A C H T S T E V E R G A D E R I
N G
op donderdag 25
september 2003 om 19.00 uur in het stadhuis.
Overzicht van de
verhandelde punten.
Stuknr. Pagnr.
164. Opening en
mededelingen 2
165. Instelling van
een commissie geloofsbrieven ten behoeve van
het onderzoek van de geloofsbrieven
met bijbehorende stukken
van de nieuw te benoemen raadsleden in
de vacatures van de
heren H.P. Fruyt van Hertog, D.A.
Meuleman en J.A. Vondeling 162 2
166. Behandeling van
de Programmabegroting 2004-2007.
Voorstel:
-
vaststellen van de
Programmabegroting 2004-2007;
-
de Programmabegroting
2004-2007 te hanteren als leidraad
voor het te
voeren beleid;
-
in te stemmen met het
in het jaar 2004 ten uitvoer brengen
van de in de
Programmabegroting 2004-2007 opgenomen
werken;
-
de risico’s zoals vermeld in de Programmabegroting
2004-2007 te bevestigen 158 2
Voorzitter: de heer
mr. H.M.C.M. van Oorschot, burgemeester.
Aanwezig zijn: de heer Aközbek en Blinker, mevrouw Bolten,
de heren Bot, Van den Doel, Van Doeveren, Eduard, Engels, Gabeler, mevrouw
Geursen, mevrouw Van der Hoek, mevrouw Jähnichen, mevrouw M.D.Th.M. de Jong, de
heer J.Ph. de Jong, mevrouw Junius, de heren Kiela en De Koning, mevrouw
Koning, de heer Van Leeuwen, mevrouw Lourens, mevrouw Manggaprow, de heren A.
Meuleman, D.A. Meuleman, De Prez, Schoenmakers, Stoelinga, mevrouw Stolker, de
heren Taebi, Tas, Van Tongeren, mevrouw Vlekke, de heren Vondeling, Vuyk,
mevrouw Welle Donker, de heer De Wit en mevrouw Zweekhorst.
Waarnemend raadsgriffier:
de heer D. van Doorninck
164. De VOORZITTER: Ik open de vergadering. Eventuele
hoofdelijke stemmingen beginnen vanavond bij nr. 24, mevrouw Junius. Er zijn
geen berichten van verhindering. Wij zullen vanavond wederom uitvoering geven
aan de motie-Bonthuis van 25 september 2001, waarin de raad het college heeft
opgedragen om tijdens de begrotingsbehandeling de gezelligheid te handhaven en
derhalve bij de koffie speculaas rond te delen.
Aan het eind van de complete behandeling van de programmabegroting
nemen drie heren, namelijk de heer Fruyt van Hertog en van de STIP-fractie de
heren Meuleman en Vondeling, afscheid van deze raad. Wij zullen daar dan
aandacht aan besteden.
Ik verzoek allen die vanavond een tekst op papier zullen
voordragen, een exemplaar daarvan aan de griffie af te dragen, voor zover zij
dat nog niet hebben gedaan, zodat de tekst kan worden gekopieerd en verspreid.
U weet allemaal hoe het met de spreektijd zit. Vanavond is de spreektijd
maximaal vijftien minuten. Ik verzoek de eerste sprekers van de fracties om,
als zij ook een ander fractielid binnen hun spreektijd het woord willen laten
voeren, dat onmiddellijk te melden. De eventuele tweede spreker krijgt
overigens pas zijn kans wanneer alle fracties aan het woord zijn geweest. Wij
zullen zoals gebruikelijk proberen om de spreektijd streng doch rechtvaardig
bij te houden; dat doet de griffie. Interrupties en andere onderbrekingen
worden niet bij de spreektijd geteld. Aanstaande dinsdagavond krijgt u van ons
een overzicht van de dan nog resterende spreektijden. Eerst zal de grootste
niet-coalitiefractie het woord voeren; vervolgens bepaalt de grootte van de
fracties de volgorde.
165.
Instelling van een commissie geloofsbrieven ten behoeve van het onderzoek van
de geloofsbrieven met bijbehorende stukken van de nieuw te benoemen raadsleden
in de vacatures van de heren H.P. Fruyt van Hertog, D.A. Meuleman en J.A.
Vondeling.
(Stuk 162)
Zonder stemming worden tot
leden van de commissie geloofsbrieven benoemd: de heer Van Tongeren, de heer De
Koning en mevrouw Welle Donker.
166.
Behandeling van de Programmabegroting 2004-2007.
Voorstel:
-
vaststellen van de Programmabegroting 2004-2007;
Programmabegroting
2004-2007 opgenomen werken;
- de
risico's zoals vermeld in de Programmabegroting 2004-2007 te bevestigen.
(Stuk 158)
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Geachte leden van de raad, college en alle overige
aanwezigen. Voorzitter, als de vorm gaat overheersen, komt de inhoud in gevaar.
De vorm van deze programmabegroting is een hele verbetering. Er staan
programma’s in met een beschrijving van de beleidsdoelen, de activiteiten en de
kosten. Dat is helder en overzichtelijk, maar is dit nu inhoudelijk een stuk
waarop wij als raad zitten te wachten? En vooral: kunnen we er als raad op
sturen? Voor ons is het glashelder: deze begroting is in feite gewoon door het
college volgens de oude procedures in elkaar gezet, met het collegeprogramma
als vertrekpunt. Gewoon heel traditioneel en weinig duaal; het college
presenteert dat stuk, de oppositie schiet erop en de coalitie zal
mild-kritische, maar vooral instemmende woorden spreken. De karavaan trekt
voort. De raad is volgend in plaats van leidend. Wij zitten niet aan het stuur.
Het is jammer dat wij als raad in zo'n “toeschouwersdemocratie” onze politieke
standpunten onvoldoende uitwisselen en de belangen minder zorgvuldig afwegen.
Luisteren
wij naar onze burgers? Goed, er was in het proces een contact met de burgers
ingebouwd, maar hadden de mensen er wat aan? Nauwelijks. Van de vele ideeën die
zij hebben ingediend, is er maar een enkele geland in deze begroting. Dat moet
bitter zijn voor de mensen die er tijd en energie in hebben gestopt. Daarmee
bouw je niet aan politieke betrokkenheid vanuit de bevolking. Burgers kloppen
steeds minder aan bij de traditionele partijen. Zij vormen hun eigen verbanden
en komen pas in actie als zij het echt nodig vinden, maar dan willen ze ook
echt de agenda beïnvloeden, daarover meepraten, meedenken en meebeslissen. Dat
is een logische lijn van emancipatie. De politiek en het bestuur moeten niet de
pretentie en niet de illusie hebben dat zij de samenleving maken. Het zijn in
deze tijd
de mensen
zelf die, in al hun verscheidenheid en in talloze verbanden, de samenleving
vormgeven. Dat vraagt durf van de gemeentelijke overheid. Durf om ruimte te
geven aan mensen en vertrouwen in wat mensen zelf – alleen of samen met anderen
– tot stand weten te brengen. Dat betekent niet dat de overheid vanuit een luie
stoel werkeloos toekijkt. De overheid is onmisbaar om de samenleving als geheel
bij elkaar te houden, om conflicten te voorkomen of te helpen oplossen, om de
zwakkeren te beschermen en te steunen en om de regels te handhaven.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Het valt mij op dat wethouder Oosten aan het eten is.
Misschien kunnen wij hem even smakelijk eten wensen, want hij vindt het
blijkbaar niet interessant genoeg.
De
VOORZITTER: De heer Oosten luistert niet met zijn mond, maar bedankt voor die
vriendelijke wens.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): “De sociale staat van Nederland 2003”, een onderzoek van
het Sociaal en Cultureel Planbureau, laat zien dat Nederlanders ondanks alle
welvaart en vooruitgang toch ontevreden zijn, vooral over de politiek en het
bestuur. Mensen willen een beleid dat zoden aan de dijk zet op het gebied van
veiligheid, handhaving, inburgering, mobiliteit en leefbaarheid. Mijn fractie
vindt dat het college deze ontwikkelingen niet bepaald op de voet volgt, want
wij vinden daar bar weinig van terug in deze begroting. Dat is een gemiste
kans, maar ook als raad mogen wij wat kritischer naar ons eigen functioneren
kijken. Als wij publiek willen en de kloof daarmee kleiner willen maken, moet
de discussie gaan over wat mensen echt interesseert; het moet scherper,
duidelijker, opener.
Dan naar
de inhoud. Die is in de eerste plaats rijkelijk vaag. Het overgrote deel van de
doelen is niet meetbaar, niet specifiek en niet in tijd gebonden. Wat moet de
raad met doelstellingen zoals:
Zo kan ik
nog wel een tijdje doorgaan. De programmabegroting staat bol van dit soort
rubberen zinnen. Als je die eruit laat, kun je de begroting ook op één A4-tje
zetten. Bovenaan staat dan: “We gaan ons best doen voor” en daaronder een
waslijst van al dan niet belangrijke onderwerpen. De kern is dat wij zo niet
kunnen toetsen, niet kunnen beoordelen én – veel belangrijker – niet op
hoofdlijnen kunnen sturen. Als ik kijk naar de schriftelijke vragen, hebben in
ieder geval ook de fracties van de VVD, de PvdA en GroenLinks zich geërgerd aan
de weinig concrete en slecht meetbare doelen. Ook deze partijen hebben
blijkbaar een andere voorstelling van het besturen op hoofdlijnen. Trouwens,
veel van die elastisch geformuleerde doelen zijn niet eens een zaak voor de
raad. Wij moeten ons concentreren op de beleidsmatige basis, op de essentie.
Leden van de raad; ik daag u uit om nu vast te leggen dat wij het volgend jaar
echt anders gaan doen. Dat stel ik voor in de vorm van een motie.
Het
begrotingsproces is illustratief voor de werkwijze van dit college. Een
hautaine en onwrikbare “topdown”-benadering aan de hand van blauwdrukken. De
koek is verdeeld, wat ons rest zijn een paar kruimels waarover we de avond
mogen volpraten. Neem bijvoorbeeld de maatschappelijke opvang. Het college
heeft verordonneerd dat de drie organisaties op dit terrein moeten samengaan,
terwijl dat sterke weerstanden oproept. Nog zoiets: de georganiseerde sport
moet in het keurslijf van het wijkwerk worden geperst, tegen de zin van die
sportwereld. Resultaat: die sport loopt weg uit het overleg met de gemeente. Zo
maak je de kloof tussen politiek en burger alleen maar breder.
Laat ik
inzoomen op een van de belangrijkste thema’s van deze tijd, veiligheid. Nog
altijd wordt 85% van de geregistreerde criminaliteit niet opgelost. Mijn
fractie pleit voor een hardere aanpak, uiteraard in combinatie met passende
zorg. Kijk maar naar Rotterdam en Utrecht: dat werkt. De begroting blijft
steken in loze woorden over veelplegers, drugsgebruik en de situatie op het
Stationsplein, de koploper in onveilige gebieden in Delft, met meer dan 200
registraties in het eerste halfjaar van criminaliteit en overlast. Het college
draait om de hete brij heen.
Wij zijn
trots op onze toeristische aantrekkingskracht. Ook op internet vind je volop
Delfts blauw, maar ook veel informatie over de coffeeshops, die zo prettig
dicht bij het station gevestigd zijn. “You just can’t miss it, it’s next to the
railway station”, meldt een van die sites. Voor ons is het helder en simpel:
geen coffeeshop op het Stationsplein. Delft moet toeristen lokken met het
Vermeercentrum. Het college stelt dat je als gemeente van 100.000 inwoners
maximaal zes coffeeshops mag gedogen, maar waarom moeten we dat maximum
aanhouden? Dat doet het college bij de parkeernorm toch ook niet? Uit onderzoek
naar het gebruik van soft drugs is bekend dat een ruim aanbod de vraag
vergroot. Zes coffeeshops is dan ook te veel. Wij stellen daarom voor om dat
aantal de komende jaren terug te brengen door bij wisseling van exploitant geen
nieuwe vergunning meer uit te geven. Als wij de verslaving willen terugdringen
– dat lezen we tenminste in het hoofdstuk Werk, inkomen en zorg – en als wij de
drugsgerelateerde criminaliteit willen verminderen – dat staat in het hoofdstuk
Veiligheid - dan moeten we het probleem bij de bron aanpakken. Ook daarvoor
dien ik een motie in.
Het gevoel
van veiligheid heeft ook te maken met de leefomgeving. Graffiti draagt daar
niet aan bij. Het is niet het grootste onderwerp in de begroting, maar de
redenering van het college is op dat punt te bizar om onvermeld te laten. We
hebben tegenwoordig legale graffitiplaatsen en wij hadden natuurlijk gehoopt
dat die de illegale graffiti zouden terugdringen. Maar nee, die legale graffiti
is ineens kunst, als aanvulling op de illegale graffiti. Kan iemand dit volgen?
Ik denk dat de geniale subtiliteit van dit beleid de meeste inwoners zal
ontgaan en mijn fractie ook.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): U bedoelt waarschijnlijk: de meeste inwoners van Delft van een
bepaalde leeftijd. Ik weet immers van heel veel jongeren dat zij het geweldig
vinden.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Dat betwijfel ik. Ik denk dat de meeste mensen zich er
danig aan storen. Dat is mijn ervaring. Ik praat uit ervaring, want ik spreek
veel mensen die bijvoorbeeld langs de Kruithuisweg rijden. De fraaie muur daar
wordt tegenwoordig driftig besprenkeld met graffiti. De meeste mensen uit mijn
wijk ergeren zich daaraan.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): U kunt niet zeggen dat u het betwijfelt, want ik heb het van die
jongeren zelf gehoord. Misschien moet u eens met hen gaan praten.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Er leven in Delft toch niet alleen jongeren?
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Maar ook niet alleen ouderen.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Dat geef ik toe, maar heel veel mensen ergeren zich
hieraan.
Trouwens,
mag de aanpak van veiligheid integraler? Juist in de weekenden en ’s avonds kan
de politie overlast nauwelijks goed aanpakken. Onze suggestie: stuur met de
agenten meteen een milieuambtenaar mee die de geluidsoverlast kan meten, of
iemand die kan controleren op illegaal wonen, zodat direct spijkers met koppen
kunnen worden geslagen.
Ik kom bij
een volgend onderwerp dat ons ernstig verontrust, het sociale beleid. Op 1 januari
2004 vervangt de Wet Werk en Bijstand de huidige Algemene Bijstandswet. Voor
gemeenten is de overgang groot. Zij krijgen meer vrijheid, maar ook meer
verantwoordelijkheid voor uitkeringen en reïntegratie. Gemeenten die het goed
aanpakken, zullen garen spinnen bij de nieuwe wet, maar de financiële risico’s
zijn aanzienlijk. Als je het niet goed doet of als je je sociale dienst niet op
orde hebt, kom je niet uit met het toegekende budget. De gemeente draait op
voor dit tekort. Het gaat daarbij al gauw om zeer forse bedragen. Werk, Inkomen
en Zorg beslaat ruim een derde van onze begroting. Zeperds lopen dus al gauw in
de miljoenen euro’s. Wij hebben onze zorg of het college deze zaak wel op orde
heeft. De zwakke economie zal de sociale dienst en de reïntegratietrajecten
ongetwijfeld onder toenemende druk zetten. Dan zien wij vanzelf waar het lekt,
maar eigenlijk is het dan al te laat. Wij moeten anticiperen. Wij vragen ons
dus af of het college vindt dat de Sociale Dienst en de reïntegratietrajecten
op dit moment adequaat uitgerust zijn om de uitdagingen van de nieuwe Wet Werk
en Bijstand aan te kunnen.
De heer
BOT (GroenLinks): Wat vindt u eigenlijk van het kabinetsbesluit om de bijstand
op die manier te decentraliseren? Vorig jaar heeft mijn fractie een motie
ingediend tegen de plannen van het kabinet Balkenende-I, die toen al hetzelfde
behelsden. Volgens mij hebt u die motie toen niet gesteund.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Het is een oude truc van u om de discussie te verleggen
naar het landelijke niveau. Ik wil daar best mijn mening over geven, maar als
wij dat beleid aan de orde stellen, moeten wij wel vaststellen dat het beleid
van het kabinet-Balkenende, dat een aanzienlijke bezuiniging inzet, mede is
ingegeven door de kabinetten-Kok, die in heel royale mate miljarden euro’s
hebben uitgegeven. Het laatste kabinet-Kok heeft 5 à 6 miljard euro uitgegeven.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Even voor de duidelijkheid: het kabinet-Kok heeft een heel groot
deel van die miljarden geïnvesteerd om werkloze mensen aan het werk te krijgen.
Tijdens het kabinet-Kok was de jeugdwerkloosheid nul, maar die loopt onder het
huidige kabinet alleen maar weer op.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Ik zie de voorzitter al naar mij kijken, want deze
discussie speelt zich op dit moment vooral af in de Tweede Kamer. Ik stel voor
om die discussie daar te laten.
De heer
BOT (GroenLinks): Het is altijd wel aardig als plaatselijke afdelingen van
partijen tegen de landelijke partij zeggen wat zij ervan vinden.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Daar kan de heer Bot verzekerd van zijn.
Kan het
college ons garanderen dat met name in financiële zin geen zeperds zullen
ontstaan als gevolg van een gebrekkige uitvoering van de nieuwe Wet Werk en
Bijstand?
Over de
beleidsruimte van de nieuwe wet zullen raad en college de komende maanden
verder met elkaar spreken. Dat is rijkelijk laat, zeker als je een echte
discussie wilt over de speerpunten plus de concrete gevolgen daarvan in de
praktijk. De raad en het college hadden een aantal fundamentele beleidsmatige keuzes
in feite al gemaakt moeten hebben. Nu worden die keuzes ons als raad in feite
onthouden. Het uitgangspunt van het CDA voor de uitkeringsbudgetten is: “Wie
kan, moet; wie niet kan, krijgt”. Dus aan de ene kant: de klanten van de
sociale dienst echt verder helpen. Maar aan de andere kant: sancties consequent
toepassen.
Onvermijdelijk
moeten wij het ook hebben over de in- en doorstroombanen ofwel de Melkertbanen.
Het beleid rond die banen moet vanwege de rijksbezuinigingen worden aangepast.
Volgens de CDA-fractie bemoeilijkt het falende doorstroombeleid die aanpassing.
Hoe dan ook, gistermiddag ontvingen wij bericht hoe het college het beleid wil
bijstellen. Als wij het goed begrijpen wil het college in 2004 vier maatregelen
nemen, waarvan de belangrijkste is dat er geen volledige vergoeding van de
loonkosten meer zal plaatsvinden. Dat levert ruim 1,6 miljoen euro op. Een
aantal werkgevers zal die vergoeding niet kunnen missen. Het voorstel is daarom
dat de gemeente bijpast via subsidies. Deze aanpassing geldt slechts voor 2004.
Tot dan is er dekking; hoe het daarna verder moet, is nog maar de vraag. Wij
zijn vanmiddag door de Dienstenwinkel geïnformeerd dat die naar aanleiding van
dit beleid collectief ontslag heeft aangevraagd voor alle daar in dienst zijnde
ID’ers. Onze lijn in de komende discussie zal zijn:
Kortom:
wij gaan een cruciale periode tegemoet op het punt van de bedragen, de
bewegingsvrijheid en de financiële risico’s in de sector Werk, Inkomen en Zorg.
Daarom geven wij de raad in overweging om een aparte externe accountant te
nemen die over deze sector aan de raad rapporteert. Ook daarvoor dien ik een
motie in.
De heet
BOT (GroenLinks): Wilt u dat herhalen? Een externe accountant?
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Ja. Die moet met name in deze sector de zaken nog eens heel
kritisch bekijken en daarna separaat aan ons rapporteren ten behoeve van ons.
Het is dus een toevoeging aan de accountantsdienst van de gemeente; het is voor
ons. Ik probeer een stukje inhoud te geven aan een stukje dualiteit.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): De uitvoering van de WWB moet nog beginnen. Begrijp ik het goed
dat u het college nu al onder curatele stelt? Wij hebben namelijk al een accountant.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Vat u het op als onder curatele stellen? Ik vat het gewoon
op als het uitoefenen van onze controletaak, die wij nadrukkelijk hebben. Ik
dien op dit punt een motie in; u kunt daarvan dus vinden wat u wilt.
De BWD
richt zich in toenemende mate op de ontwikkeling van welzijnsbeleid. Mijn
fractie wil daar duidelijk grenzen aan stellen, want het primaat voor het
welzijnsbeleid ligt bij de gemeente. Een verzelfstandigde organisatie kan dat
dan uitvoeren.
Een enkele
opmerking over volkshuisvesting. Je moet lang wachten voor een geschikte
huurwoning in Delft, hoewel wij er daar relatief veel van hebben. Veel sociale
woningbouw zal er in de toekomst niet meer bij komen. Bovendien ontstaat extra
druk op onze voorraad huurwoningen door herstructurering in de gemeente Den
Haag. Concreet legt de CDA-fractie drie wensen op tafel:
Nog enkele
opmerkingen over de gemeentelijke inkomsten en uitgaven. De CDA-fractie maakt
zich ook daar grote zorgen over. Bij de rekening 2002 hebben we gezien dat de
OZB ruim 3 miljoen euro méér heeft opgebracht dan was geraamd. Dat vele geld is
vrijwel ongemerkt opgegaan aan extra uitgaven. Datzelfde niveau van opbrengsten
en uitgaven wil het college in 2004 handhaven, hoewel ook andere keuzes
mogelijk zijn. Wij hebben onder de burgers en de bedrijven feitelijk immers
meer opgehaald dan de bedoeling was.
Het is dus
moeilijk uit te leggen als daarmee door wordt gegaan, terwijl de tarieven in de
afgelopen jaren steeds met circa 6% per jaar zijn gestegen. Wij stellen daarom
voor om de OZB-tarieven in 2004 te bevriezen op het niveau van 2003 en de
kosten daarvan te dekken door de personeelsformatie via natuurlijk verloop
terug te dringen. Daarvoor dien ik een amendement in.
Die
dekking kiezen wij niet zonder reden. Sinds dit college aan het stuur zit – wij
rekenen even vanaf 2000 – is de personeelsformatie met bijna 13% gegroeid. Van
1274 formatieplaatsen in 2000 naar 1434 formatieplaatsen in 2003; dat zijn 160
formatieplaatsen erbij. Ieder jaar geeft opnieuw een stijging te zien, zonder
dat wij het gevoel hebben dat de prestaties van de gemeente ten behoeve van de
burgers nu veel beter zijn geworden. Geen wonder dat het college steeds meer geld
nodig heeft en nooit eens aan matiging van de tarieven toekomt. Het verbaast
ons dat de begroting hierover geen enkele kritische opmerking maakt. Wij willen
die groei graag een halt toeroepen. De CDA-fractie stelt dan ook via een motie
voor om de personeelsformatie uiteindelijk terug te brengen naar het niveau van
het jaar 2001.
Ik rond
af. Het was wat ons betreft allerminst een goed nieuws show. Hoewel mijn
fractie het Vermeerhuis en de Koepoortgarage postief vindt, is het totale beeld
zorgelijk. Als CDA-fractie hebben wij er niet zoveel vertrouwen in dat het
college in de komende periode de visie en vooral ook de daadkracht zal laten
zien waar deze tijd en deze stad om vragen. Dat vraagt om een veel krachtiger
rol van de raad. Aan ons zal het zeker niet liggen.
