnel.

 

Mevrouw LOURENS (D66): Wij kunnen de discussie in de Tweede Kamer hier niet overdoen, maar ik vind wel dat wij hier lokaal moeten reageren om het beste te maken van de situatie.

 

De programmabegroting ademt nu te veel de sfeer van: “de lijnen doorzetten die reeds zijn ingezet”. Dat zijn goede lijnen, maar wij moeten ook anticiperen op wat er gebeurt. Een voor ons zeer voorstelbare koerswijziging is bijvoorbeeld het verschuiven van de aandacht bij het activeringsbeleid van fase 4-clienten naar jongeren. Hoe graag we als lokale overheid ook zouden willen, de gaten die maatschappelijk zullen vallen door de rijksbezuinigingen, zijn niet voor 100% te dichten door de lokale overheid. Daar moeten wij verstandig mee omgaan. Onze strategie zou zijn om zoveel mogelijk nieuwe problemen te voorkomen; voorkom dus dat jongeren in het gat van de huidige slechte arbeidsmarkt vallen.

 

In deze tijden geldt des te meer “goede keuzen maken en het geld efficiënt uitgeven”. Om het direct concreet te maken: de D66-fractie heeft moeite met twee uitgavenposten in de programmabegroting, te weten: geld uitgeven aan onderzoek naar mobiele camera´s en geld uitgeven aan het digitaliseren van bestemmingsplannen. Voor beide geldt dat er in 2005 en latere jaren ook geld voor moet zijn, wil je daadwerkelijk vervolgstappen kunnen zetten. Dat geld is nog niet in de meerjarenraming opgenomen. Daarnaast twijfelt de D66-fractie aan nut en noodzaak van deze uitgaven. De vraag is of we geld moeten uitgeven aan een onderzoek naar technische en beheersaspecten van mobiele camera´s als de fundamentele discussie over de vraag of Delft mobiele camera´s wil, nog niet is afgerond.

 

De heer VUYK (VVD): Kunt u deze twijfels over het mobiele cameratoezicht niet beter bewaren totdat dat onderzoek is uitgevoerd en totdat wij de discussie gaan voeren aan de hand van dat onderzoek?

 

Mevrouw LOURENS (D66): Naar mijn idee leiden de resultaten van het technisch onderzoek en beheersaspectenonderzoek niet tot een fundamentele discussie. Daar heb ik andere informatie voor nodig.

 

De heer VUYK (VVD): De VVD ziet niet in wat er gewijzigd is ten aanzien van de afspraken die wij daar anderhalf jaar geleden over hebben gemaakt.

 

Mevrouw LOURENS (D66): Er is afgesproken dat wij een fundamentele discussie zouden voeren over de wens om mobiele camera’s te hebben, de problemen die zij zouden kunnen oplossen en de effecten die zij zouden hebben. Daar hebben wij onze twijfels over. In de huidige omstandigheden vinden wij het daarom voorbarig om nu al zoveel geld uit te geven aan een technisch onderzoek.

 

De heer VUYK (VVD): Wij zullen dat niet steunen.

 

Mevrouw LOURENS (D66): Dat is bekend.

 

Wij hebben overigens al eerder aangegeven dat wij liever andere wegen benutten om aan een betere veiligheid en een groter veiligheidsgevoel van Delftenaren te werken. Wij zien dan ook liever dat er meer geld geïnvesteerd wordt in andere projecten van het integrale veiligheidsbeleid.

 

Maatregelen als investeren in welzijns- en onderwijsbeleid en aandacht voor sociale veiligheid bij de inrichting en het beheer van de openbare ruimte dragen zeker bij aan een verbeterde veiligheid. Ons inziens zijn dit duurzamere maatregelen die ook op het gebied van werkgelegenheid en de sociaal-economische situatie in Delft een positieve bijdrage kunnen leveren. Wij investeren thans liever in mens en werk dan in technieken.

 

Ons is onduidelijk in hoeverre de digitalisering van bestemmingsplannen noodzakelijk is voor de wettelijk verplichte actualisering van de bestemmingsplannen. Of is de digitalisering puur gericht op een betere dienstverlening aan burgers en bedrijven? Buiten kijf staat het streven naar een goede en steeds betere dienstverlening, maar is het niet beschikbaar kunnen stellen van bestemmingsplannen via internet nu de zwakste plek in de huidige dienstverlening? Graag een toelichting van het college en graag meer informatie over het openeindkarakter van de benodigde gelden. Als gezocht moet worden naar posten om op te bezuinigen, is dit een post die bij ons op dit moment prominent in beeld is om geschrapt te worden.

 

Bezuinigen brengt me bij het volgende onderwerp. Door rijksbezuinigingen komt de werkgelegenheid van de ID-werknemers in gevaar. Deze werknemers verrichten voor de Delftse samenleving nuttig en zinvol werk. Het verbaast ons dat in deze programmabegroting geen gelden zijn gereserveerd om de effecten van deze rijksbezuiniging op te vangen. Is er opeens geen noodzaak meer voor dit werk, dat toch ook gezien kan worden als een vorm van dienstverlening, soms geëffectueerd via gesubsidieerde instellingen? Wat de D66-fractie betreft wordt het geld van de posten “mobiele camera´s in de stad” en “digitaliseren bestemmingsplannen” gereserveerd om dergelijke ongewenste effecten van rijksbezuinigingen op te kunnen vangen.

 

Als laatste inhoudelijke punt uit de programmabegroting een opmerking over het Persoonsgebonden budget WVG. De D66-fractie steunt de filosofie van een persoonsgebonden budget, maar ook hier weer is het de vraag of het wijs is om op dit moment deze pilot te starten. Binnen het WVG-beleid wil de D66-fractie de hoogste prioriteit leggen bij de problematiek van de aangepaste woningen. Of eigenlijk moet eerst het probleem van het ontbreken van een goed overzicht hierover worden opgelost. De formulering in de begroting baart ons zorgen. Enerzijds staat het punt van “zorgen voor een goede inventarisatie van aangepaste woningen” bij gemeente en corporaties al een fiks aantal jaren op de agenda en anderzijds lezen wij in de begroting dat eerst nog een haalbaarheidsonderzoek moet worden gedaan of het wel mogelijk is om een geïntegreerd systeem op te zetten. Een dergelijk systeem is toch noodzakelijk om goed beleid goed uit te kunnen voeren? Dus hoezo een haalbaarheidsonderzoek? Gewoon doen! Het zou voor ons onaanvaardbaar zijn als er straks wel een afgeronde pilot Persoonsgebonden budget WVG zou zijn, maar geen goed registratiesysteem van aangepaste woningen. Als zij er beide kunnen komen, is dat prima, maar als het een of/of kwestie wordt, dient ons inziens de pilot in de wachtstand gezet te worden.

 

Het Persoonsgebonden budget WVG brengt me bij een onderwerp waarover ik niets gelezen heb in deze programmabegroting, namelijk het “rugzakje” met geld voor gehandicapte kinderen. Met ingang van 1 augustus is dit persoonsgebonden budget, waarmee ouders in principe vrij zijn in de schoolkeuze voor hun gehandicapte kind, ingevoerd. Zoals altijd vergt de invoering van een nieuw instrument de nodige aandacht. Zo blijkt dat, ondanks een gevuld “rugzakje”, niet iedere school de deur welwillend opent voor een gehandicapt kind. De D66-fractie wil het college vragen om een actieve, faciliterende rol te spelen tussen scholen en ouders.

 

De doelstelling van het “rugzakje”, een vrije schoolkeuze, dient ook in Delft gerealiseerd te worden. Ziet het college mogelijkheden om dit binnen het volgende onderwijsbeleidsplan prioriteit te geven en in Delft een sluitende aanpak te realiseren?

 

Tot slot enkele opmerkingen over de programmabegroting als sturingsinstrument voor de raad. Het moet gezegd, de leesbaarheid van deze begroting is gewoonweg goed te noemen, maar na lezing bleef bij de D66-fractie toch ook het knagende gevoel hangen van “wat kunnen we hier nu mee?” Dat knagende gevoel kwam voort uit de verwachting dat we een instrument zouden krijgen om te sturen op hoofdlijnen. Daar beantwoordt het nog niet helemaal aan. Door het weinig beschouwende karakter van de begroting en het ontbreken van inzicht in de prioriteitsstelling is het heel moeilijk om te sturen op hoofdlijnen. Concreet gezegd: de D66-fractie kon niet zoveel met het grote aantal vierkantjes in de nota. Met name bij de weergave van de voorgenomen activiteiten en ook in grote mate bij de weergave van de doelstellingen van het beleid staan rijen van vierkantjes met daarachter een zeer korte tekst, van maximaal één zin. Veelal zijn het niet eens zinnen, maar eerder kreten. De D66-fractie mist een toelichting op de relatie tussen de inleiding, de doelstellingen en de activiteiten van een programma. Het is al eerder gezegd: in de inleidingen had het ook niet misstaan als de huidige sociaal-economische ontwikkelingen in Nederland daarbij in beschouwing waren genomen. Vraag aan het college is dan ook om in de volgende programmabegroting meer inzicht te geven in achterliggende probleemvisies en mogelijke oplossingsrichtingen, dilemma´s te schetsen en aan te geven welke prioriteitstelling heeft plaatsgevonden. Dan wordt het voor de raad steeds meer een instrument om te kunnen gaan sturen op hoofdlijnen.

 

Mijn laatste opmerking gaat over de raad zelf. Het is aan de raad zelf om ook daadwerkelijk op hoofdlijnen te gaan sturen en zich niet met incidenten en details bezig te houden. Dat is een ware uitdaging voor deze raad, zoals er nog vele andere liggen. Met name de GroenLinks-fractie heeft veel verbeterpunten met betrekking tot het functioneren van de raad genoemd. Wij willen die graag, met de andere fracties, oppakken. Als de raad in staat is om de doelstellingen uit de nota Bestuur 2 in 2004 daadwerkelijk te realiseren, is er een kans dat de discussies in de raad weer voornamelijk over de inhoud zullen gaan en minder over personen.

 

De heer VUYK (VVD): De CDA-fractie heeft in een motie een heel concreet voorstel gedaan om te komen tot verbetering van de totstandkoming van de programmabegroting. Hoe kijkt de D66-fractie daartegen aan?

 

Mevrouw LOURENS (D66): Ik denk dat het voorstel om even, op één moment, de discussie vooraf te voeren, niet handig is. Ik zie veel meer in een goede combinatie van het inzetten van de instrumenten, zoals maatschappelijke verkenning en het goed opstellen van het raadsprogramma, en het gedurende het hele jaar actief betrokken zijn dan in het voorstel om op één moment een basale discussie te voeren. Dat is mijn eerste intuïtieve reactie op de motie van de CDA-fractie.

 

De heer VUYK (VVD): Als de CDA-fractie bereid is om met u in gesprek te gaan om die procedure in gezamenlijkheid op een juiste wijze in te vullen, ziet u daar dus wel iets in.

 

Mevrouw LOURENS (D66): Ik zie er op dit moment niet zoveel in om ad hoc-moties op dit punt te steunen. Ik zou liever zien dat wij als raad met elkaar aan de slag gaan met de uitvoering van de nota Bestuur 2.

 

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Het niveau van uw bestuurlijke vernieuwing stelt mij danig teleur.

 

Mevrouw LOURENS (D66): Omdat ik die motie niet onderteken?

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Het gaat niet om ondertekenen. Het gaat erom dat u niet aan de voorkant van het proces wilt zitten door een aantal zaken die u gewoon terug wilt zien, mee te geven aan het college, dat de programmabegroting voorbereidt.

 

Mevrouw LOURENS (D66): Ik wil misschien nog wel veel meer aan de voorkant van het proces gaan zitten dan u in het voorjaar.

 

Als wij daadwerkelijk de doelstellingen van de nota Bestuur 2 kunnen realiseren, zou voor de D66-fractie tussen de donkere wolken door de zon weer een beetje gaan schijnen.

 

De heer VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Voorzitter, geachte aanwezigen. De nu voorliggende programmabegroting is een kloek boekwerk, waarin de plannen en intenties ten aanzien van onze stad staan opgesomd. Op zichzelf is het een overzichtelijk geheel geworden dat zich beter laat lezen dan voorgaande zomernota’s. Helaas moet ik constateren dat deze programmabegroting niet een begroting is van de raad. Dit is een programmabegroting van het college. Naar de toekomst dienen initiatieven ontwikkeld te worden waarbij de raad in een vroeg stadium betrokken wordt bij het opstellen van een programmabegroting, zodanig dat dit een begroting van de raad wordt. Verder zal de raad moeten komen tot zelfreflectie over zijn functioneren. Politiek bedrijven en inhoudelijke discussies voeren kwamen maar zelden voor. Te veel werd er aandacht besteed aan "getoeter", om met wijlen de heer Ginjaar te spreken. De energie die we aan dit “getoeter” besteedden, had beter ingezet kunnen worden. De procedure om de burger bij de totstandkoming van de programmabegroting te betrekken, is een waardevolle en dient als zodanig terug te komen en verder te worden uitgebouwd.

 

Het financiële perspectief voor de komende jaren is minder gunstig geworden. Een economische recessie zorgt ervoor dat ’s lands inkomen en uitgaven onder druk staan. De gelden die gemeenten via het Gemeentefonds binnen zullen krijgen, zullen verminderen. Helaas is op rijksniveau tijdens de vette jaren vergeten om geld opzij te zetten voor de magere jaren. De broekriem zal aangehaald moeten worden. Alert reageren blijft geboden, ook ten aanzien van gemeentelijke autonomie.

 

In het algemeen zijn de doelstellingen in de programmabegroting niet concreet en meetbaar gemaakt. In een aantal gevallen wel, maar vaak staan woorden zoals “verbeteren”, “uitbreiden” en dergelijke op zichzelf en is niet duidelijk wat er precies wordt nagestreefd, hoe dat bereikt kan worden en hoe de vermelde budgetten daarmee in relatie staan. Er wordt via de beantwoording van de vragen wel een verklaring gegeven, maar volgens mijn fractie nog onvoldoende. Mijn fractie mist de samenhang van alle afzonderlijke beleidsvoorstellen en de interne consistentie; met andere woorden: een totaalvisie en de onderliggende prioriteiten. Het lijkt erop dat we met z’n allen weer heel wat willen, maar niet altijd is te onderscheiden of het een noodzaak betreft, een reeds gemaakte afspraak, een voortzetting van oud beleid of iets totaal nieuws. Door het niet vermelden van een totaalvisie ontstaat een indruk van reactief en ad hoc-beleid. In het kader van controle op het gevoerde financiële beleid wordt het tijd dat de gemeentelijke rekenkamer actief wordt.

 

 

 

Delft is op toeristisch gebied een aantrekkelijke stad. Velen bezoeken onze stad. In de programmabegroting wordt aandacht besteed aan het streven om de toeristen langer in de stad te laten verblijven. Dat is een goed streven. Het toeristische product van Delft is daar groot genoeg voor. Naast een langere verblijfsduur mag ook gestimuleerd worden dat de toerist het hele jaar komt. Gratis reclame via een bruiloft is mooi meegenomen.

 

De werkgelegenheid staat onder druk en de toename van het aantal werklozen is nog niet ten einde. Ook de ID-banen staan onder druk; nee, ze staan op de tocht. De afbouw c.q. afbraak is begonnen. Helaas zullen in heel veel gevallen de werkgevers niet in staat zijn om een bijdrage te leveren in de kosten. Op termijn zullen deze nuttige banen helaas verdwijnen. Pogingen om zo lang mogelijk door te gaan, ondersteunt mijn fractie. Dat deze banen verdwijnen, is jammer, want de afgelopen jaren is via deze weg uitvoerig geïnvesteerd in menselijk kapitaal. De nu ingeslagen weg is je reinste vorm van kapitaalvernietiging.

 

In de programmabegroting las ik: “Iedere klant moet een bij die persoon passend traject naar werk worden geboden”. Dat is een loffelijk streven, maar dat is niet altijd nodig of haalbaar. Met een groeiend aantal klanten en een krimpende arbeidsmarkt moet u efficiënt omgaan met uw energie. Het is niet altijd nodig om als gemeente iedere klant te willen begeleiden. Richt je energie alleen op die klanten die zonder hulp niet aan de slag komen.

 

De invoering van de Wet Werk en Bijstand betekent volgens mijn fractie een onacceptabele verschraling van het gemeentelijke minimabeleid. Mocht het uiteindelijk toch tot uitvoering van de wet komen, dan moeten we de negatieve uitwerking van de wet zoveel mogelijk beperken. Dat zou kunnen door het beleid hieromtrent via een gemeentelijke verordening te regelen. Met ongenoegen neemt mijn fractie kennis van een aantal onderdelen van de nieuwe Wet Werk en Bijstand. Zo krijgen bijstandsmoeders met kinderen jonger dan vijf jaar een sollicitatieplicht opgelegd. Mijn fractie vindt dat bijstandsmoeders met jonge kinderen geen sollicitatieplicht opgelegd mogen krijgen.

 

Een ander punt van zorg is de afschaffing van de categoriale bijstand. Dit zal leiden tot een toename van de loketafhankelijkheid van veel rechthebbenden. De mensen die leven van een minimuminkomen, worden weer gedwongen het handje op te houden aan het uitkeringsloket. Tevens zal de druk op de uitvoerders enorm toenemen. Dit zal tot veel meer uitvoeringskosten leiden, die beter besteed hadden kunnen worden aan het verstrekken van uitkeringen aan bepaalde doelgroepen. Van deze wijziging wordt niemand wijzer, maar de rechthebbende wordt wel afhankelijker en armer.

 

Een derde punt van bezwaar zijn de kortingen op de reïntegratiebudgetten. Het is onbegrijpelijk dat de doelstelling werk boven inkomen wordt gevolgd door een forse korting op deze budgetten. Gemeenten die volledig ernst willen maken met het terugleiden van uitkeringsgerechtigden naar de arbeidsmarkt, worden nu afgestraft omdat zij uit eigen middelen mogelijke tekorten op de reïntegratiegelden moeten bijpassen.

 

Mijn fractie is verbaasd over het toenemende aantal werknemers in gemeentelijke dienst, in vier jaar tijd een toename van 10%. We hoeven nu niet direct te discussiëren over de definitie, maar met een efficiënter werkende overheid, zeker na de jongste reorganisatie, had mijn fractie een dergelijke toename zeker niet verwacht. Met 10% meer mensen, met een efficiëntere werkwijze, wat heeft dat opgeleverd? Dat heeft de burger in deze stad ongetwijfeld gemerkt. Zouden we het niet eens moeten hebben over het rendement van deze operatie? Bij dit alles hebt u ook nog een groot aantal externen nodig gehad.

 

 

Deze externen leveren de gemeente vaak financiële tegenvallers op. Wat is hier het rendement? Het aantal externen moet naar beneden. Een simpel streven naar vermindering is niet voldoende.

 

Het kabinet heeft in zijn wijsheid besloten om de gelden voor de spoortunnel in rook te doen opgaan. Mijn fractie vindt dit geen wijs besluit en ook geen teken van een betrouwbare overheid. Betrouwbaarheid richting burgers, maar ook richting gemeenten is een eerste vereiste. Delft kan en mag verwachten dat het nu lopende traject om te komen tot een spoortunnel, onverkort wordt uitgevoerd. Het ergste is nog dat geluidsoverschrijdingen, die dagelijks plaatsvinden, telkens het toelaatbare overschrijden. Een dergelijk voorgesteld uitstel is een rechtstreekse slag in het gezicht van omwonenden. De gebruikte uitdrukking “penny wise, pound foolish” is een juiste constatering. Of het rijk daar gevoelig voor is, waag ik te betwijfelen. Er werd en wordt wel vaker op dat niveau aan kortetermijnpolitiek gedaan.

 

Het veiligheidsgevoel van de burger wil maar niet echt vooruit gaan. Het blijft een moeilijke materie. Een subjectief gevoel kun je niet altijd verhelpen met objectieve maatregelen. Nog te veel heeft mijn fractie het gevoel dat de politieorganisatie een organisatie van 8 tot 5 geworden is, terwijl van de politie een 24-uurs inzet verwacht mag worden. Kan het college ingaan op de inzet van de politie buiten deze uren om? Er dient ook gewerkt te worden aan het verbeteren van het veiligheidsgevoel door onveilige plekken aan te pakken. Dat kan door middel van verlichting en snoeiwerk. Vooral de toegangen tot de sportvoorzieningen verdienen bijzondere aandacht.

 

Met betrekking tot de brandweer het volgende. Het gekozen traject om te komen tot de bouw van een nieuwe kazerne, had ons aller instemming. Stuk 137 werd in de vergadering van 28 september 2000 zonder bespreking vastgesteld. Helaas heeft de economische malaise roet in het eten gegooid. Dat neemt niet weg dat het college initiatieven kan en mag ontwikkelen om te komen tot nieuwbouw van de kazerne. Verder moet het mij van het hart dat het rondom de vorming van de jeugdbrandweer heel erg stil is gebleven. De beloftes uit het verleden bleken geen garantie voor de toekomst te zijn geweest. Dat is jammer. Jeugdbrandweer kan een plaats en functie krijgen binnen de brandweerorganisatie. Ook kan hieruit een aanzuigende werking ontstaan ten behoeve van nieuw personeel. Gelet op de leeftijdsopbouw bij de brandweer, is dat geen overbodige luxe. Ten aanzien hiervan zal ik een motie indienen.

 

Niet alleen de armen en minder bedeelden in eigen land verdienen aandacht, maar ook de armen die elders op de wereld hun hoofd boven water proberen te houden. Via stedenbanden kunnen we via gemeentelijke gelden een bijdrage leveren. De wijze waarop dit gebeurt, zou een voorbeeld mogen zijn voor vele naties. De komende jaren zal het internationale handelsverkeer gedomineerd worden door het rijke westen. Het is jammer dat bij de laatste WTO-bijeenkomst geen goede afspraken zijn gemaakt. Er blijft een kloof tussen arm en rijk. Wereldwijd spenderen rijke landen jaarlijks 311 miljard dollar om hun eigen boeren te beschermen. Dat is bijna 1 miljard dollar per dag. Het mag duidelijk zijn dat daar mogelijkheden liggen om een keer te brengen in het lot van armen elders.

 

Nu kom ik bij een aantal losse punten:

- Initiatieven om het conflict bij De Border op te lossen, ondersteunt mijn fractie.

- Wethouder Oosten mag wat mijn fractie betreft aanblijven.

- Het is onzin dat de zaak rondom ouderenadviseurs en EZH-gelden nog niet geregeld is.

- Het aantal gebouwde nieuwbouwwoningen is dramatisch laag.

- We zijn weer gestegen op de ladder van dure gemeenten.

 

- De fractie van GroenLinks heeft gelijk met haar mening over doorgeschoten regelgeving.

 

Ik wil het ook nog even hebben over achterkamertjes. Dat er heuse achterkamertjes zijn, wisten we allang. Dat daar gebruik van gemaakt wordt, verbaast niemand. Dat de VVD en de andere coalitiepartners daar geregeld gebruik van maken, verbaast mij niets. Het is fideel dat ze daar openlijk voor uitkomen. Bij de vragen las ik een aantal malen in de aanhef tot een vraag, onder andere bij de VVD: “De coalitie heeft daarom afgesproken …”. Het spel wordt dus in de achterkamertjes gespeeld en niet openlijk in deze zaal.

 

De heer BOT (GroenLinks): Daarom hebt u bij de GroenLinks-fractie een dergelijke formulering geen enkele keer gevonden.

 

De heer VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Nee, maar ik citeer dan ook de VVD-fractie. Volgens mij bent u overigens wel bij die overleggen aanwezig of zit u niet meer in de coalitie?

 

Het is jammer dat het spel in de achterkamertjes wordt gespeeld en niet openlijk in deze zaal. Nu is een groot stuk van de besluitvorming onttrokken aan de waarneming van veel raadsleden en burgers.

 

De heer VUYK (VVD): Kunt u een voorbeeld noemen van iets wat tot besluitvorming is gekomen zonder dat het hier in de raad is geweest?

 

De heer VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Het gaat mij erom dat over een heleboel zaken die van tevoren in de achterkamertjes met elkaar besproken worden, overeenstemming is bereikt. Waar blijven wij dan met de rest van de raad in onze discussie daarover?

 

De heer VUYK (VVD): Ik ben het zeer eens met het standpunt dat wij af moeten van die achterkamers. Het dilemma is wel dat je wilt proberen om ook tot een daadkrachtige meerderheid in deze raad te komen, waarbij er kennelijk toch iets van afstemming nodig is.

 

De heer VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): De collegepartijen hebben toch een degelijke meerderheid? Waar zit het probleem dan?

 

De heer VUYK (VVD): Waar zit dan precies uw verwijt?

 

De heer VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Dat u het hele spel daar in die achterkamertjes laat spelen.

 

De heer VUYK (VVD): Volgens mij voeren wij iedere discussie hier in alle openheid. De fracties van GroenLinks en de VVD hebben een handreiking gedaan aan de CDA-fractie om mee te denken over de totstandkoming van de programmabegroting. Wij zijn zonder meer bereid om daarbij over ieder onderwerp discussie te voeren.

 

De heer VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Dat is heel prima. Dan schuiven wij graag aan.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Dat is mooi. Hoe meer zielen, hoe meer vreugd.

 

De heer VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Dat is altijd een goed uitgangspunt geweest.

 

De heer VUYK (VVD): Wij zullen dat ook toejuichen.

 

De heer VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): U kunt die zittingen dus gewoon openbaar maken en u kunt ook de agenda’s toesturen. Dat zien wij, ik denk de gehele raad, dus graag tegemoet. Ik ben blij met de toezegging van in ieder geval de heer Vuyk om ons de agenda’s toe te sturen, zodat wij met elkaar gewoon kunnen aanschuiven en overleggen. Als die agenda’s ook nog worden gepubliceerd in de stadskrant, zijn wij helemaal tevreden.

 

De heer VUYK (VVD): U eist wel gelijk heel erg veel.

 

De heer VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Als het een openbare zitting is, kunt u dat gewoon rustig doen; dat is dus geen probleem. Dat is dus geen eis, maar gewoon een goed uitgangspunt voor de openbaarheid van bestuur.

 

Als christelijke fractie missen wij de verwijzing naar religie en de betekenis daarvan voor stad en samenleving. Dat dit niet gebeurt, heeft mijns inziens niet te maken met de angstvallig gekoesterde en nagestreefde scheiding van kerk en staat, maar veel eerder met onkunde en wellicht onwil om de functie van allerlei kerkelijke organisaties op verschillende terreinen te erkennen. Daarmee doet deze programmabegroting geen recht aan de vele vormen van vrijwilligerswerk. Of de gemeente al dan niet een bijdrage wil leveren aan dergelijke organisaties, doet minder ter zake, maar zij zou op z’n minst dergelijk werk in kaart kunnen brengen en er eventueel rekening mee kunnen houden bij het verwezenlijken van de eigen plannen. De enige keer dat ik de term “geloof” tegenkom, is op pagina 32, en daar alleen in relatie tot integratie. Dat geeft mijns inziens precies aan hoe de gemeente Delft over geloof denkt: als iets afwijkends wat nodig geïntegreerd moet worden. Dit geeft blijk van afwezigheid van enig historisch besef. Ook de bijdrage aan het toerisme wordt niet genoemd, terwijl de Oude en Nieuwe Kerk grote toeristische trekpleisters in deze stad zijn.

 

In tijden waarin het tegenzit, is het een dure plicht en een bijbelse opdracht om te voorkomen dat de mensen die het níet zo breed hebben, over het randje vallen. Volgens mijn fractie moet de overheid een schild voor de zwakkeren in onze samenleving zijn. Deze oproep is volledig geïnspireerd door de principes die God de mensen voorhoudt in Zijn Woord. Moge dat Woord onze leidraad zijn in ons dagelijks handelen in het belang van de inwoners van deze stad.

 

De VOORZITTER: Door de fractie van ChristenUnie/SGP wordt de volgende motie (M-VII) ingediend:

 

Motie-VII

 

“De gemeenteraad van Delft, bijeen op 25 en 30 september 2003,

 

constateert dat initiatieven om te komen tot een jeugdbrandweer tot op heden niet zijn ingevuld;

 

is van mening dat een jeugdbrandweer een waardevolle aanvulling kan zijn voor de brandweerorganisatie;

 

spreekt uit dat in Delft een jeugdbrandweer opgericht moet worden;

 

draagt het college op om te komen tot de oprichting van een jeugdbrandweer in Delft, dit na het totstandkomen van de fusie Delft/Rijswijk,

 

en gaat over tot de orde van de dag.”

 

De heer TAEBI (SP): Voorzitter, leden van de raad en aanwezigen op de tribune. Aan de plannen van het huidige kabinet hoeven we niet veel woorden te wijden. Afgelopen week hebben we gezien dat de verzorgingsstaat fors uitgekleed gaat worden. Vrijwel iedereen gaat erop achteruit. De minderbedeelden worden daarbij het hardst getroffen. Als gevolg daarvan wordt onze verantwoordelijkheid als gemeente steeds groter om de klap die Balkenende-II ons uitdeelt, goed op te vangen. Binnen de financiële mogelijkheden van de gemeente moeten dan cruciale keuzes gemaakt worden. Kiest men voor projecten waarvan de toekomst niet zeker is, zoals Technopolis, of wil men de bestaande zekerheid, zoals de ID- en WIW-banen, handhaven?

 

De programmabegroting blinkt in haar presentatie uit door onduidelijkheid. Er is sprake van herhaling van, bijvoorbeeld, hetzelfde voornemen in andere bewoordingen, zodat de indruk wordt gewekt dat er meer wordt gedaan dan feitelijk het geval is. Is onze Delft 'Kennisstad' niet in staat om de informatie helder en geordend te formuleren? Dan heb ik het niet over leuke kleurtjes of tekeningen in de nota, maar vooral over goed leesbare en toegankelijke informatie. Het alleen maar bezig zijn met de infrastructuur – software, digitalisering en informatiepunten, zoals we later zullen constateren – en het vergeten van de noodzaak tot helder gepresenteerde inhoud vallen ons enorm op. Men doet net alsof het hebben van gereedschap al gelijk het hele werk is, alsof de hamer de kast is. Je moet echter ook weten hoe je timmert en je moet verstand hebben van hout. Verder is het een aanfluiting voor onze ‘kennisstad’ dat de programmabegroting via het internet niet makkelijk opgevraagd kan worden.

 

Eén van de zaken die de SP-fractie het meest zorgen baart, is de situatie rondom wonen in Delft. Met de huidige bezuinigingsplannen van het kabinet in het verschiet zijn waarschijnlijk steeds meer inwoners op een goedkope woning aangewezen. Vindt het college het verantwoord om voort te gaan op de in de Poptahof ingeslagen weg om een belangrijk deel van de betaalbare woningen te slopen? Heeft het bestuur kennis genomen van de ontwikkeling dat dure woningen momenteel zo slecht te verkopen zijn dat er dan maar dure huurwoningen van worden gemaakt?

 

De gemeente Delft wekt de indruk de stad op de schop te willen nemen, tot sloop van wijken toe, zodat vooral de hoogwaardige inkomens er kunnen wonen en werken. Maar wat gebeurt er met andere mensen en hun “kennisarme“ activiteiten? Moeten die daarom allemaal zelfstandig ondernemer worden en de “wijkeconomie” gaan aanzwengelen, concurrerend met de “grote jongens”, onder het motto “eigen risico eerst”?

 

Momenteel ontstaat bij ons het beeld dat veel beslissingen worden genomen waaraan geen afgewogen visie ten grondslag ligt. Is het college het met ons eens dat aan de diverse ontwikkelingsplannen een volkshuisvestingsparagraaf toegevoegd moet worden? Zo nee, hoe en volgens welk beleidskader probeert het college op dit moment dan de randvoorwaarden vanuit de volkshuisvesting mee te geven?

 

Het is de SP-fractie niet duidelijk geworden waarom de mogelijkheden voor waterwoningen in Delft onderzocht worden, terwijl er in Delft geen sprake is van grote hoeveelheden oppervlaktewater.

 

Is het college van mening dat bovengenoemde onderzoeken van grotere waarde zijn dan experimenten met goedkope, innovatieve bouwsystemen in uitleggebieden zoals de Harnaschpolder? Is het college op de hoogte van het feit dat de Harnaschpolder uitermate geschikt is voor betaalbare bouwsystemen en dat daarmee betaalbare woningbouw mogelijk is? Staat het college welwillend tegenover een dergelijk experiment? Een toezegging van een collegepartij, de PvdA, heb ik al gehad. Daar ben ik blij mee. Ik hoop dit van meerdere partijen te horen.

 

Is het college bekend met de stagnerende markt voor kantoorruimte? In een stad als Amsterdam is inmiddels een bouwstop aangekondigd tegen kantoorbouw vanwege een leegstand van 13%. Op welke wijze wordt gedacht het areaal kantoorruimte bij station Delft-Zuid op de markt te brengen?

 

Als uitvloeisel van het ontwikkelingsplan IKEA moet de ecologische groenstructuur van het gebied achter de IKEA versterkt worden. Hiervoor is in totaal 2 miljoen euro gereserveerd. Waaruit is dit bedrag opgebouwd? En kan IKEA dit – in het kader van compensatie – niet voor eigen rekening nemen, omdat door de bedoelde uitbreiding de relatie tussen stad en land relatie verloren zal gaan?

 

Bij de kenniseconomie wordt de aandacht eenzijdig gevestigd op de hoogopgeleiden en is er nauwelijks aandacht voor laag en middelmatig geschoolden, maar dat is niets nieuws. Dat kennen we al van dit college.

 

De voortzetting van het Cultuurbereik – ter bevordering van de participatie van allochtonen, onze medelanders, in culturele activiteiten – is afhankelijk van een rijkssubsidie en is daarom onzeker. Wat is dit college van plan als de rijkssubsidie, zoals gevreesd wordt, in 2004 wordt stopgezet? Dat is zeker niet uitgesloten als je bedenkt dat door dit kabinet allerhande maatschappelijk relevante subsidies bevroren zijn. Als het het college menens is met integratie, vindt het college allochtonenparticipatie dan relevant genoeg om dit project vanuit de gemeentelijke middelen te subsidiëren?

 

Het college spreekt het voornemen uit een pakket maatregelen te willen treffen om de allochtonen ofwel onze medelanders in wijken te laten wonen waar ze nu nog ondervertegenwoordigd zijn. Dit juichen we van harte toe, want betere spreiding is niet alleen het tegen de vlakte gooien van Poptahof om dure huizen neer te zetten, maar ook – dat is minstens even belangrijk – een betere samenstelling van overige wijken. Kan het college dit pakket van maatregelen in grote lijnen toelichten?

 

Verder worden dit jaar door de woningcorporaties 486 woningen, zoals dat heet, opgeplust. Opplussen ofwel kwalitatief verbeteren is op zich een prima zaak, maar gaat helaas gepaard met een huurverhoging, wellicht niet voor de zittende bewoners, maar wel voor de toekomstige huurders. Betekent dit dat er weer 486 huurwoningen uit de voorraad goedkope woningen verdwijnen? Dat zal namelijk de slaagkans van de woningzoekenden in deze sector nog eens een duw richting nul geven. In hoeverre voelt dit college zich überhaupt verantwoordelijk voor de volkshuisvesting en de woningtoewijzing in Delft?

 

Verder is ons niet geheel duidelijk wat de bedoeling is van het experiment om de besturen van de buurtaccommodaties onder één paraplu te willen brengen. Het enige positieve dat wij kunnen bedenken, is dat de gemeente makkelijker kan optreden naar die organisaties toe, vooral in geval van bezuinigingen en bij slecht nieuws. Of de buurtbewoners en de buurt daar blij mee zullen zijn, is een tweede.

 

Vindt het college niet dat dit haaks staat op de verantwoordelijkheid van de burgers voor hun eigen buurt, waar dit college de burger graag op aanspreekt?

 

Waar men het beheer van wijkaccommodatie verder wil professionaliseren, heeft het onze voorkeur dat daar in de eerste plaats, eventueel met een ondersteunende scholing, de huidige gesubsidieerde werknemers voor in aanmerking komen.

 

Werk, Inkomen en Zorg: op dit gebied is het realiseren van gezondheidscentra het enige grote project in de komende jaren. Er zijn verder geen grote projecten op het gebied van werk en inkomen, ondanks de sterk groter wordende verantwoordelijkheid van de gemeente op deze terreinen.

 

De Bijzondere Aandacht Woonproblematiek krijgt een vervolg om huisuitzetting van gezinnen met kinderen te voorkomen. Moeten we hieruit concluderen dat voor alleenstaanden en gezinnen zonder kinderen “wonen op straat” als een normale leefsituatie gaat gelden?