Ik dank al
degenen die aan deze programmabegroting hebben meegewerkt en ik dank u allen
voor uw aandacht. Laten we na alle mooie woorden rond de behandeling van deze
begroting vooral daden laten zien, want dat is waar de mensen in Delft op wachten
en waar zij recht op hebben. Goed gedaan is beter dan goed gezegd.
De VOORZITTER: Door de fractie van het CDA worden de
volgende moties (M-I tot en met M-III) en de volgende amendementen (A-I en
A-II) ingediend:
Motie-I
“De raad van de gemeente Delft,
in vergadering bijeen op 25 en 30 september 2003,
overwegende dat het begrotingsproces zoals gevolgd bij het
opstellen van de Programmabegroting 2004-2007 te weinig duale elementen bevat;
spreekt als zijn mening uit dat ten aanzien van het proces
voor het opstellen van de Programmabegroting 2005-2008 er voorafgaand,
uiterlijk in de maand april 2004, in de raad, al dan niet via de relevante
commissie, een discussie plaatsvindt over een aantal inhoudelijke zaken, welke
discussie moet resulteren in een aantal inhoudelijke onderwerpen waarvan de
raad vindt dat die bij de voorbereiding van die Programmabegroting 2005-2008
betrokken moeten worden met als doel opname daarvan in die programmabegroting,
en gaat over tot de orde van de dag.”
Motie-II
“De raad van de gemeente Delft,
in vergadering bijeen op 25 en 30 september 2003,
overwegende dat:
spreekt als zijn mening uit dat:
en gaat over tot de orde van de dag.”
Motie-III
“De raad van de gemeente Delft,
in vergadering bijeen op 25 en 30 september 2003,
overwegende dat:
spreekt als zijn mening uit dat een specifiek
accountantsonderzoek aan de raad in oktober 2004 rapporteert over de mate
waarin de sector Werk en inkomen op de invoering van de Wet Werk en Bijstand is
toegerust,
en gaat over tot de orde van de dag.”
Amendement-I
“De raad van de gemeente Delft,
in vergadering bijeen op 25 en 30 september 2003,
overwegende dat:
·
in 2002 ruim 3
miljoen euro meer aan OZB is ontvangen dan was geraamd;
·
het, gezien deze
financiële meevaller, redelijk en wenselijk is de OZB-tarieven niet verder te
verhogen;
besluit dat:
en gaat over tot de orde van de dag.”
Amendement-II
“De raad van de gemeente Delft,
in vergadering bijeen op 25 en 30 september 2003,
overwegende dat:
spreekt als zijn mening uit dat de omvang van de
personeelsformatie de resterende collegeperiode stapsgewijs wordt teruggebracht
naar het niveau van het jaar 2001 (1315),
en gaat over tot de orde van de dag.”
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Voorzitter. Dit is een turbulent jaar en de komende jaren zullen
niet minder woelig zijn. Voor het eerst worden de plannen van het huidige
kabinet in hun volle omvang voelbaar. Dat er bezuinigd moet worden, is voor
iedereen duidelijk, maar de wijze waarop is een keuze. Bezuinigingen op mensen
die de lasten niet kunnen dragen, zijn onverteerbaar.
Wij zullen
er in de komende tijd dan ook alles aan doen om dat te laten merken. De
bezuinigingen hebben ook een grote invloed op de wijze waarop Delft de middelen
moet verdelen. Denk bijvoorbeeld maar aan de tekorten die gaan ontstaan bij de
bijzondere bijstand, hét geld voor ondersteuning van mensen met de laagste
inkomens, maar denk ook aan het risico dat wij lopen als de bouw van de
spoortunnel voorlopig niet doorgaat.
Hoe moet
je als politiek in een dergelijke situatie opereren? De PvdA zoekt een balans
tussen enerzijds de wens van de bevolking voor meer handhaving en strenger
optreden bij overtredingen en de bezuinigingen van het rijk en anderzijds het
maximaal aan de samenleving laten meedoen van de kwetsbare groepen. Wij vinden
het belangrijk dat mensen aan het werk komen en blijven, dat jonge mensen de
kans krijgen om zich te ontplooien, dat alle Delftenaren optimaal gebruik
kunnen maken van inspraak en dat de communicatie met de burger verbeterd wordt.
Ook op het terrein van de volkshuisvesting moet onze stad een goede stad zijn.
De PvdA wil niemand over de rand laten vallen.
De slechte
economische situatie heeft tot gevolg dat het komende jaar meer mensen een
beroep zullen doen op het sociale vangnet. De PvdA-fractie vindt het
onaanvaardbaar als dit vangnet zodanig wordt aangetast dat mensen daardoor in
de knel komen. De garantie voor jongeren op een baan wordt afgeschaft en het
kabinet laat duizenden klassenassistenten, medewerkers van sportclubs en
jongerenwerkers in het ongewisse over het voortbestaan van hun baan. De
regelingen voor gesubsidieerde arbeid verdwijnen namelijk en gemeenten moeten
bepalen wat daarvoor in de plaats komt. De gesubsidieerde arbeid is in onze
ogen nog altijd een goed instrument om mensen met een grote afstand tot de
arbeidsmarkt aan het werk te helpen. Bovendien ontlasten deze mensen, met het
nuttige werk dat zij doen, sectoren die onder grote druk staan. We moeten er
toch niet aan denken dat de sportkantines niet beheerd worden, leerlingen extra
begeleiding moeten ontberen en de deuren van het buurthuis gesloten blijven.
De
PvdA-fractie maakt zich tegelijkertijd zorgen om de eigen bijdrage die de
maatschappelijke instellingen moeten opbrengen voor het in dienst nemen van
iemand met een gesubsidieerde baan. Voor sommige werkgevers, zoals scholen en
sportverenigingen, is deze eigen bijdrage een zware last die ten koste gaat van
andere bestedingen. De toekomst van de Melkertbanen is met de komst van de Wet
Werk en Bijstand geheel in handen van de gemeente gekomen. De PvdA-fractie wil
dat de Melkertbanen ook onder deze nieuwe wet blijven bestaan, want wij kunnen
geen sector noemen waar deze mensen gemist kunnen worden.
De
PvdA-fractie steunt het college nog steeds voluit in zijn streven om het
huidige aantal Melkertbanen te behouden. Mijnheer Van Doeveren, onze fractie
blijft daarbij vasthouden aan het collegeprogramma waarin extra aandacht wordt
beloofd voor de reïntegratie van de zogeheten fase-4 cliënten, zeg maar de zeer
moeilijk bemiddelbaren.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Er komt vanaf 1 januari 2004 één budget voor de
gesubsidieerde arbeid en de reïntegratie. Wij hebben alleen gezegd dat wij niet
willen dat de gesubsidieerde arbeid de reïntegratiebudgetten opeet.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): B&W, voer het beleid uit dat u tot nu toe voorstaat! Wij
willen dat Delft deze mensen niet in de kou laat staan.
Zoals ik
in mijn inleiding al schetste, laat dit kabinet de burgers, vooral de meest
kansarme burgers, in de kou staan. Delft kan helaas een aanzienlijke
bezuiniging tegemoet zien op de bijzondere bijstand. Daarnaast is ook het
aantal WVG-aanvragen enorm toegenomen. Ook daar zien we een structurele druk op
het budget. Is het bij het college al duidelijk hoe dit financiële gat opgelost
kan worden? Het komt er nu op aan welke keuzes wij als gemeenteraad maken om er
toch voor te zorgen dat iedereen binnenboord blijft en op een fatsoenlijke
manier kan blijven deelnemen aan onze samenleving. We hebben de effecten van de
bezuinigingen van dit kabinet voor 2004 nog niet in de vingers, laat staan op
langere termijn. College, wij roepen u op om de scherpste bezuinigingen in
ieder geval voor 2004 weg te halen. Voor 2005 en verder zal uitvoerig overleg
moeten plaatsvinden met de raad over de richting die we moeten uitgaan. Ben je
al helemaal uitgekleed, dan weten ze nog iets van je af te nemen. Daaraan moest
ik denken toen ik van deze maatregelen hoorde en wij vragen het college: doe er
wat aan!
Men zegt
wel eens: “De jeugd is onze toekomst”. Dat is mooi, maar jongeren dreigen in
deze tijd wel onder te sneeuwen. Dit kabinet is voornemens om de
minimumjeugdlonen te verlagen. Wij vinden dat echt een heel slechte zaak. Niet
alleen krijgen de jongeren in de toekomst nog minder betaald als ze een baan
bemachtigen, maar ook de jeugdwerkloosheid neemt opnieuw toe. Daarom wil de
PvdA dat Delft, ook onder de nieuwe Wet Werk en Bijstand, extra aandacht
besteedt aan de sluitende aanpak voor jongeren. Gemeenten krijgen meer te
zeggen over hun reïntegratiebeleid, maar wij willen voor de jongeren een extra
lans breken.
Een ander
jongerenthema dat onze gemoederen bezighoudt, is “jongerenwerk”. Hierover is
veel te doen geweest in de afgelopen periode. Wij schatten in dat discussies
hierover nog niet op korte termijn afgerond zullen zijn. In de
programmabegroting staan voorstellen om extra personeel aan te trekken ten
behoeve van het jongerenwerk. Wij steunen die voorstellen, maar wij willen er
tegelijkertijd aan toevoegen dat we met elkaar een discussie zouden moeten
voeren over de vraag wat we nu eigenlijk precies willen met het jeugdwerk.
Gebruiken we het als instrument om de jongeren bezig te houden, projecten te
begeleiden die jongeren zelf organiseren en projecten aan te bieden die gericht
zijn op vorming of willen we gewoon personeel aanwezig hebben dat “een oogje in
het zeil houdt”? Is meer personeel per definitie beter en wat voor soort mensen
willen we hiervoor dan inzetten? Thans is de situatie zo dat veel
“jeugdwerkers” mensen met een gesubsidieerde baan zijn. Daar is niets mis mee;
sterker nog: daar zijn we heel blij mee. De PvdA blijft echter pleiten voor
meer balans tussen bijvoorbeeld gekwalificeerde HBO-jongerenwerkers en mensen
met een gesubsidieerde baan. Wij denken dat de inhoud van projecten
belangrijker is dan alleen vrijetijdsbesteding. Wat ons betreft zijn de
speerpunten in het jongerenwerk: sport, spel, cultuur en vorming. Dit moet op
een professionele wijze begeleid worden. Wij willen de jongeren iets te bieden
hebben. Discussies hierover in de toekomst zullen wat ons betreft dus langs die
meetlat gelegd worden. De PvdA gaat voor kwaliteitsverbetering in het
jongerenwerk.
De heer
BOT (GroenLinks): Ik ben het eens met uw opmerking dat in het jongerenwerk de
verhouding tussen mensen met een gesubsidieerde baan en gekwalificeerde
krachten gewijzigd zou moeten worden, maar hoe verhoudt dat zich tot uw zojuist
uitgesproken ongekwalificeerde steun aan behoud van het aantal Melkert-banen?
Als u die verhouding bij een organisatie zoals de BWD in balans wilt brengen,
zou het aantal gesubsidieerde banen daar immers moeten worden verlaagd. Of
vergis ik mij daarin?
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Ik heb zojuist gezegd dat ik het belangrijk vind dat wij
daarover in de nabije toekomst met elkaar van gedachten wisselen. Ik heb op dit
moment geen zicht op het precieze aantal Melketiers bij de BWD.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Volgens mij zijn dat er ongeveer 45.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Dan kun je twee kanten uit redeneren: wij doen er 45 HBO’ers bij
– dat lijkt mij geen haalbare kaart, zeker omdat zij niet allemaal in het
jongerenwerk zitten – of wij gaan met z’n allen eens echt de diepte in, zodat
wij het hier aan de hand van de cijfers echt over kunnen hebben. De lijn van
dit betoog is dat wij niet ongebreideld geld willen blijven vrijmaken voor het
jongerenwerk, maar dat wij juist meer balans willen hebben tussen het een en
het ander.
Aan het
begin van mijn betoog heb ik aangegeven dat wij een balans proberen te
bewerkstelligen tussen een aantal zaken, waaronder handhaving en communicatie.
Hier in deze raad worden veel nieuwe plannen goedgekeurd waaraan voor de
burgers en ondernemers in deze stad soms regels verbonden zijn. Ik noem als voorbeeld
het parkeerbeleid, maar ook de winkelsluitingstijden op zondag. Handhaven doe
je door meer handhavers te organiseren, maar ook door het voor de burger
duidelijk te maken wat zijn rechten en plichten zijn. Het parkeerbeleid is hier
een goed voorbeeld van. De uitvoering daarvan heeft er niet altijd toe geleid
dat overal duidelijk is wat wel en niet mag. De verkeersborden rondom de
binnenstad wekken in sommige gevallen onduidelijkheid. Dat is lastig en wekt
irritatie op. Ik wil hier graag met u allen afspreken dat we vanaf nu alleen
nog regels ontwikkelen die handhaafbaar én duidelijk zijn.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Denkt u daarbij ook aan de stadsetiquette die wij gaan
maken?
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Dat is niet het soort regel dat ik hier bedoel.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): De stadsetiquette is juist een voorbeeld van een vage
regel.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Ja, maar die kun je inderdaad niet handhaven.
Ten
aanzien van reeds bestaande regels vragen wij extra inspanning van het college
om de voorlichting en de handhaving met verve op te pakken. Goede communicatie
is daarbij natuurlijk van het grootste belang. In dat licht wil ik de wijze
noemen waarop mensen hun inspraak kunnen doen laten gelden. Het organiseren van
inspraakprocedures in de vakantiemaanden hoort daar wat ons betreft niet meer
bij. Wij roepen het college en deze raad ertoe op om daar in de toekomst goed
op te letten.
Zoals ik
zojuist zei, wil de PvdA dat alle Delftenaren zoveel mogelijk kans krijgen om
te weten wat de mogelijkheden zijn in Delft en welke invloed zij hierop kunnen
uitoefenen. Een en ander moet leiden tot grotere tevredenheid bij burgers.
Heeft de wijze waarop deze raad de burgers betrokken heeft bij de eerste
stappen richting programmabegroting, daadwerkelijk geleid tot grotere
tevredenheid bij burgers? Hebben de burgers daadwerkelijk het gevoel invloed op
de raad als geheel te hebben gehad tijdens de inspraakbijeenkomsten van de
Commissie Extern? Wij vinden van niet. De bijeenkomsten van de Commissie Extern
waren een omvangrijke operatie, maar het is de vraag of die geleid heeft tot
meer tevredenheid.
Wij zijn
nog steeds van mening dat het een uitgelezen kans was geweest als de burgers
tijdens de behandeling in de diverse vakcommissies hadden kunnen inspreken over
concrete voornemens.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Ik begrijp uit uw verhaal dat de PvdA-fractie voor de
burgers beslist dat zij ontevreden zijn geweest over de inspraak bij de
Commissie Extern.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Uit de reacties die wij nu nog krijgen, zelfs zojuist nog op het
bureau, maken wij op dat er organisaties zijn die kennelijk nog steeds iets te
vertellen hebben en die dus kennelijk niet eerder dan vandaag hebben kunnen
reageren op de concrete plannen die voorliggen.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): U zegt nu iets anders dan zojuist.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Nee, dat is niet waar. Ik zeg alleen dat wij vinden dat een
omvangrijke operatie zoals de bijeenkomsten van de Commissie Extern veel te
weinig is om de burgers voldoende inspraak te geven. U weet dat wij dat in het
verleden al vaker hebben gezegd. Kortom, wij vinden dat dit de volgende keer
anders moet.
Natuurlijk
kunnen alle partijen ook zelf inspanning betrachten om de verschillende onderdelen
te toetsen aan datgene wat de burgers hiervan vinden, maar dat neemt niet weg
dat ook andere mogelijkheden kunnen worden gecreëerd die het voor de burgers en
de raad gemakkelijker maken om onderling van gedachten te wisselen.
Om even
terug te komen op de vraag waar de raad zelf nog meer inspanning kan verrichten
om de burger te betrekken, zou ik het volgende willen voorleggen. Tijdens de
raadsvergadering van 2 juli 2001 werd ervoor gekozen om het instrument van de
maatschappelijke verkenning actief te gaan inzetten en wel op het onderwerp
“herstructurering”. Daarvoor was brede steun in de raad te vinden, zij het dat
een aantal fracties vraagtekens plaatste bij het feit dat de vorige raad een
onderwerp zou kiezen voor deze raad. Ook werd afgesproken dat wij dit
instrument zo snel mogelijk na de verkiezingen zouden inzetten. De raad heeft
het bij mooie woorden gelaten. Dat betreur ik. We moeten als raad op dit punt
dus echt kritisch naar onszelf durven kijken. Ik verzoek de overige fracties
daarom om op de volgende vraag een antwoord te geven: heeft de raad nog steeds
behoefte aan gebruik van het instrument “maatschappelijke verkenning” en is het
onderwerp “herstructurering” dan nog steeds het gewenste onderwerp? De
PvdA-fractie zegt hier nog steeds volmondig “ja” tegen; ik hoor aan mijn
linkerkant, dus bij de fractie van GroenLinks, ook “ja”.
Nu ga ik
over naar wonen in Delft. Met name in de Randstad wordt steeds meer
gediscussieerd over spreiding van allochtonen over de stad. De PvdA wil niet
dat de allochtoon lijdend voorwerp van spreidingsbeleid wordt. Wij willen
veelzijdige buurten met allerlei soorten bewoners. Dat bereik je maar op één manier:
gedifferentieerd bouwen. Er moet voor iedereen een goede plek zijn in een
leefbare omgeving. Dat wil zeggen: spreiden van goedkope en duurdere woningen
over de hele stad.
De heer
TAEBI (SP): Begrijp ik het goed dat u de hoop voor de huidige situatie opgeeft?
Het mag dus blijven zoals het is totdat wij weer gaan slopen en
gedifferentieerd bouwen; pas dan kan het goed komen.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Dat bedoel ik helemaal niet, maar ik kom daar later in mijn
verhaal op terug. Wijken die een eenzijdige bevolkingsgroep aantrekken, zijn in
onze ogen niet goed samengesteld. Er moet doorstroom mogelijk zijn. Wij
realiseren ons dat dit een moeilijke opgave is. De liberalisering van de
volkshuisvesting is hier voor een belangrijk deel debet aan. De overheid zou de
touwtjes op dit punt meer terug moeten nemen. Wij willen dat het college deze
insteek, waar mogelijk, actief operationaliseert.
Naast spreiding
over de stad bestaat het vraagstuk van het gebrek aan bebouwingsruimte in onze
stad. De nota “Hergrens” en de pogingen om grenscorrecties te realiseren zodat
Delft meer grondgebied zou krijgen om te bouwen, hebben er niet toe geleid dat
we daadwerkelijk de grenzen hebben kunnen verleggen, op de grondruil met
Schipluiden na. Na de annexatie vanuit Den Haag is het stil geworden over onze
wensen hieromtrent. College, hoe staat het daar nu mee? Zijn er nog
mogelijkheden om te kijken in de richting van bijvoorbeeld Rijswijks
grondgebied?
De vraag
is, zoals gezegd, waar we nog woningen kunnen bouwen voor de vele woningzoekenden
in onze stad. De PvdA is voor verdere ontwikkeling van de stad met zoveel mogelijk
behoud van groen en speelruimten, zeg maar de leefbaarheid. Wij geven
prioriteit aan verdichten boven de automobiliteit. Onze bebouwingswens op de
Provincialeweg is daar een goed voorbeeld van. Leefbaarheid is overigens ook:
aandacht voor overlast tijdens de bouw. Kan het college aangeven hoe het daar rekening
mee houdt?
Nog een
mooie locatie om woningen te realiseren is de spoorzone. Uit recente
ontwikkelingen is gebleken dat de aanleg van de spoortunnel misschien wordt
uitgesteld tot na 2030. Dat is tegen alle afspraken met eerdere bewindslieden
in. Dat pikken we als Delft toch zeker niet? Een aantal Delftse raadsleden is
met het Platform Spoor en een aantal burgers bezig om acties voor te bereiden
om Den Haag te laten weten dat wij het er niet mee eens zijn. Het is van het
grootste belang dat wij allemaal uitstralen dat we willen dat Delft een
spoortunnel krijgt, niet alleen vanwege het feit dat ons station zo verouderd
is en dat het vervoer over twee sporen veel te beperkt is, maar ook omdat we nu
een goede ontwikkellocatie door onze neus geboord zien. Ik dien hierbij een
motie in waarin de raad duidelijk maakt het hiermee niet eens te zijn en het
college ertoe oproept om de mening van deze raad kenbaar te maken aan de
bewindslieden in het kabinet. De motie is door alle fracties ondertekend,
behalve die van Leefbaar Delft.
Voor
locaties waar nog gebouwd kan worden, willen wij een lans breken voor de bouw
van meer betaalbare woningen. Dat is noodzakelijk om scheefgroei tegen te gaan
en de diversiteit in het woningaanbod te vergroten. Op dit moment is er
bovendien een schrijnend tekort aan betaalbare woningen. De PvdA pleit ervoor
om daar waar het kan meer goedkope woningbouw te realiseren. De Harnaschpolder
bijvoorbeeld biedt daarvoor een goede mogelijkheid. In tegenstelling tot de
CDA-fractie willen wij daar geen parkachtige woningen.
De heer
VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Hoe gaat u dat bekostigen?
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Daar kom ik nog op.
De heer
VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Dat is mooi. U hebt dus een extra zak geld
gevonden?
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Ja.
De heer
VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Dat is mooi.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Wij begrijpen dat daar geld bij moet. Van het rijk kunnen we
steeds minder verwachten op dit vlak. Willen wij daadwerkelijk kunnen spreken
van veelzijdige wijken, dan moeten we daar ook echt iets aan gaan doen. Ik wil
hierop een reactie van het college. Op de vraag van de heer Van den Doel kom ik
aan het eind van mijn betoog terug. Hij hoeft het dus niet nog eens te vragen.
De heer
VAN TONGEREN (CDA): Ik vind dit een beetje makkelijk. U zegt dat u geld nodig
hebt, maar dat u zelf niet weet waar dat zit; het college moet dus maar met een
oplossing komen. Het lijkt mij handiger als u gewoon zegt …
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Volgens mij heb ik
zojuist gezegd dat ik daar aan het eind van mijn betoog duidelijkheid over zal
geven. Dus als u even wacht …Dan lopen de zinnen namelijk beter.
De heer
VAN TONGEREN (CDA): Het is toch veel handiger als u …
De
VOORZITTER: Nee, dat is de volgorde die mevrouw Vlekke zelf kiest. Zij heeft u
beloofd dat zij daarop zal terugkomen.
De heer
BOT (GroenLinks): Dat is de eigen verantwoordelijkheid van mevrouw Vlekke,
mijnheer Van Tongeren.
De heer
VAN TONGEREN (CDA): Soms moet je een beetje helpen.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): De leefbaarheid van wijken heeft altijd onze grote aandacht.
Mensen voelen zich prettig in een stad die goed wordt onderhouden. De PvdA
constateert dat een aantal gezichtsbepalende panden in onze stad bouwvallig
wordt. Verloedering ligt dan op de loer. We noemen als voorbeeld het voormalige
Lidl-pand, het pand op de hoek van de Beestenmarkt en de Burgwal en panden aan
de Oranjeplantage, maar ook werd recentelijk opgemerkt dat het met de
leefbaarheid van de Van Leeuwenhoeksingel slecht is gesteld. Onze fractie wil
dat de gemeente een actief beleid ontwikkelt om dergelijke ontwikkelingen te
keren. Daarbij moet de gemeente de hand natuurlijk ook in eigen boezem steken.
Daarop krijg ik graag een reactie van het college.
De heer
BOT (GroenLinks): Wat bedoelt u daarmee?
De VOORZITTER:
Ik wil eerst tegen mevrouw Vlekke zeggen dat zij nog ongeveer een minuut heeft.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Mijnheer Meuleman van Stadsbelangen, mag ik vijf minuten van uw
tijd?
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Geen denken aan.
De
VOORZITTER: Dat onderhandelen had u eerder moeten doen. Mijnheer Bot wilde
interrumperen.
De heer
BOT (GroenLinks): Mevrouw Vlekke suggereerde dat de gemeente en het college
geen actief beleid voeren om verpaupering tegen te gaan. Zij maakt niet hard
wat er aan het beleid schort, maar zij vraagt wel een reactie. Kan zij mij
uitleggen wat er beter zou moeten?
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Ik heb dit al eerder bilateraal met de wethouder besproken.
De heer
BOT (GroenLinks): Daar ben ik nooit bij.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Daarom leg ik het even uit. De wethouder heeft mij uitgelegd dat
Delft op dit moment geen actief aanwijzingsbeleid kent. Het zat nog steeds in
de pijplijn om daar eens aan te gaan denken.
Mevrouw DE
JONG (CDA): Bedoelt u aanschrijvingsbeleid of aanwijzingsbeleid?
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Aanschrijvingsbeleid, sorry. Dat is de reden waarom wij het
college vragen om daar iets aan te gaan doen.
De
VOORZITTER: Mevrouw Vlekke, u hebt nog een minuut.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Het wordt steeds korter.
De
VOORZITTER: Nee, dan kunt u niet tellen.
De heer
VAN TONGEREN (CDA): Misschien kan mevrouw Vlekke in die ene minuut even
antwoord geven op die brandende financiële vraag. Ik was al bang dat dat
antwoord buitenboord zou vallen.
De
VOORZITTER: Laat haar die minuut nou maar op haar eigen manier besteden.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Voorzitter, mag ik er één minuutje bij?
De
VOORZITTER: Nee.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Dan kan ik dus geen antwoord geven op die vraag.
De heer
VAN TONGEREN (CDA): Zwak hoor.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Ik moet even kijken wat ik uit mijn verhaal ga schrappen. Wij
zullen in tweede termijn nog iets zeggen over de programmabegroting en over de
financiële aspecten van het beleid van dit college. Dat houd ik dus nog even
onder de pet.
Wij hebben
in deze algemene beschouwingen onze prioriteiten en zorgpunten naar voren
gebracht. De ingezette sloop van het poldermodel noopt ons tot verscherpte
dijkbewaking. Wij willen een solidaire overheid die aandacht heeft voor mensen
met een laag inkomen, voor mensen die moeite hebben met het bemachtigen van een
plaats op de arbeidsmarkt en voor de jongeren in onze samenleving. Ten tweede
willen wij een betrouwbare overheid die goed luistert naar de bevolking, de regels
goed communiceert en de regels ook handhaaft. Ten derde willen wij een overheid
zijn die ervoor zorgt dat voor alle mensen een leefbare en betaalbare woonplek
in onze stad wordt gerealiseerd en die de levendige diversiteit van onze stad
koestert. Kortom: niemand over de rand!
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Ik moet een kleine correctie aanbrengen, want ik zei
zojuist dat er bij de BWD ongeveer 45 Melkertbanen zijn, maar dat zijn er
ongeveer 15. Ik versta het betoog van mevrouw Vlekke aldus dat zij pleit voor
een krachtige doorstroming; ik moet zeggen dat dit ons verbindt.
De
VOORZITTER: Dit was geen vraag.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Mevrouw Vlekke heeft het in haar betoog gehad over de
prioriteiten van de PvdA. Daarbij zat niet het onderwerp “ouderen”, hoewel de
ouderen 25% van de Delftse bevolking uitmaken. Heb ik dat goed begrepen?
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Wij hebben ontzettend veel zorg voor onze ouderen in de stad.
Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat wij het beleid van de WVG altijd
gesteund hebben. Op dit moment willen wij in deze zaal echter aandacht vragen
voor de jongeren.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Dus geen prioriteit voor de ouderen.
De
VOORZITTER: Je moet soms kiezen.
De heer DE
PREZ (PvdA): Geeft u geen prioriteit aan de jongeren, mijnheer Meuleman?
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Dan moet u onze algemene beschouwing lezen.
De
VOORZITTER: Dat is de enige oplossing. Door de fractie van de PvdA wordt de
volgende motie (M-IV) ingediend, die mede is ondertekend door de fracties van
het CDA, de VVD, GroenLinks, STIP, Stadsbelangen, D66, ChristenUnie/SGP en de
SP:
Motie-IV
“De
gemeenteraad van Delft, bijeen op donderdag 25 en dinsdag 30 september 2003;
overwegende:
- dat een treintunnel voor Delft nog steeds de
enige mogelijkheid is beter openbaar vervoer over het spoor te realiseren, de
stationslocatie te verbeteren en de stad verder te ontwikkelen;
- dat de eerder met het rijk gemaakte afspraken
over de realisering van een viersporige treintunnel in Delft nagekomen zouden
moeten worden;
constaterend
dat er nu aanwijzingen zijn dat deze afspraken niet nagekomen dreigen te gaan
worden;
spreekt
zijn afkeuring hierover uit en draagt het college van Delft op het standpunt
van de raad kenbaar te maken aan regering en Tweede Kamer en bij beide aan te
dringen op het nakomen van de eerder gemaakte afspraken,
en gaat
over tot de orde van de dag.”
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): College, raadsleden en geachte aanwezigen. Een jaar
geleden stond ik hier ook, toen als leider van een viermansfractie. Nu zijn wij
met z’n vijven. Dat doet ons natuurlijk genoegen.
Jammer
genoeg is er weer veel papier en weinig vernieuwing. Eigenlijk vind ik
“zomernota” mooier klinken dan “programmabegroting”. Vijftien avonden heeft de
raad gesproken over het bij de begroting betrekken van de burger. Dit heeft geleid
tot maar liefst één voorstel, namelijk Poppodia, amateurkunst. De burger staat
weer voor aap. Niemand weet waarom die voorstellen zijn afgewezen. Ons voorstel
is om te stoppen met die poppenkast. Of we doen het goed of we doen het niet.
Dit is schijndemocratie. De schijn wordt gewekt dat de burger nu ook
verantwoordelijk is. Dit leidt tot onze eerste vraag aan het college. Wat is de
verantwoording van het college over de gemaakte keuze, de afwijzingen en de
overwegingen?
Ik ga nu
in op de zomernota, voordat ik terugkijk en vooruitblik in algemene zin.
Eigenlijk is de besteding van de nutsreserves het enige relevante deel. Het
gaat om de verkoop van de aandelen van Transport Zuid-Holland (16 miljoen euro)
en de Elektriciteitscentrale Zuid-Holland (8 miljoen euro). Dit zijn eenmalige
opbrengsten die in feite toekomen aan de burger, maar wat doen de
collegepartijen? Zij gaan potverteren. Herinneren wij ons goed dat de VVD vond
dat de EZH-opbrengsten gereserveerd moesten worden ten behoeve van de spoortunnel?
Het is curieus dat de VVD nu met het potverteren meedoet. Dit inconsequente
gedrag van de VVD is overigens niet nieuw in dit college.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): U weet toch wel dat
de programmabegroting met de daarin opgenomen voorstellen ons eigen stuk is en
niet het stuk van het college? Als u het er niet mee eens bent, verandert u dat
dan.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Dat kan ik nou niet veranderen.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): U kunt toch een motie indienen?
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Dat komt allemaal later.
De
VOORZITTER: Ik zou voorstellen om daar een amendement van te maken.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Wij zullen samen even bekijken wat wij moeten doen.
Wij leren nog steeds, maar wij hebben het afgelopen jaar al aardig wat geleerd.
Voor de
rest moeten wij maar afwachten wat er terechtkomt van de plannen, gegeven het
regeringsbeleid. Het is duidelijk dat velen erop achteruitgaan. Dat geldt ook
voor de minima. Dit brengt ons tot een opdracht voor wethouder Rensen. Zorg er
nu eindelijk voor dat dit jaar nog de toegezegde eenmalige uitkering aan de
minima wordt verstrekt. Dat is dan een klein lichtpuntje in de vele donkere
dagen.
Het
afgelopen jaar muntte uit in het vaak spastisch reageren van de
coalitiepartijen op incidenten: uitingen van frustratie, het gezamenlijk
opstellen van nutteloze moties tegen ons en ook nog vaak persoonsgericht. Met
rode hoofden en kwade koppen werden wij bejegend. Waarom? Omdat wij de burgers
vertegenwoordigen?
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Hoe kwalificeert u uw eigen optreden toen wij de vorige keer de
zomernota behandelden? Dat was toch ook met een kwade kop reageren op een
incident?
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Nee, dat was helemaal niet reageren. Daar reageerde
u op met een motie. Weet u dat nog? Die is ook nooit naar buiten gekomen. Wij
hebben nu drie moties. Als u er nou voor zorgt dat er maar eentje daarvan
doorgaat, zijn wij al dik tevreden, want dan hebben wij in ieder geval een
goede vertegenwoordiging.
Gedragsregels
zijn goed, maar dan voor alle uitspraken en alle partijen. Wij wachten nog
steeds op excuses voor uitspraken die over ons zijn gedaan. Kwetsend vonden wij
het gedrag van de meerderheid die de minderheid onderdrukt door
ordevoorstellen, voorstellen die op de rand van de democratie balanceerden. Wij
doelen hiermee op het feit dat onlangs tijdens een vergadering van de commissie
CKE het woord aan een van onze collega’s is ontnomen zonder een inhoudelijke
reden, afgezien van het feit dat de inleiding hun niet aanstond.
De heer BOT
(GroenLinks): Volgens mij is daar iets anders gebeurd. Daar wil ik graag iets
over zeggen. Ik heb op dat moment voor een voorstel gestemd om de heer Taebi
niet langer aan het woord te laten, maar niet omdat ik zou vinden dat hij het
woord niet mag voeren. Natuurlijk mag elke fractie in deze raad het woord
voeren over een agendapunt dat aan de orde is. Het punt is dat hij een aantal
minuten lang sprak over een onderwerp dat niet op de agenda stond en dat de
voorzitter van de commissie op dat moment weigerde in te grijpen.
De heer
GABELER (Leefbaar Delft): Dit is weer onwaarheid. Het gaat er nu om dat het
woord is ontnomen.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Zijn inleiding zat zo in elkaar dat hij naar het
hoofdpunt toe kwam.
De
VOORZITTER: Volgens mij gaat het nu om de vraag of de commissievoorzitter de
spreker het woord had moeten ontnemen. Daar wordt verschillend over gedacht.
Dat heeft geleid tot een bepaalde discussie in die commissie, maar die gaan wij
hier niet herhalen.
De heer
GABELER (Leefbaar Delft): Ik heb het wél gedaan. Ik ben de commissievoorzitter.
Ik heb de spreker eerst verzocht of hij naar het onderwerp wilde gaan. Dat zou
hij doen, maar dat was voor de meerderheid nog niet voldoende. Hij moest à la
minute gestopt worden.
De
VOORZITTER: Dat heeft een aantal van u meegemaakt en daar heeft een aantal van
u ook over gestemd. Het woord is aan de heer Stoelinga.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Dit is terrorisme van de meerderheid, die de
minderheid de mond probeert te snoeren. Houd hiermee op, is ons advies en laat
iedereen het recht van het woord en het wederwoord behouden. De opmerking van
wethouder Baljé dat de inbreng van Leefbaar Delft kwaadaardig is, is ronduit
sfeerverpestend en pertinent onwaar.
Met de
leus “Wij zijn er voor u” bedoelen wij dat wij er zijn voor de burgers. Dat zal
ook ons motto zijn in de komende jaren. De belangen van de burger en vooral van
de kwetsbare groepen staan voorop. Zo moet men onze bemoeienissen van het
afgelopen jaar zien. Voorbeelden zijn de hulp aan ontslagen medewerkers bij
CombiWerk en de steun aan jongerengroepen in de Wippolder en van de Border. Ook
onze inbreng bij de Octopus-perikelen en het blootleggen van de onduidelijke
werkwijze van wethouder Torenstra, waardoor medewerkers in onzekerheid komen,
is een voorbeeld daarvan.
Het vaak
op kleine schaal behartigen van de belangen van de Delftenaar geeft ons
voldoening in het bedrijven van politiek.
Zoals wij
al zeiden, zullen wij ook in de komende jaren een evenwicht trachten te vinden
tussen het raadswerk en het werk op straat.
Mevrouw
BOLTEN (GroenLinks): Daarmee bedoelt u zeker ook dat u handtekeningen gaat
ophalen ten behoeve van de spoortunnel.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Wij hebben een eigen actie. Als ik het mag
verklappen: wij gaan met een trein naar Den Haag. Dat is een trein op
luchtbanden; misschien is die wel geruisloos. Wij doen dus echt aan de acties
mee. Daarop kom ik later terug, bij mijn reactie op de motie van mevrouw
Vlekke.
Mevrouw
BOLTEN (GroenLinks): Dat vind ik mooi van u.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): De ervaring is nog steeds dat de burgers die hulp
nodig hebben, steeds vaker bij ons aankloppen. Daarbij gaat het om problemen op
kleine schaal die voor de betrokkenen echter vaak een blijvende en grote last zijn.
Vaak is ons gebleken dat dit college lak heeft aan geluiden vanuit de burgerij.
Natuurlijk leeft de democratie van de besluitvorming door de meerderheid. Die
meerderheid wordt hier bepaald door de eigenzinnigheid van de PvdA en
GroenLinks. Met de makke jaknikkers van de VVD en STIP wordt de meerderheid
behaald.
De heer
BOT (GroenLinks): U vergeet D66 nog. Ik weet niet bij welke groep die hoort.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Die knikken niet altijd “ja”.
Het motto
van de VVD was: “Zeggen wat je doet en doen wat je zegt”. Wanneer gaat de VVD
eens doen wat zij de burgers heeft beloofd? Als voorbeeld noemen wij hier …
De heer
VUYK (VVD): Ik zou het waarderen als de heer Stoelinga zou uitleggen wat de
visie van Leefbaar Delft is. Hij staat ons verhaal uit te leggen. Dat vind ik
ook heel sympathiek, maar ik ben zo nieuwsgierig naar wat Leefbaar Delft nou
eigenlijk zelf vindt.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Ik ben pas op bladzijde 2. Het komt er echt nog
aan.
De
VOORZITTER: Let u wel op uw tijd?
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Ik heb een paar minuten van Stadsbelangen gekregen.
Wanneer gaat de VVD eens doen wat zij de burgers heeft beloofd? Als voorbeeld
noemen wij hier de verlaging van de OZB-tarieven en de uitvoering van het
parkeerbeleid; 3,5 miljoen euro.
Over STIP,
de belangenbehartigers van de studenten en de jongeren, zullen wij het maar
niet hebben. Met de komende mutaties, drie wisselingen van raadsleden binnen
één jaar in één fractie van drie, geven zij er blijk van dat de politiek voor
hen geen serieuze zaak is. Wij keuren deze handelwijze af en vragen het college
om dit ook te doen.
Hoewel dit
college er pas een jaar in deze samenstelling zit, vertoont het
vermoeidheidsverschijnselen. Het beleid is warrig. Men is meer bezig met
zichzelf en met reageren op onze acties in plaats van te letten op de signalen
van de burger. Als dubieuze voorbeelden die door dit college zijn doorgevoerd,
kunnen wij noemen: het klimaatplan, dat te veel geld gaat kosten, het bouwen
van woningen naast staalgroothandel Haring en het toelaten van een hogere
geluidsbelasting op de gevels zodat er dichter bij de autowegen kan worden
gebouwd. Ook het voorstel om de wilg bij de Oostpoort te kappen, verraste ons.
De ontmanteling van de VVV vinden wij nog steeds een slechte zaak. Dit had
nooit mogen gebeuren. Dit geldt ook voor de invoering van fase 2 van de
autoluwe binnenstad.
De heer
VUYK (VVD): Het ontgaat mij echt volkomen waar dit over gaat. Ik zit nog steeds
met een leeg blaadje voor mij omdat ik probeer op te schrijven waar de heer
Stoelinga naar toe wil en wat hij nou eigenlijk wil.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Dan moet je blijven luisteren en niet je oren dicht
doen.
De heer
VUYK (VVD): Ik luister al zeker een minuut of tien.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Mijnheer Vuyk, dat komt straks in de allerlaatste zin.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Ja, dan kunt u er een hele tijd over nadenken.
De heer
GABELER (Leefbaar Delft): Misschien wil de heer Vuyk een ordevoorstel doen om
het woord te ontnemen?
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Het wordt steeds duidelijker dat het noordelijke
deel van de binnenstad nadelige gevolgen ondervindt van het gebrek aan
voldoende parkeerplaatsen. Het parkeerbeleid in het algemeen is onbegrijpelijk
voor de Delftenaar en de bezoekers.
De heer
VUYK (VVD): Waar zou de heer Stoelinga die parkeerplaatsen dan willen hebben?
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Onder de Markt. Wij hebben het college regelmatig
het voordeel van de twijfel gegeven. Dit gold ook voor de spoorzone, waar ik
straks op terugkom.
Nu komen
wij bij de punten van het komende beleid van het college waar Leefbaar Delft
vraagtekens bij wil plaatsen. Misschien kan de heer Vuyk nu dus aantekeningen
maken. Iedereen beseft dat in de toekomst de gemeente met Mooiweer, maar ook
met economisch slecht weer te maken krijgt. De mooie jaren zijn voorbij en daar
is te laat rekening mee gehouden. Zoals eerder gezegd, gaat het college gewoon
door met potverteren. De Nieuwe Kerk heeft als voorbode al een oude zwarte jas
aangetrokken.
Wat
gebeurt er met het klimaatbeleid? De zonnepanelen worden niet vanuit de
centrale overheid gesubsidieerd. Ook wordt gekort op sportverenigingen. Komt
hiermee de sociale taak van deze verenigingen onder druk te staan? Samen moeten
wij zoeken naar besparingen waarmee wij de kwaliteit van het welzijn en de
leefbaarheid in onze stad kunnen handhaven. Voorop moet staan dat de lasten van
de burgers niet stijgen. Zij zijn al te hoog. Een bredere inzet van ambtenaren
kan leiden tot het minder inzetten van externe werknemers. Mijnheer Vuyk, ik
zie u niet schrijven.
Tussendoor
een vraag aan de voorzitter. Wij hebben begrepen dat er nog steeds geen
betaling heeft plaatsgevonden van het voorschot van de gemeente voor de
begrafeniskosten van Claus. Is dat juist? Ons advies voor de mogelijke
trouwerij van Friso en Mabel: laat een voorschot betalen voordat met de
voorbereidingen wordt begonnen.
De mening
van de burger wordt ons inziens erg gemakkelijk ter zijde gelegd. Geneuzel over
percentages is diverse malen in raadsvergaderingen voorgekomen en lijkt
belangrijker dan waar de burger nu daadwerkelijk mee te maken krijgt. Vaak gaat
het over parkeerproblemen en renovatie of nieuwbouw van woningen. Hierbij lijkt
de meerderheid van de stemmen van de burgers absoluut geen garantie voor een
luisterend oor. Het streven naar vernieuwing is in Delft belangrijker dan er
samen uitkomen. Waarom moet een woning gesloopt worden als een ruime
meerderheid momenteel tevreden is en voor renovatie kiest? Ik zeg niet dat de
gemeente daarvoor aansprakelijk is, want dat is de woningbouwvereniging. Voor
de komende discussie over het Heilige land houden wij ons hart vast. Uit deze
handtekeningenactie blijkt dat 90% voor renovatie is. Dat is een overtuigend
cijfer, maar zal dat genoeg zijn?
De heer
BOT (GroenLinks): In welke buurt, wijk of straat is die 90%?
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): In het Heilige land, van de bewoners van de
woningen die gesloopt gaan worden.
Mevrouw
BOLTEN (GroenLinks): Daarover heeft de gemeente zich nog helemaal niet
uitgesproken. Zij hoeft zich ook niet uit te spreken over sloop.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Nee, maar wij houden wel ons hart vast. Ik maak er
al een voorbode van.
Mevrouw
BOLTEN (GroenLinks): Dat kan wel zijn en u kunt straks natuurlijk
handtekeningen gaan aanbieden, maar dan zult u toch eigenlijk bij degene met
sloopplannen moeten zijn.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Daar ga ik morgenochtend om negen uur heen.
Elke
manager weet dat goed luisteren in de opstartfase van een project minder strijd
en onvrede oplevert in de uitvoeringsfase, omdat samen tot betere oplossingen
kan worden gekomen, maar ook omdat men vaak al tevreden is met gewoon gehoord
te worden. Vooral dit laatste dringt kennelijk niet door tot een aantal
wethouders. Praten nadat het besluit al is genomen is niet respectvol naar de
burgers toe. Dat is pas een kwaadaardige inbreng.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Kan de heer Stoelinga daar nou eens voorbeelden van noemen? Als
het echt zo erg is als hij zegt, moeten wij daar immers eens over gaan
babbelen.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Dan krijgt u helemaal aan het eind de voorbeelden.
Dan wordt u misschien nog wel boos.
De
VOORZITTER: Ik weet zeker dat u dan door uw tijd heen bent.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Dan gaan wij nu snel door. Wij van Leefbaar Delft
vinden dat de raad minder coulant moet zijn tegen onze wethouders als
aangetoond is dat slecht naar de burger is geluisterd. Laat een project maar
eens afketsen of laat de wethouder zijn huiswerk maar eens overdoen.
Als je dit
continu toelaat, laten wij als raad gewoon over ons heen lopen. Dan krijgt de
VVD misschien nog wel gelijk: dan is de raad inderdaad een zinkend schip.
De heer
BOT (GroenLinks): Als u met zulke zware woorden komt over projecten die
verknald zouden worden, wil ik dat u nu toch een voorbeeld noemt.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Een voorbeeld? Ook daar kom ik straks op terug. Ik
heb ze allemaal op de achterkant staan.
Mevrouw
BOLTEN (GroenLinks): Keer het blad dan om!
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Nee, het gaat goed.
Ik ga nu
in op de Melkertbanen. Het niet halen van de 25% doorstroom bij CombiWerk kost
de gemeente elk jaar vijf ton. Niet langer praten, maar actie ondernemen. Met
het blindstaren op fraude bij CombiWerk blijven de problemen zich opstapelen en
wordt er niets opgelost. Zie hier, zonder dollen, het trappetje dat tot nu toe
het enige geconstateerde en aangetoonde bewijs is van de enorme fraude waarmee
ruim 200.000 euro gemoeid zou zijn. Misschien kan het college het trappetje
gebruiken om uit de problemen bij CombiWerk te kunnen klimmen. Wij hopen dat
dan alsnog gerechtigheid plaatsvindt jegens de mensen die daarvan de dupe zijn
geworden.