 

Om de wachttijden bij het Instituut Sociale Raadslieden tot een acceptabel niveau terug te brengen, wordt een incidenteel bedrag van 57.000 euro beschikbaar gesteld, maar gedeeltelijk pas in 2005. De SP-fractie wil graag daarbij opmerken dat onvoldoende investering op deze post verhoging van de kosten voor schuldsanering, ombudswerk, klachtencommissie, herhuisvesting, gezondheidszorg et cetera tot gevolg heeft. Dus misschien is het noodzakelijk om het bedrag dit jaar volledig in te zetten, want er zijn nu wachttijden die ook nu weggewerkt moeten worden.

 

Voor de vervanging van de applicatie voor het scannen van inkomstenformulieren wordt 100.000 euro beschikbaar gesteld. Waar komt dit absurd hoge bedrag voor een computerprogramma vandaan? Dit bedrag zou slechts te verantwoorden zijn als een programmeur fulltime aan alleen de applicatie van de gemeente gaat werken. In onze oren klinkt dit meer als een miskoop.

 

Voor onderhoud en update van een uitkeringensysteem maakt men structureel 36.000 euro extra per jaar vrij. Samen met de scannerapplicatie hebben we het al gauw over 60.000 euro per jaar voor de verwerking van de gegevens van de circa 5000 cliënten ofwel 5000 formulieren per maand. Dat betekent, naast de normale verwerkingskosten, ruim 1 euro extra per formulier aan softwareonderhoud. Dat lijkt mij te gek voor woorden.

 

Verder wordt er geconstateerd dat de kwaliteit van het CWI te wensen overlaat, zodat het WIZ toch steeds meer intakegesprekken zelf moet blijven doen. Als het CWI slecht werk levert, waarom presenteert de gemeente dan niet gewoon het CWI de rekening? Maar nee, er wordt geld vrijmaakt voor 1 extra werknemer ofwel 1 fte om het werk zelf nog eens over te doen. Een doorverwijzing naar een verkeerde instantie leidt ertoe dat mensen het een tijd zonder uitkering moeten doen. Reden temeer dat het CWI zijn werk goed doet.

 

Tot slot onderwijs. In het hoofdstuk Jeugd en onderwijs, wordt gesproken over het geven van een bruidsschat voor een periode van vijf jaar aan het verzelfstandigde openbare onderwijs. In 2004 is dat 519.000 euro. Verderop, onder Verzelfstandiging Openbaar Onderwijs, staat dat de gemeente op jaarbasis 390.000 euro uitspaart door dezelfde verzelfstandiging. Valt hiermee de bruidsschat niet hoger uit dan de beoogde besparing? Of neemt men die vijf jaar voor lief, omdat men dan voor altijd verlost zal zijn van het openbaar onderwijs?

 

 

Ik rond af. Recentelijk stond in een artikel in de Delftsche Courant dat er heel wat talent onder allochtone kinderen verspild wordt omdat ze van de basisschool een te laag advies krijgen voor het voortgezet onderwijs. Is het college bekend met dit probleem en wat denkt het college daaraan te doen? Als je bedenkt dat een studie/opleiding bepalend kan zijn voor de toekomst van een kind, is dat een heel zorgwekkende zaak. In naam der integratie, doe hier wat aan!

 

De vergadering wordt van 22.05 uur tot 22.35 uur geschorst.

 

De VOORZITTER: Ik zal zelf beginnen met de beantwoording van de vragen die door de raad zijn gesteld. In de eerste plaats wil ik, meer in mijn hoedanigheid als uw voorzitter, iets zeggen over het verzoek inzake klachten over het gedrag van raadsleden, dat de fractie van Stadsbelangen schriftelijk in haar bijdrage heeft gedaan. Eigenlijk is het voorstel van de fractie van Stadsbelangen min of meer om die verordening “op sap te zetten”. Ik wijs erop dat burgers die een klacht indienen, op basis van deze verordening mogen rekenen op een bepaalde procedure; die verordening heeft een publieke werking. De raad kan natuurlijk bij voorbaat zeggen: wat die adviescommissie ook zegt, wij zeggen “bekijk het maar; gaat u maar naar de rechter of zo”, maar dan komt u ten aanzien van die burgers, aan wie u die rechtsgang aanwijst en aanbiedt, wel in een lastig parket. Als u dat wilt, moet u naar mijn mening dus de hele klachtenregeling afschaffen. U kunt niet zeggen: wij laten de regeling bestaan, maar wij zeggen nu alvast aan de burgers dat wij eventuele klachten niet zullen honoreren. Dan kom je in een heel merkwaardig parket terecht.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Ik bemerk dat wij ons vergist hebben door verwarring tussen de gedragscode en de klachtenregeling. Het gaat over de klachtenregeling. U hebt dus gelijk: dan zouden wij de verordening moeten intrekken.

 

De VOORZITTER: De fractie van Stadsbelangen heeft ook een opmerking gemaakt of een vraag gesteld over de wethouderswisseling die voor volgend jaar is voorzien bij de formatie van dit college. Het college gaat ervan uit dat de komst van de nieuwe wethouder niet gepaard zal gaan met een portefeuillewijziging; daar is althans geen enkele aanleiding voor. Het college kan overigens te allen tijde intern besluiten om portefeuilles te wijzigen, bijvoorbeeld als ik heel graag van Haaglanden af zou willen. De komst van de nieuwe wethouder is daarvoor bij dit college echter geen reden.

 

Dan wil ik iets zeggen over de coffeeshops. De CDA-fractie heeft bij motie voorgesteld om het aantal van zes naar drie te brengen. In het kader van het integraal veiligheidsbeleid, de ontwikkelingen met betrekking tot de spoorzone en de verzoeken ter zake vanuit de Koninklijke horeca is er wel aanleiding om volgend jaar de klokken op het punt van het coffeeshopbeleid weer eens gelijk te zetten. Er zijn op dat terrein immers een aantal ontwikkelingen. Het college zegt de raad ook met alle plezier toe dat wij ergens in het volgend jaar tot een herijking, bijstelling of in ieder geval evaluatie van dat beleid zullen komen; dat zal achterin dat jaar zitten, omdat ik nu graag eerst de projecten van de nota Integraal veiligheidsbeleid goed op de rails zet. Het is voor het college dus veel te kort door de bocht om nu te zeggen dat wij van zes naar drie moeten.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Het kan ook getemporiseerd.

 

De VOORZITTER: Jawel, maar ook dan nog zeggen wij nu niet dat dat de uitkomst van dat debat moet zijn. Laten wij dat debat in alle openheid en met alle argumenten dan voeren. Dat heeft de voorkeur van het college. In dat kader past de aanvaarding van die motie nu niet.

 

Er is ook een vraag gesteld over de brandweerkazerne. U hebt waarschijnlijk vernomen dat het college na lang duwen en trekken aan de ontwikkelaar nu overeenstemming met de ontwikkelaar heeft bereikt over overname van het project; daar is in de commissie van wethouder Grashoff ook al naar gevraagd. Daar zitten voor de gemeente allerlei ins en outs aan. Het is ook niet zomaar iets. De raad zal daar, gelet op de omvang van het project, ook een besluit over moeten nemen. Wethouder Grashoff en ondergetekende zullen de raad in ieder geval op korte termijn bijpraten over dit punt; volgens mij komt dit aanstaande dinsdag in het college aan de orde en dan komt het in de eerstvolgende commissievergadering in de maand oktober aan de orde. Het uitwerken van alle stukken die bij een raadsbesluit horen, vergt iets meer tijd. Wij verwachten dat wij dat vermoedelijk in november in de raad kunnen brengen. U komt er dus over te spreken, maar wij hebben volgens mij de zaak weer vlot, ook al moet ik zeggen dat het wel op een heel andere manier is gegaan dan wij oorspronkelijk hadden gehoopt. In ieder geval kunnen wij echter op een enigszins afzienbare termijn naar alle waarschijnlijkheid een einde maken aan de ongewenste situatie voor de brandweer.

 

Ik heb ook nog een opmerking over de mobiele camera’s. Ruim in de vorige collegeperiode hebben wij bijeenkomsten van de Commissie Extern over dat onderwerp gehouden. Daaruit kwam toen naar voren dat er geen behoefte was aan cameratoezicht op vaste plekken in de stad; die konden in ieder geval toen niet geïdentificeerd worden. Een soort conclusie van dat debat was toen dat men zich wel iets kon voorstellen bij mobiele camera’s die, afhankelijk van de situatie, op bepaalde momenten op bepaalde plekken zouden kunnen worden ingezet als onderdeel van een integrale gebiedsaanpak. In die zin versta ik in ieder geval de tekst die daarover in het collegeprogramma is opgenomen. Daarin staat dat er een wens tot mobiel cameratoezicht is; dat sluit volgens mij aan op de analyse van dat moment. Bij de door de raad vastgestelde nota Integraal veiligheidsbeleid is dit onderwerp als mogelijk middel bij een gebiedsgerichte aanpak genoemd. In die nota wordt een voorbeeld van een gebiedsgerichte aanpak genoemd, namelijk het stationsgebied. Het is echter denkbaar dat wij in de loop van de tijd ook op andere gebieden een integrale veiligheidsaanpak wenselijk achten. Ook dan zou het instrument van cameratoezicht tijdelijk, gericht en begeleid door andere maatregelen een rol kunnen spelen. Vorig jaar hebt u bij de begroting een bedrag beschikbaar gesteld om een technisch onderzoek naar die camera’s te doen. Dat onderzoek loopt nu en is vrijwel afgerond. Het zal in ieder geval dit jaar worden afgerond en kan dan aan u worden gepresenteerd. Aan de hand daarvan zult u een besluit kunnen nemen of u wel of niet tot aanschaf van de spulletjes overgaat. Daarvoor is deze reservering in de begroting bedoeld.

Er staan trouwens een heleboel bedragen in de begroting waarvoor het college nog met concrete invullingsvoorstellen naar u toe moet komen; daar is dit er één van. Tegen degenen die hopen dat zij dit bedrag ergens anders voor kunnen gebruiken, zeg ik: op zich kan dat wel, want dat is het recht van de raad, maar u moet er wel rekening mee houden dat dit een reservering is binnen het MRISV. Dat betekent dat u het dus niet zomaar in andere reserves kunt stoppen. U zult het dan in ieder geval aan stedelijke vernieuwing en aan het thema “veiligheid” in MRISV-kader moeten besteden, want dat is het ticket waaronder wij dat geld mogen gebruiken. Het college vindt het, gelet op de voorgeschiedenis van dit traject, echter niet erg logisch om op dit moment een U-bocht te maken door er ineens helemaal mee op te houden. Als de raad straks het definitieve voorstel geen goed voorstel vindt, stemt u het af en kunt u die gelden op een andere manier inzetten. Als u dat nu al zeker weet, vind ik het interessant wat ten opzichte van de afgelopen vier jaar ineens tot die wijziging van opvatting heeft geleid, want wij hebben u in ieder geval geen nieuwe informatie gegeven.

 

De heer BOT (GroenLinks): Ik denk dat het door u gegeven overzicht wel voor interpretatieverschil vatbaar is. De Commissie Extern heeft op zich natuurlijk geen enkele beslissingsbevoegdheid.

 

De VOORZITTER: Dat beweer ik ook niet.

 

De heer BOT (GroenLinks): Maar u beweert wel dat in het collegeprogramma zou staan dat mobiele camera’s wenselijk zouden zijn.

 

De VOORZITTER: Zal ik het eens voorlezen?

 

De heer BOT (GroenLinks): Ja, leest u eens voor wat daar precies staat.

 

De VOORZITTER: Dat zal ik met alle plezier doen. Er staat: “Wel is sprake van de wens tot mobiel cameratoezicht wanneer nodig. Op dit vlak zullen wij samenwerking zoeken binnen Haaglanden”. Meer heb ik niet beoogd te zeggen.

 

Ik geef het woord aan wethouder Oosten voor de financiële beschouwingen.

 

Wethouder OOSTEN: Voorzitter. Ik zal de financiële antwoorden in tweeën splitsen. Ik zal eerst ingaan op het proces van de totstandkoming van de programmabegroting en daarna zal ik inhoudelijk een aantal zaken aan de orde stellen. Eerst dus het proces van de totstandkoming. Ik stel voorop dat de raad op dat punt “leading” is en dus uiteraard zelf mag en zal evalueren wanneer hij dat wil. Toch zijn er ook een paar opmerkingen van de kant van het college. Allereerst ga ik in op een aantal opmerkingen die ik samenvat onder de noemer “is dit nou de programmabegroting van het college of de programmabegroting van de raad?”, gepaard gaande met de daaraan gekoppelde wens tot meer betrokkenheid van de raad bij de totstandkoming. Er zijn een aantal hardnekkige misverstanden. In de eerste plaats is de programmabegroting van de raad op het moment dat hij haar vaststelt. Als u volgende week dinsdag besluit om hiermee in te stemmen, is de programmabegroting dus vanaf dat moment van u. Daarmee geeft u ook voor een belangrijk deel richting aan het raadsprogramma, want als wij dit dikke boekwerk de komende jaren moeten gaan uitvoeren, hebben wij onze handen daar aardig aan vol. In de tweede plaats trek ik een parallel met een ander duaal orgaan omdat dat in sommige opzichten wellicht een goed voorbeeld is.

 

De heer VUYK (VVD): Ik denk dat de wethouder twee zaken op één hoop veegt. De programmabegroting wordt ongetwijfeld formeel een stuk van de raad, maar er is uitgesproken dat het qua beleving nog geen raadsstuk is. Dat is voor ons erg belangrijk.

 

Wethouder OOSTEN: Qua beleving … Nou, dan denk ik dat u zich de komende dagen hard moet gaan inleven voordat u ermee akkoord gaat. Als u zich er dinsdag nog steeds niet in kunt inleven, hebt u een probleem.

 

De heer VUYK (VVD): Daar ging mijn verhaal dus over.

 

Wethouder OOSTEN: Dan zou ik er niet voor stemmen. Laat duidelijk zijn dat het college geen probleem heeft. Misschien helpt het om een analogie te trekken met dat andere duale orgaan, de Tweede Kamer. Ik heb nog nooit iemand horen vragen of de rijksbegroting nou de begroting van de regering of de begroting van de Tweede Kamer is.

 

De heer VUYK (VVD): Dat deden zij in 1850 wel.

 

Wethouder OOSTEN: Dat is kennelijk opgelost: de regering maakt het voorstel voor die begroting en de Tweede Kamer stelt die begroting vast. Vanaf dat moment heet dat ding ook gewoon “de rijksbegroting” en is zij van het rijk in het geheel. Niemand stelt zich vervolgens meer de vraag of zij nou echt van de Tweede Kamer of echt van de regering is.

 

De heer DE PREZ (PvdA): De Tweede Kamer heeft niet voor niets de VBTB-operatie ingevoerd, juist voor de rijksbegroting. Die operatie gaat juist om het herkenbaar maken van doelen en het kunnen sturen door de Tweede Kamer. Ik vind de door u getrokken analogie dus wel aardig.

 

Wethouder OOSTEN: Ja, maar u bent het dus met mij eens dat die analogie voor een belangrijk deel opgaat. Ik denk niet dat de Tweede Kamer de rijksbegroting in de toekomst zelf wil gaan opstellen; in de Tweede Kamer heb ik dat geluid althans nog niet gehoord. Dat geluid weerklinkt hier vanavond wel regelmatig.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Volgens mij heeft geen enkele fractie gezegd dat zij de programmabegroting zelf wil gaan opstellen.

 

Wethouder OOSTEN: Dat is verwoord in de zin van een eerdere en nauwere betrokkenheid bij de opstelling daarvan.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Daarbij gaat het om kaders stellen en niet om het opstellen van een begroting. Het kader dat wij besproken hebben ter voorbereiding van de Commissie Extern, is voorgesteld door het college, vervolgens vastgesteld door de commissie en daarna behandeld. Wij zoeken nu de hele tijd naar een weg waardoor wij zelf die kaderstellende nota kunnen voorbereiden. Dan kunt u daarna, nadat wij onze weg gegaan zijn, de begroting opstellen.

 

Wethouder OOSTEN: Houd dat beeld even vast en projecteer dat nou eens op het rijk en op de samenwerking tussen de Tweede Kamer en de regering.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Dat wil ik ook wel doen. Het rijk heeft de gemeente niet voor niets duaal gemaakt en anders dan de manier waarop het zelf functioneert. Dat gaat daar best wel wat moeilijk; daarom heeft men ons wat meer bevoegdheden gegeven. Zo hebben wij ook het raadsprogramma gekregen; op het niveau van het rijk bestaat zoiets niet.

 

Wethouder OOSTEN: Op het financiële vlak verschilt de systematiek volgens mij niet. Ik heb al gezegd dat de raad uiteindelijk de procedure vaststelt. Beschouw mijn opmerkingen dus als punten van overdenking. Ik zou er vooral toe willen oproepen om het praktisch te houden, want u roept zo wel een hoop problemen op.

 

Het volgende punt is het punt van de inspraak die bij de totstandkoming van de programmabegroting dit jaar een rol heeft gespeeld in de Commissie Extern. Het is duidelijk dat dit door de fracties verschillend wordt gewaardeerd. De VVD-fractie wil dit zelfs helemaal afschaffen. De fractie van ChristenUnie/SGP beoordeelt de inspraak als “waardevol”. Dat zijn zo ongeveer de twee uitersten die ik vanavond heb gehoord. Ik kijk daar genuanceerd tegen aan. In de eerste plaats constateer ik dat u, zoals u vast al had gezien, op bladzijde 187 en verder kunt zien hoe met alle punten uit de inspraak en met de opmerkingen van de fracties is omgegaan. Even snel tellend kwam ik toch op 24 ideeën van fracties en insprekers die op de een of andere manier hun weg hebben gevonden in deze programmabegroting.

 

 

Een aantal van die ideeën maakten reeds deel uit van eerdere voornemens of bestaand beleid, maar dat diskwalificeert die ideeën verder niet. Een aantal andere ideeën hebben als nieuwe ideeën wel degelijk hun weg gevonden. Het heeft dus in ieder geval enig nut gehad. Het feit dat een aantal ideeën zijn overgenomen, geeft ook aan dat het voor burgers wel degelijk zinvol kan zijn om met ideeën aan te komen, want er is dus een gerede kans dat zij wel degelijk overgenomen worden.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Ik begrijp wel dat de wethouder het accent legt op de ideeën die wel overgenomen zijn, maar er zijn ook ideeën niet overgenomen.

 

Wethouder OOSTEN: Dat klopt.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Het bezwaar van onze fractie is dat u niet hebt beargumenteerd waarom u ideeën niet hebt overgenomen.