De slechte
staat van de woningen heeft te maken met het jarenlang niet uitvoeren van
onderhoud door de woningbouwverenigingen. Dit argument mag niet door dezelfde
bouwvereniging gebruikt worden om te komen tot sloop en het doorsturen naar
woningen in een vaak duurder segment. Dat de oude bewoners een terugkeergarantie
meekrijgen, is natuurlijk altijd een wassen neus als de huren fors omhoog gaan.
Wat weg gaat, dient in redelijke mate terug te komen. De gemeente dient op dit
punt naar onze mening een stevig beleid te ontwikkelen ter bescherming van
mensen met een kleine portemonnee. De raadsleden van STIP dienen ook eens te
beseffen dat veel van deze woningen juist hun achterban herbergen.
Wij zijn
blij dat het college schoorvoetend het idee van Leefbaar Delft overneemt om
camera’s te gebruiken op plekken waar problemen zijn. Ook al gebruikt het
college de term “mobiele camera’s”, camera’s blijven camera’s. Wij pleiten voor
permanent toezicht rondom het station en andere probleemplekken, zoals de
Prinsentuin en de skatebaan.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Waarom dan? Wilt u dat de bestraffing van overtredingen
gehandhaafd wordt? Is dat het doel van dit voorstel?
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Natuurlijk.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Op de voorpagina van de Delftsche Courant van gisteren stond uw
foto, omdat u zelf moet verschijnen bij de politierechter. Als ik zie hoe
daarop gereageerd wordt, is het handhaven van de bestraffing van overtredingen
van anderen wel goed, maar van die van uzelf niet.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Ik ga morgen alleen naar de recherche toe om te
vragen wat er eigenlijk aan de hand is.
De
VOORZITTER: Hoe laat doet u dat?
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Dat is maandagmorgen om tien uur. Ik heb nog een
drukke agenda ook. Als je raadslid bent, moet je hard werken.
Ik ga nu
weer door, want anders is mijn tijd straks om. De slechte staat van woningen
heeft te maken met het jarenlang niet uitvoeren van onderhoud door
woningbouwverenigingen.
De heer
GABELER (Leefbaar Delft): Martin, dat heb je al gehad.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): O ja, dat heb ik al gehad. Nog steeds zijn wij van
mening dat extra jongerenwerkers zichzelf uiteindelijk terugbetalen door meer
kansen voor de jeugd, minder vernielingen en daarbij meer gevoel van
veiligheid, vooral als het gaat om de binnenstad. Dat heeft een aantal bewoners
van de binnenstad ook al aangegeven in de commissie WZO, maar daar is tot op
heden niets mee gebeurd.
De heer
BOT (GroenLinks): Mijnheer Stoelinga …
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Laat mij nou even, want anders ga ik straks weer
terug beginnen.
Ook het
punt van de mobieltjes op scholen dat wij in de commissie ter sprake hebben
gebracht, werd door de wethouder weggewimpeld omdat dat het probleem van de
scholen zelf en niet van de gemeente zou zijn. Wij zijn nog steeds van mening
dat de gemeente, vooral wethouder Rensen, zijn handen hier bewust vanaf trekt.
Gelet op de publiciteit en de diverse onderzoeken van de afgelopen tijd, waarin
steeds duidelijker wordt dat steeds meer jongeren door mobieltjes in problemen
komen, zullen wij hier zeker op terugkomen. Het is alleen zo vervelend om op
deze manier gelijk te krijgen.
Wat het
beleid ten aanzien van de jongerencentra in Delft betreft, hebben wij al
diverse keren onze zorgen geuit over het wispelturige gedrag van wethouder
Torenstra. Wij weten allemaal nog wel dat het jongerencentrum in de Wippolder
dicht moest, terwijl het later onder het genot van een pilsje toch open mocht.
Nu gebeurt hetzelfde met de Border. Wij willen in dit stadium niet op de
details ingaan. Wel willen wij wijzen op de mogelijke gevolgen voor de
medewerkers. Enkele van deze mensen hebben een ID-baan en doen veel en goed
werk. Er zijn er de laatste jaren te weinig doorgestroomd. Het is zelfs zo erg
dat er organisaties in Delft zijn die er afhankelijk van zijn geworden. Zij
zouden in grote problemen komen als de Melkertbanen zouden wegvallen. Dat dit
nooit had mogen gebeuren, is voor ons duidelijk. Wij zijn dan ook benieuwd hoe
het college dit gaat oplossen. Of kan het college ons dat nu al mededelen?
Leefbaar Delft volgt dit vanzelfsprekend met argusogen, want het kan natuurlijk
niet zo zijn dat deze mensen op straat komen te staan.
Tot slot
ga ik in op de recente ontwikkelingen rond het spoor. Natuurlijk vinden ook wij
het jammer en slecht voor Delft dat door de minister een spaak in het wiel is
gestoken. Wij hopen dan ook dat er alsnog een andere afweging wordt gemaakt,
waarbij wij de realisatie van de A4 een blijvend hoge prioriteit geven.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Als u dat vindt, waarom hebt u de motie dan niet ondertekend?
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Omdat wij een eigen actie doen.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Het een sluit het ander niet uit, hoor. Misschien is dat weer
een leermomentje. U kunt de motie gewoon ondertekenen.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Leefbaar Delft is voor actie en doen en wil niet
met een papieren foldertje bij de minister komen.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Waarom doet u dan niet mee aan de actie van de actiegroep?
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Daarvoor hebben wij ons aangemeld, maar wij hebben
zelf een actie ondernomen. Leefbaar Delft gaat dus zelf een actie doen. Wij
willen hier dus niet aan meedoen. Ik zeg niet dat al onze fractieleden de motie
niet zouden willen ondertekenen, maar dat wil ik in ieder geval niet, omdat wij
zelf een actie voorbereiden.
De heer
BOT (GroenLinks): Als het om zoiets belangrijks gaat en als je iets voor elkaar
wilt krijgen, weet u toch wel dat het van belang is dat je eensgezind bent? Dan
ga je toch niet een eigen actie beginnen? Waar gaat het u nou om? Gaat het u om
Delft, om de spoortunnel of om uzelf?
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Het gaat natuurlijk om de spoortunnel en om de stad
Delft. Ik denk dat wij met een papieren actie minder kunnen bereiken dan met
wat wij van plan zijn.
De heer
BOT (GroenLinks): Overtuigt u ons dan van de acties die wij met z’n allen
moeten voeren. Steekt u daar dan energie in!
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Je gaat twee keer wat zeggen, je leunt achterover,
je gaat met een smile op je gezicht zitten en dan ga je wat praten. Laten wij
dat nou even stoppen.
De heer
BOT (GroenLinks): Hier reageer ik niet op.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Uit alle publiciteit blijkt dat er steeds meer
onduidelijkheid is over de wijze waarop de voorbereiding heeft plaatsgevonden.
Met name het feit dat al grote sommen geld zijn uitgegeven zonder een volledige
dekking, baart ons zorgen. Wij kondigen nu dan ook alvast aan dat wij volledige
openheid en openbaarheid van zaken willen over de besluitvorming, de juridische
status van de procesovereenkomst en alle al dan niet geheime overeenkomsten die
ten grondslag hebben gelegen aan de besluitvorming over het spoor. De
Rekenkamer zou een instrument kunnen zijn om hiervoor in te zetten. Wij zijn
van mening dat het college, in het bijzonder de portefeuillehouder, op dit punt
een eigen verantwoordelijkheid heeft.
Wat de
motie van de PvdA-fractie betreft: ik ben zojuist vergeten te zeggen dat wij
eerst graag de uitkomst van het gesprek van onze wethouder met de minister
willen afwachten. Daarna kunnen wij een plan maken voor het ondertekenen van de
motie.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Onze motie is juist bedoeld om dat gesprek kracht bij te zetten.
Het gaat om het geven van een grotere kans aan heel Delft.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Ik denk dat de heer Grashoff samen met de
burgemeester een heel grote factor wordt in deze onderhandelingen.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Jawel, maar … Nee, laat maar.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Hè, hè, eindelijk je mond dicht.
De
VOORZITTER: Zou u dat voorbeeld kunnen volgen? U moet ongeveer klaar zijn, want
uw tijd is om.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Wij wachten de antwoorden van het college af.
De
VOORZITTER: Dat is mooi.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Voorzitter, mag ik u het trapje overhandigen?
De
VOORZITTER: Nee, dat trapje wil ik niet, want dat zou suggereren dat het
college mensen die van misdrijven worden verdacht, met sympathie bejegent. U
kunt het trapje hier dus wel neerzetten, maar dan gaat het naar het grofvuil.
Of u neemt het zelf mee.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Dan neem ik het mee, want u weet zelf wel hoe
belangrijk dit trapje is.
De heer
VUYK (VVD): Voorzitter. Deze programmabegroting wordt behandeld op een moment
waarop de samenleving opnieuw of nog steeds stevig in beweging is. Toch mag U
van de VVD een positieve algemene beschouwing verwachten. Er zit een college
dat mede onze signatuur draagt, een college waar wij trots op kunnen zijn omdat
het een college met daadkracht is. Wij liberalen zijn vooruitgangsoptimisten.
De liberalen van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie gaan ervan uit dat
het goed benutten van kansen en uitdagingen ons in staat stelt om Delft naar de
toekomst toe aanzienlijk te verbeteren en te bouwen aan de stad en aan de
positie van het vrije individu in de Delftse samenleving.
Men voelt
het al aankomen: er is een grote “maar”. Praktisch alle onderdelen van het
stadsbestuur zullen gevolgen ondervinden van landelijke economische
ontwikkelingen en moeilijke keuzes die op nationaal niveau gemaakt moeten
worden. Voor zover door die moeilijke landelijke keuzes specifiek Delftse
belangen geraakt worden, zullen wij als VVD steeds per geval onderzoeken of wij
lokaal iets kunnen en willen repareren.
In het
voorjaar sprak ik over het zinkende schip dat de raad zou zijn. Dit heeft tot
de nodige discussies geleid over wat hieraan te doen zou zijn. De uitkomst
stemt mij bijzonder optimistisch. Met deze algemene beschouwing wil ik het
daarom met u over de stad hebben, over de wijze waarop deze stad bestuurd moet
worden en over wat er moet gebeuren. Ik wil het vandaag niet met u hebben over
hoe het niet moet, maar over hoe de VVD vindt dat het wel moet. Partijen en
fracties met visie op de samenleving en visie op de toekomst hebben elkaar in
deze raad immers altijd gevonden en zullen dat in de komende jaren ook doen.
De VVD
kiest voor kwaliteit. Wij zeggen wat we doen en wij doen wat wij zeggen. Het
gaat over Delft en over de mensen in Delft. Wat wij zeggen en doen, wordt
gedragen door de vijf grondbeginselen waar wij als liberalen zo aan hechten:
vrijheid, verantwoordelijkheid, verdraagzaamheid, sociale gerechtigheid en
gelijkwaardigheid. Dat zijn mooie woorden voor mooie grondbeginselen, maar dan
komt als vanzelf deze vraag naar voren: wat gaan wij als VVD-fractie, dit alles
gezegd hebbende, dan doen in de raad? Pas als grondbeginselen worden uitgewerkt
in politieke statements en beleid, komen deze beginselen immers tot leven. Ik
maak daarom van deze gelegenheid gebruik om drie onderwerpen met u te bespreken,
de betrouwbare overheid, de leefbare samenleving en de veilige stad.
Eerst nog
iets over de totstandkoming van de programmabegroting zelf. Daar is in het
voorafgaande al het nodige over gezegd. De meningen over het dualisme zijn
verdeeld, de ideeën erachter divers. Het college is op grond van wettelijke
voorschriften verantwoordelijk voor de beleidsvoorbereiding. De
programmabegroting is dan ook een document van de raad, dat echter wordt
opgesteld door het college. Voor zover wij in de raad vinden dat het in
onvoldoende mate een stuk van de raad is, staat het de raad vrij om het stuk zo
te amenderen dat het wel een stuk van de raad wordt. Dat het inhoudelijk stevig
amenderen van de programmabegroting voor sommige fracties een bijna ondoenlijke
opgave is, is voor ons duidelijk. Of je om die reden het stelsel weer moet
omgooien, is voor ons echter niet zo duidelijk. De VVD kiest daarom voor meer
inhoudelijke betrokkenheid vanuit de raad bij de totstandkoming van de
programmabegroting. Daarover heb ik de CDA-fractie al iets horen roepen.
Voorafgaand
aan de opstelling van deze programmabegroting is de Delftse burger de
mogelijkheid geboden om in te spreken in diverse bijeenkomsten van de Commissie
Extern. Naar aanleiding van wat de insprekers hebben gezegd, zijn door de
fracties in de raadscommissies reflecties uitgesproken in de richting van het
college. Door de nu gekozen werkwijze met inspraak, "meespraak",
voorspraak en reflecties is eigenlijk één grote politieke achterkamer ontstaan.
Dit effect is zelfs zo sterk dat een enkele partij de eerste termijn van het
openbare debat over de programmabegroting niet meer nodig vindt.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Volgens mij waren die bijeenkomsten van de Commissie
Extern openbaar; of vergis ik mij nu?
De heer
VUYK (VVD): Die waren openbaar, maar door die vergaderingen en daarna de
reflecties ontstaat voor de burger een traject dat volkomen onhelder is.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Nee, want ook de commissievergaderingen waren
openbaar. Ik begrijp dus helemaal niet hoe u aan "achterkamerpolitiek”
komt.
De heer
VUYK (VVD): Ik zal mijn verhaal voortzetten. Dan kom ik hier straks op terug.
Ik zal niet zeggen “in de laatste zin”, want daar zou ik nu niet mee wegkomen.
Alle
activiteiten die fracties organiseren als raad gezamenlijk, maken fracties
onherkenbaar. Dat brengt mij terug bij de Commissie Extern en dat is eigenlijk
ook een link met de maatschappelijke verkenningen. Als wij als raad gezamenlijk
zaken doen die wij eigenlijk als fracties zouden moeten doen, wordt de raad één
grijze massa. Nu moet ik toch iets aardigs zeggen: met die grijsheid wordt
overigens niet gedoeld op de immer sympathieke voorzitter van de Commissie
Extern die, de raad representerend, vijf avonden met ons naar de Delftse burgers
heeft geluisterd. De VVD zal deze werkwijze in de toekomst echter niet meer
steunen. Wat willen wij dan wel? Volgens de VVD verloopt de invloed van de
burger naar de programmabegroting principieel via de raadsleden naar de raad.
Wij als fracties hebben een volledig eigen verantwoordelijkheid om dit te
organiseren. De raad is het podium waar raadsleden, op democratische wijze
gekozen en benoemd, namens de burger beraadslagen, de kaders stellen en het
college controleren. Hierover leggen die raadsleden achteraf aan de burger
verantwoording af. Interactieve beleidsvoorbereiding, de uitvoering dus, om de
door de raad gestelde kaders in te vullen, is een zaak van het college. De
burger horen om tot concrete besluiten te komen en uitgewerkte plannen op te stellen,
is op zich een prima zaak.
De mening
van de gehoorde burgers zien wij graag integraal verwerkt terug in de stukken
waarover wij als raadsleden een beslissing moeten nemen. Dit betekent dat
inspraak in de raadscommissies wat de VVD betreft als bestuurlijke noodrem
functioneert, alleen te gebruiken in geval van nood. Om dit punt af te ronden:
wij als raadsleden moeten in de raad, uitgaand van het algemeen belang van
Delft en redenerend vanuit de eigen politieke visie op de stad, een standpunt innemen
over de programmabegroting. Vervolgens zal de burger aan het eind van deze
periode in het stemhokje een standpunt innemen over ons en onze partijen.
De griffie
heeft een vliegende start gemaakt. De VVD is nu, na een jaar dualisme, van
mening dat de griffie meer een coördinerende en signalerende rol naar zich toe
moet trekken. De griffie is samen met het presidium de motor achter de raad. De
griffie bewaakt de te agenderen onderwerpen en het nakomen van toezeggingen aan
de raad en coördineert een zorgvuldige totstandkoming van de
programmabegroting. De griffie komt gevraagd en ongevraagd met aanbevelingen om
de positie van de raad te versterken en de kwaliteit te verbeteren.
Daarmee
ben ik aangekomen bij de inhoud van de programmabegroting. De CDA-fractie heeft
al iets gezegd over meetbare criteria. De VVD-fractie streeft naar vertaling
van gemeentelijke doelstellingen in kaders met realistische en meetbare
criteria. Duidelijk is dat het maken van een programmabegroting ook voor het
college een leerproces is. Laat dat leerproces dan echter dit jaar tot een
afronding komen. De raad heeft in juni geleerd om duaal te debatteren. In dit
duale debat staat het maatschappelijke probleem dat zich voordoet, centraal.
Vervolgens komt aan de orde waarom het opgelost moet worden en waarom het
opgelost zou moeten worden door de gemeente. Daarna komt aan de orde wat de
oorzaak is. Daarmee heb je eigenlijk gelijk al een oplossingsrichting. Dan pas
komt er debat over het benodigde budget. Dit is de structuur van het kader dat
de VVD in het vervolg het college wil stellen: het kader waarbinnen het college
vervolgens beleid kan formuleren en ook het kader aan de hand waarvan de
uitvoering van het beleid door de raad gecontroleerd kan worden.
Mevrouw
BOLTEN (GroenLinks): Hoe gaat u er dan mee verder als het rijk de oorzaak is
van de problemen?
De heer
VUYK (VVD): Wat bedoelt u daarmee?
Mevrouw
BOLTEN (GroenLinks): Het rijk gooit nogal wat over de schutting naar de
gemeenten, zonder daar kostendekkende vergoedingen voor te geven.
De heer
VUYK (VVD): Voor zover daardoor problemen ontstaan waarvan wij op lokaal niveau
vinden dat wij daar iets aan moeten repareren, zullen wij dezelfde lijn kunnen
volgen. Op dat punt zie ik geen enkel verschil.
Mevrouw
BOLTEN (GroenLinks): U zei zojuist dat u zou gaan bekijken wat de oorzaak van
het probleem is en dat u de oorzaak zou aanpakken. Daarom wil ik weten wat u
gaat doen als het kabinet de oorzaak van het probleem is.
De heer
VUYK (VVD): Niets. Als het enige probleem het feit is dat het rijk niets meer
doet, hebben wij hier geen probleem. Daar zal altijd iets anders aan ten
grondslag liggen. Er zal altijd een onderliggend maatschappelijk probleem zijn
dat het rijk eerst oploste en nu kennelijk niet meer wil oplossen. Dat is het
probleem waarover je het hebt.
Alleen het
feit dat het rijk afziet van bepaalde voorzieningen, zou in ieder geval voor de
VVD volstrekt onvoldoende zijn om maatregelen te nemen.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Ik begrijp nu dat de handtekening van de VVD onder de
spoortunnelmotie een loze handtekening is, want u zegt nu dat u toch niets
doet.
De heer
VUYK (VVD): Dit getuigt van de nodige kortzichtigheid.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Ik hoor hier alleen maar heel veel verhalen van de VVD,
het CDA, de PvdA en GroenLinks over het landelijke beleid, maar …
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Mag ik u even corrigeren? Ik heb het totaal niet over het
landelijke beleid gehad.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Dan sluit ik u uit, maar voor de andere fracties geldt
het in ieder geval wel. Er wordt continu met de vinger naar het landelijke
niveau gewezen en daar houdt het mee op. Waarom hebt u het nou niet over Delft
en de Delftenaren?
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Mijnheer De Wit kan toch niet beweren dat het landelijke beleid
geen invloed heeft op de Delftenaren?
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Dan moet u dat zelf uitvechten. Daar gaan wij hier
vanavond niet over. Dat moet u zelf maar uitvechten in uw eigen partij.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Wij gaan hier toch wel over de vraag hoe wij de gevolgen gaan
afdekken? Of niet soms?
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Nee. Ik heb de indruk dat ik vanavond ben beland in de
Tweede Kamer, waar u eigenlijk een betoog begint tegen het beleid van het CDA
en de VVD. De VVD begint hier een betoog in de zin van: “O, wat is het allemaal
erg; we gaan het controleren”.
De
VOORZITTER: Dit is ook een boeiend debat, maar volgens mij werd de heer Vuyk
geïnterrumpeerd. Hij zet zijn betoog voort.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Mag ik een kleine interruptie plaatsen? De heer Vuyk zei
zojuist dat wij een ander proces moeten hebben voor het echt kaders stellen
voor de begroting. Wanneer zou hij die discussie dan in de raad willen voeren?
De heer
VUYK (VVD): Als ik naar het tijdsverloop kijk, zie ik geen enkel probleem om
dat gewoon in deze periode te doen. Het enige waarover wij heel goed moeten
nadenken, is over de vraag wanneer de discussie om tot die kaders te komen,
wordt gevoerd. Ik ga ervan uit dat dat de onderliggende vraag is. Klopt dat?
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Min of meer. Dit begrotingsproces is gelopen zoals het
gelopen is, maar volgend jaar komt er een nieuw begrotingsproces. Zouden wij
die discussie dan in maart of april moeten hebben?
De heer
VUYK (VVD): Ja. Daarmee doelt u op de invulling van wat ik zojuist heb gezegd:
wij vinden dat wij onze betrokkenheid al eerder moeten vormgeven. Je ontkomt
dus niet aan het stellen en vormen van de kaders en het opstellen van de
criteria.
Dat zul je
in het voorjaar moeten doen. Wat mij betreft, kan dat in de periode gebeuren
waarin wij deze keer hebben geëxperimenteerd met de Commissie Extern. Ik denk
alleen dat er een wat zwaardere klus komt voor de raadsleden zelf. Zij zullen
zelf aan de slag moeten. Er is nog wel een probleem waarvoor ik zelf eigenlijk
nog geen goede oplossing kan verzinnen. Als wij als raad de discussie met
elkaar aangaan over de vraag welke maatschappelijke problemen wij willen
oplossen, als wij daarbij de lijn van het duale debat volgen waaruit
oplossingsrichtingen voortkomen, als wij het als raad eens worden over een
aantal alternatieven en zelfs concrete oplossingen die het college moet
uitwerken in plannen – de finale hamerslag zou dan volgend jaar hier in
dezelfde tijd kunnen plaatsvinden – en als wij dan bedragen gaan afspreken, hoe
moeten wij het dan technisch voor elkaar krijgen om de vertaling van die
discussie goed in de begroting te krijgen? Dat is iets waar ik mij nog niets
bij kan voorstellen.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Is de heer Vuyk als fractievoorzitter van een van de
coalitiepartijen dan bereid om in die situatie ook het collegeprogramma ter
discussie te stellen? Dat risico loop je dan immers.
De heer
VUYK (VVD): Ja en nee. Nee, als daar niet echt een noodzaak voor zou bestaan;
ja, als die noodzaak er wel is. Ik kan mij voorstellen dat die noodzaak er is
als wij straks simpelweg met te weinig geld zitten. Als halverwege dit jaar
blijkt dat de rijksbegroting vergaande consequenties heeft, kunnen wij wat mij
betreft alle posten ter discussie stellen. Dan zal echter een integrale
afweging plaatsvinden van waar de prioriteiten dan komen te liggen.
De
VOORZITTER: Ik zou de raad willen voorstellen om hier niet dieper op in te
gaan. Dit is een onderwerp op zichzelf; het is boeiend genoeg en het hoort
thuis bij de evaluatie van het dit jaar gevolgde begrotingsproces. Laten wij
niet à l’improviste proberen om dat nu even gezamenlijk op te lossen, want
daarvoor is het voor ons allen te ingewikkeld. De heer Vuyk zet zijn betoog
voort.
De heer
VUYK (VVD): De betrouwbare overheid is vandaag al een keer genoemd. Voor de VVD
heeft “betrouwbaarheid” in dit geval de betekenis van “rechtszekerheid”. Het
gemeentebestuur bestuurt de stad. Besturen is besluiten nemen. Besluiten nemen
is dus de “core business” van het gemeentebestuur. Besluiten nemen betekent
ook: antwoord geven op alle brieven van burgers, het correct en op tijd
afhandelen van bezwaar- en beroepschriften, een eerlijke procedure, gelijke
gevallen gelijk behandelen en procedures die niet alleen op papier eerlijk en rechtvaardig
zijn, maar ook als eerlijk en rechtvaardig door de burger worden ervaren.
Lastig wordt het als wij in de antwoorden op onze vragen lezen dat het college
niet wil garanderen dat alle brieven op tijd worden beantwoord. Het op tijd
behandelen van verzoeken, aanvragen en bezwaar- en beroepschriften is immers
wettelijk voorgeschreven. De VVD zou hier graag als kader gesteld zien dat het
college alle verzoeken, aanvragen en beroep- en bezwaarschriften van burgers op
tijd en inhoudelijk beantwoordt. “Betrouwbaar” betekent ook zorgvuldig omgaan
met gemeenschapsgeld. De spoortunnel was en is nog steeds een goede suggestie.
Het vormen
van extra reserves in de begroting om dreigende bezuinigingen op te vangen door
ondoordacht in deze programmabegroting posten te schrappen, is volgens de VVD
op dit moment niet aan de orde. De gevolgen van de bezuinigingen op de
rijksbegroting zullen aan het einde van dit jaar duidelijk worden. Aan de hand
van die duidelijkheid wil de VVD meedenken in een integrale afweging van alle
begrotingsposten, waarbij duidelijke keuzes gemaakt zullen moeten worden.
Ook de OZB
verdient een opmerking. Daar hebben wij in het voorjaar iets over geroepen. De
schema’s om de lasten van de burger vooraf inzichtelijk te maken, zijn er nu.
Daar hebben wij vaak om gevraagd; wij zijn blij dat wij die nu hebben
aangetroffen. Dat juichen wij toe. Ook het feit dat de verhoging van de OZB
zoals afgesproken binnen de inflatie blijft, juichen wij toe. Wat de VVD
betreft mag, hoewel wij daarvoor geen motie zullen indienen of zullen steunen,
de OZB vandaag worden afgeschaft.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Dan is de VVD dus niet erg betrouwbaar. U zou vanavond
een uitspraak doen over de vraag of u de 3,5 miljoen euro die de gemeente te
veel aan OZB geïnd heeft, gaat teruggeven aan de burger. Doet u dat nou eens
een keer als u echt betrouwbaar wilt zijn.
De heer
VUYK (VVD): In mijn laatste zin.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Zeg het maar; wij zijn benieuwd.
De heer
VUYK (VVD): In antwoord op deze vraag wil ik wel iets zeggen over de OZB. Je
zou de OZB in deze stad fors kunnen verlagen; je kunt de OZB ook op nul
stellen, maar ik heb zojuist duidelijk gezegd dat wij een desbetreffende motie
niet zullen steunen. Dat heeft een reden.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): U bent weer niet erg betrouwbaar. Eerst laat u in de
krant via uw woordvoerder zeggen dat …
De
VOORZITTER: Laat u de heer Vuyk nou eerst even zijn betoog afmaken, want hij is
nog niet op uw vraag ingegaan.
De heer
VUYK (VVD): OZB-belastingen kunnen sinds 1970 worden geheven, maar het probleem
is dat veel gemeenten met kwijtscheldingsregelingen een beetje inkomenspolitiek
zijn gaan voeren, met een armoedeval als gevolg.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Dat is toch geen probleem? Dat is voor die mensen
keiharde noodzaak.
De heer
VUYK (VVD): Ik ga even voort met mijn antwoord. Het punt is dat de
OZB-belastingen voor gemeenten de belastingen zijn die de hoogste eigen
inkomsten verschaffen. Daarbij komt dat de gemeenten op passende wijze
gecompenseerd zouden worden als landelijk wordt besloten om de OZB op
bijvoorbeeld nul te stellen. Als wij als raad de OZB op eigen houtje zo fors
naar beneden bijstellen, schieten wij een gat in onze eigen begroting. Daar
doet de VVD dus gewoon niet aan mee. Laat ik duidelijk zijn: de OZB mag van de
VVD worden afgeschaft, maar wel landelijk en met voldoende compensatie. Daar
kan geen vraag van de heer De Wit iets aan veranderen.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Wel waar. Het gaat erom dat de gemeente te veel OZB heeft
geheven.
De
VOORZITTER: Dat is een ander onderwerp. Daar had de heer Vuyk het helemaal niet
over.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Hij heeft de afgelopen maanden toegezegd dat hij daarop
terug zou komen, maar nu wijst hij weer naar het landelijke niveau.
De
VOORZITTER: Nee, het ging niet over dit onderwerp. De heer Vuyk had het over de
OZB als instrument in het algemeen. Misschien gaat hij in zijn betoog ook nog
wel op dit punt in.
De heer
BOT (GroenLinks): Nu de heer De Wit toch weer bij Leefbaar Delft zit, zou het
interessant zijn als hij met een amendement komt om die 3,5 miljoen euro aan de
burgers terug te geven; daarbij moet hij dan echter ook aangeven waarop
bezuinigd kan worden. Dat interesseert mij dan wel.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Het klimaatplan is een van de mogelijkheden.
De
VOORZITTER: Dan zult u een amendement moeten indienen, mijnheer De Wit. De heer
Vuyk heeft nog één minuut.
De heer
VUYK (VVD): De VVD vindt veiligheid een kerntaak van de overheid. Slechts in
een veilige en als veilig beleefde omgeving kan het individu zich volledig
ontplooien. Het is een eeuwenoude taak van de overheid om die randvoorwaarde
van veiligheid en veiligheidsgevoel te verwezenlijken. Veiligheid komt niet
alleen van de politie. Door samen te werken zijn vele oplossingen denkbaar om
het gevoel van veiligheid in Delft te vergroten. De invoering van een
stadsetiquette is wat ons betreft nog maar een begin van de bewustwording op
individueel niveau. Te denken valt ook aan betere samenwerking tussen instanties
en organisaties, herinrichting van de leefomgeving om enge plekken, “hot
spots”, op te ruimen, inzet van nieuwe technologieën en nieuwe instrumenten,
zoals cameratoezicht, en het zonodig toepassen van de ruimere bevoegdheden van
de politie, zoals preventief fouilleren. Veiligheid raakt iedereen en moet die
hoge prioriteit behouden die het van oudsher heeft gehad. Veiligheid betekent
dat gestelde regels gehandhaafd worden en dat wij van het college verwachten
dat de handhaving goed op orde is en op sterkte gehouden wordt.
Daar waar
in een samenleving door toenemende grootschaligheid en vergrijzing de
vanzelfsprekende zorg voor elkaar minder wordt, moet de overheid iets doen. De
uitvoering van de Algemene bijstandswet is daarin slechts een basisvoorziening.
De zachte, maatschappelijke sector vormt het harde en duurzame fundament voor
een op samenhang gerichte samenleving. Als vanuit de politie opmerkingen komen
dat minder jongerenwerkers extra inzet van de politie betekent, als in de zorg
wordt opgemerkt dat bij meer sociale netwerken voor ouderen zij minder snel bij
de professionele zorgverlener op de stoep staan en als woningbouwcorporaties
minder reparatiekosten maken in complexen waar leefbaarheidprogramma’s worden
gedraaid, dan is het helder dat het maken van expliciete keuzes noodzakelijk
is. Hierbij telt wel de integrale afweging en het resultaat.
De
VOORZITTER: En zo langzamerhand ook uw tijd.
De heer
VUYK (VVD): Die afweging willen wij graag zien. Ook het resultaat van het
beleid willen wij zien.
Het
parkeerbeleid kan in de algemene beschouwingen van de VVD niet onbesproken
blijven. Met enige regelmaat zullen wij over dit onderwerp met het college en
de raad de degens kruisen. De VVD blijft van mening dat de functionele toegang
tot de binnenstad noodzakelijk blijft. Wij houden daarom onverkort vast aan de
afspraak in het collegeprogramma dat gedurende het hele proces van autoluw
maken van de binnenstad er kwantitatief en kwalitatief voldoende
parkeerplaatsen geboden moeten worden.
De
VOORZITTER: U moet nu afronden, mijnheer Vuyk.
De heer
VUYK (VVD): Gezegd moet worden dat de VVD heeft gezien dat dit college
letterlijk zelf de straat op gaat om aanvullende mogelijkheden voor het
parkeren van auto’s te zoeken. Uit ervaring weten wij dat dat niet meevalt.
De heer
BOT (GroenLinks): Voorzitter. Ik meld aan het begin dat ik van de heer Meuleman
drie minuten extra gekregen heb, waarvoor ik de heer Meuleman dank.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Is dat dan drie minuten stilte?
De heer
BOT (GroenLinks): Beste aanwezigen in de raadszaal en op de publieke tribune,
kent u die mop van die spoortunnel in Delft? Wat is dat voor een regering die
afspraken waaraan jarenlang is gewerkt door vele partijen, zomaar in de
prullenbak gooit? Wat is dat voor een regering die tegen de mensen in onze
spoorzone zegt dat zij maar moeten blijven leven in een omgeving met structurele geluids- en milieuoverlast? Het antwoord
van GroenLinks is duidelijk: dat is een onbetrouwbare regering die normen en waarden predikt, maar daar zelf geen
boodschap aan heeft.
Hoe willen
wij de compacte stad precies vormgeven? Voor ons is het masterplan voor de
spoorzone juist een schoolvoorbeeld van hoe het moet: onder de grond wat onder
de grond kan en boven het maaiveld een inrichting waarin mensen vrij zijn om
zich in de buurt van hun woning te bewegen, waarin zij zich niet beklemd hoeven
te voelen tussen te hoge gebouwen en te veel blik op straat en waar ze vlakbij,
dus in de Delftse Hout en in Midden-Delfland, groene ruimte hebben om te recreëren.
Ook in Delft lopen de emoties hoog op bij nieuwe bouwplannen en veranderingen
in de openbare buitenruimte. Vooral de bouwhoogte is een terugkerend
discussiepunt. Er wordt soms ook onhandig en plompverloren gecommuniceerd door
woordvoerders van de gemeente, corporaties of projectontwikkelaars, want het is
al een paar keer voorgekomen dat burgers de suggestie kregen dat het realiseren
van een “markant punt in de stad” belangrijker is dan de zorgvuldige inpassing
van nieuwe gebouwen in de bestaande omgeving. Vormgeving van de compacte stad
draait om voortdurend passen en meten, zoals de Delftsche Courant kopte op 13
augustus. Noodzakelijke functies moeten gerealiseerd worden. Daarbij moet de
beperkte beschikbare ruimte optimaal worden gebruikt. Dat de bouwhoogte bij
nieuwbouw gemiddeld wat hoger is dan bij bestaande bouw gebruikelijk is, lijkt
ons daarbij onontkoombaar. Daarnaast moeten we zeker in de toekomst vaker de
diepte in durven gaan, bijvoorbeeld voor parkeervoorzieningen, het stallen van
fietsen, voor de spoortunnel en voor andere zaken die de woonomgeving en het
leefklimaat langdurig kunnen verpesten. Ik heb mijn fractie beloofd het vandaag
niet te hebben over de A4; daar zwijgen wij vandaag dus maar over.
De
kwaliteit van de groene open ruimte in en rond de stad bepaalt
de leefbaarheid. Het spontane verzet tegen het kappen van de wilg bij de Oostpoort heeft dat eens en te meer klip
en klaar gemaakt. Voor GroenLinks is het tijd om het groen in onze stad extra
te beschermen en te ontwikkelen:
-
In de eerste plaats door bij de herziening van alle
bestemmingsplannen groen met een ecologische, monumentale en/of
cultuurhistorische waarde te beschermen;
-
In de tweede plaats door het groencompensatiefonds flink te
vullen uit de opbrengst van de uitbreiding van IKEA en te pogen daarmee
belangrijke stukken groen in privé-bezit, zoals de
Wallertuin, op te kopen;
-
In de derde plaats door het actiever vormgeven van de
ecologische hoofdstructuur, waarbij de ecologische waarden en de beleving
daarvan door de bevolking hand in hand moeten gaan.
-
Last but not least door na de uitbreiding van IKEA een stop
af te kondigen op verder knabbelen aan het openbare groen in de Delftse Hout.
Ook bij
het nieuwe lokale verkeers- en vervoerplan moeten leefbaarheid en duurzaamheid
hand in hand gaan. Wij vinden het geen onbeïnvloedbare natuurwet dat het
autogebruik toeneemt. Stoepen moeten weer beschikbaar komen voor kinderen en
voetgangers en de luchtkwaliteit moet verbeteren, ook rond de hoofdwegen binnen
de stad. Wij willen zo snel mogelijk het plan van aanpak voor verbetering zien.
Delft moet alternatieven voor de automobiliteit stimuleren om de huidige toename van het aantal auto’s en
autokilometers terug te dringen, zeker ook gezien de ambitieuze toekomstplannen
van de stad. Wanneer komt het college nu eindelijk met de proef van
gratis of heel goedkoop openbaar vervoer? Verder zouden wij voor de langere
termijn graag de mogelijkheid onderzoeken om delen van wijken autoluw te maken,
met parkeervoorzieningen onder of aan de randen. Wij gaan ervan uit dat het
college daarbij een belangrijke ambitie uit het collegeprogramma zal waarmaken,
namelijk dat Delft ten minste weer in de top drie van Nederlandse fietssteden
terechtkomt.
De heer
VAN TONGEREN (CDA): Een onvermijdelijke vraag is hoe de heer Bot ondergronds
parkeren aan de randen van wijken denkt te bekostigen.
De heer
BOT (GroenLinks): Ik heb het hier over een ontwikkeling op langere termijn. Wij
verwachten in ieder geval dat in het nieuwe lokale verkeers- en vervoersplan op
dat punt een duidelijke doorkijk naar de toekomst zal staan. Het lijkt ons
echter onontkoombaar dat wij in toenemende mate de diepte in moeten gaan om de
ruimte nog optimaal te kunnen gebruiken, omdat het autobezit verder groeit in
een stad die eigenlijk geen ruimte meer heeft. Het is duidelijk dat dit voor de
gemeenschap een heel dure oplossing zal zijn, maar op langere termijn is dit
soort oplossingen volgens ons onontkoombaar.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Betekent dit ook dat u op langere termijn akkoord
gaat met een parkeergarage onder de Markt?
De heer
BOT (GroenLinks): Wat denkt u?
De heer
VAN TONGEREN (CDA): U zei dat dit op de langere termijn onontkoombaar zal zijn.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Ja, ik begrijp dat dit voor de heer Bot op termijn
bespreekbaar is.
De heer
BOT (GroenLinks): Dan hebt u in het geheel niet geluisterd naar wat ik gezegd
heb, want dergelijke voorzieningen moeten natuurlijk staan op plaatsen waar zij
nodig en nuttig zijn. Voor ons geldt dat niet voor een parkeergarage onder de
Markt. Zoals duidelijk is vastgelegd in alle documenten die in deze raad over
de autoluwe binnenstad zijn vastgesteld, denken wij dat voldoende en goede
parkeergelegenheid aan de randen van het centrum volstaat voor het goed
ontwikkelen van de autoluwe binnenstad. Daarom zei ik zojuist ook dat het, als
wij doorkijken naar wijken, moet gaan om onder de wijken of bij de randen van
de wijken.
De heer
GABELER (Leefbaar Delft): Het ontgaat mij geheel wat de heer Bot nu vertelt.
Wij praten hier over een programmabegroting voor de komende jaren. Voor alle
voorstellen die hij nu doet, moet hij dus een dekking zoeken. Het lijkt mij
niet verstandig om alles door te schuiven naar de toekomst. Ik vraag mij af
waar het verhaal naar toe gaat.
De heer BOT
(GroenLinks): Dat vroeg ik me bij het verhaal van uw fractie ook af, want dat
ging helemaal nergens naar toe. Zelfs die opblaasbare trein met luchtbanden
ging niet.
De heer
GABELER (Leefbaar Delft): Dan is het blijkbaar wederzijds. Ik begrijp helemaal
niet waar u naar toe wilt.
De heer
BOT (GroenLinks): Dat zal niet voor de eerste keer en ik vrees ook niet voor de
laatste keer zijn.
De heer
GABELER (Leefbaar Delft): Ik ben benieuwd of u ook nog over de ID-banen, de
sociale voorzieningen et cetera gaat praten.
De heer
BOT (GroenLinks): Altijd wanneer u mij interrumpeert, vraagt u precies naar het
onderwerp waar ik dan juist aan toekom. Maakt u zich dus geen zorgen; ik kom
daar nog uitgebreid over te spreken.
De
VOORZITTER: Dan is het in ieder geval een nuttige interruptie.
De heer
BOT (GroenLinks): Dat is het zeker. Ik heb het nu inderdaad niet over de gelden
die wij bij de programmabegroting besteden; ik kijk vooruit naar een van de
belangrijkste kaderstellende discussies in het komende jaar in deze raad,
namelijk het lokale verkeers- en vervoersplan. Ik was gebleven bij de top drie
van de Nederlandse fietssteden, want juist op de korte afstand en juist in een
stad als Delft is de fiets het aantrekkelijkste alternatief voor de auto. De
ervaring bewijst dat goede voorzieningen voor fietsers over de hele linie
daadwerkelijk leiden tot een hoger fietsgebruik. De
aangekondigde verbetering van het hoofdwegenfietsnet volgens het fietsactieplan
is daartoe uiteraard hartstikke nodig. De route over de Buitenwatersloot heeft
daarbij topprioriteit. Om die ambities waar te kunnen maken, zullen wij echter
niet alleen de hoofdroutes moeten afmaken, maar het fietsbeleid in al zijn
facetten moeten intensiveren, bijvoorbeeld door:
-
jaarlijks de knelpunten aan te pakken;
-
eindelijk werk te maken van de intentie om vaker groen licht
voor fietsers te geven;
-
bij de bedrijventerreinen Technopolis en de Harnaschpolder
vanaf het begin een goede infrastructuur voor fietsers aan te leggen en werk te
maken van vervoermanagement en daarbij de fiets een volwaardige plaats te
geven;
-
een krachtige en slimme aanpak van de massale fietsdiefstal.
Ik kom nu
bij de ID-banen en bij wat op mijn papier onder het kopje “sociale afbraak”
staat. Vorig jaar vond de heer Van Doeveren dat ik mij veel te veel opwond over
de sociale plannen van het kabinet Balkenende-I. Had ik maar ongelijk gehad.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Ik heb u niet verweten dat u zich opwond. Ik heb alleen
gezegd dat ik toen de discussie niet aanging.
De heer
BOT (GroenLinks): U zei ook dat ik mij heel erg driftig stond te maken. Ik geef
graag toe dat daar een kern van waarheid in zat, maar dat neemt niet weg dat
het kabinet Balkenende-II in dit opzicht eerder slechter dan beter is.
Dit
kabinet maakt de gemeenten, zij het gefaseerd, immers voor 100% financieel
verantwoordelijk voor de bijstand. Het beleid van dat zelfde kabinet zal leiden
tot een extra instroom in de bijstand.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Dat ben ik niet met u eens. U kunt dat in tijden van een
economische recessie niet volhouden. Daarnaast is het een pluspunt van de Wet
Werk en Bijstand dat een aantal beleidsvrijheden bij de gemeente komen te
liggen; dat is een stukje decentralisatie.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Mijnheer Van Doeveren, u hebt ongelijk. Als dit kabinet
bijvoorbeeld op de duur van de WW gaat bezuinigen, betekent dat automatisch dat
die mensen, als zij in deze recessietijd geen baan kunnen vinden, in de
bijstand en dus bij de gemeente terechtkomen.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Ik herinner eraan dat de Wet Werk en Bijstand eigenlijk een
ontwerp is van uw illustere voorganger Vermeend.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Dat is niet waar, mijnheer Van Doeveren.
De heer
AKÖZBEK (CDA): Dat is wel waar, mevrouw Vlekke.
De
VOORZITTER: Ik stel u allemaal voor om ons te beperken tot de
gemeentebegroting. Er mag een enkel klein uitstapje worden gemaakt, maar laten
wij niet proberen om hier de algemene beschouwingen in de Tweede Kamer over te
doen.
De heer
BOT (GroenLinks): Ik had het over de gevolgen van dat beleid voor de gemeente
Delft. De kabinetsbeslissing om categoriale verlening van de bijzondere
bijstand te verbieden, kost Delft in 2004 1,5 miljoen euro. Een zorgvuldig
opgebouwd armoedebeleid wordt zo om zeep geholpen. GroenLinks steunt de intentie van het
college om bestaande regelingen zoals die voor witgoed en schoolkosten in stand
te houden en vindt dit ook een sociale topprioriteit. Het zijn immers
effectieve regelingen gebleken die daadwerkelijk de armoede in onze stad
bestrijden.
Ik kom dan
op de veelbesproken bezuiniging op de Melkertbanen. Ik moet toegeven dat het
doorbreken van de gegroeide situatie rond dit soort banen door ons wordt
toegejuicht. Buiten kijf staat dat ze voor een bepaalde groep werknemers
noodzakelijk zijn en blijven, maar het percentage Melkertbanen bij
gesubsidieerde instellingen en bepaalde afdelingen van de gemeente is te groot.