 

Wethouder OOSTEN: Ook dat ben ik niet met u eens, want in heel veel gevallen is die argumentatie wel degelijk te vinden. Wij hebben die argumenten zoveel mogelijk aangegeven. In een enkel geval wordt volstaan met de korte opmerking dat het idee niet is overgenomen. Dat betreft veelal zaken die pertinent strijdig zijn met het huidige beleid. Wij hebben niet alles in extenso nogmaals willen beargumenteren.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Dat was wel wat wij de insprekers hebben voorgehouden. Als u een aantal zaken afdoet met “geen behoefte aan” en als men het daar dan mee moet doen …

 

Wethouder OOSTEN: Nou goed, dat is wellicht een suggestie om het op de een of andere manier nog uitvoeriger te doen dan met een schriftelijke afdoening. Zeker in mijn eigen portefeuille heb ik er echter scherp op gelet dat er redenen worden aangegeven voor het niet overnemen van bepaalde ideeën.

 

De heer VUYK (VVD): Wij hebben hier in het begin heel veel discussie over gehad. Mijn punt richting de heer Meuleman is dat de raad naar deze mensen heeft geluisterd. De verantwoordelijkheid om aan de burger uit te leggen waarom bepaalde dingen niet zijn overgenomen, ligt dus ook bij ons. Daarmee moeten wij na dinsdag dus terug naar de burger.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Dat hoeven wij toch niet te doen?

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Ik denk dat wij in tweede termijn met voorstellen zullen komen om dit alsnog in het programma te krijgen.

 

De VOORZITTER: Volgens mij geeft wethouder Oosten een aantal reflecties van het college op het proces. De vraag of u het daarmee eens bent, kan volgens mij in extenso aan de orde komen bij de evaluatie van het proces. Er zijn nu naar elkaar toe en naar ons een aantal schoten voor de boeg gegeven.

 

Wethouder OOSTEN: En ik schiet terug.

 

De VOORZITTER: Wethouder Oosten geeft wat schoten voor de boeg terug en het debat zal zijn vervolg hebben, maar ik stel voor om nu niet te proberen om dat hier even op te lossen in de spreektijd van de heer Oosten, die overigens ongelimiteerd is; ik waarschuw u maar.

 

Wethouder OOSTEN: En ik neem alle tijd, want ik heb niet veel te zeggen.

 

Ik ga verder met het proces. De fractie van Stadsbelangen heeft de concrete daad bij het woord gevoegd om de eerste termijn schriftelijk af te handelen. Mijn persoonlijke mening is dat dit helemaal geen rare actie is. Integendeel, het kan in sommige opzichten wel degelijk heel goed werken, ware het niet dat er ook een aantal nadelen aan zitten. Als je een schriftelijke eerste termijn doet en daarin ook schriftelijke vragen aan het college stelt, wat is dan het verschil met de schriftelijke vragenronde waar eerder gelegenheid voor is en waar u gewoon keurig schriftelijke antwoorden op krijgt? In dit geval vind ik dat de schriftelijke vragen zoals de fractie van Stadsbelangen die heeft geformuleerd, eigenlijk schriftelijke antwoorden verdienen. Ik zal op mijn terrein nu wel degelijk een aantal vragen beantwoorden, maar voor de toekomst vind ik: als je die vragen toch schriftelijk stelt, stel ze dan drie weken eerder, net als de andere fracties. Dan krijgt u daar keurig een schriftelijk antwoord op.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Dat ben ik niet helemaal met u eens, want wij hebben deze vragen gesteld naar aanleiding van onze algemene beschouwing.

 

Wethouder OOSTEN: Ja, maar dat maakt op zich niet zoveel uit. Ik neem aan dat zij gewoon naar aanleiding van de programmabegroting zijn opgesteld. Andere fracties hebben schriftelijke vragen gesteld op het daarvoor geëigende tijdstip; daar is ook gewoon keurig antwoord op gekomen.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Dat hebben wij ook gedaan.

 

Wethouder OOSTEN: Daarna, op 16 september, hebben wij ook nog een avond georganiseerd om nader door te kunnen praten. Ook dat was een prima gelegenheid om alles verder door te praten. Ik constateer dus alleen dat die mogelijkheden kennelijk onvoldoende benut zijn. Ook op dat punt een persoonlijke opmerking: ik vond de avond van 16 september in veel opzichten absoluut een succes. Ik denk dat daar zinvol over een aantal onderwerpen is doorgesproken. Fracties die daar geen gebruik van hebben gemaakt, kan ik zeker aanraden om dat volgend jaar, als dat dan weer gebeurt, wel te doen.

 

De heer Van Doeveren merkte op dat hij deze begroting ook op één A4’tje kwijt had gekund. Daar daag ik hem graag toe uit, want daar ben ik wel benieuwd naar en dat wil ik dan nog wel eens zien.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Ik heb alleen gesproken in het kader van de weinig concrete en meetbare doelen. U doet heel veel inspanningen en u doet ook erg uw best, maar …

 

Wethouder OOSTEN: Hoe het ook zij, u zei dat er zo weinig concreets in staat dat u het ook op één A4’tje kwijt had gekund. Dan zeg ik: dat wil ik dan wel eens zien. Ik zie dat A4’tje dus graag tegemoet, want dat bespaart ons wellicht een hoop papier.

 

Dat was wat ik te zeggen had over het proces. Nu kom ik bij het inhoudelijke aspect. Ik vind het niet prettig om te moeten doen, maar allereerst wil ik toch de aandacht vestigen op een persbericht dat wij gisteren de deur uit hebben gedaan en dat ik mondeling herhaal. Het college is voornemens om in december met een nadere analyse en mogelijk een aanvullende bezuiniging te komen. De reden daarvoor is heel eenvoudig.

 

 

Op het moment waarop de programmabegroting is opgesteld, zijn de effecten van het regeerakkoord daarin meegenomen. Er is ook geanticipeerd op rijksbezuinigingen, maar deze zomer heeft het rijk gemeend een aanvullend pakket van bezuinigingen te moeten invullen. Dat pakket was aanvullend op het regeerakkoord. Dat kon dus met geen mogelijkheid in deze programmabegroting staan, want die had u toen allang in de bus. Wij hebben dat pakket nader geanalyseerd en er is daarna ook nog een septembercirculaire verschenen, die zeer recent binnen is gekomen. Ook daarnaar willen wij nog even goed kijken. Met name inhoudelijk, in de verschillende beleidsbegrotingen, zitten een paar dingen verstopt waarvan wij de nadere consequenties voor Delft nog even precies moeten bekijken. Dat noopt ons ertoe om dit najaar nog te bekijken of het nodig is om voor 2004 nog met aanvullende maatregelen te komen. Een bezuinigingstaakstelling voor 2005 en verder is op zich niet zo’n probleem. Dat kan opgehoogd worden; het stond ook regulier in de planning dat het college daar dit najaar over zou gaan nadenken. Uiteraard kan dat pakket bij de volgende programmabegroting meegenomen worden, maar wij bekijken nu eerst of het nodig is om ook voor 2004 nog iets aanvullends te doen. Dat is dus even een opmerking vooraf en over donkere wolken.

 

De heer VUYK (VVD): Dit betekent dus dat wij omstreeks december een notitie van u kunnen verwachten waarin u dat aangeeft en dat het debat daarover ook in die periode zal plaatsvinden. Of wordt dat januari?

 

Wethouder OOSTEN: Nee, dat wordt december. U kunt die notitie dus waarschijnlijk in november tegemoet zien. Ik streef ernaar om daar in december besluitvorming over te hebben, voor zover dat nodig is voor 2004.

 

Enkele fracties verweten zowel dit college als het rijk, in wisselende samenstellingen, dat er de afgelopen jaren nogal potverteerd is en dat in de vette jaren geen geld opzij is gezet. Daar wil ik een paar opmerkingen over maken. Het is niet echt mijn rol om het op deze plek nu voor het rijk op te nemen, maar toch wil ik een paar merkwaardige misverstanden uit de wereld helpen. Ik deel de mening niet dat het rijk de afgelopen jaren geen geld opzij heeft gezet, hoewel daar veelvuldig over geschreven wordt. In 1994 was de rijksschuld nog 88% van het BNP, maar in 2002 was dat gereduceerd tot 52% van het BNP. Dat is dus echt een forse daling. In 1994 besloeg de rente op de staatsschuld nog 22% van de rijksbegroting, maar in 2002 en trouwens ook in dit jaar besloeg die rente nog slechts 11% van de rijksbegroting. Ik vind het verwijt jegens het rijk dat in die jaren geen geld opzij is gezet en dat er slechts potverteerd is, dus niet terecht. Er is wel degelijk een heel serieuze en een voor het eerst sinds lange tijd succesvolle poging gedaan om de staatsschuld en het beslag van de rente van de staatsschuld op de rijksbegroting terug te dringen.

 

Wat hebben wij in Delft gedaan?

 

De heer TAEBI (SP): Het is niet de bedoeling om hier Tweede Kamertje te gaan spelen, maar aangezien deze opmerking met het rijk te maken had, heb ik toch een kleine opmerking. Met de opmerking dat er geen geld opzij is gezet voor minder vette jaren en voor de donkere wolken, wordt bedoeld dat er geld opzij moet worden gezet zodat er, op een moment waarop je minder geld hebt, geen Wet Werk en Bijstand of als je het mij vraagt geen “Wet Water en Brood” hoeft te worden ingevoerd waarmee je bijstandsmoeders verplicht om te gaan werken. Dát is de opmerking die u moet meenemen en niet het feit dat de staatsschuld is teruggedrongen, want daar is de burger niet bij gebaat.

 

 

 

Wethouder OOSTEN: Als u deze opmerking maakt, moet ik constateren dat u heel weinig van ’s rijks financiën begrijpt, want er zit wel degelijk een heel groot verband tussen. Die 11% die nu niet aan de rente betaald wordt, kan immers aan allerlei andere zaken besteed worden en dat gebeurt ook.

 

De heer TAEBI (SP): Wij gaan hier niet Tweede Kamertje zitten spelen.

 

De VOORZITTER: Ik stel voor om dit punt af te sluiten.

 

Wethouder OOSTEN: Lokaal hebben wij natuurlijk een andere systematiek dan het rijk. Wij hebben geen post “renteschulden” op de begroting en wij hebben in die zin ook niet een grote stadsschuld. Dat is bij ons verdeeld over de algemene dienst en de kapitaaldienst. Wij hebben de afgelopen jaren vooral heel veel investeringen à fonds perdu betaald. Dat zijn allemaal investeringen geweest die naar de mening van het college zeer zinvol zijn geweest. Er zijn bijvoorbeeld vrij aanzienlijke bedragen opzij gezet voor de spoortunnel en er is geld geïnvesteerd in parkeergarages, sporthallen en ondergrondse afvalcontainers. Zo kan ik nog wel even doorgaan. Daar zijn miljoenen en miljoenen in gaan zitten. Dat is wat er in de afgelopen jaren voornamelijk is gebeurd met de overschotten die wij hadden; daar is dat geld in gaan zitten. Dat heeft voor de huidige begroting en de huidige raad het grote voordeel dat de kapitaallasten van die investeringen nu niet meer op de begroting drukken. Daarnaast, aanvullend daarop, hebben wij een aantal omzettingstrajecten gehad. In deze programmabegroting vindt u daarvan het grootste voorbeeld tot nu toe, namelijk de omzetting van de planmatige onderhoudskredieten ter waarde van 17 miljoen euro. Dat is in mijn ogen het tegenovergestelde van potverteren, want dit is het vermijden van kosten in de toekomst. Ik vind dus wel degelijk dat ook het geld dat nu bijvoorbeeld is vrijgekomen uit de verkoop van TZH, 16 miljoen euro, volledig is aangewend om de financiële lasten van de toekomst omlaag te brengen.

 

Dan een aantal opmerkingen over de stijging van de OZB in 2002. Het wordt een beetje een oubollige discussie. Ik heb ook geen zin om alle argumenten te gaan herhalen, maar ik wil één misverstand wegnemen. Het is niet zo dat er 3 miljoen euro te veel is geïnd. Wij hebben ten opzichte van de begroting gewoon een meevaller gehad in de belastingopbrengst. Ik heb al eerder betoogd dat dit vooral zit in het feit dat wij meer aanslagen hebben kunnen versturen en niet in het feit dat mensen meer zijn gaan betalen. De tarieven zijn de afgelopen jaren inderdaad fors gestegen, maar daar ligt ook een heel duidelijke parallel met de forse stijging van de loonkosten en de tamelijk hoge inflatie die wij de afgelopen jaren in Nederland gehad hebben. Een gemiddelde tariefstijging van 6% klopt dus wel ongeveer. Dat is inderdaad wat wij in de afgelopen jaren aan loonkostenstijging in Delft hebben meegemaakt. Ik wijs er overigens op dat wij er nu, in financieel moeilijke tijden, volgens dezelfde systematiek in geslaagd zijn om die stijging voor de burgers beperkt te houden; de stijging is dit jaar immers 3%, de helft van wat zij in de afgelopen jaren is geweest.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Dit is een ingewikkeld verhaal, want u koppelt de OZB nu aan loonkosten.

 

Wethouder OOSTEN: Ja, die koppeling is in Delft één op één.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): U noemt die 3,5 miljoen een meevaller, terwijl u dat indertijd gewoon verkeerd heeft ingeschat.

 

Wethouder OOSTEN: Wij hebben voorzichtig begroot. Zoals u weet, hebben wij in 2001 een hele hertaxatieronde gehad. Wij hebben ingeschat hoeveel belasting dat zou opleveren. Daarbij zijn wij aan de voorzichtige kant gaan zitten.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): U hebt gezegd dat die omzetting niet gepaard zou gaan met toenemende kosten voor de burger. Zij zou budgettair neutraal zijn. Nu zegt u dat wij een meevaller hebben gehad, maar de burger heeft dus wel 3,5 miljoen euro te veel opgebracht.

 

Wethouder OOSTEN: Nee.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Zo zie ik die meevaller. U hebt die omzetting niet budgettair neutraal voor de burger gedaan.

 

Wethouder OOSTEN: Wij hebben die omzetting voor de burger zoveel mogelijk budgettair neutraal gehouden, maar er zitten een aantal effecten in. Er was in die periode een forse uitbreiding van het aantal vierkante meters bedrijfsruimte. Wij hebben ook het effect gehad van meevallende economische omstandigheden in die zin dat er minder gebruik is gemaakt van kwijtscheldingsregels dan wij van tevoren hadden gedacht.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Omdat de waardes hoger zijn; de waardes zijn hoger getaxeerd.

 

Wethouder OOSTEN: Nee, de waardes zijn gecorrigeerd; dat is in de tarieven verrekend. De waardestijging is dus in principe voor het overgrote deel gecompenseerd in de tariefstijging. Maar goed, ik heb dit al een aantal keren geprobeerd uit te leggen, maar kennelijk slaag ik daar bij een aantal mensen niet in.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Begrijp ik het nou goed, want …

 

Wethouder OOSTEN: Nee, u begrijpt het niet goed.

 

De VOORZITTER: Dit punt is inderdaad al herhaaldelijk aan de orde geweest. De wethouder heeft het nog een keer uitgelegd; nu zet hij zijn betoog voort.

 

Wethouder OOSTEN: Het verwijt van de heer Van den Doel dat deze programmabegroting vooral reactief ad hoc-beleid bevat, vind ik niet terecht. Met name in de lijst van grote projecten hebben wij een poging gedaan om over een langere periode te bekijken welke kosten op ons afkomen. Wij hebben er inzicht in willen geven hoe wij die kosten de komende jaren denken te gaan dekken. Dat is verre van een reactief ad hoc-beleid; dat vind ik zorgvuldig begroten en vooruitkijken.

 

Ook de vraag van de fractie van Stadsbelangen over de OZB van de sportverenigingen is een beetje een plaat met een kras erop. Is het college bereid om de OZB-regeling voor de sportverenigingen te compenseren? Het college is van mening dat het dat al doet. De sportsector is de enige sector in Delft waarvan de opbrengsten uit de OZB in een apart fonds gestopt worden dat weer aan dezelfde sector ten goede komt. Dat is een buitengewoon luxe uitzonderingspositie die bijvoorbeeld de culturele sector, de onderwijssector en heel veel andere sectoren niet hebben; de sport heeft die luxe uitzonderingspositie wél.

 

Ik wil nu dus eigenlijk eens af van de discussie over de vraag of de OZB terug kan naar de sportverenigingen, want de OZB gaat terug naar de sportverenigingen, alleen niet één op één.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Dat is niet waar, want de sportverenigingen die de OZB opbrengen, krijgen hier niets van.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Mijnheer Meuleman, het is toch normaal dat de OZB-opbrengst in de algemene middelen komt en pas daarna via de begroting weer verdeeld wordt? Voor de sportwereld is dat anders: dit gaat niet naar de algemene middelen, maar terug naar de sportwereld. Daar heeft de wethouder groot gelijk in.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Wij verschillen daarover van mening. Ik zal hier in tweede termijn op terugkomen.

 

Wethouder TORENSTRA: Voorzitter. Ik heb slechts een aantal punten. Op het punt van personeel en organisatie heeft de CDA-fractie een amendement ingediend over het algemene personeelsbestand en de omvang daarvan. Zij is van mening dat die omvang kleiner moet worden. Het college zal zich nog beraden op het amendement; het oordeel van het college hoort u dus nog, maar ik kan wel een verklaring geven. Ik heb de indruk dat dit komt door een aantal zaken die het college heeft opgepakt, dus door beleidsintensiveringen, zoals het toezicht op de openbare ruimte, parkeren, het zelf doen van de OZB-taxaties, uitbreiding wijkzaken, bovenformatieve ID-banen die nu anders geregeld worden. Dat is wat ons betreft een verklaring. Die mensen zijn er niet bijgekomen terwijl het werk hetzelfde bleef; er is meer werk gekomen en dus zijn er meer mensen aan het werk.

 

De fracties van het CDA, ChristenUnie/SGP en Leefbaar Delft hebben gepleit voor een verdere afname van de inhuur van derden. In 2002 ging het in geld nog om krap 11 miljoen euro. Wij verwachten dat het dit jaar rond de 8 miljoen euro uitkomt. Er zit dus wel degelijk een dalende tendens in. Wanneer de cijfers bekend zijn, zullen die ter kennisname naar de raad gaan. Ook in het ziekteverzuim is er een dalende trend: het lukt ons om in 2002 de daling door te zetten van een ziekteverzuim van 11,9%, dus krap 12%, naar een ziekteverzuim van 8,5%, misschien nog iets minder. Op het punt van de uitstroom naar de WAO zitten wij niet slecht.