Het gaat immers om gewone, volwaardige banen. De Melkertbanen zijn een goedkope
manier geweest om de kaalslag van de collectieve sector in de jaren tachtig op
te vangen.Wij steunen het college in het vinden van een tussenoplossing in
2004, als voorbereiding op een herschikking van het totale instrumentarium op
het gebied van scholing, activering en reïntegratie. Bij dat nieuwe
reïntegratiebeleid is GroenLinks overigens voorstander van experimenten met een
persoonsgebonden budget, maar wij hebben nu een probleem, namelijk dat wij
vooral met een rijksbezuiniging worden geconfronteerd die heel moeilijk is op
te vangen zonder mensen te ontslaan en werkgevers voor grote problemen te
stellen. Bij deze moeilijke opgave wil onze fractie het college de volgende
kaderstellende uitgangspunten meegeven:
-
geen gedwongen ontslagen;
-
behoud van werk dat maatschappelijk onmisbaar is, zoals dat
van schoolconciërges;
-
een uiterste eigen inspanning van instellingen en
gemeentelijke sectoren voor een oplossing uit reguliere budgetten;
-
compensatie voor instellingen die aantoonbaar de
kostenverhoging niet kunnen opbrengen;
-
het in balans brengen van de verhouding tussen reguliere
banen en Melkertbanen bij instellingen waar die zoek is geraakt, bijvoorbeeld
bij de BWD. Gefaseerde doorstroming en omzetting van Melkertbanen in reguliere
banen, totdat een maximum van bijvoorbeeld 25% Melkertbanen is bereikt;
-
Afschaffen van Melkertbanen op plaatsen waar de nadelen de
voordelen overtreffen. Volgens ons is dat het geval bij de stadswachten zonder
handhavingsbevoegdheid: op het gebied van veiligheid en handhaving in de
openbare ruimte zijn Melkertbanen te kwetsbaar. In dat geval zeggen wij: maak
die banen regulier, laat capabele mensen doorstromen en geef anderen een
baangarantie binnen of buiten de gemeente.
Wij hoeven
als Delft de rijksbezuinigingen niet helemaal te compenseren, maar wij moeten
wel een fatsoenlijke werkgever en subsidiegever zijn en ons sociale gezicht
behouden. De ondernemingsraad en maatschappelijke organisaties riepen het
college er in de afgelopen weken toe op om extra middelen uit te trekken voor
de Melkertbanen.
De heer
VUYK (VVD): U noemde zojuist een hele rij voorbeelden waarvan u vindt dat de
gemeente op die punten zou moeten bijspringen. Wat mij raakt, is dat u daarbij
uitgaat van de maatregelen vanuit het rijk. Als u die redenering iets omdraait
en u baseert op het probleem dat zich bij die Delftse instelling specifiek voordoet
en waarvoor u mensen nodig hebt en als u vervolgens kijkt naar de hoeveelheid
geld, kunnen wij elkaar een heel eind volgen.
De heer
BOT (GroenLinks): Dat is een andere benadering of een andere invalshoek, maar
als wij op hetzelfde uitkomen, hebben wij toch geen probleem?
Wij hebben
gisteren de voorstellen van het college ontvangen. Daaruit blijkt dat het
college inderdaad aanzienlijke extra middelen gevonden heeft. Ook de
inhoudelijke richting van de voorstellen, voor zover wij die nu hebben kunnen lezen,
lijkt goed aan te sluiten bij de piketpaaltjes die ik zojuist geslagen heb. Ik
kan u verzekeren dat ik mijn tekst gistermiddag al af had.
Op het
punt van de bijzondere bijstand lijkt een oplossing moeilijker. Het lijkt ons
geen overbodige luxe om daarvoor extra middelen te reserveren in een soort
sociale reserve. Wij stellen voor om de middelen die het college wil uittrekken
voor mobiele camera’s en digitalisering van bestemmingsplannen, te schrappen
ten behoeve van die sociale reserve.
De heer
VUYK (VVD): Dat delen wij niet.
De heer
BOT (GroenLinks): Ik vraag uw fractie, de andere fracties en het college
uiteraard om een reactie. Het verbaast mij niet echt dat u dit niet ziet
zitten.
De heer
TAEBI (SP): Begrijp ik het goed dat u op dat punt een amendement indient?
De heer
BOT (GroenLinks): Ik wacht de antwoorden en het oordeel van de andere fracties
eerst af. Elke steun is welkom; dat snapt u.
In het
kader van de volkshuisvestingsdiscussie zal onze fractie de eerder
aangezwengelde discussie over de slaagkans van allochtonen op de woningmarkt
stevig doorzetten. Wij wijzen op de urgentie hiervan en verwijzen naar de
recente discussie in Rotterdam.Voor de fractie van GroenLinks blijft het
vergroten van de slaagkans voor allochtonen een betere benadering dan de
invalshoek van gedwongen spreiding.
Net als de
VNG, de grote steden, kerken, belangenorganisaties en de CDA-achterban vinden
wij het halfslachtig pardon van de regering voor afgewezen asielzoekers
teleurstellend. Wij dienen een motie in waarin we om een ruimhartiger regeling
vragen bij het rijk. Ook zijn we ontevreden over het antwoord van het college
op het tijdens een van de inspraakbijeenkomsten van de Commissie Extern gedane
subsidieverzoek van de Stichting Noodopvang Vluchtelingen. Door middel van een
amendement vragen wij 22.000 euro per jaar beschikbaar te stellen voor de
bescheiden opvang voor mensen die tussen alle wallen en schepen vallen. In onze
ogen valt ook deze groep onder de zorgplicht van de gemeente.
Ik
wil het ook even over en tegen onszelf hebben, want wie de
kranten in Delft vluchtig leest, weet dat het niet goed gaat met de Delftse
gemeenteraad. Vergaderingen verlopen rommelig en onderling inhoudelijk debat
vindt nauwelijks plaats. Ook aan kaderstelling komt de raad nauwelijks toe. De
raad denkt alles te kunnen en willen controleren en controleert daarom in feite
niks. De volksvertegenwoordigende rol is zeker niet sterker ontwikkeld dan in
de vorige periode. Wie de kranten beter leest, ziet overigens dat veel van de
berichten over enkele raadsleden gaan, die daarbij wel hardnekkig aangeduid
worden met de woorden “de politiek”. Het was goed dat collega Vuyk de knuppel
in het hoenderhok gooide. Zijn kwalificatie van de raad als zinkend schip was
misschien wel te sterk. Ook al is er geen sprake van inspirerende
bijeenkomsten, de raad neemt nog steeds wel de besluiten die hij moet nemen.
Ook al is de sfeer onderling slecht, het schip vaart nog steeds. Wel moeten we
oppassen dat het niet stuurloos gaat ronddobberen in de maatschappelijke
oceaan. Ook moeten we oppassen dat de tanker van het college niet aan de
horizon verdwijnt. Wij vinden dat alle raadsleden van goede wil hun uiterste
best moeten doen om tot een verbetering te komen, in de eerste plaats door te
zorgen voor een goed voorbereide en kernachtige fractie-inbreng tijdens
vergaderingen van commissies en raad. Het onderlinge respect en het vertrouwen
van de burger in de politiek nemen daardoor vanzelf toe. Ik voeg daar ter
plekke het volgende aan toe: mijnheer Taebi, maakt u zich geen zorgen; ik zal
er nooit meer voor stemmen om u het woord te ontnemen.
De heer
GABELER (Leefbaar Delft): Ik zou het fair vinden als iedereen dat doet.
De heer
BOT (GroenLinks): Ik kan het alleen voor mezelf doen.
In de
tweede plaats moet de raad instrumenten inzetten die de kaderstellende,
controlerende en volksvertegenwoordigende rol van de raad vergroten. Die
instrumenten zijn trouwens al afgesproken zijn in de Nota bestuur 2, maar zijn
niet uitgevoerd. Ik noem hier de belangrijkste:
-
Het raadsprogramma;
-
Bepalen over welke onderwerpen wij kaderstellende
startnotities willen met meerdere beleidsscenario’s en bij welke onderwerpen
een Commissie Extern nuttig is.
De heer
VUYK (VVD): Er werd zojuist gerefereerd aan het verhaal van het zinkende schip
en ik wil ook aanhaken bij de interruptie van zojuist door de heer Gabeler.
Aanleiding voor dat verhaal was voor mij het feit dat er destijds incidenten
waren – die zijn er nog steeds – met het handhaven van de vergaderorde in de
raadscommissies.
Dat was
voor mij aanleiding voor die opmerking. Het gevolg was dat de raad met enige
regelmaat tot in de nacht moest vergaderen of soms twee dagen achter elkaar.
De
VOORZITTER: Volgens mij leest u nu het restant van uw eerste termijn voor.
De heer
VUYK (VVD): Nee, dat is niet zo.
De
VOORZITTER: Dit is geen interruptie.
De heer
VUYK (VVD): Ik heb toen voorgesteld om het hele besluitvormingssysteem zodanig
aan te passen dat wij alleen maar wekelijks met de raad zouden vergaderen. Wij
zullen dat alternatief alsnog aanleveren op het moment dat de evaluatie van het
dualisme eraan komt.
De
VOORZITTER: De heer Bot heeft nog één minuut.
De heer
BOT (GroenLinks): Dan sla ik de rest van mijn voorbeelden over; die kan men
nalezen. Ik heb nog een heel stuk over interactief beleid; dat moet ik ook
inkorten. Het is van belang dat de raad heel duidelijk is over de ruimtegevende
kaders. De raad moet vooraf piketpaaltjes slaan bij interactief beleid.
B&W, ambtelijk apparaat en burgers moeten bij de aanvang van het proces precies
weten waar die paaltjes staan. Tijdens het proces mogen zij niet verplaatst
worden; dat kan zeker hier op de veengrond tot lelijke verzakkingen leiden.
Aangedragen alternatieven binnen de financiële kaders moeten in principe
doorgaan; alternatieven daarbuiten vallen af. Vertrouwen van de overheid in de
burger betekent dat we onze processen open organiseren, mensen insluiten en
niet uitsluiten. Een open proces krijg je niet alleen met “vaste klanten”, met
hele of halve professionals. Je moet nieuwelingen bereiken en betrekken, zeker
in onze geëmancipeerde en multiculturele samenleving.
Gelukkig
hebben meerdere fracties al gesproken over een verbeteragenda voor de raad. Ik
roep alle raadsleden ertoe op om na te denken over een verbeteragenda voor de raad
en om daar samen mee aan de slag te gaan. Gelukkig zijn er ook lichtpuntjes,
zoals de totstandkoming van het Masterplan Poptahof en de voorbereiding van de
programmabegroting met de inbreng van de stad. Het kan allemaal ongetwijfeld
stukken beter, maar het is ten minste wel gebeurd. Wat ons betreft bouwen we
daar volgend jaar op verder.
De
VOORZITTER: Door de fractie van GroenLinks worden de volgende motie (M-V) en
het volgende amendement (A-III) ingediend:
Motie-V
“De
gemeenteraad van Delft, in vergadering bijeen op 25 september 2003,
constaterende,
-
dat de burgemeesters van de grote vier steden, en inmiddels
ook alle gemeenten verenigd in de VNG, zich grote zorgen maken over de
uitwerking van de voorgestelde eenmalige pardonmaatregel van minister Verdonk;
-
dat een grote groep asielzoekers buiten deze regeling dreigt
te vallen, ondanks dat ook die in het verleden een verblijfsvergunning heeft
aangevraagd onder de oude Vreemdelingenwet;
-
dat het ontbreken van een effectief uitzettingsbeleid voor
de VNG al enige maanden geleden aanleiding was om met een eigen voorstel te
komen;
-
dat het voor de gemeenten niet langer acceptabel is dat
steeds meer vreemdelingen zonder opvang en onderdak op straat komen te staan;
overwegende,
-
dat het gewenst is dat de Tweede Kamer kiest voor een
ruimere doelgroep;
-
dat van gemeenten niet kan worden geëist dat zij meewerken
aan het beëindigen van opvangvoorzieningen zolang over dit onderwerp geen
sluitende afspraken zijn gemaakt;
verzoekt
het college, de Tweede Kamer per ommegaande mede te delen dat de gemeente Delft
de brief van de burgemeesters van de G4 onderschrijft,
en gaat
over tot de orde van de dag.”
Amendement-III
“Toevoegen
aan structureel nieuw beleid in het programma Werk, inkomen en zorg € 22.000
voor de Stichting Noodopvang Vluchtelingen Delft;
te dekken
uit het structurele voordeel op de jaarrekening van de uitbetaling van de
zogenaamde Zalmsnip ten opzichte van de uitkering van het Rijk.
Toelichting:
In de
Programmabegroting 2004-2007 wordt geen subsidie toegekend aan de Stichting
Noodopvang Vluchtelingen Delft. Volgens het college is er een regeling voor
personen die lang in de asielprocedure hebben gezeten. Deze huidige regeling
voor COA en zakgeld is een tijdelijke
regeling, bedoeld voor een groep die het stempel “niet uitzetbare
vluchtelingen” heeft gekregen, onder de oude
Vreemdelingenwet. Het subsidieverzoek van de Stichting Noodopvang
Vluchtelingen Delft betreft een geheel andere groep waarvoor de gemeente Delft geen regeling kent. Het betreft een
stijgend aantal nieuwe gevallen van vluchtelingen die op straat staan door de nieuwe wetgeving vanaf april 2001. Deze
vluchtelingen zijn legaal in Nederland, in afwachting van uitreispapieren na afwijzing
van de eerste asielaanvraag, of in afwachting van de behandeling van een tweede
asielaanvraag, terwijl zij in de tussentijd nergens aanspraak op kunnen maken.
De uitbetaling van de zogenaamde Zalmsnip geeft structureel op de jaarrekening
een voordeel ten opzichte van de uitkering van het Rijk. In 2002 werd € 136.000
niet betaald.”
De heer
SCHOENMAKERS (STIP): Geachte raadsleden, college, geachte aanwezigen,
voorzitter, dé bezuinigingspost van het kabinet is de sociale zekerheid.
Aangezien het programma Werk en Inkomen ruim een derde van de Delftse begroting
bedraagt, zullen wij er niet aan ontkomen om de tering naar de nering te
zetten. Vorig jaar maakten al vele partijen in deze raad zich ernstige zorgen,
toen naar aanleiding van de aangekondigde verdwijning van de ID-banen. U kunt
zich voorstellen dat ook wij opzien tegen de keiharde boodschap die wij
ongetwijfeld aan veel Delftse burgers moeten vertellen. Niet alleen staan de
ID-banen nog steeds op de tocht, zij bleken slechts een voorbode voor de
ingrepen die dit kabinet ons nu voorschotelt.
Om nog
enig perspectief te kunnen bieden, wil de STIP-fractie scherpe keuzes maken en
wil zij het beleid toespitsen op die onderdelen waarmee we met beperkte
middelen de mensen het meeste helpen. Daarom spreken wij ons bijvoorbeeld niet
bij voorbaat uit voor het behoud van de ID-banen. Wij willen deze keuzes maken
in een integrale afweging van maatregelen, met een breedte die vergelijkbaar is
met de nota Samen aan de slag van enkele jaren geleden. Ook al kunnen we op dit
moment niet concreet aangeven welke oplossingsrichtingen volgens ons wenselijk
zijn – dat moet immers uit die brede afweging naar voren komen – wij kunnen wel
aangeven met welke houding wij dit probleem zullen benaderen. STIP vindt dat de
overheid een schild moet zijn voor de zwakkeren in onze samenleving, maar in
plaats van alleen het schild voor die mensen te plaatsen, gaat het er ons ook
om de mensen op dat schild te hijsen. Wij willen dus sterk inzetten op het
activeren van mensen, natuurlijk het liefst naar een baan. De maatschappelijke
werkelijkheid is echter dat er voor velen, ondanks al onze inspanningen,
voorlopig geen baan zal zijn. Dit is geen reden om hen dan maar te laten
zitten. Mensen kunnen zich op heel andere manieren dan in een betaalde baan
nuttig maken en als de economie dan aantrekt, zijn zij tenminste een stuk
dichter bij de arbeidsmarkt.
Bijzonder
veel belang hecht STIP aan de bestrijding van jeugdwerkloosheid. Wij willen
voorkomen dat jongeren nog voordat zij überhaupt een stap op de arbeidsmarkt
hebben gezet, reeds op achterstand komen. Wij willen daarom voor deze groep
alle registers opentrekken, waarbij we onorthodoxe maatregelen niet schuwen.
Maak bijvoorbeeld met ondernemers die willen inkrimpen, de afspraak dat ze in
plaats van ontslag iemand twee dagen in dienst houden, waarna hij of zij, met
een zekere loonaanvulling van de gemeente, de overige drie dagen een opleiding
volgt. Of maak de afspraak dat iemand met behoud van uitkering een opleiding
kan volgen en bij succes na twee jaar bij zijn baas terug kan komen. Zet
keihard in op de aanpak van voortijdig schoolverlaten. Stimuleer jongeren om
een vervolgopleiding te doen. Één stapje hoger op de scholingsladder betekent
een sprong in arbeidsmarktperspectief. Nog een suggestie: organiseer rond de
zomer een megabanenmarkt voor de schoolverlaters. Kijk dan van tevoren echter
wel even hoe Amsterdam dit heeft aangepakt om te leren hoe het niet moet.
Een ander
item dat ook op landelijk niveau aanleiding geeft tot verhitte discussies, is
het onderwerp huisvesting. Weinig bemoedigende berichten vallen over elkaar
heen: te weinig ruimte voor starters, geen goedkope koopwoningen, nauwelijks
doorstroming en de problematiek van het scheefwonen. Voor een jongere is het in
elke stad in de Randstad bijkans onmogelijk om binnen een jaar een kamer te
vinden. Ook de woningnood onder studenten is het afgelopen jaar weer op de
landelijke politieke agenda gekomen. Het betreft hier een aparte groep, maar de
problematiek vertoont dezelfde trekken. Ook studenten hebben last van de
gebrekkige doorstroming in het woningsegment boven hen, waardoor zij gedwongen
worden om na hun afstuderen op een studentenkamer te blijven wonen. Hierdoor
ontstaat een tekort aan kamers voor nieuwe studenten. STIP is blij dat dit
probleem nu ook landelijk onder de aandacht is gekomen – ik kom hier straks op
terug – en prijst zich gelukkig dat het probleem in Delft relatief beperkt is.
Zoals wij echter al vaker gewaarschuwd hebben, is dit absoluut geen reden om
zelfgenoegzaam achterover te leunen. De situatie is bijvoorbeeld wel zo kritiek
dat DUWO onder grote tijdsdruk veredelde zeecontainers moet plaatsen om
buitenlandse studenten te kunnen huisvesten. De in het collegeprogramma
geplande uitbreiding is daarom broodnodig, evenals de plannen voor een derde
studentenflat aan de Balthasar van der Polweg.
Daarmee
zijn we er nog niet. De komende jaren zal door herstructureringsopgaven een
tijdelijke dip ontstaan in het aantal beschikbare kamers. Aanvullende
maatregelen zijn noodzakelijk om te voorkomen dat het college zich niet kan
houden aan de afspraak in het collegeprogramma, waarin de garantie wordt
gegeven dat eerstejaars studenten in Delft voor 1 november een kamer hebben.
Met een actieve promotiecampagne wordt in Tilburg de aandacht gevestigd op de
huisvestingsproblematiek en een oproep gedaan om kamers te verhuren. Ook wordt
onderzoek gedaan naar een hospitastimuleringsregeling. Het lijkt ons wijs als
de wethouder ervaringen uitwisselt met andere studentensteden en de
ontwikkelingen van dit onderzoek nauwlettend volgt. Graag horen wij van de
wethouder of hij een dergelijke promotiecampagne ook in Delft kansrijk acht.
Een
minstens even interessante mogelijkheid is de kamerverhuurvrijstelling uit de
Wet Inkomstenbelasting. Iemand die in zijn eigen huis een kamer verhuurt, hoeft
tot bijna 3600 euro geen belasting te betalen over deze verhuurinkomsten. Om
even een idee te geven hoe lucratief dit kan zijn: je kunt vrij makkelijk
berekenen dat iemand die in het hoogste belastingtarief valt, hiermee ongeveer
een hypotheek van 140000 euro kan financieren. Zeker in deze economisch
moeilijke tijden lijkt het mij dat hier zeker belangstelling voor zal zijn als
de gemeente deze regeling onder de aandacht brengt.
Ik sprak
al over de landelijke aandacht voor studentenhuisvesting. Deze landelijke
aandacht heeft in december 2002 geleid tot de aangenomen motie-Van Bochove/Van
Gent, waarin stond dat huursubsidie ook voor onzelfstandige woonruimte zou
moeten gelden. Een gunstige ontwikkeling, zou je denken, omdat:
Helaas
negeerde de toenmalige minister Kamp de wens van de volledige Tweede Kamer en
legde hij de motie naast zich neer. Minister Dekker heeft nu aangegeven dat zij
hierop terug zal komen bij de behandeling van de begroting van het ministerie
van VROM. Omdat de uitvoering van deze motie, gezien de ontwikkelingen in Delft
en andere steden, van groot belang is, willen wij daarom dat alle steden die
kampen met huisvestingsproblematiek van studenten, er bij de minister op
aandringen om de motie-Van Bochove/Van Gent alsnog uit te voeren. Wij hopen dat
Delft hierin het voortouw wil nemen. Wij dienen derhalve een motie in met deze
strekking, ondertekend door alle fracties.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Voorzitter, ik raak een beetje de tel kwijt van de moties
die richting het rijk gaan. Kunt u het wel bijhouden?
De
VOORZITTER: Zij worden straks uitgedeeld met een nummertje erop. Volgens mij
komt dat dus wel goed.
De heer
SCHOENMAKERS (STIP): Een nieuwe ontwikkeling in het afgelopen jaar was de
oprichting van de Kennisalliantie Zuid-Holland. De STIP-fractie juicht deze
ontwikkeling toe, omdat hier in onze ogen veel potentie ligt. De samenwerking
van verschillende steden in deze regio op innovatief vlak zal er in onze ogen
toe bijdragen dat deze regio in ieder geval meer als kennisregio zal worden
erkend. Waar wij echter behoedzaam voor willen zijn, is de mogelijkheid dat de
Kennisalliantie onze eigen stadsstrategie ondersneeuwt.
Delft
heeft Delft Kennisstad op dit moment nog hard nodig voor haar eigen
ontwikkeling en moet derhalve minimaal naast de Kennisalliantie opereren. We
moeten ons er namelijk van bewust zijn dat Delft niet per definitie een betere
concurrentiepositie heeft dan andere Europese of zelfs Nederlandse
kennisgebieden. Daar moeten we aan blijven werken. In dat kader moeten we
inzetten op hechtere samenwerkingsverbanden met de TU. Dit is absoluut
noodzakelijk als Delft echt een bloeiend innovatief klimaat wil. Delft moet een
duidelijke strategie uitzetten en de TU moet een duidelijke strategie
uitzetten, maar bovenal moeten wij gezamenlijk een strategie uitzetten. Noch de
gemeente Delft noch de TU moeten sleutelfiguren zijn in de Kennisalliantie;
Delft Kennisstad moet dat zijn.
We moeten
er ook in Delft rekening mee houden dat de economie niet zo sterk is en niet zo
sterk groeit als een aantal jaar geleden. Dit bleek recent ook uit een
onderzoek van de Kamer van Koophandel. Daarnaast heeft Nederland veel
voorsprong verloren op het gebied van de kenniseconomie. De ontwikkeling van
Technopolis zou volgens eerder genoemd rapport verandering kunnen brengen in de
tanende Delftse economie, maar wel op voorwaarde dat niet ieder bedrijf zich op
het Technopolis-terrein mag vestigen. De gemeente en de universiteit moeten
slechts tevreden zijn met echt technisch georiënteerde bedrijven, iets waar
STIP een jaar geleden ook al op hamerde en waar wij op zullen blijven hameren.
Technopolis moet echter niet alleen om buitenlandse bedrijven of bedrijven van
buiten Delft gaan. Eerst moeten we ervoor zorgen dat we de technostarters in
Delft houden. De wethouder heeft zelf recent nog benadrukt dat de grootste
groei in kennisgebieden autonome groei is. Als we onze zaakjes op orde hebben,
de autonome bedrijven hebben en houden, een goed innovatief klimaat bieden en
een hoge quality of life, dan zullen op den duur de buitenlandse bedrijven wel
komen. De STIP-fractie wil dan ook graag weten – laten we daar maar eens mee
beginnen – welke plannen het college heeft om meer technostarters in Delft te
houden, ook als hun bedrijf succesvol en groter wordt.
Om
Technopolis tot ontwikkeling te brengen, zijn niet alleen bedrijven nodig. Ook
vele verschillende soorten infrastructuur moeten er zijn, in eerste instantie
natuurlijk elektronische infrastructuur. Ten tweede gaat het om de al eerder
genoemde quality of life, noem het sociale infrastructuur. Daarbij gaat het om
zaken als cultuur, woningen, uitgaansgelegenheden en kinderopvang. Ten derde –
je zou het bijna vergeten – gaat het om verkeersinfrastructuur. In de
programmabegroting wordt aangegeven dat een hoogwaardige
openbaarvervoersverbinding richting Technopolis van groot belang is. U weet
allen dat wij graag zouden zien dat tramlijn 19 over de Mekelweg zou komen, wat
ook voor de TU-wijk een betere ontsluiting zal creëren.
De heer
TAEBI (SP): Als ik uw verhaal zo hoor, denk ik dat de hele Delftse samenleving
zich moet gaan richten op Technopolis, buitenlandse bedrijven en alle
hightech-dingen die daar moeten komen. Dat is allemaal leuk en aardig en het is
misschien goed voor het aanzien van Delft als allerlei chique bedrijven
hierheen komen, maar wat schiet de Delftenaar daarmee op? Delft is immers net
iets groter dan alleen dat ene kleine gebiedje Technopolis.
De heer
SCHOENMAKERS (STIP): Dat klopt. Ik heb natuurlijk nog veel meer eerste termijn.
Bovendien hebt u niet goed geluisterd, want ik heb juist aangegeven dat wij
eerst de Delftenaren in Delft, op het Technopolis-terrein, willen houden en dus
niet eerst willen inzetten op het hierheen halen van buitenlandse bedrijven.
Zoals
gezegd: u weet allen dat wij graag zouden zien dat tramlijn 19 over de Mekelweg
zou komen, wat ook voor de TU-wijk een betere ontsluiting zal creëren. Wat voor
de STIP-fractie echter van groter belang is, is dat die tramlijn er
daadwerkelijk komt. Deze zojuist genoemde zaken zijn allemaal van eminent
belang.
Sinds zes
jaar geleden is er veel veranderd op het gebeid van jongerenbeleid. Er is nieuw
beleid gekomen en oud beleid is opnieuw onder de loep genomen. Verder is er
sindsdien een meer integrale structuur in het jongerenwerk. Ook de jongeren in
Delft geven aan dat zij een verandering hebben bemerkt in hoe de gemeente
jongeren benadert. We zijn er echter nog niet. De 300.000 euro die voor het
jongerenwerk is uitgetrokken, klinkt ons in principe als muziek in de oren,
maar niet alles wordt met meer geld opgelost. De wijze waarop dit geld wordt
ingezet, is van groter belang dan het bedrag. De STIP-fractie is door het jaar
heen al bij verscheidene jongerencentra langs geweest om te informeren of er
bij hen zaken waren die zij graag verbeterd zouden zien. Ik geef daarvan een
kort resumé. De Viking had weinig commentaar op het huidige beleid, slechts de
wil om uit te kunnen breiden. De Wippolder wil graag meer open zijn en wil
graag dat er sneller wordt ingespeeld wanneer zij zelf activiteiten wil
ontplooien. De Culture is zeer tevreden over de sportvoorzieningen, wil ook graag
meer open zijn en wil graag dat de internetcomputers het weer doen. Wij vragen
de wethouder om deze problemen bij de BWD aan te kaarten en op te lossen. Meer
inspelen op eigen verantwoordelijkheid, zoals Stadsbelangen al opperde, zien
wij als een goede suggestie.
Nu kom ik
te spreken over de Border, die de afgelopen periode veel in het nieuws is
geweest. Bestuur en jongeren van de Border gaven aan dat zij een fusie met de
BWD niet zien zitten. Vooral wat betreft de jongeren, denk ik dat het probleem
niet bij de fusie, maar bij het imago en de bereikbaarheid van de BWD ligt. Als
jij een probleem hebt, is het natuurlijk veel makkelijker om naar iemand van
het bestuur te lopen die op je eigen honk rondloopt, in plaats van naar de stad
te moeten, waar je in een kantoor wordt ontvangen. De BWD moet toegankelijker
worden voor de jongeren. Dan zal ook snel het imago van die organisatie
verbeteren. Dat kan ertoe leiden dat wij de problemen niet meer hoeven aan te
kaarten, maar dat de jongeren dat zelf doen bij de BWD.
De heer
STOELINGA (Leefbaar Delft): Is het waar dat u niet bij de Border bent geweest,
zoals ik bij Stadsbelangen heb gelezen?
De heer
SCHOENMAKERS (STIP): Wij zijn op eerdere momenten bij de Border geweest, maar
niet toen dit speelde. Wij hebben onze contacten bij de Border, waar wij genoeg
informatie van krijgen. Bovendien hebben wij ook andere bronnen. Wij hebben een
extra bezoek aan het college gebracht om te vragen wat er op dat moment
speelde. Bovendien vonden wij het niet juist om ons er stevig mee te gaan
bemoeien op het moment waarop de onderhandelingen met het college op een
precair punt waren aanbeland.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Ik heb uw stem helemaal niet gehoord toen het college
voorstelde dat de jongeren de sleutel moesten inleveren en dat de Border dicht
ging. Ik heb toen niets van u vernomen.
De
VOORZITTER: Dat kan ook niet, want dat is nooit gezegd.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Ja, dat is wel gezegd. U wilde de Border sluiten. Het
huurcontract is opgezegd en de sleutel moest ingeleverd worden.
De heer
SCHOENMAKERS (STIP): Ik ga verder met mijn betoog.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Waarom? Waarom geeft u niet gewoon antwoord?
De heer
SCHOENMAKERS (STIP): U hoorde net zelf dat dit helemaal niet …
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): O, u laat het college voor u antwoorden. Dat zijn wij van
u gewend.
De heer
SCHOENMAKERS (STIP): Oké. Ik ga verder met mijn betoog. Wij willen van de
wethouder horen hoe dit laatste veranderd gaat worden.
Ik geef nog een rijtje: de horecaroute, de bar dancing in
Zuidpoort, de graffitimuren, de succesvolle skatejam van afgelopen weekend en
de skatebaan zelf. Dat zijn stuk voor stuk concrete zaken waarvoor STIP zich
hard heeft gemaakt of waar STIP zich van harte achter heeft geschaard. Dit zijn
ook allemaal zaken waar alle jongeren van Delft wat aan hebben. Dit blijft voor
ons dé essentie van het jongerenbeleid: niet praten in termen van
jongerenproblemen of probleemjongeren, maar met concrete initiatieven komen
waar alle jongeren wat aan hebben. De STIP-fractie steunt derhalve
ook van harte de op jongeren gerichte sportbevordering. Verder gaven wij al
tijdens de inspraakavonden aan dat het belangrijk was dat na het wegvallen van
de EZH-gelden voor de poppodia dit geld op een andere manier terug zou moeten
komen. Dat is gebeurd, maar wij verwachten nog wel van Speakers en de
Koornbeurs dat zij aangeven wat er precies met dit geld gaat gebeuren.
Ik nader
het einde van mijn betoog. Een veelbesproken onderwerp het afgelopen jaar,
zowel landelijk als in deze raad, betreft veiligheid of liever gezegd het
veiligheidsgevoel. Cijfers geven aan dat Delft geen onveilige stad is, maar
desalniettemin kan er een gevoel van onveiligheid bestaan. De STIP-fractie is
van mening dat, ook als er niet direct sprake is van onveiligheid, maar wel van
een gevoel van onveiligheid, de overheid daar wat aan moet doen. De raad heeft
vorig jaar ingestemd met een onderzoek om te kijken of mobiel cameratoezicht
hier een bruikbaar instrument voor is. De STIP-fractie heeft vanaf het begin al
aangegeven dat dit in onze ogen geen wenselijke oplossing is en meer het gevolg
van een landelijke hype. De resultaten van het onderzoek zijn nog niet bekend,
maar via de programmabegroting neemt het college al wel een voorschot op de
uitkomst. De STIP-fractie zou liever zien dat dit geld wordt besteed aan
algemener veiligheidsbeleid, wat net zo goed het gevoel van onveiligheid weg
kan nemen. De STIP-fractie wil voorafgaand aan de besluitvorming over
cameratoezicht een discussie over de noodzaak of het nut van cameratoezicht en
daarnaast een duidelijke discussie over verschillende andere instrumentaria.
Onze fractie heeft al eerder gezegd dat wij hierbij denken aan het inzetten van
nachtwachten. Wij hebben daarover diverse gesprekken gevoerd met mensen in het
veld, die stuk voor stuk enthousiast tegenover het concept stonden. Het college
zal bij de komende discussie overtuigend moeten aantonen waarom cameratoezicht
het beste middel zou zijn, met daarbij, onder andere, vergelijkingen met andere
steden en in ieder geval een afweging met het concept van nachtwachten.
De
VOORZITTER: Door de fractie van STIP wordt de volgende motie (M-VI) ingediend
die mede is ondertekend door alle overige aanwezige fracties:
Motie-VI
“De
gemeenteraad van Delft, in vergadering bijeen op 25 september 2003,
constaterende
dat
overwegende
dat
spreekt
als zijn mening uit dat de minister van VROM de motie-Van Bochove/Van Gent
dient uit te voeren;
en draagt
het college op voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van het ministerie van
VROM bij de minister en de leden van de Tweede Kamer aan te dringen op
uitvoering van de motie,
en gaat
over tot de orde van de dag.”
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Voorzitter, leden van de raad en overige
belangstellenden, ik ben vanavond aanwezig. Onze fractie wil in deze eerste
termijn een korte verklaring afleggen. “Politieke vernieuwing” zijn de laatste
jaren en nu nog steeds de modewoorden binnen de lokale politiek. Onze fractie
vraagt zich af hoeveel Pim Fortuyns er nog op moeten staan alvorens politieke
partijen echt afstappen van vastgeroeste standpunten zoals “alleen het
gesprokene telt”. Onze fractie adviseert de fracties van het CDA en de VVD in
deze raad om bij de verkiezingen in 2006 geen verkiezingsprogramma’s meer te
schrijven.
De heer
VUYK (VVD): Is dit nu een tweede eerste termijn? Moet ik nu de eerste als
gesproken beschouwen en deze termijn daarbij optellen?
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Nee hoor, dit is mijn eerste termijn. U hebt van de
voorzitter gehoord dat ik een eerste termijn krijg en daarin leg ik een
verklaring af. Misschien zou het ook wel een charmant idee zijn dat wij dan ook
geen nota’s meer krijgen; die hoeven dan ook niet geschreven te worden. Wij
laten ons voortaan gewoon een beetje bijpraten door de leden van het college en
de medewerkers van het ambtelijk apparaat. Ja mevrouw Vlekke, alles wat wij in
deze raad doen, doen wij in het belang van de burger; dat geldt dus ook voor
deze algemene beschouwingen, maar de burger is hier nauwelijks
vertegenwoordigd.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Heb ik ooit ontkend dat alles wat wij hier doen, in het belang
van de burger is?
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Nee, maar twee dagen geleden stond in de pers een
citaat van u, waarin u zei dat de heer Meuleman zich onder andere moet
realiseren dat wij de algemene beschouwingen ook voor de burger doen. Ik ben
dat helemaal met u eens, maar ik mis de burger op de publieke tribune, ook
vanavond.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Wat zijn dat dan allemaal voor mensen? Is niemand die daar zit,
een burger?
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Dat zijn voornamelijk mensen vanuit de ambtelijke
organisatie. Dat weet u net zo goed als ik. Zij zitten hier bovendien
grotendeels verplicht.
Wat zou
het mooi zijn geweest als de stadskrant en de lokale pers het afgelopen weekend
of de afgelopen dagen vol hadden gestaan met alle standpunten van de fracties
naar aanleiding van de Programmabegroting 2004-2007 en als wij vanavond in deze
eerste termijn gelijk de discussies hadden kunnen aangaan in plaats van dat wij
vanavond naar alle verhalen moeten luisteren. Wij hebben onze algemene
beschouwing het afgelopen weekend schriftelijk verstuurd aan ongeveer 300
adressen. Ook toen liepen wij weer aan tegen vastgeroeste tradities, want wij
ontvingen signalen dat mensen dachten dat er tot vanavond nog embargo op ons
stuk rustte, terwijl dat helemaal niet het geval was.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Ik vind de heer Meuleman echt hartstikke slim. Het lezen
van zijn stuk heeft mij al veertig minuten gekost. Daarnaast gaat hij vanavond
een verhaal vertellen van een tiental minuten. Eigenlijk kost het de raad dus
vijftig minuten om zijn standpunten te vernemen.
De heer
BOT (GroenLinks): Er zijn mensen die sneller lezen dan u.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Ja, ik weet dat u alleen de titels leest.
De heer
VUYK (VVD): Wij zouden ook graag van Leefbaar Delft eens iets willen lezen.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): U kunt dit weekend alles al lezen. Er staat genoeg over
ons in de kranten.
De heer
VUYK (VVD): Ik heb niets van Leefbaar Delft ontvangen.
De
VOORZITTER: Laat de heer Meuleman voortgaan. Ik heb zijn tekst “getest”; als
hij die zou hebben voorgelezen, zou dat ongeveer vijftien minuten gekost
hebben.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Dan is dit dus toch extra; dan heb ik toch gelijk.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Ik wil onze algemene beschouwing met de daarbij
behorende bijlagen 1 en 2, gedateerd 21 september, naar aanleiding van deze
Programmabegroting 2004-2007 vanavond inleveren. Onze beschouwing is gedateerd
en door mij namens de fractie ondertekend. Geldiger kan het niet. Ik verklaar
hierbij namens mijn fractie dat zowel het college als de raad onze geschreven
teksten kan beschouwen als zijnde vanavond uitgesproken; ik heb begrepen dat
dat telt.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Het is de vraag of dat wel kan, omdat het eigenlijk een
stuk ter kennisname aan de raad is.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Het kan hartstikke goed.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): In de Handelingen komt volgens mij alleen de tekst die u nu
verwoordt.
Mevrouw
BOLTEN (GroenLinks): Als het niet zou kunnen, zou ik willen voorstellen dat wij
een motie aannemen waardoor het wel kan, zodat wij verder een beetje behoorlijk
met elkaar kunnen omgaan.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Er zijn diverse instrumenten. Hoe vaak wordt hier
niet met een hamerslag over stukken besloten zonder dat daarover gesproken is?
Hoe vaak worden moties niet gewoon in de Handelingen opgenomen, zonder dat die
moties zijn voorgelezen? Laten wij het alstublieft niet over procedures hebben,
maar over de programmabegroting. Ik lever de stukken dus hierbij in.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Als hier ergens toe besloten wordt omdat er verder geen
discussie over is, is dat toch iets anders. Het heeft dan immers wel
geagendeerd gestaan. Uw stuk als zodanig heeft niet geagendeerd gestaan.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Nee, maar ik breng het stuk nu in. Het maakt dus
onderdeel uit van de beraadslaging.
De
VOORZITTER: Het komt mij voor dat het stuk van de heer Meuleman in ieder geval
als officieel raadstuk kan worden aangemerkt als het hier officieel wordt
overhandigd. Of het in zijn geheel in de Handelingen wordt afgedrukt, is een
ander punt, maar u kunt het wel als een officieel raadstuk beschouwen.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Ik ga ervan uit dat het college in zijn eerste termijn
ook zal ingaan op onze vragen, die het college al vanaf afgelopen maandag heeft
en die in bijlage 1 staan. Ik neem ook aan dat de fracties dat in hun tweede
termijn zullen doen.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Vindt u nou dat dit een levendig debat oplevert? Ik vind
wat u nu aan het doen bent, nog saaier dan saai.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Ik vind het wel aardig levendig.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): O.
Mevrouw
LOURENS (D66): Geachte aanwezigen. Voor ons ligt de eerste Delftse programmabegroting.
Op het eerste gezicht een mooi boekwerk, met staafdiagrammen in kleur en
tekeningen en vergezeld van een kleurrijke kaart. Er is duidelijk aandacht
besteed aan de leesbaarheid en de vormgeving. Onze complimenten daarvoor. Daar
gaat het echter natuurlijk niet alleen om. Vorig jaar, bij de behandeling van
de zomernota, hebben wij onze zorgen geuit over de donkere wolken die wij op
Delft zagen afkomen; onze gemoedsrust was toen niet optimaal. Op dit moment is
het met die gemoedsrust niet beter gesteld. Integendeel. In de komende minuten
wil ik eerst ingaan op de inhoud van de programmabegroting.
Vervolgens
wil ik een opmerking maken over de opzet van de begroting en de vraag of het
voor de raad een adequaat instrument is om te kunnen sturen op hoofdlijnen.
Maar eerst
een opmerking over het kabinetsbesluit over de Delftse spoortunnel. Dat kun je
met goed fatsoen geen donkere wolk meer noemen; dat is een blikseminslag. Bijna
exact een jaar geleden heeft de D66-fractie geconstateerd dat het kabinet
onverkort voor asfalt koos in plaats van voor spoor. Ik heb toen hier op
dezelfde plek mijn zorgen geuit over de voortgang van de Delftse spoortunnel.
Onze ergste nachtmerrie lijkt nu werkelijkheid te worden. De huidige
kabinetsplannen met de Delftse spoortunnel zijn helder: het kabinet stelt de
tunnel uit. Tegelijkertijd is wat het kabinet wil heel mistig, want het is
uitstel voor onbepaalde tijd. Eerlijk gezegd is de D66-fractie in verwarring
over de handelwijze van de rijksoverheid. Het spoorviaduct is een flessenhals
in de infrastructuur voor het openbaar vervoer, creëert een groot
leefbaarheidsprobleem voor omwonenden en vormt een obstakel voor noodzakelijke
stedelijke ontwikkelingen in Delft. De thans uitgewerkte plannen voor de
spoortunnel zijn een goede oplossing voor deze drie problemen, terwijl zij ook
nog eens deels gefinancierd zijn door private partijen via een PPS-constructie.
PPS, dat was toch ook een speerpunt van het rijksbeleid in de afgelopen jaren?
Deze spoortunnel, die een verbetering brengt op die drie fronten, wordt nu door
het huidige kabinet de nek omgedraaid. Minstens even erg als het feit dat de
spoortunnel niet spoedig gerealiseerd kan worden, is het feit dat afspraken met
de rijksoverheid geen afspraken blijken te zijn. Over normen en waarden
gesproken!
Dan nu
maar naar onze programmabegroting. Puur kijkend naar de in deze
programmabegroting weergegeven financiële situatie van Delft kunnen wij
constateren dat Delft er relatief redelijk voor staat. Er ligt een vrijwel
sluitende begroting op tafel, weliswaar met enkele bezuinigingstaakstellingen
in het verschiet, maar daar staat tegenover dat er zicht is op investeringen
voor de komende jaren en dat er ruimte is voor nieuw beleid met accenten op
werk, inkomen en zorg en jongeren. Daar zijn wij blij mee. Prinsjesdag maakte
ons echter minder vrolijk, zeker gezien de aankondiging van de korting op het
Gemeentefonds van 250 miljoen euro. Wij willen het college vragen om zo spoedig
mogelijk de effecten van deze rijksbezuiniging voor Delft inzichtelijk te maken
voor de raad, samen met het beeld van de septembercirculaire.
Toch ook
een kritisch punt ten aanzien van de inhoud van deze programmabegroting. Wij
lezen in deze begroting niet hoe, waar en in welke mate het college wil
anticiperen op de donkere wolken die boven Delft drijven. Een analyse van de
ontwikkelingen die gaande zijn in Nederland, bijvoorbeeld op sociaal-economisch
gebied, en de gevolgen die deze ontwikkelingen kunnen hebben voor Delftse
burgers en de Delftse samenleving, zien wij helaas niet terug in dit boekwerk.
Natuurlijk, het zijn ontwikkelingen waarvoor het college en de Delftse raad
niet primair verantwoordelijk zijn; zij zijn niet de oorzaak van die
ontwikkelingen, maar als Delfts bestuur zijn we er gezamenlijk wel verantwoordelijk
voor om op een adequate wijze te reageren.
Mevrouw
BOLTEN (GroenLinks): Misschien ook richting kabinet, waaraan ook uw partij
deelneemt?
Mevrouw
LOURENS (D66): Dat lijkt mij heel zinvol, ja.
Mevrouw
BOLTEN (GroenLinks): Dus u bent bereid om daar een motie voor te maken?
Mevrouw
LOURENS (D66): Wij hebben de motie over de spoortunnel ondertekend.
Mevrouw
BOLTEN (GroenLinks): Ja, maar u had het nu over de begroting en niet meer over
de spoortunnel.
Mevrouw
LOURENS (D66): Wij kunnen de discussie in de Tweede Kamer hier niet overdoen,
maar ik vind wel dat wij hier lokaal moeten reageren om het beste te maken van
de situatie.
De
programmabegroting ademt nu te veel de sfeer van: “de lijnen doorzetten die
reeds zijn ingezet”. Dat zijn goede lijnen, maar wij moeten ook anticiperen op
wat er gebeurt. Een voor ons zeer voorstelbare koerswijziging is bijvoorbeeld
het verschuiven van de aandacht bij het activeringsbeleid van fase 4-clienten
naar jongeren. Hoe graag we als lokale overheid ook zouden willen, de gaten die
maatschappelijk zullen vallen door de rijksbezuinigingen, zijn niet voor 100%
te dichten door de lokale overheid. Daar moeten wij verstandig mee omgaan. Onze
strategie zou zijn om zoveel mogelijk nieuwe problemen te voorkomen; voorkom dus
dat jongeren in het gat van de huidige slechte arbeidsmarkt vallen.
In deze
tijden geldt des te meer “goede keuzen maken en het geld efficiënt uitgeven”.
Om het direct concreet te maken: de D66-fractie heeft moeite met twee
uitgavenposten in de programmabegroting, te weten: geld uitgeven aan onderzoek
naar mobiele camera´s en geld uitgeven aan het digitaliseren van
bestemmingsplannen. Voor beide geldt dat er in 2005 en latere jaren ook geld
voor moet zijn, wil je daadwerkelijk vervolgstappen kunnen zetten. Dat geld is
nog niet in de meerjarenraming opgenomen. Daarnaast twijfelt de D66-fractie aan
nut en noodzaak van deze uitgaven. De vraag is of we geld moeten uitgeven aan
een onderzoek naar technische en beheersaspecten van mobiele camera´s als de
fundamentele discussie over de vraag of Delft mobiele camera´s wil, nog niet is
afgerond.