 

Dan iets over de sport. De CDA-fractie heeft gezegd dat de sport wegloopt vanwege het keurslijf dat de gemeente de sport aanmeet. Op dat punt heb ik twee opmerkingen. Ik heb vandaag het voorstel dat samen met de Sportraad en de werkteams sportvisie is uitgewerkt en dat uiteindelijk ook door de Sportraad is onderschreven, richting college kunnen brengen. Op verzoek van de raad is een regeling gemaakt, onder andere vanuit de gelden waarvan sommigen wensen dat die rechtstreeks terug naar de sport zouden gaan. De raad heeft daarover besloten dat het sportfonds-voorstel ontwikkeld zal worden door de sportraad en de werkteams. Daarbij zijn twee richtingen meegegeven: verenigingsondersteuning en participatie van jongeren. Het voorstel wordt dinsdag door het college besproken; als het college daarmee instemt, komt het ook in de oktobervergadering van de commissie Leefbaarheid aan de orde. Dan kunt u het resultaat zien van die samenwerking. Men keert zich dus niet van ons af. Ik wijs er overigens op dat uit de begroting, bij de grote projecten, blijkt dat het college, als de raad daarmee instemt, van plan is 1 miljoen euro extra te storten in het renovatiefonds van de sport. Mede gelet op alle zaken die wij de afgelopen jaren al op sportgebied hebben gerealiseerd en die ik hier niet hoef te herhalen, laten wij de sport dus niet in de kou staan.

 

Enkele fracties hebben opmerkingen gemaakt over de veiligheid rond sportvelden. Dat waren de fracties van het CDA, ChristenUnie/SGP en vooral Stadsbelangen. De fractie van Stadsbelangen schrijft dat het college, ondanks haar aandringen, stoïcijns is; zij vindt het onbegrijpelijk dat wij op dat soort punten geen actie ondernemen. Ik wijs erop dat wij dat wel doen. Bij sportpark Kerkpolder is wel degelijk iets gebeurd aan de verlichting en aan het vrijer maken van de paden; daar zijn aanpassingen gepleegd, waardoor de bereikbaarheid wel degelijk is verbeterd. Bij sportpark Fortuna zijn de verlichting en de parkeergelegenheid verbeterd. Sportpark Brasserskade wacht in zekere zin op de reconstructie, omdat daar ook met het verkeer rond Ypenburg het een en ander gaat gebeuren. Bij Hudito is het een en ander opgeknapt en ook bij Wippolder wordt gewerkt aan vrijliggende fietspaden; ook op dat punt zijn wij dus bezig. Dat zijn concrete projecten. Verder kan men in de programmabegroting lezen dat het college van plan is om werk te maken van zogenaamde veilige kindroutes, waarbij door de stad linten gemaakt gaan worden waarin kinderen op wat jongere leeftijd dan nu het geval is van school naar de buitenschoolse opvang, de sportverenigingen en de culturele accommodaties kunnen. Zowel op het niveau van de concrete projecten als op het niveau van structureler beleid, dat ook in relatie wordt gebracht met het lokale verkeers- en vervoersplan, zullen wij dus hieraan werken. De fractie van GroenLinks ging in op de veiligheid in wijken voor kinderen. Daarbij werden de stoepen genoemd. Dat zouden wij wellicht daarmee kunnen verbinden. Wat de voorbeelden en de veilige kindroutes betreft: ik hoop dat wij daar komend jaar een aanvang mee kunnen maken.

 

Ik wil de fractie van Stadsbelangen aanbieden om hun overige vragen schriftelijk te beantwoorden, maar laat ik eens nog vernieuwender proberen te zijn. De fractie van Stadsbelangen is vorige week niet op de open dag van het college geweest, maar ik bied aan dat ik binnenkort naar de fractiekamer van Stadsbelangen kom; de fractie van Stadsbelangen moet dan zelf maar zeggen wanneer dat gaat gebeuren. Zij kan de antwoorden echter ook schriftelijk krijgen; zij zegt het maar.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Die suggestie heeft als nadeel dat wij geen kennis kunnen nemen van wat u daar allemaal gaat zeggen. Ik zou het op prijs stellen om daar wel kennis van te nemen.

 

Wethouder TORENSTRA: De keuze is aan de fractie van Stadsbelangen.

 

Op één punt van de fractie van Stadsbelangen moet ik wel ingaan, omdat ik dat ook aan de CDA-fractie wil laten horen. De fractie van Stadsbelangen geeft in haar schriftelijke betoog onder het kopje “Trage uitvoering van beleid” als voorbeeld dat in 1999 is besloten tot verplaatsing van de Kynologenclub; de fractie van Stadsbelangen schrijft letterlijk dat zij er nogal geïrriteerd over is dat die verplaatsing nog steeds niet heeft plaatsgevonden. Zij vindt dit een typisch voorbeeld van hoe de gemeente omgaat met de logica van de burger. De fractie van Stadsbelangen is op dit punt slecht geïnformeerd. Dat valt mij tegen. Het besluit dat in 1999 werd genomen, was noodzakelijk vanwege twee hoofdpunten. De gemeente wil iets met het gronddepot, inmiddels het baggerdepot, de plek waarop de Kynologenclub gehuisvest is. Toen is besloten om de Kynologenclub te verhuizen naar Tanthof. In 2001 heb ik op het stadhuis, hier beneden in de burgemeesterskamer, een intentieverklaring getekend met de voorzitter van de Kynologenclub. Volgens die afspraak heeft de gemeente in 2002 het terrein aangelegd. De velden liggen klaar; de gemeente heeft uit de kwaliteitsimpuls voor de sport …

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Dit gaat nergens meer over. Kunt u dit dan niet vertellen op de fractiekamer van Stadsbelangen?

 

Wethouder TORENSTRA: Nee. De gemeente heeft daar 2,5 ton, in guldens, in geïnvesteerd. Zij heeft de artikel 19-procedure gestart die helemaal is doorlopen.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Ik luister met veel plezier naar het betoog van de wethouder, maar de kern is dat in 1999 een besluit is genomen door de raad en dat dit besluit tot op heden niet is uitgevoerd.

 

Wethouder TORENSTRA: Daar maak ik ernstig bezwaar tegen. Het gaat om drie punten. De intentieverklaring bestond uit twee delen. De gemeente zou de velden aanleggen; de vereniging zou de accommodatie aanleggen. De gemeente heeft de velden aangelegd. De artikel 19-procedure is doorlopen, maar de Kynologenclub heeft nog steeds geen voor die club haalbaar financieel plan ingediend. Zowel bestuurlijk als ambtelijk is al diverse keren overleg gevoerd. Ik heb de vereniging ook drie, vier keer persoonlijk gesproken en een handreiking gedaan. Ik vind dus dat de fractie van Stadsbelangen zich op dit punt beter zou moeten laten informeren; dan praten wij verder.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Het gaat niet om de discussie over het voorbeeld op zich. Het gaat ons om de kern van het verhaal, namelijk dat de uitvoering van het beleid traag verloopt.

 

Wethouder TORENSTRA: De gemeente is niet altijd verantwoordelijk …

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Wil de wethouder mij even laten uitpraten? Op het moment waarop het gaat gebeuren, zijn de kosten drie keer zo hoog.

 

Wethouder TORENSTRA: De gemeente is niet altijd verantwoordelijk voor dingen die niet gebeuren. Je sluit een overeenkomst. Twee partijen hebben dan allebei hun zaakjes te doen. Als het de ene partij niet lukt daar heb ik overigens begrip voor; ik heb dan ook een aantal keren een handreiking gedaan kun je dat niet bij de gemeente neerleggen. Dat is mijn punt.

 

De wijkaanpak en de leefbaarheid in de wijken zijn niet besproken. Ik ga ervan uit dat men daarover positiever gestemd is dan in het verleden. Wat dat betreft, is mijn nieuwe motto: “Samen aan de slag met de vraag van de bewoners”. Dus voort met dat motto.

 

De VOORZITTER: Het woord is aan wethouder Oosten voor de rest van zijn portefeuille.

 

Wethouder OOSTEN: Voorzitter. Ik begin met cultuur. Daar is niet veel over gezegd, maar wel een paar leuke dingen. Het verbaast de CDA-fractie dat legale graffiti ineens kunst geworden is en “kunst” genoemd wordt. Dat is inderdaad zo. Het is wel vaker zo dat nieuwe kunstuitingen niet ogenblikkelijk door de hele maatschappij herkend worden. Vincent van Gogh had daar ook last van, maar ik heb mij laten vertellen dat die tegenwoordig aardige prijzen op veilingen maakt. Ik ben overigens heel erg blij dat de CDA-fractie zich ergert; dat is een hele geruststelling voor de makers van die kunst, want zij zijn dus in ieder geval nog in staat om iemand te shockeren in deze maatschappij.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Ik denk dat de wethouder ons punt volstrekt niet heeft begrepen. Wij bedoelen juist dat aan de illegale graffiti een krachtig halt moet worden toegeroepen. De essentie is immers dat daar met een spuitbus wordt gespoten op de eigendommen van een ander. Ik denk dat niemand van ons het leuk zou vinden als iemand bijvoorbeeld op onze auto’s zou spuiten. Daar gaat het om; dat is de kern.

 

 

Wethouder OOSTEN: U maakte uw opmerkingen over de legale graffiti. U zei letterlijk dat het u verbaasde dat dat tegenwoordig als kunst wordt beschouwd.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Nee. Wij begrijpen dat het bij legale graffiti gaat om een legale plek, waarbij de eigenaar toestaat dat daar met een verfbus wordt gespoten. Dat zou als doel moeten hebben dat de illegale graffiti wordt teruggedrongen. U schoffelt dat tweede doel, dat wij een principieel punt achten, volstrekt onder tafel.

 

Wethouder OOSTEN: Dat tweede doel is een nevengeschikt doel. Dat heb ik altijd gezegd. Het zou mooi zijn als door het aanwijzen van legale graffitiplekken de illegale graffiti wat wordt teruggedrongen, maar daarover heb ik nooit al te veel illusies gehad. Door het aanbieden van legale graffitiplaatsen bestaat in ieder geval voor een aantal graffitikunstenaars nu de mogelijkheid om hun kunst in Delft te beoefenen. Zo wordt het ook wel degelijk ervaren. Sterker nog: ik kan u meedelen dat het echt een groot succes is.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Mijnheer Van Doeveren, als het gaat om graffiti, heb je dus kunst en, zoals dat in vaktermen heet, crack. Dat is waar u het over hebt; dat is vandalisme. Het een sluit het ander dus niet altijd uit.

 

Wethouder OOSTEN: Voor het terugdringen van de illegale graffiti komen wij nog met aparte maatregelen.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Daar ben ik buitengewoon benieuwd naar.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Dat zijn dan weer de mobiele camera’s.

 

Wethouder OOSTEN: Bijvoorbeeld, wie weet?

 

De VOORZITTER: Ik zou zeggen: het volgende onderwerp.

 

Wethouder OOSTEN: Ik word steeds geïnterrumpeerd.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Als de wethouder dat “kunst” noemt, wordt dat in de toekomst dan ook allemaal opgeslagen? Kunst is immers geld waard.

 

Wethouder OOSTEN: Er zijn bijvoorbeeld ook dansvoorstellingen die niet opgeslagen worden.

 

De SP-fractie is bang dat de rijkssubsidie voor het participatiebeleid in de komende jaren zal opdrogen. Ik kan de SP-fractie op dat punt wellicht niet helemaal geruststellen, maar ik heb nog geen signalen ontvangen dat dit echt het geval is. Een van de kleine pluspunten die ik in de rijksbegroting heb ontdekt, is dat er nauwelijks op de cultuurportefeuille is bezuinigd. Ik heb ook van het ministerie begrepen dat de staatssecretaris vooralsnog van plan is om gewoon door te gaan met het participatiebeleid.

 

Wij hebben geld vrijgemaakt voor het popbeleid. Ik ben van plan om met de commissie een bestedingskader te bespreken. Het zal dus niet zo zijn dat de Koornbeurs en Speakers alleen maar hoeven aan te geven wat zij hiermee willen gaan doen om het geld binnen te krijgen. Wij zullen daar dus wel enige randvoorwaarden aan verbinden; daarover komen wij nog met de commissie te spreken.

 

 

Ik ga over naar jongeren. Ik heb geen verschil van opvatting met de PvdA-fractie over de keuzes die in het jongerenbeleid gemaakt moeten worden. Ik kan mij goeddeels vinden in de wijze waarop die keuzes verwoord zijn. Ik wijs er wel op dat wij de verantwoordelijkheid voor de invulling en de uitvoering van het jongerenbeleid hebben neergelegd bij de BWD. Wij sturen de BWD via de prestatieafspraken die wij eens per jaar met de BWD maken. Dat is de systematiek. Binnen die prestatieafspraken heeft de BWD volledige beleidsvrijheid om invulling te geven aan het jongerenbeleid.

 

Alle vanavond geuite gedachten dat de Border mogelijk dichtgaat, wil ik krachtig ontkrachten. Dat is echt pure flauwekul. De Border gaat helemaal niet dicht; jongeren hoeven ook geen sleutels in te leveren. Het enige wat het college verlangt, is dat het bestuur van de Border, net als bij de andere jongerenaccommodaties, uiteindelijk onder de eindverantwoordelijkheid van de BWD komt te vallen. Volgende week praat ik over dit onderwerp verder met de betrokkenen.

 

Dan een opmerking over de jongerenhuisvesting. Ik ben bereid om contact op te nemen met de gemeente Tilburg om te bekijken wat zij heeft gedaan in het kader van de actieve campagne voor de kamerwerving en het zoeken naar nieuwe hospita’s. Het is de moeite waard om daarnaar te kijken.

 

Nu kom ik bij Delft Kennisstad. Ik ben het eens met de opmerkingen van de STIP-fractie over Technopolis en Delft Kennisstad in het algemeen. Veel andere fracties hebben daar weinig over gezegd. Hoe willen wij meer technostarters in Delft vasthouden? Daar wordt, zoals ongetwijfeld bekend is, op verschillende manieren hard aan gewerkt. De belangrijkste benadering is om ervoor te zorgen dat in de keten van de bedrijfshuisvesting alle schakels gedekt zijn. Dat wil zeggen: bij alle schakels tussen de incubatorfase, dus vanaf het allereerste begin van een onderneming, en een volledige eigen vestiging moet er aanbod zijn. Daar wordt hard aan gewerkt. Ik denk dat dit in Delft inmiddels redelijk voor elkaar is. Daarnaast zijn er een aantal overige stimuleringsmaatregelen, zoals participatiemaatschappijen waarin wij ook hard ons best doen.

 

Hoewel ik zo langzamerhand een beetje het idee heb dat het echt aan dovemansoren is gericht, merk ik in de richting van de SP-fractie nogmaals op dat een keuze tussen ID/WIW en Technopolis absoluut niet aan de orde is. Dat zijn twee volstrekt verschillende entiteiten. Ik volsta met het in de aandacht aanbevelen van het recent verschenen rapport van de Rabobank en de Kamer van Koophandel over de kracht van Delft; dan hoort men het eens van een ander en niet uit mijn mond. In dat rapport hebben de Kamer van Koophandel en de Rabobank doorgerekend dat, als wij doorgaan met het concept “Technopolis”, dat volgens een middelmatig scenario over twintig jaar ongeveer 38.000 banen oplevert voor Delft, waarvan 15.000 direct in Technopolis en 23.000 indirect in overige sectoren in Delft. Tussen al die banen zullen ongetwijfeld veel banen zitten die interessant zullen zijn voor de doelgroep van de SP-fractie.

 

Wethouder GRASHOFF: Voorzitter. Ik start met een korte reactie op de vele opmerkingen over de spoortunnel. Dat punt is zo actueel dat ik de gelegenheid te baat neem om de raad bij te praten over de situatie zoals die zich op dit actuele moment voordoet. Ik ben het volledig eens met de sprekers die hier het “onaanvaardbaar” hebben uitgesproken over het schrappen van de gelden voor de spoortunnel in de rijksbegroting. Het is voor de raad ongetwijfeld geen verrassing dat het college daar net zo over denkt. Wij zijn intussen met elkaar langs verschillende lijnen gestart om het uiterste te doen om dit project weer op de agenda te krijgen en niet alleen op de agenda, maar nu ook eens een keer in het echt.

 

Wij zijn er per slot van rekening sinds 1988 mee bezig en het lijkt alsof elke volgende minister ongeveer een kabinetsperiode nodig heeft om nut, noodzaak en zin van dit project in te gaan zien, waarna wij weer opnieuw kunnen beginnen met de nieuwe minister. Wat dat betreft wordt het misschien tijd om de klap maar eens iets korter te maken en te hopen dat wij met deze minister zaken kunnen doen, niet alleen op papier, maar ook in het echt. Op een bepaalde manier hebben wij daar toch vertrouwen in, niet zozeer omdat wij ons niet zouden realiseren dat dit op dit moment, gezien de krapte op de rijksbegroting en de situatie op het politieke speelveld op rijksniveau, absoluut een dubbeltje op zijn kant is, maar omdat wij blijven denken dat het verhaal dermate logisch en eenduidig in elkaar steekt dat wij op alle vragen omtrent nut, noodzaak en haalbaarheid van dit project intussen een sluitend antwoord kunnen geven. Wij blijven erop vertrouwen dat ook de rijksoverheid uiteindelijk meer zal reageren op basis van inhoud en argumenten dan op basis van iconen en vooronderstellingen die vaak het gevolg zijn van een slecht niveau van de informatie. In de rondes die wij nu doen, merken wij aan het eind van elk gesprek met mensen die de ins en outs niet goed kennen, die het project dus wel een beetje kennen en die de klok wel hebben horen luiden, maar niet weten waar de klepel hangt – of dat nou is met mensen in de top van Prorail, met de ambtelijke top van Verkeer en Waterstaat of van VROM of met wie dan ook – dat wij dan een stuk verder zijn dan aan het begin van dat gesprek. Dat betekent dat wij toch het gevoel hebben dat onze argumenten wel binnenkomen. Ik kan niet voorspellen hoe dit verder zal lopen. Ik kan wel zeggen dat het buitengewoon nodig is dat er van alle kanten, dus ook vanuit de raad, een heel stevig signaal komt. In dat opzicht ben ik heel blij met de voorliggende motie, die tot nu toe reeds door vrijwel alle fracties is gesteund. Ik hoop dat het mogelijk is om daar een voltallige steun van de raad van te maken. Ik denk dat dat echt belangrijk is voor de stad, hoe je ook met elkaar over allerlei zaken van mening kunt verschillen. Wel vraag ik mij af of de motie in haar huidige vorm sterk genoeg is. Ik kan mij voorstellen dat daar bij de fracties wellicht nog even over gedacht zou kunnen worden. U moet dat niet zien als kritiek op het initiatief, want dat omarmen wij van harte, maar als wij dit nu toch met z’n allen doen, laten wij dan even bekijken of die motie wellicht nog ietsje sterker kan worden gemaakt. Mijn lastigheid zit een beetje in het feit dat de nadruk nogal sterk ligt op het nakomen van de gemaakte afspraken. Dat is maar één van de pijlers van onze argumentatie. Daarnaast is er bijvoorbeeld de pijler dat hier in de sfeer van de cofinanciering, de private opbrengsten en dergelijke ook voor Verkeer en Waterstaat een enorm goede deal in zit; dat element zie ik niet zo sterk terug in de motie. Wellicht kan daar tussen nu en aanstaande dinsdag nog over worden nagedacht. Als een wijziging niet mogelijk is, moeten wij het hiermee doen.

 

Komende dinsdag hebben wij een gesprek met minister Peijs. De burgemeester en ik zullen het verhaal daarin nog eens met kracht onder de aandacht brengen. De jongste informatie is in zoverre hoopgevend dat de minister gisteren zowel in een gesprek met de wethouders van de grote steden als in een reactie in een debat in de Kamer over externe veiligheid, waarbij ook de tunnel van Delft om de hoek kwam, uitspraken heeft gedaan die erop neerkomen dat zij binnen het kabinet toch moeite wil doen om hier een oplossing voor te vinden. Dat is geen reden om nu de vlag uit te steken, maar ik vat dat maar op als hoopgevende tekenen voor het gesprek van aanstaande dinsdag.

 

Met name de heer Bot en in sommige opmerkingen mevrouw Vlekke hebben iets gezegd over de compacte stad. In de sfeer van de algemene beschouwingen is het wel aardig om ons daar weer even op te concentreren, even los van afzonderlijke projecten. De compacte stad moet inderdaad geen vrijbrief zijn voor willekeurige plannen waarbij het er vooral om gaat om ergens een symbool, landmark of wat dan ook op te richten. Het gaat wél om het telkens zorgvuldig inpassen in de stad.

 

Enerzijds betekent dit dat wij niet op elk bouwplan en op elk terrein mee zouden moeten bewegen met de neiging om daar niet of minder te bouwen dan wij zouden willen. Dat is namelijk niet bevorderlijk voor de compacte stad. Anderzijds is het daar waar sprake is van structureel groen met een waarde die wij willen vasthouden, des te meer van belang om die waarden zowel in kwantiteit als in kwaliteit heel goed vast te houden. In dat opzicht kon ik heel goed uit de voeten met het verhaal van de heer Bot. Ook in die zin is er zeker verder te komen met bebouwing langs de Provincialeweg, mits wij daar de diverse waarden, dus de structurele groenkwaliteiten en –kwantiteiten en de mogelijkheden voor bebouwing, op een goede manier inpassen. Ik heb er alle vertrouwen in dat wij daar op een goede manier mee voort kunnen. Ik hoop dat de discussie niet elke keer opnieuw op planniveau hoeft te worden gevoerd. Mijn eerdere toezegging over een notitie inzake bouwhoogten doe ik nogmaals gestand.

 

Ten aanzien van de compacte stad nog één opmerking, die een beetje een link legt met de portefeuille van collega Baljé, maar die zal daar ongetwijfeld meer over zeggen. Er is in toenemende mate een sterke link tussen het slim passen en meten binnen het model van de compacte stad en het nog kunnen realiseren van een gedifferentieerd woningaanbod, waarbij bijvoorbeeld ook voor sociale woningbouw ruimte is. Dat heeft heel eenvoudig te maken met de verhouding tussen enerzijds grondwaarden en opbrengsten in de markt en anderzijds grondwaarden en opbrengsten – lees: tekorten – in de sociale woningbouw. Als je die dingen wilt combineren, zul je dus naar relatief hoge dichtheden moeten werken en op een heel creatieve manier het groen en de leefbaarheid er toch op een goede manier in moeten houden. Het kan allemaal wel.

 

Ten aanzien van de mobiliteitsontwikkeling zijn enkele zaken genoemd die terug zouden moeten komen in het LVVP. Collega Torenstra heeft terecht al iets gezegd over veilige kindroutes en dergelijke. Ik bevestig dat die in het LVVP zullen worden meegenomen. Het beheersbaar houden van automobiliteit in de stad zal een van de motto’s worden in het LVVP. Wij zullen er nog heel veel creativiteit in moeten steken om dat inderdaad beheersbaar te houden. Dan heb ik het op dit moment nog helemaal niet over “beheerste groei” of “beheerste krimp”, want daar durf ik niet eens een uitspraak over te doen, gelet op de grote plannen voor invullingen in de stad, die er nu eenmaal liggen en die wij ook belangrijk vinden.

 

Naar aanleiding van de herinnering aan de proef in het openbaar vervoer zeg ik toe dat daarvoor dit najaar een concreet voorstel in de commissie zal liggen. Dat heeft inderdaad te lang geduurd. Over de oorzaak daarvan kan ik gaan uitweiden, maar dat voorstel komt in dit najaar in de commissie.

 

De STIP-fractie heeft nogmaals benadrukt dat tramlijn 19 er in ieder geval moet komen. Zij maakt zich daar terecht zorgen over; dat doe ik ook. Ook de delegatie uit uw raad in het algemeen bestuur van Haaglanden doet dat en heeft hier gisteravond in dat algemeen bestuur een pittig debat met de portefeuillehouder in het stadsgewest, Bruno Bruins, over gehad. Ik denk dat dat piketpaaltje wel weer even nodig was in dit proces. Ik kan nog geen uitsluitsel geven over hoe het gaat eindigen met tramlijn 19, maar dit is in hoge mate een discussie waarin wij, in tegenstelling tot zaken zoals een spoortunnel, niet moeten blijven wijzen in de richting van het rijk; het gaat om een prioritering en verdere strategieën binnen het stadsgewest Haaglanden zelf.

 

Mevrouw Lourens heeft gevraagd of er een directe relatie is tussen het digitaliseren van bestemmingsplannen en de noodzakelijke actualiseringslag. Het antwoord is niet erg eenvoudig en is een beetje afhankelijk van de horizon en de reikwijdte die je kiest. Enerzijds is het in heel directe zin niet nodig om over te gaan tot digitalisering van bestemmingsplannen om de huidige actualiseringslag op een goede en rationele manier te maken. Anderzijds zijn er nu en op de lange termijn wel degelijk een aantal effecten in samenhang met managementinformatie en dergelijke, die daardoor wel beter toegankelijker wordt. Op de lange termijn zijn ook wel degelijk inverdieneffecten denkbaar. Wellicht zou collega Baljé daar beter dan ik op kunnen ingaan.

 

De heer Van den Doel heeft opgemerkt dat het aantal gerealiseerde woningen dramatisch laag is. Ik weet dat hij daar zo over denkt. Ik ben dat ook niet met hem oneens, als je het aantal in Delft gebouwde woningen vergelijkt met omringende gebieden waar allerlei Vinex-gebieden uit de grond gestampt zijn en worden. Ik herhaal toch maar weer dat wij alle bouwmogelijkheden in Delft – dat zijn allemaal gecompliceerde en relatief kleinschalige ontwikkelmogelijkheden – met kracht aanpakken. Ik heb zeer onlangs gelukkig ook weer een eerste kolom mogen plaatsen voor de laatste fase van het Koningsveld. Men moet zich realiseren dat wij in ongeveer vier jaar tijd een belangrijk stuk van een gebied waar wij een herontwikkeling van bedrijven naar woningbouw willen, in een binnenstedelijke locatie voor elkaar hebben gekregen. Dat gaat toch om significante aantallen. Ik noem bijvoorbeeld Zuidpoort, het Doelengebied en dergelijke.

 

De heer VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): De cijfers voor Delft zijn in vergelijking met de omringende gebieden en Nederland echt dramatisch laag, want er wordt één nieuwbouwwoning op 1000 inwoners gebouwd, terwijl het landelijk gemiddelde 5 op de 1000 is; in de omringende regio is het gemiddelde 6 op de 1000. In dat opzicht is er dus een significant verschil. Vandaar mijn opmerking vorig jaar en dit jaar over de aandacht die nodig is voor nieuwbouwwoningen, hoewel dat heel moeilijk is. De aandacht mag onder andere uitgaan naar de locatie bij de Hendrick de Keyserweg.

 

Wethouder GRASHOFF: Ik zal kort reageren op dat laatste. Als uw opmerking zich richt op de zorg of Delft voldoende bouwmogelijkheden heeft, delen wij die zorg, maar dat is een zorg die wij de afgelopen jaren met elkaar hebben. Als ik uw opmerking moet interpreteren als kritiek jegens het college in die zin dat wij er niet genoeg aan zouden doen, moet ik dat verre van mij houden. Wij zijn hier zeer intensief mee bezig. Het is ook niet zo dat dit soort bouwprojecten eenduidig door de gemeente gestuurd wordt. Dat is een samenwerking van diverse partijen: ontwikkelaars, woningbouwcorporaties en dergelijke. De gemeente bepaalt daarbij dus niet altijd de planning. Dat geldt bijvoorbeeld in sterke mate voor de Delfgauwse Wije; voor zover het aan ons ligt, had daar allang bebouwing kunnen zijn, maar wij zitten op dat punt in een lastige discussie met de woningbouwcorporatie. Het ziet er nu overigens naar uit dat wij daarin op korte termijn een goede slag met elkaar kunnen maken. Wij hebben op dat punt gelukkig een handreiking kunnen doen. Het lijkt erop dat dat toch nog vlotgetrokken kan worden.

 

Een zelfde optimistisch geluid wil ik laten horen over het Van Dijk Delft-terrein, dat nu nog niet tot de gemeente Delft behoort, maar vanaf 1 januari wel. Ook daarvoor geldt dat wij er met de projectontwikkelaar ongeveer uit zijn, zowel ten aanzien van het stedenbouwkundig plan als ten aanzien van de financiële aspecten. Daarbij speelt bijvoorbeeld de woningdifferentiatie weer een stevige rol. Deze ontwikkelaar kan hierdoor naar alle waarschijnlijkheid in de loop van 2004 gaan bouwen.

 

Mevrouw VLEKKE (PvdA): Voorzitter, u hebt zojuist zelf geen antwoord gegeven op onze vraag hoe het zit met de nota Hergrens. Ik dacht daarom dat wethouder Grashoff daar antwoord op zou geven omdat dat punt ook te maken heeft met woningbouw. Dat heeft hij echter niet gedaan. Misschien kunt u daar alsnog antwoord op geven.

 

De VOORZITTER: Laat eerst wethouder Rensen maar even.

 

Wethouder RENSEN: Voorzitter. Mijn portefeuille mag zich dit jaar in een buitengewoon grote belangstelling van de raad verheugen. Het doet mij dus deugd dat ik nu de gelegenheid heb om daar het een en ander over te vertellen; ik hoop dat u er klaar voor zit.

 

Ik begin met de Wet Werk en Bijstand. Ik ben het volledig met de CDA-fractie eens dat de discussie over die wet te laat wordt gevoerd. Ik nodig de CDA-fractie ertoe uit om er bij de CDA-fractie in de Eerste Kamer, waar het wetsvoorstel nog moet worden behandeld, op aan te dringen niet over te gaan tot invoering per 1 januari aanstaande, omdat de invoeringstermijn zo kort is dat de publicatie in het Staatsblad ongeveer samenvalt met de publicatie van maatregelen die wij als gemeente geacht worden te nemen voor 1 januari aanstaande. Dat lijkt mij een bijzondere planning.

 

Misschien is het ook goed om iets te zeggen over het karakter van de Wet Werk en Bijstand, want ik bespeur op dat punt een groot misverstand. Wat die wet wel doet, is het opnieuw regelen van de financiële verhoudingen op dit gebied tussen het rijk en de gemeenten, met alles wat daarbij hoort aan financiële risico’s en noodzakelijke afwegingen ten aanzien van de besteding van middelen. Wat die wet niet doet, is het inhoudelijk op zijn kop zetten van alles wat in de sector Werk en Inkomen gebeurt. De Wet Werk en Bijstand is niet meer dan een logisch sluitstuk van een ontwikkeling die in het kader van SUWI allang op gang was gebracht, waardoor:

-          het Centrum voor Werk en Inkomen er is;

-          wij binnen de gemeente het klantmanagement hebben ingevoerd;

-          wij de regisseur zijn over de reïntegratiebudgetten;

-          er een actieve reïntegratiemarkt is.

Daar verandert deze hele wet helemaal niets aan. Dat is van belang om enige greep te krijgen op de reikwijdte van de discussie die wij natuurlijk wel met elkaar te voeren hebben.

 

De lastigheid voor de gemeente zit niet eens zozeer in de wet zelf of in de systematiek van de wet, maar gewoon in de ruimte die ons budgettair wordt toegemeten. Wij hebben in het werkdeel van het Fonds voor werk en inkomen in twee jaar tijd een korting van 1,4 miljoen euro gekregen; wij begonnen iets boven de 10 miljoen euro, maar nu zitten wij daar een heel stuk onder. In de bijzondere bijstand, in het inkomensdeel van het FWI, hebben wij een korting gekregen van 1,5 miljoen euro per 1 januari 2004. Daar krijgen wij veel meer last van dan van de hele Wet Werk en Bijstand. Dat wil niet zeggen dat daarin niet een aantal dingen aan de hand zijn. Ik geef de heer Van den Doel bijvoorbeeld gelijk als hij de aandacht vestigt op de uitbreiding van de sollicitatieverplichting voor alleenstaande ouders en trouwens ook voor ouderen. Dat is een wettelijk kader waar je je natuurlijk soms aan te houden hebt, maar ik ben zelf geneigd om daar in de uitvoering niet al te hoge prioriteit aan te geven; ik denk dat wij op dat terrein nog wel andere prioriteiten hebben.

 

Ik vind de door de CDA-fractie bepleite extra accountantscontrole niet zo geweldig nodig. Dat heeft veel te maken met hoe de hele sector Werk, Inkomen en Zorg erbij staat en de mate van transparantie die op dat punt inmiddels, ook naar de raad toe, is gerealiseerd. Wellicht overschat de CDA-fractie het gewicht van de accountant in dit soort zaken.

 

Wij moeten ons natuurlijk wel zorgen maken over het effect voor de verschillende inkomensgroepen van de stapeling van de verschillende maatregelen, niet alleen in de sfeer van het inkomen, maar ook in de zorg en het onderwijs,. Als wij daar bezorgd over zijn, is dat absoluut terecht. Tot zover de Wet Werk en Bijstand.

 

Ik ga over op het onderwerp van de instroom- en doorstroombanen. De CDA-fractie vroeg of het huidige aantal van 263 ID’ers in Delft heilig is. Dat aantal niet, maar die 263 mensen natuurlijk wel. Met de voorstellen die de raad net op de mat heeft gekregen – ik heb er alle begrip voor dat die nog niet volledig zijn verwerkt in de verhalen van vandaag – proberen wij zoveel mogelijk van het werk te behouden en in ieder geval aan de mensen in kwestie te garanderen dat zij zoveel mogelijk hun werk, maar in ieder geval hun rechtspositie zullen houden. Dat is een sluitende aanpak. Wat er verder met die 263 plaatsen gebeurt, is een onderwerp dat wij verder met elkaar te bediscussiëren hebben in het licht van de vraag hoe het reïntegratie-instrumentarium er de komende jaren uit moet zien. Wil je de nadruk blijven leggen op banenpoolachtige settings, waar de ID-banen tegenwoordig wel erg op lijken? Daarbij gaat het dus om een “blijfkarakter” ofwel “eindfunctiekarakter”. Of moet je meer naar de doorstroomtrajecten toe? Ik denk dat laatste, maar daarover zullen wij in oktober in de commissie uitgebreid verder praten.

 

De CDA-fractie blijft voorstander van het volledig vergoeden van de kosten van de ID’ers aan de werkgevers en vindt dat dit dan maar moet leiden tot minder plaatsen, want er is een bepaald budget beschikbaar. Dit betekent in mijn optiek dat een derde van de huidige ID’ers – ik heb het dus over die mensen – hun baan zullen moeten verliezen, want anders is dit financieel niet rond te krijgen. Ik ben ontzettend benieuwd hoe de CDA-fractie zich dat precies voorstelt. Daarbij zeg ik dat ik een werkgeversbijdrage, die men ook in de voorstellen terugvindt, alleszins principieel verdedigbaar vindt. Een dergelijke bijdrage passen wij bijvoorbeeld ook toe in die andere regeling, de WIW-dienstbetrekking, waarbij iedere werkgever keurig een bepaalde inleenvergoeding betaalt. Waarom zou dat in de ID-regelingen of ID-achtige regelingen eigenlijk niet op dezelfde manier kunnen?

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Wij bedoelden dat de uitstroom wat ons betreft niet altijd opgevuld hoeft te worden. Daarmee komt in feite een stukje budget vrij dat je kunt aanwenden voor de overige ID’ers.

 

Wethouder RENSEN: Feitelijk heb ook ik dat gezegd, toen ik opmerkte dat het aantal van 263 plaatsen uiteindelijk niet heilig is, omdat je moet nadenken over de vraag hoe je straks je reïntegratie-instrumentarium inzet. Om de huidige personen in de ID overeind te houden, ben je er echter echt aan gehouden om die 1,6 miljoen euro zoveel mogelijk bij de werkgevers te vinden. Voor het geval dat dit niet kan, vindt u in onze voorstellen een aantal maatregelen om hen daarin te ondersteunen.

 

Het is misschien goed om er nog eens op te wijzen dat het volledig bekostigen van een ID-plaats in het licht van krimpende reïntegratiebudgetten uiteindelijk volstrekt niet houdbaar is. Men moet zich realiseren dat een ID-plaats rond de 20.000 euro kost; afhankelijk van de situatie ligt het bedrag daar een beetje boven of onder. In plaats van één ID’er anderhalf jaar lang te laten werken, kun je als gemeente ongeveer zes reïntegratietrajecten inkopen. In plaats van dezelfde ID’er nog anderhalf jaar langer te laten werken, kun je zes nieuwe reïntegratietrajecten inkopen. Binnen dat reïntegratiebudget, die kleiner wordende taart, zijn wij dus echt genoodzaakt om een stukje van de bijdrage bij de werkgever te halen.

 

Wij behouden dus een fors aantal volumeplaatsen in de gesubsidieerde arbeid, wij bieden de zittende ID-werknemers garanties, zoveel mogelijk op werk, maar in ieder geval op hun rechtspositie en wij maken ook ruimte binnen het reïntegratiebudget. Aan de zojuist door de heer Bot uitgesproken randvoorwaarden komen wij naar mijn smaak verre tegemoet.

 

De CDA-fractie zei dat het ID-voorstel niet structureel gedekt is. Dat is niet juist. Ik verzoek u om gewoon nog even nader naar de dekkingsvoorstellen te kijken, want anders leidt dit hier weer tot allerlei uitleg.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): In uw voorstel rept u erover dat u die discussie voor na 2004 wilt doorschuiven naar 2005.

 

Wethouder RENSEN: Nee, het grootste deel van de geprognotiseerde uitgaven is structureel gedekt. Er blijft een deel liggen dat in 2004 wel is afgevangen. Als dat nodig is, komen wij daar in het kader van de programmabegroting 2005 met elkaar over te spreken, zoals het in dit jargon heet. Daar zit echter ook een stukje discussie tussen over de vraag hoe je met dit soort arbeid op een aantal plekken in de stad verder wilt; wil je daarmee wel verder en zo ja, in welke mate? Ook die discussie zal op een aantal plekken echt nog gevoerd moeten worden, maar dan vanuit de beleidsinhoud.

 

De CDA-fractie heeft gemeld dat de medewerkers van de Dienstenwinkel ontslag is aangezegd. Daar schrik ik zeer van. Daar wist ik tot het moment waarop het mij vanavond werd gemeld, zelf niets van af. Ik vind het ook heel prematuur, omdat net vandaag bij werkgevers de brief op de mat is gevallen waarin wij uitleggen hoe wij tegemoet denken te komen aan de werkgevers die het hierdoor zwaar krijgen. Er staat dan ook, met mijn eigen betrokkenheid daarin, een gesprek met de Diensten- en Werkwinkel op de rol, ook om te kijken naar hun positie in de toekomst, want ook die vraag is aan de orde.

 

Ik heb nog een aardige serie losse punten. Ik begin met de maatschappelijke opvang. Een punt dat wel vaker door de CDA-fractie naar voren wordt gebracht, is de gedwongen samenwerking. Ik moet eraan herinneren dat er tussen de gemeente en de betrokken instellingen op basis van een aantal gedeelde uitgangspunten gewoon een keurig convenant ligt waarin wordt geconstateerd dat de infrastructuur zoals wij die in deze stad kennen, met vier kleinere instellingen met wat maatverschil ertussen, onvoldoende garantie is om alles te doen wat in de toekomst in die sector op ons afkomt. De vier betrokken instellingen werken op dit ogenblik dus volledig mee in dat samenwerkingstraject. Wij proberen nu in de besluitvorming tot een afronding te komen. Ik voeg daaraan toe dat wij intussen de jongerenopvang, het slaaphuis voor passanten en heel onlangs de zorgboerderij hebben gerealiseerd. De samenwerking levert dus ook wel degelijk iets op.

 

Enkele fracties, waaronder de fractie van GroenLinks, hebben de aandacht gevestigd op de bijzondere bijstand en een aantal regelingen op dat punt. Het lijkt mij stug dat u gelezen kunt hebben dat wij de witgoedregeling en de tegemoetkoming studiekosten in stand zullen houden. Dat staat, hoop ik, nergens te lezen; dat zal ook niet kunnen, want dat is wettelijk niet op die manier toegestaan. U kunt wel een zinsnede vinden die inhoudt dat wij graag willen dat de uit dergelijke regelingen voortvloeiende voordelen zoveel mogelijk behouden worden. Wij zullen dus moeten studeren op manieren om die voordelen inderdaad zoveel mogelijk overeind te houden. Het financieel gesternte waaronder dat moet gebeuren, is echter buitengewoon ongunstig. Wij verstrekken in de bijzondere bijstand en het minimabeleid voor een bedrag van ongeveer 3 miljoen euro; daarop krijgen wij een korting van 1,5 miljoen euro.

 

Er is nog niemand in geslaagd om mij uit te leggen hoe dat nou precies moet, temeer daar de bijzondere bijstand gewoon een openeinderegeling is. Op het moment dat wij de witgoedregeling opdoeken en er op die manier dus bijvoorbeeld geen wasmachines meer worden verstrekt, komt iemand wiens wasmachine kapot gaat en die kan aantonen dat hij weinig inkomen heeft, gewoon in aanmerking voor verstrekking uit de bijzondere bijstand. Als iemand die ouder is dan 21, straks de tandartskosten niet meer vergoed krijgt uit het ziekenfondspakket en als hij dan voor een noodzakelijke uitgave komt te staan – er is bijvoorbeeld een kies afgebroken; verzint u maar iets ellendigs – komt die persoon gewoon naar de bijzondere bijstand. Dat is een openeinderegeling; wij kunnen dit soort uitgaven dus niet dichtschroeien. Daarbij komt dat wij de witgoedregeling met een lichte toets uitvoeren. Straks moet iedereen individueel getoetst worden. Dat betekent dat er ook druk komt te staan op de uitvoeringskosten, die sowieso al onder druk komen te staan omdat wij ook te maken krijgen met grotere aantallen klanten in de bijstand. Wethouder Oosten heeft al gezegd dat wij aan het studeren zijn op hoe wij bepaalde maatregelen van het rijk zullen moeten verwerken richting 2004. Dat zullen wij heel serieus doen.

 

De heer DE KONING (Stadsbelangen): Kan de wethouder ook even ingaan op de langdurigheidstoeslag? Die houdt hier immers ook nadrukkelijk verband mee.

 

Wethouder RENSEN: Er is voor 2003 eenmalig een regeling langdurigheidstoeslag, die ik gisteren in het panel van Werk en Inkomen heb besproken en die daar is voorzien van een positief advies; het college zal die regeling zo snel mogelijk gaan uitvoeren.

 

Het PGB voor reïntegratie vind ik best een interessante ontwikkeling, maar het lijkt mij goed om even af te wachten hoe dit in het land loopt en welke ervaringen daarmee worden opgedaan. Op zichzelf hebben wij immers genoeg om handen. Laten wij die gelegenheid maar even op die manier te baat nemen.

 

Ik ben het met de fractie van GroenLinks eens dat het pardon van het kabinet voor de uitgeprocedeerde asielzoekers halfslachtig is. Daar kunnen wij best wel weer een brief over aan het kabinet sturen; dat zal de eerste niet zijn.

 

Ook de subsidiëring van de Stichting noodopvang vluchtelingen Delft hebben wij al eerder in discussie gehad. Het kost mij moeite om de toelichting van de heer Bot te begrijpen. Hij zegt dat de gemeente een bepaalde zorgplicht voelt jegens de ongeveer 13 personen die in de uitstroomregeling zitten en dat bij de Stichting noodopvang vluchtelingen Delft naar zijn mening personen aankloppen die geen aanspraak kunnen maken op die uitstroomregeling, maar wel op de een of andere wijze te relateren zijn aan de gemeentelijke zorgplicht. Ik probeer mij voor te stellen over welke groepen dat nou gaat. Ik ken er twee, ten eerste de mensen met een zelfzorgarrangement. Die groep kennen wij op zich als verschijnsel heel goed. Wij zijn er als gemeente altijd tegen geweest dat die groep zou worden geïntroduceerd. Die mensen wonen op eigen initiatief bij vrienden of bekenden en hebben dus gewoon onderdak. Wij hebben als gemeente altijd het standpunt gehanteerd dat wij er niet aan gehouden zijn om de begeleiding van die personen te verzorgen. Wij hebben dus ook nooit enige relatie met die groep gehad. Daarom is het college van mening dat die groep niet onder de zorgplicht van de gemeente valt. Dat geldt ook voor mensen die korter in het land zijn en die bijvoorbeeld onder het gesternte van de nieuwe Vreemdelingenwet zijn beoordeeld en afgewezen.

 

Misschien blijven zij dan wel in Nederland en kloppen zij bij de noodopvang aan, maar dat is een heel andere groep dan de mensen die in de uitstroomregeling zitten, want daarbij gaat het om mensen die echt lang in Delft hebben gewoond en die via de taal en vaak met kinderen een stukje inburgering hebben gerealiseerd. Ik zie daar dus echt een verschil tussen.

 

De heer BOT (GroenLinks): Wij ook. Daarom doen wij ook een beroep op een andere regeling. U kunt wel zeggen dat zij niet onder die uitstroomregeling vallen. Dat is nou juist het punt. De werkelijkheid in Delft is dat wij, met name vanuit de kerken, een stichting hebben die noodopvang verzorgt. Dat is geen virtuele stichting, maar een echte stichting; die stichting heeft geen virtueel pand, maar een echt pand en daar zitten geen virtuele mensen in, maar echte mensen.

 

Wethouder RENSEN: Desalniettemin ben ik van mening dat helder moet kunnen worden aangetoond dat daar mensen worden opgevangen met wie je als gemeente op de een of andere manier in het kader van de verantwoording van die zorgplicht een relatie hebt. Als dat lukt, is overigens eerst de vraag aan de orde of een dergelijke persoon of dergelijke personen niet regulier in aanmerking zouden moeten komen voor de uitstroomregeling, want wij hebben nooit de beleidskeuze gemaakt dat anderen dan de mensen die nu in die regeling zitten, dus de oude VVTV/ROA-mensen, niet in aanmerking zouden kunnen komen voor die uitstroomregeling. Dat betekent dat ik moet doorvragen: over welke groepen hebt u het als u denkt dat zij in aanmerking komen voor een stukje gemeentelijke zorgplicht?

 

De heer TAEBI (SP): U sloeg de spijker op de kop toen u het had over de mensen met een zelfzorgarrrangement en de mensen die uitgeprocedeerd zijn volgens de nieuwe Vreemdelingenwet. Die twee groepen dreigen nu op straat te komen en dat gebeurt ook daadwerkelijk. Die stichting kan op dit punt dus goed werk doen. Die stichting bestaat, zoals de heer Bot zegt, maar de nodige hulp van de gemeente ontbreekt.

 

Wethouder RENSEN: In de beantwoording van de schriftelijke vragen over dit zelfde onderwerp hebt u kunnen lezen dat het college van mening is dat die zorgplicht ten aanzien van de twee genoemde groepen niet bestaat.

 

Ik ga over naar de opmerkingen van de fracties van STIP en D66 over de jeugdwerkloosheid. Ik ben met hen van mening dat de bestrijding van de jeugdwerkloosheid de grootste prioriteit verdient. Die bestrijding realiseren wij op dit ogenblik overigens binnen een sluitende aanpak. Dat wil in dit geval echt zeggen dat alle jongeren die wij via het Centrum voor Werk en Inkomen, maar ook via de verlengde leerplichtfunctie in beeld hebben, via het RMC-team in case management worden genomen en terug naar het onderwijs of via WIW-trajecten naar werk worden geleid of, als dat aan de orde is, dat zij hulp krijgen bij het oplossen van allerlei maatschappelijke problemen. Wij hebben daarvoor overigens onlangs een subsidie gekregen van de provincie Zuid-Holland om juist in de sfeer van woonbegeleiding wat meer te doen. Ik ben het dus eens met de prioriteit. Er is een sluitende aanpak; het lukt op dit ogenblik ook om alle betrokkenen te bedienen. Daar staat, gegeven de economische situatie, wel druk op. Wij trachten daarom nu om via de werkagenda meer werkgevers te vinden die bereid zouden zijn om jongeren stageplaatsen of trajectplaatsen te gaan bieden.

 

Wat het ideetje van de banenmarkt betreft: ik meen dat ik aanstaande zaterdag in Delft een banenmarkt open. Dat valt op een heel goed moment voor jongeren die het vorige schooljaar hebben afgesloten met een diploma of soms ook niet.

 

De ervaring leert dat banenmarkten vlak voor of in de zomervakantie heel weinig aandacht van jongeren krijgen, want zij zijn in de vakantie nog even met andere dingen bezig. In september/oktober ontdekt men echter dat het toch wel eens tijd wordt om ook aan een inkomen te gaan denken. Die banenmarkt valt dus op een mooi moment.

 

Ten aanzien van de groep fase 4 ben ik het eens met de opmerkingen van de PvdA-fractie en niet met die van de D66-fractie. Wij hebben die aanpak inmiddels grondig voorbereid. Daar hebben wij stevig in geïnvesteerd. Wij hebben flink wat mensen, juist ook uit die groep fase 4, inmiddels in trajecten of in een voortraject. Het zou een geweldige desinvestering zijn als wij op dit ogenblik zouden zeggen: gaat u maar weer zitten wachten totdat het economische weer ooit weer beter wordt, net zoals u dat overigens gewend was bij veel gemeenten. Ik heb er dus geen zin in om die groep in de steek te laten nu wij hen net op een goede manier beet hebben.

 

Ik meen dat in de eerste termijn van de fractie van Stadsbelangen ook een vraag is gesteld over het samen huisvesten van RIO en het WVG-team van de gemeente. Wat is daar nu het belang van? Het RIO en het WVG-team van de gemeente werken eigenlijk samen aan één werkproces, van de aanvraag tot en met de uiteindelijke verstrekking van een voorvoorziening of een woningaanpassing. Er zit een buitengewoon hinderlijk overdrachtsmoment in, waar de duizenden door het RIO afgehandelde aanvragen moeten worden overgeheveld naar het WVG-team in een heel ander gebouw aan de andere kant van de stad. Dat is dus een geweldige papierstroom. Als zich bij het WVG-team een vraag voordoet over wat er precies in het indicatieadvies staat, gaat de papierstroom weer de andere kant uit. Tegelijkertijd zijn het RIO en het WVG-team in dat werkproces niet volledig achter elkaar geschakeld. Het gemeentelijk WVG-team speelt bijvoorbeeld ook een rol aan de poort van het indicatieproces. Ons beleid zit zo in elkaar dat bijvoorbeeld de eenvoudige aanvraag van een woningaanpassing niet via het RIO loopt, maar via het gemeentelijk WVG-team rechtstreeks doorgaat naar de corporatie op basis van het bekende convenant. Dat betekent dat er ook aan het begin van dat proces contact moet zijn tussen het RIO en het WVG-team over de vraag hoe in de verschillende gevallen aan die poort wordt beslist. Verderop in het verstrekkingenproces is het eigenlijk omgekeerd: dan duikt het RIO op, op het moment dat bepaalde hulpmiddelen moeten worden gepast, wat eigenlijk al deel uitmaakt van het verstrekkingenproces. Niet alleen rond de overdracht, maar ook op verschillende plekken in het werkproces hebben die clubs dus met elkaar te maken. Zij moeten dus echt bij elkaar komen te zitten om ervoor te zorgen dat die hele procedure efficiënt en dus ook sneller kan verlopen.

 

De fractie van D66 heeft een vraag gesteld over het voorstel voor een PGB in de WVG. Eerst constateer ik voor de zekerheid dat het PGB betrekking heeft op rolstoelen en als zodanig volstrekt los staat van de vragen over registratie van aangepaste woningen. Het PGB rolstoelen wordt, zeker ook door de belangenorganisatie het Panel gehandicaptenbeleid, van groot belang geacht, ook in het licht van het landelijk vastgestelde protocol over keuzevrijheid voor de zorgvragers. Het zou dus heel lastig zijn om nu te zeggen: laat dat maar even zitten, want misschien hebben wij straks nog wat geld nodig voor de registratiesystemen. Ik denk dat wij dat echt moeten loskoppelen en dat wij beide zouden moeten willen; ik denk ook dat beide zaken kunnen.

 

Mevrouw Lourens heeft ook een opmerking gemaakt over de nieuwe wetgeving inzake de leerlinggebonden financiering en heeft gevraagd of de gemeente op dat punt een actief faciliterende rol zou kunnen spelen. Ik denk dat deze wethouder het best met zo’n doelstelling eens zou kunnen zijn, maar de gemeente heeft hier hoegenaamd geen positie in.

 

De hele uitwerking van de LGF-wet is een kwestie van schoolbesturen, de samenwerkingsverbanden van speciaal onderwijs en zorg en allerlei achterliggende raadselachtige indicatieclubs, regionaal werkende consulenten enzovoort; Joost mag het allemaal weten. Daar zitten wij als gemeente gewoon niet tussen. Het lastige daarbij is bovendien dat het kabinet inmiddels besloten heeft om op het punt van het onderwijsachterstandenbeleid de regiepositie van gemeenten te verkleinen en gelden rechtstreeks door te sluizen naar schoolbesturen, zodat gemeenten op het raakvlak van onderwijsachterstandenbeleid en zorgbeleid eigenlijk gedwongen worden om zich wat terug te trekken. Al door een eerder kabinet is besloten om ook de rijksfinanciering van de onderwijsbegeleiding rechtstreeks naar de schoolbesturen toe te leiden. Ook dat is een raakvlak met onderwijszorg waar wij als gemeente een stukje achteruit moeten. Ik vind dat overigens allemaal dieptreurig, want er wordt gewoon een pennenstreek gezet door beleid dat jarenlang is opgebouwd en waarin gemeenten ook hebben geïnvesteerd, maar wij staan wat dat betreft dus echt volledig op het verkeerde been.

 

Nog een paar losse punten tot slot voordat de voorzitter briefjes naar mij begint te schuiven. De heer Van den Doel heeft gezegd dat er alleen sprake moet zijn van trajecten als dat nodig is en dat niet iedereen een traject hoeft. Dat ben ik met hem eens. Daar moeten wij heel selectief in zijn, al was het alleen maar om budgettaire redenen. De samenwerking in mijn portefeuille met organisaties van kerken is naar mijn smaak juist vrij intensief. Wij doen echt veel met het ISF; wij werken ook vrij veel samen met de katholieke diaken, mijn collega, maar dan van de katholieke kerk. In het overleg doen wij dus ook het nodige met de Delftse raad van kerken. Die komen wij echt op allerlei terreinen tegen en die heeft daar absoluut een volwaardige plek in. Ik zou die samenwerking niet graag willen missen.

 

Een opmerking die een beetje in het verlengde hiervan lag, betrof het thema “geloof”, dat wij willen betrekken bij de stadsgesprekken over het integratiebeleid. Ik geloof niet dat de heer Van den Doel het helemaal zo bedoelde, maar de bedoeling daarvan is natuurlijk niet om mensen te verlokken om hun geloof op te geven. Daar gaat dat helemaal niet over. Wij vinden het belangrijk om mensen elkaar te laten vertellen hoe zij religieus in elkaar zitten, wat de islam is en wat het christendom is, juist in het licht van een veel betere uitwisseling, kennismaking op dat terrein en dus ook het opbouwen van respect.

 

Het doet mij deugd dat de SP-fractie heeft uitgesproken een groot voorstander te zijn van iedere maatregel die helpt om de gesubsidieerde arbeid overeind te houden. Dat is een draai van 180 graden ten opzichte van een jaar geleden; ik denk dat dat een goede draai is. De SP-fractie heeft ook een aantal opmerkingen gemaakt over huisuitzettingen en nog enkele andere zaken. De vraag is goed, maar ik denk dat de benadering nog niet helemaal goed is. Het helpt niet als wij steeds maar weer nieuw geld steken in al die verschillende instellingen die op dat terrein werkzaam zijn. Deze groep is eigenlijk in toenemende mate onder het sociale vangnet aan het zakken. Dat leidt tot allerlei wachtlijsten van dezelfde personen op verschillende plekken. Het is eerst nodig om een goede bundeling te maken van loketten en instrumenten, beter samen te werken en ook preventief actief te zijn. Ik ben voornemens om daar in het voorjaar een beleidsnota over te laten zien.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Voorzitter, ongelimiteerde spreektijd is toch niet tot volgende week dinsdagavond?

 

De VOORZITTER: Nee. Tot nu toe heeft het college de in de agenda vermelde spreektijd nog niet overschreden. Dat neemt niet weg dat wethouder Rensen best mag afronden.

 

Wethouder RENSEN: Wij zouden de WIZ-applicatie voor het scannen van inkomstenformulieren ook níet kunnen nemen, maar dan moeten wij 2 fte personeel inhuren om al die inlichtingenformulieren en de informatie daarop in te tikken in onze systemen. Ik denk dat deze applicatie veel beter werkt.

 

De brugwachter die wij als gemeente hebben geposteerd op het Centrum voor Werk en Inkomen, leidt er in ieder geval toe dat de relatie tussen het CWI en de sociale dienst van deze gemeente een stuk beter in elkaar zit dan in veel andere plaatsen in het land. Het doet mij ook deugd om te kunnen zeggen dat het CWI het in Delft vrij aardig doet. Er valt nog wel wat op aan te merken, maar het is echt een heel stuk beter dan in het begin.

 

De heer DE KONING (Stadsbelangen): Zou u er in verband met de korte communicatielijnen ook niet voor kunnen kiezen om het ontvangstteam voor nieuwe klanten ook bij het CWI te positioneren?

 

Wethouder RENSEN: Die discussie is gevoerd. Dat bleek om huisvestingstechnische redenen op dit ogenblik niet te realiseren.

 

De heer BOT (GroenLinks): Het kan zijn dat ik het gemist heb, maar in ieder geval mijn fractie en die van D66 hebben gesuggereerd om dit jaar nog een soort sociale reserve in te voeren om de klappen in uw sociale sector op te vangen. Het verbaast mij dat u daar niet op ingegaan bent.

 

Wethouder RENSEN: Het college is daar wel op ingegaan, maar dat was misschien niet heel erg expliciet. U zult begrijpen dat ik het idee daarachter heel sympathiek vind, maar u mag van het college in december een notitie verwachten waarin wij zullen aangeven hoe wij denken om te gaan met de rijksmaatregelen die zeer onlangs bekend zijn geworden. Daarin is bijvoorbeeld ook de korting op de bijzondere bijstand verdisconteerd.

 

De heer TAEBI (SP): Ik heb nog geen antwoord gekregen op mijn vraag over de allochtone scholieren die een te laag advies krijgen.

 

Wethouder RENSEN: Daarvoor hebben wij in Delft onder andere de kopklas en een aantal omringende zaken.

 

Wethouder BALJÉ: Voorzitter. Mijn complimenten voor het feit dat u er allemaal nog bent. Ik zag de pers net weglopen. Dat betekent dat, voor zover burgers nog geïnteresseerd zijn in wat wij hier doen, u het hun zelf zult moeten uitleggen, want het staat morgen niet in de krant. Het is nu dus vrij schieten, maar laten wij, gelet op het late tijdstip, vooral proberen om dat snel, maar pijnloos te doen. Ik heb drie onderwerpen: handhaving, ICT en volkshuisvesting.

 

De PvdA-fractie zei dat wij alleen nog regels zouden moeten opstellen die je kunt handhaven. Het doet mij goed om die opmerking te horen vanuit die hoek. Het is wel zo dat daadwerkelijke handhaving van bestaande, dus in het verleden opgestelde regels wel eens lastig blijkt te zijn, maar dat is een discussie op zich. Specifiek heeft de PvdA-fractie gevraagd of het college bereid is om actief beleid op te stellen voor het stimuleren van onderhoud aan panden; zij heeft daar zelfs een aantal panden bij genoemd. Het antwoord valt in drie delen uiteen. Allereerst hebben wij, voor zover het ongeoorloofde verwaarlozing van monumenten betreft, een titel om de eigenaar daarop aan te spreken; dat doen wij dan ook.

 

De PvdA-fractie noemde in haar rijtje echter ook een aantal panden die geen monumenten zijn; op dat punt hebben wij in principe geen titel, tenzij er een voor de omgeving onveilige situatie ontstaat, bijvoorbeeld omdat een pand vanwege verwaarlozing zou kunnen instorten. Ook op dat punt kunnen wij dus iets doen. Als je daarnaast nog meer zou willen, wat ik mij op zich kan voorstellen, zou je tot nieuw beleid moeten komen om te voorkomen dat er van twee dingen één kan gebeuren:

  1. Je stuurt een vriendelijk briefje aan de eigenaar met de vraag of hij iets met zijn pand wil doen; de eigenaar denkt “Goh, wat een vriendelijk briefje; daar reageer ik verder niet op”.
  2. Je stuurt een heel onvriendelijk briefje waarvoor vervolgens de juridische ondergrond ontbreekt; ook dan gebeurt er niets.

Als u zegt dat wij hiervoor met beleid moeten komen, zullen wij dat dus moeten doen. Dat past ook bij de opmerkingen in het collegeprogramma. Ik zeg toe dat ik een keer met een voorstel daartoe zal komen.

 

Op het punt van de handhaving heeft de PvdA-fractie ook gevraagd wat het college doet aan overlast bij bouwwerkzaamheden. Over het algemeen hebben wij in Delft niet al te veel overlast van bouwwerkzaamheden, zeker gelet op de grote hoeveelheid projecten waarmee wij bezig zijn en op de dichtheid van de stad. Een specifiek gebied waar wellicht als eerste overlast optreedt, zou de binnenstad zijn. Ik stel vast dat Zuidpoort eigenlijk nauwelijks tot overlast leidt. Wel hebben wij gemerkt dat er projecten zijn, zoals het Doelengebied en de Paulus Mavo, waar wel eens wat overlast is geweest. Daar hebben wij ook adequaat op gereageerd. Wij hebben een gesprek met omwonenden georganiseerd, zodat wij kennis konden nemen van de specifieke klachten; wij hebben gesprekken gehad met de aannemer om te bekijken of zijn werkwijze, die tot overlast leidde, aangepast kon worden; dat kon en dat heeft bijvoorbeeld geleid tot andere heimethoden, een andere verharding bij de overgang van de openbare weg naar het plangebied en het beperken van het consumeren van Arbeidsvitamines op ontijdige momenten. Omdat wij daar verder niets meer over gehoord hebben, is mijn ervaring dat dit allemaal tot relatieve tevredenheid heeft geleid. Dat komt misschien omdat de projectleider vanuit de gemeente ook ’s morgens vroeg en mobiel zelfs in het weekend bereikbaar is voor omwonenden. Als zich overlast voordoet, kan hij dus meteen ingrijpen. Wellicht is dat een mooi voorbeeld van de logica van de burger.

 

Nu kom ik bij ICT. De fractie van D66 heeft gevraagd of de digitalisering van bestemmingsplannen wel nodig is voor de actualisatieslag en of dit qua financiën niet een vreselijke openeindregeling is. Digitalisering van bestemmingsplannen is meer dan ervoor zorgen dat je iets kunt tonen op internet of intranet. Minstens net zo belangrijk in die slag is ervoor zorgen dat je een gestandaardiseerde wijze van maken en opbouwen van bestemmingsplannen hebt. Daarbij gaat het om een aantal onderdelen: de kaart, de voorschriften en de toelichting. Juist de combinatie van actualisatie en digitalisering biedt meerwaarde en mogelijkheden om zaken in elkaar te schuiven. Bovendien is er een relatie tussen het project digitaliseren van bestemmingsplannen en andere projecten binnen KIS-2. Een daarvan betreft een project waarmee wij ervoor willen zorgen dat managementinformatie uit plankaarten makkelijk gegenereerd kan worden vanuit de databases die onder zo’n plankaart hangen. Er is immers allerlei informatie die in lagen onder zo’n plankaart zit. Als wij bestemmingsplannen niet digitaliseren, kunnen wij ook dat andere project niet uitvoeren, omdat wij daar dezelfde techniek voor gebruiken. Daar zit dus enige relatie tussen. De fractie van D66 vroeg echter of het strikt voor de actualisatie nodig is. Het antwoord daarop moet zijn: nee, het is niet strikt nodig. Is het qua financiën een openeindregeling? Nee, dat zou het niet moeten zijn en dat wordt het ook niet. Ik heb in de commissie gezegd: als wij hieraan beginnen, wordt het een project in het kader van KIS-2.

 

KIS-2 kent strikte regels op het punt van de beheersbaarheid van projecten. Dat betekent dat de raad, als dit onderdeel wordt van KIS-2, een projectvoorstel kan verwachten waarin de financiën, ook op langere termijn, structureel op een goede manier zijn meegenomen; anders krijgt u van mij geen voorstel in het kader van KIS-2. Ik denk dat ik daarmee de vragen van de fractie van D66 op dit vlak heb beantwoord.

 

Over de volkshuisvesting zijn veel vragen gesteld. Met name de SP-fractie heeft zich uitgeput in een lange lijst vragen over de volkshuisvesting; dat was voor een deel natuurlijk te verwachten, maar ik zou het overgrote deel van de vragen eigenlijk willen verwijzen naar de behandeling van de regionale woonvisie en ons eigen document, de toekomstvisie op onze woningvoorraad, die over een paar weken gaat beginnen. Het is misschien wel verstandig om alvast een tipje van de sluier op te lichten. Ik begin bij de CDA-fractie, die stelde dat nieuwbouw van sociale woningen eigenlijk alleen nog in de Harnaschpolder zou kunnen. Voor het grootste deel heeft zij daar gelijk in. Het is een groot gebied waarin wij nog een behoorlijk contingent van dergelijke woningen zouden kunnen realiseren. Tot nu toe zijn wij in de plannen uitgegaan van 15%, maximaal 20% sociaal in het gebied.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Ik heb gezegd dat nieuwbouw van enige omvang alleen in de Harnaschpolder kan plaatsvinden. Ik heb niet gezegd dat dat volgestopt moet worden met sociale woningbouw. Ik heb gepleit voor een parkachtig woonmilieu.

 

Wethouder BALJÉ: Wat voor woningen in het algemeen geldt, geldt ook voor sociale huurwoningen. Zoals gezegd, zijn wij in de plannen uitgegaan van ongeveer 20% op de locatie Harnaschpolder. Het laatste cijfermateriaal, dat u ook vervat zult zien in onze eigen toekomstvisie woningvoorraad, is voor het college aanleiding om te bezien of wij mogelijkheden zien om dat percentage op te schroeven in de richting van de 30%, waarbij wij vooral belangrijk vinden dat er aandacht komt voor een aantal onderdelen van de doelgroep die ernstige moeilijkheden hebben bij het vinden van het woning. U kunt daarbij vooral denken aan ouderen. Collega Grashoff heeft er al iets over gezegd dat het college zich realiseert dat het opschroeven van dit percentage met zich meebrengt dat de grondexploitatie behoorlijk onder druk komt te staan en dat dus financiële injecties, van welke zijde dan ook, nodig zullen zijn. Daar zullen wij een goede discussie met elkaar over moeten hebben.

 

De CDA-fractie zei dat er bij woningtoewijzing meer voorrang zou moeten zijn voor Delftenaren; zij zouden dus een grotere kans op een woning moeten maken. Dat is een oud standpunt dat ik op zich ook wel kan delen. Bij het opstellen van het nieuwe woningverdeelsysteem binnen Haaglanden lijkt er ook wel wat ruimte voor te ontstaan om dat te doen. Ik denk dat het voor Delft niet onverstandig zou zijn om daar enthousiast op te reageren. Wellicht kan ook de raad dat doen daar waar hij in het algemeen bestuur van Haaglanden over dergelijke plannen spreekt. Het is immers goed om, daar waar je met elkaar aan het dweilen bent in de volkshuisvesting, te weten dat ergens iemand de kraan repareert.

 

De CDA-fractie zei dat het opplussen echt op gang moet komen. Ook daar heeft zij gelijk in. Volgens de SEV-cijfers zouden wij tot 2007 2950 opgepluste woningen nodig hebben. Tot nu toe hebben wij er 720 opgeplust. Voor de planning tot en met 2007 hebben wij de corporaties gevraagd om aan te geven wat zij nog kunnen doen. Dat leidt tot een extra aantal van 1360. Bij elkaar zijn dat 2080 opgepluste woningen. Er is derhalve een tekort van 870 woningen; zie hier de uitdaging waarvoor wij ons allen gesteld zien.

 

 

Dat betekent dat je in een slag die na de behandeling van de toekomstvisie woningvoorraad gemaakt zou moeten worden, aandacht moet besteden aan de vraag hoe je dat tekort kunt verkleinen en hoe je ervoor kunt zorgen dat er evenwicht ontstaat tussen de vraag en het aanbod op locaties in de vorm van nieuwbouw in de Harnaschpolder, maar ook in het kader van herstructurering in het stedelijk gebied. Daarbij gaat het enerzijds om onze sociale doelgroepen, waarvan wij de gevraagde aantallen woningen zo langzamerhand vrij scherp in beeld krijgen – daarbij gaat het om ouderen, maar ook om andere doelgroepen – maar anderzijds om de koopsector; ik hoef alleen maar te wijzen op de toekomstige ontwikkelingen op het vlak van Delft Kennisstad en de bouw van Technopolis als wij weten dat ook die een zekere vraag naar een bepaalde soort woning in Delft zullen opleveren.

 

Kortom: wat het college ziet aankomen, is dat wij na vaststelling van de toekomstvisie op de woningvoorraad, daarbij elk onze eigen elementen kiezend, een volgende slag gaan maken; op dat punt hebben wij inmiddels ook al afspraken gemaakt met corporaties. Dat moet ertoe leiden dat er een document ontstaat waarin wij de toekomstige vraag en het aanbod, bestaande uit mogelijkheden voor nieuwbouw en herstructurering, tegen elkaar uitzetten. Er ontstaat dan dus een bouwprogramma tot 2015 waar wij elkaar aan kunnen houden. De doelen daarvan zijn het bevorderen van de vastzittende doorstroming, het realiseren van de nodige aantallen woningen en zelfs het vergemakkelijken van de overstap van huur naar koop. In dat kader heb ik nog een nieuwtje. In de gesprekken met onder andere DUWO heb ik te horen gekregen dat DUWO in staat is om een koopwoning te realiseren voor 150.000 euro. Dat noemen wij een goedkope koopwoning. Dat is zelfs zo goedkoop dat wij die wel aan de sociale voorraad zouden willen toerekenen. Het lijkt erop dat wij in Delft ook een locatie hebben waar wij DUWO gaan uitnodigen om te bewijzen dat dit kan. Het ziet er wat dat betreft dus goed uit.

 

Laat er geen twijfel over bestaan dat spreidingsbeleid voor het college niet het spreiden van mensen betekent. Spreidingsbeleid betekent in onze ogen het spreiden van woningen. Dat betekent dus: zorgen voor een voldoende differentiatie van het aanbod van woningen in alle wijken en alle bestaande woonmilieus om ervoor te zorgen dat de mensen de woningen achterna gaan en niet andersom. Ik ben het dus eens met degenen die zeggen dat wij vooral moeten kijken naar differentiatie per wijk.

 

De heer TAEBI (SP): Ook in de huidige situatie? U hebt het immers over toekomstplannen en nieuwbouw, maar wat bent u in het kader van een betere spreiding van plan in de huidige situatie?

 

Wethouder BALJÉ: De huidige situatie biedt op het punt van differentiatie een onvoldoende beeld. Dat geldt zowel voor plekken waar te veel “sociaal” zit en waar wat “koop” bij zou moeten als voor plekken waar de situatie andersom is; vandaar onze bewegingen in de Harnaschpolder. Dat betekent dat de huidige situatie volstrekt onvoldoende is. Daarom zullen wij dus daar waar wij kunnen, moeten herstructureren en differentiëren.

 

De VOORZITTER: Ik ben over de nota Hergrens nog een antwoord verschuldigd aan mevrouw Vlekke. Bij ons weten is die nota aan haar operationele einde gekomen door de voltooiing van de grenscorrectieprocedures aan de noord- en oostkant van de stad, in Rijswijk en Pijnacker al veel eerder, en nu ook aan de west- en zuidkant van de stad, waarbij u allemaal intensiever betrokken bent geweest en convenanten en dergelijke hebt zien passeren. Aan de noord- en oostkant van de stad hebben wij weinig succes gehad; aan de west- en zuidkant van de stad is precies gebeurd wat wij hier in de gemeenteraad gezamenlijk daarover hebben gezegd.

 

Het huidige tij is zo dat de regering alleen over dit soort zaken wenst te spreken als gemeenten op vrijwillige basis tot iets komen. Ik zie die basis op dit ogenblik niet om ons heen. Mevrouw Vlekke noemde Rijswijk; ik wijs erop dat het gebied tussen Delft en Rijswijk in het regionaal structuurplan is aangemerkt als bedrijventerrein van de toekomst, overigens pas omstreeks 2010. Dat zijn ook niet meteen de locaties en projecten waarop wij ons oog zouden moeten laten vallen.

 

Tot slot heb ik twee mededelingen van orde. Ik had aan het begin van de vergadering al moeten zeggen dat de heer Van Doorninck, overigens volgens de normale vervangingsregeling, vanavond de heer De Groot vervangt. Dat heeft te maken met het feit dat de heer De Groot in verband met het overlijden van zijn vader vanavond niet in deze raad kan zijn. Overigens hebben wij hem natuurlijk daarmee gecondoleerd.

 

Voor het einde van de werkdag, dus voor 18.00 uur, kunt u maandag ons eindvoorstel verwachten waarin bij alle moties en amendementen ook de reactie van het college staat, zodat u daar nog 24 uur over kunt nadenken voordat wij dinsdagavond om 18.00 uur aan de tweede termijn beginnen.

 

De vergadering wordt om 0.37 uur geschorst tot dinsdag 30 september te 18.00 uur.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 18 december 2003.

 

 

 

 

                                                                                                                                  , voorzitter.

 

 

 

                                                                                                                                       ,griffier.