De heer
VUYK (VVD): Kunt u deze twijfels over het mobiele cameratoezicht niet beter
bewaren totdat dat onderzoek is uitgevoerd en totdat wij de discussie gaan
voeren aan de hand van dat onderzoek?
Mevrouw
LOURENS (D66): Naar mijn idee leiden de resultaten van het technisch onderzoek
en beheersaspectenonderzoek niet tot een fundamentele discussie. Daar heb ik
andere informatie voor nodig.
De heer
VUYK (VVD): De VVD ziet niet in wat er gewijzigd is ten aanzien van de
afspraken die wij daar anderhalf jaar geleden over hebben gemaakt.
Mevrouw
LOURENS (D66): Er is afgesproken dat wij een fundamentele discussie zouden
voeren over de wens om mobiele camera’s te hebben, de problemen die zij zouden
kunnen oplossen en de effecten die zij zouden hebben. Daar hebben wij onze
twijfels over. In de huidige omstandigheden vinden wij het daarom voorbarig om
nu al zoveel geld uit te geven aan een technisch onderzoek.
De heer
VUYK (VVD): Wij zullen dat niet steunen.
Mevrouw
LOURENS (D66): Dat is bekend.
Wij hebben
overigens al eerder aangegeven dat wij liever andere wegen benutten om aan een
betere veiligheid en een groter veiligheidsgevoel van Delftenaren te werken.
Wij zien dan ook liever dat er meer geld geïnvesteerd wordt in andere projecten
van het integrale veiligheidsbeleid.
Maatregelen
als investeren in welzijns- en onderwijsbeleid en aandacht voor sociale
veiligheid bij de inrichting en het beheer van de openbare ruimte dragen zeker
bij aan een verbeterde veiligheid. Ons inziens zijn dit duurzamere maatregelen
die ook op het gebied van werkgelegenheid en de sociaal-economische situatie in
Delft een positieve bijdrage kunnen leveren. Wij investeren thans liever in
mens en werk dan in technieken.
Ons is
onduidelijk in hoeverre de digitalisering van bestemmingsplannen noodzakelijk
is voor de wettelijk verplichte actualisering van de bestemmingsplannen. Of is
de digitalisering puur gericht op een betere dienstverlening aan burgers en
bedrijven? Buiten kijf staat het streven naar een goede en steeds betere
dienstverlening, maar is het niet beschikbaar kunnen stellen van
bestemmingsplannen via internet nu de zwakste plek in de huidige
dienstverlening? Graag een toelichting van het college en graag meer informatie
over het openeindkarakter van de benodigde gelden. Als gezocht moet worden naar
posten om op te bezuinigen, is dit een post die bij ons op dit moment prominent
in beeld is om geschrapt te worden.
Bezuinigen
brengt me bij het volgende onderwerp. Door rijksbezuinigingen komt de
werkgelegenheid van de ID-werknemers in gevaar. Deze werknemers verrichten voor
de Delftse samenleving nuttig en zinvol werk. Het verbaast ons dat in deze
programmabegroting geen gelden zijn gereserveerd om de effecten van deze
rijksbezuiniging op te vangen. Is er opeens geen noodzaak meer voor dit werk,
dat toch ook gezien kan worden als een vorm van dienstverlening, soms
geëffectueerd via gesubsidieerde instellingen? Wat de D66-fractie betreft wordt
het geld van de posten “mobiele camera´s in de stad” en “digitaliseren
bestemmingsplannen” gereserveerd om dergelijke ongewenste effecten van
rijksbezuinigingen op te kunnen vangen.
Als
laatste inhoudelijke punt uit de programmabegroting een opmerking over het Persoonsgebonden
budget WVG. De D66-fractie steunt de filosofie van een persoonsgebonden budget,
maar ook hier weer is het de vraag of het wijs is om op dit moment deze pilot
te starten. Binnen het WVG-beleid wil de D66-fractie de hoogste prioriteit leggen
bij de problematiek van de aangepaste woningen. Of eigenlijk moet eerst het
probleem van het ontbreken van een goed overzicht hierover worden opgelost. De
formulering in de begroting baart ons zorgen. Enerzijds staat het punt van
“zorgen voor een goede inventarisatie van aangepaste woningen” bij gemeente en
corporaties al een fiks aantal jaren op de agenda en anderzijds lezen wij in de
begroting dat eerst nog een haalbaarheidsonderzoek moet worden gedaan of het
wel mogelijk is om een geïntegreerd systeem op te zetten. Een dergelijk systeem
is toch noodzakelijk om goed beleid goed uit te kunnen voeren? Dus hoezo een
haalbaarheidsonderzoek? Gewoon doen! Het zou voor ons onaanvaardbaar zijn als
er straks wel een afgeronde pilot Persoonsgebonden budget WVG zou zijn, maar
geen goed registratiesysteem van aangepaste woningen. Als zij er beide kunnen
komen, is dat prima, maar als het een of/of kwestie wordt, dient ons inziens de
pilot in de wachtstand gezet te worden.
Het
Persoonsgebonden budget WVG brengt me bij een onderwerp waarover ik niets
gelezen heb in deze programmabegroting, namelijk het “rugzakje” met geld voor
gehandicapte kinderen. Met ingang van 1 augustus is dit persoonsgebonden
budget, waarmee ouders in principe vrij zijn in de schoolkeuze voor hun gehandicapte
kind, ingevoerd. Zoals altijd vergt de invoering van een nieuw instrument de
nodige aandacht. Zo blijkt dat, ondanks een gevuld “rugzakje”, niet iedere
school de deur welwillend opent voor een gehandicapt kind. De D66-fractie wil
het college vragen om een actieve, faciliterende rol te spelen tussen scholen
en ouders.
De
doelstelling van het “rugzakje”, een vrije schoolkeuze, dient ook in Delft
gerealiseerd te worden. Ziet het college mogelijkheden om dit binnen het
volgende onderwijsbeleidsplan prioriteit te geven en in Delft een sluitende
aanpak te realiseren?
Tot slot
enkele opmerkingen over de programmabegroting als sturingsinstrument voor de
raad. Het moet gezegd, de leesbaarheid van deze begroting is gewoonweg goed te
noemen, maar na lezing bleef bij de D66-fractie toch ook het knagende gevoel
hangen van “wat kunnen we hier nu mee?” Dat knagende gevoel kwam voort uit de
verwachting dat we een instrument zouden krijgen om te sturen op hoofdlijnen.
Daar beantwoordt het nog niet helemaal aan. Door het weinig beschouwende
karakter van de begroting en het ontbreken van inzicht in de
prioriteitsstelling is het heel moeilijk om te sturen op hoofdlijnen. Concreet
gezegd: de D66-fractie kon niet zoveel met het grote aantal vierkantjes in de
nota. Met name bij de weergave van de voorgenomen activiteiten en ook in grote
mate bij de weergave van de doelstellingen van het beleid staan rijen van
vierkantjes met daarachter een zeer korte tekst, van maximaal één zin. Veelal
zijn het niet eens zinnen, maar eerder kreten. De D66-fractie mist een
toelichting op de relatie tussen de inleiding, de doelstellingen en de
activiteiten van een programma. Het is al eerder gezegd: in de inleidingen had
het ook niet misstaan als de huidige sociaal-economische ontwikkelingen in
Nederland daarbij in beschouwing waren genomen. Vraag aan het college is dan
ook om in de volgende programmabegroting meer inzicht te geven in
achterliggende probleemvisies en mogelijke oplossingsrichtingen, dilemma´s te
schetsen en aan te geven welke prioriteitstelling heeft plaatsgevonden. Dan
wordt het voor de raad steeds meer een instrument om te kunnen gaan sturen op
hoofdlijnen.
Mijn
laatste opmerking gaat over de raad zelf. Het is aan de raad zelf om ook
daadwerkelijk op hoofdlijnen te gaan sturen en zich niet met incidenten en
details bezig te houden. Dat is een ware uitdaging voor deze raad, zoals er nog
vele andere liggen. Met name de GroenLinks-fractie heeft veel verbeterpunten
met betrekking tot het functioneren van de raad genoemd. Wij willen die graag,
met de andere fracties, oppakken. Als de raad in staat is om de doelstellingen
uit de nota Bestuur 2 in 2004 daadwerkelijk te realiseren, is er een kans dat
de discussies in de raad weer voornamelijk over de inhoud zullen gaan en minder
over personen.
De heer
VUYK (VVD): De CDA-fractie heeft in een motie een heel concreet voorstel gedaan
om te komen tot verbetering van de totstandkoming van de programmabegroting.
Hoe kijkt de D66-fractie daartegen aan?
Mevrouw
LOURENS (D66): Ik denk dat het voorstel om even, op één moment, de discussie
vooraf te voeren, niet handig is. Ik zie veel meer in een goede combinatie van
het inzetten van de instrumenten, zoals maatschappelijke verkenning en het goed
opstellen van het raadsprogramma, en het gedurende het hele jaar actief
betrokken zijn dan in het voorstel om op één moment een basale discussie te
voeren. Dat is mijn eerste intuïtieve reactie op de motie van de CDA-fractie.
De heer
VUYK (VVD): Als de CDA-fractie bereid is om met u in gesprek te gaan om die
procedure in gezamenlijkheid op een juiste wijze in te vullen, ziet u daar dus
wel iets in.
Mevrouw
LOURENS (D66): Ik zie er op dit moment niet zoveel in om ad hoc-moties op dit
punt te steunen. Ik zou liever zien dat wij als raad met elkaar aan de slag
gaan met de uitvoering van de nota Bestuur 2.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Het niveau van uw bestuurlijke vernieuwing stelt mij danig
teleur.
Mevrouw
LOURENS (D66): Omdat ik die motie niet onderteken?
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Het gaat niet om ondertekenen. Het gaat erom dat u niet aan
de voorkant van het proces wilt zitten door een aantal zaken die u gewoon terug
wilt zien, mee te geven aan het college, dat de programmabegroting voorbereidt.
Mevrouw
LOURENS (D66): Ik wil misschien nog wel veel meer aan de voorkant van het
proces gaan zitten dan u in het voorjaar.
Als wij
daadwerkelijk de doelstellingen van de nota Bestuur 2 kunnen realiseren, zou
voor de D66-fractie tussen de donkere wolken door de zon weer een beetje gaan
schijnen.
De heer VAN
DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Voorzitter, geachte aanwezigen. De nu
voorliggende programmabegroting is een kloek boekwerk, waarin de plannen en
intenties ten aanzien van onze stad staan opgesomd. Op zichzelf is het een
overzichtelijk geheel geworden dat zich beter laat lezen dan voorgaande
zomernota’s. Helaas moet ik constateren dat deze programmabegroting niet een
begroting is van de raad. Dit is een programmabegroting van het college. Naar
de toekomst dienen initiatieven ontwikkeld te worden waarbij de raad in een
vroeg stadium betrokken wordt bij het opstellen van een programmabegroting,
zodanig dat dit een begroting van de raad wordt. Verder zal de raad moeten
komen tot zelfreflectie over zijn functioneren. Politiek bedrijven en
inhoudelijke discussies voeren kwamen maar zelden voor. Te veel werd er
aandacht besteed aan "getoeter", om met wijlen de heer Ginjaar te
spreken. De energie die we aan dit “getoeter” besteedden, had beter ingezet
kunnen worden. De procedure om de burger bij de totstandkoming van de
programmabegroting te betrekken, is een waardevolle en dient als zodanig terug
te komen en verder te worden uitgebouwd.
Het
financiële perspectief voor de komende jaren is minder gunstig geworden. Een
economische recessie zorgt ervoor dat ’s lands inkomen en uitgaven onder druk
staan. De gelden die gemeenten via het Gemeentefonds binnen zullen krijgen,
zullen verminderen. Helaas is op rijksniveau tijdens de vette jaren vergeten om
geld opzij te zetten voor de magere jaren. De broekriem zal aangehaald moeten
worden. Alert reageren blijft geboden, ook ten aanzien van gemeentelijke
autonomie.
In het
algemeen zijn de doelstellingen in de programmabegroting niet concreet en
meetbaar gemaakt. In een aantal gevallen wel, maar vaak staan woorden zoals
“verbeteren”, “uitbreiden” en dergelijke op zichzelf en is niet duidelijk wat
er precies wordt nagestreefd, hoe dat bereikt kan worden en hoe de vermelde
budgetten daarmee in relatie staan. Er wordt via de beantwoording van de vragen
wel een verklaring gegeven, maar volgens mijn fractie nog onvoldoende. Mijn
fractie mist de samenhang van alle afzonderlijke beleidsvoorstellen en de
interne consistentie; met andere woorden: een totaalvisie en de onderliggende
prioriteiten. Het lijkt erop dat we met z’n allen weer heel wat willen, maar
niet altijd is te onderscheiden of het een noodzaak betreft, een reeds gemaakte
afspraak, een voortzetting van oud beleid of iets totaal nieuws. Door het niet
vermelden van een totaalvisie ontstaat een indruk van reactief en ad hoc-beleid.
In het kader van controle op het gevoerde financiële beleid wordt het tijd dat
de gemeentelijke rekenkamer actief wordt.
Delft is
op toeristisch gebied een aantrekkelijke stad. Velen bezoeken onze stad. In de
programmabegroting wordt aandacht besteed aan het streven om de toeristen
langer in de stad te laten verblijven. Dat is een goed streven. Het
toeristische product van Delft is daar groot genoeg voor. Naast een langere
verblijfsduur mag ook gestimuleerd worden dat de toerist het hele jaar komt. Gratis
reclame via een bruiloft is mooi meegenomen.
De
werkgelegenheid staat onder druk en de toename van het aantal werklozen is nog
niet ten einde. Ook de ID-banen staan onder druk; nee, ze staan op de tocht. De
afbouw c.q. afbraak is begonnen. Helaas zullen in heel veel gevallen de
werkgevers niet in staat zijn om een bijdrage te leveren in de kosten. Op
termijn zullen deze nuttige banen helaas verdwijnen. Pogingen om zo lang
mogelijk door te gaan, ondersteunt mijn fractie. Dat deze banen verdwijnen, is
jammer, want de afgelopen jaren is via deze weg uitvoerig geïnvesteerd in
menselijk kapitaal. De nu ingeslagen weg is je reinste vorm van
kapitaalvernietiging.
In de
programmabegroting las ik: “Iedere klant moet een bij die persoon passend
traject naar werk worden geboden”. Dat is een loffelijk streven, maar dat is
niet altijd nodig of haalbaar. Met een groeiend aantal klanten en een krimpende
arbeidsmarkt moet u efficiënt omgaan met uw energie. Het is niet altijd nodig
om als gemeente iedere klant te willen begeleiden. Richt je energie alleen op
die klanten die zonder hulp niet aan de slag komen.
De
invoering van de Wet Werk en Bijstand betekent volgens mijn fractie een
onacceptabele verschraling van het gemeentelijke minimabeleid. Mocht het
uiteindelijk toch tot uitvoering van de wet komen, dan moeten we de negatieve
uitwerking van de wet zoveel mogelijk beperken. Dat zou kunnen door het beleid
hieromtrent via een gemeentelijke verordening te regelen. Met ongenoegen neemt
mijn fractie kennis van een aantal onderdelen van de nieuwe Wet Werk en
Bijstand. Zo krijgen bijstandsmoeders met kinderen jonger dan vijf jaar een
sollicitatieplicht opgelegd. Mijn fractie vindt dat bijstandsmoeders met jonge
kinderen geen sollicitatieplicht opgelegd mogen krijgen.
Een ander
punt van zorg is de afschaffing van de categoriale bijstand. Dit zal leiden tot
een toename van de loketafhankelijkheid van veel rechthebbenden. De mensen die
leven van een minimuminkomen, worden weer gedwongen het handje op te houden aan
het uitkeringsloket. Tevens zal de druk op de uitvoerders enorm toenemen. Dit
zal tot veel meer uitvoeringskosten leiden, die beter besteed hadden kunnen
worden aan het verstrekken van uitkeringen aan bepaalde doelgroepen. Van deze
wijziging wordt niemand wijzer, maar de rechthebbende wordt wel afhankelijker
en armer.
Een derde
punt van bezwaar zijn de kortingen op de reïntegratiebudgetten. Het is
onbegrijpelijk dat de doelstelling werk boven inkomen wordt gevolgd door een
forse korting op deze budgetten. Gemeenten die volledig ernst willen maken met
het terugleiden van uitkeringsgerechtigden naar de arbeidsmarkt, worden nu
afgestraft omdat zij uit eigen middelen mogelijke tekorten op de
reïntegratiegelden moeten bijpassen.
Mijn
fractie is verbaasd over het toenemende aantal werknemers in gemeentelijke
dienst, in vier jaar tijd een toename van 10%. We hoeven nu niet direct te
discussiëren over de definitie, maar met een efficiënter werkende overheid,
zeker na de jongste reorganisatie, had mijn fractie een dergelijke toename
zeker niet verwacht. Met 10% meer mensen, met een efficiëntere werkwijze, wat
heeft dat opgeleverd? Dat heeft de burger in deze stad ongetwijfeld gemerkt.
Zouden we het niet eens moeten hebben over het rendement van deze operatie? Bij
dit alles hebt u ook nog een groot aantal externen nodig gehad.
Deze
externen leveren de gemeente vaak financiële tegenvallers op. Wat is hier het
rendement? Het aantal externen moet naar beneden. Een simpel streven naar
vermindering is niet voldoende.
Het
kabinet heeft in zijn wijsheid besloten om de gelden voor de spoortunnel in
rook te doen opgaan. Mijn fractie vindt dit geen wijs besluit en ook geen teken
van een betrouwbare overheid. Betrouwbaarheid richting burgers, maar ook
richting gemeenten is een eerste vereiste. Delft kan en mag verwachten dat het
nu lopende traject om te komen tot een spoortunnel, onverkort wordt uitgevoerd.
Het ergste is nog dat geluidsoverschrijdingen, die dagelijks plaatsvinden,
telkens het toelaatbare overschrijden. Een dergelijk voorgesteld uitstel is een
rechtstreekse slag in het gezicht van omwonenden. De gebruikte uitdrukking
“penny wise, pound foolish” is een juiste constatering. Of het rijk daar
gevoelig voor is, waag ik te betwijfelen. Er werd en wordt wel vaker op dat
niveau aan kortetermijnpolitiek gedaan.
Het
veiligheidsgevoel van de burger wil maar niet echt vooruit gaan. Het blijft een
moeilijke materie. Een subjectief gevoel kun je niet altijd verhelpen met
objectieve maatregelen. Nog te veel heeft mijn fractie het gevoel dat de
politieorganisatie een organisatie van 8 tot 5 geworden is, terwijl van de
politie een 24-uurs inzet verwacht mag worden. Kan het college ingaan op de
inzet van de politie buiten deze uren om? Er dient ook gewerkt te worden aan
het verbeteren van het veiligheidsgevoel door onveilige plekken aan te pakken.
Dat kan door middel van verlichting en snoeiwerk. Vooral de toegangen tot de
sportvoorzieningen verdienen bijzondere aandacht.
Met
betrekking tot de brandweer het volgende. Het gekozen traject om te komen tot
de bouw van een nieuwe kazerne, had ons aller instemming. Stuk 137 werd in de
vergadering van 28 september 2000 zonder bespreking vastgesteld. Helaas heeft
de economische malaise roet in het eten gegooid. Dat neemt niet weg dat het
college initiatieven kan en mag ontwikkelen om te komen tot nieuwbouw van de
kazerne. Verder moet het mij van het hart dat het rondom de vorming van de
jeugdbrandweer heel erg stil is gebleven. De beloftes uit het verleden bleken
geen garantie voor de toekomst te zijn geweest. Dat is jammer. Jeugdbrandweer
kan een plaats en functie krijgen binnen de brandweerorganisatie. Ook kan
hieruit een aanzuigende werking ontstaan ten behoeve van nieuw personeel. Gelet
op de leeftijdsopbouw bij de brandweer, is dat geen overbodige luxe. Ten
aanzien hiervan zal ik een motie indienen.
Niet
alleen de armen en minder bedeelden in eigen land verdienen aandacht, maar ook
de armen die elders op de wereld hun hoofd boven water proberen te houden. Via
stedenbanden kunnen we via gemeentelijke gelden een bijdrage leveren. De wijze
waarop dit gebeurt, zou een voorbeeld mogen zijn voor vele naties. De komende
jaren zal het internationale handelsverkeer gedomineerd worden door het rijke
westen. Het is jammer dat bij de laatste WTO-bijeenkomst geen goede afspraken
zijn gemaakt. Er blijft een kloof tussen arm en rijk. Wereldwijd spenderen
rijke landen jaarlijks 311 miljard dollar om hun eigen boeren te beschermen.
Dat is bijna 1 miljard dollar per dag. Het mag duidelijk zijn dat daar
mogelijkheden liggen om een keer te brengen in het lot van armen elders.
Nu kom ik
bij een aantal losse punten:
-
Initiatieven om het conflict bij De Border op te lossen, ondersteunt mijn
fractie.
-
Wethouder Oosten mag wat mijn fractie betreft aanblijven.
- Het is
onzin dat de zaak rondom ouderenadviseurs en EZH-gelden nog niet geregeld is.
- Het
aantal gebouwde nieuwbouwwoningen is dramatisch laag.
- We zijn
weer gestegen op de ladder van dure gemeenten.
- De
fractie van GroenLinks heeft gelijk met haar mening over doorgeschoten
regelgeving.
Ik wil het
ook nog even hebben over achterkamertjes. Dat er heuse achterkamertjes zijn,
wisten we allang. Dat daar gebruik van gemaakt wordt, verbaast niemand. Dat de
VVD en de andere coalitiepartners daar geregeld gebruik van maken, verbaast mij
niets. Het is fideel dat ze daar openlijk voor uitkomen. Bij de vragen las ik
een aantal malen in de aanhef tot een vraag, onder andere bij de VVD: “De
coalitie heeft daarom afgesproken …”. Het spel wordt dus in de achterkamertjes
gespeeld en niet openlijk in deze zaal.
De heer
BOT (GroenLinks): Daarom hebt u bij de GroenLinks-fractie een dergelijke
formulering geen enkele keer gevonden.
De heer
VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Nee, maar ik citeer dan ook de VVD-fractie.
Volgens mij bent u overigens wel bij die overleggen aanwezig of zit u niet meer
in de coalitie?
Het is
jammer dat het spel in de achterkamertjes wordt gespeeld en niet openlijk in
deze zaal. Nu is een groot stuk van de besluitvorming onttrokken aan de
waarneming van veel raadsleden en burgers.
De heer
VUYK (VVD): Kunt u een voorbeeld noemen van iets wat tot besluitvorming is
gekomen zonder dat het hier in de raad is geweest?
De heer
VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Het gaat mij erom dat over een heleboel zaken
die van tevoren in de achterkamertjes met elkaar besproken worden,
overeenstemming is bereikt. Waar blijven wij dan met de rest van de raad in
onze discussie daarover?
De heer
VUYK (VVD): Ik ben het zeer eens met het standpunt dat wij af moeten van die
achterkamers. Het dilemma is wel dat je wilt proberen om ook tot een
daadkrachtige meerderheid in deze raad te komen, waarbij er kennelijk toch iets
van afstemming nodig is.
De heer
VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): De collegepartijen hebben toch een degelijke
meerderheid? Waar zit het probleem dan?
De heer
VUYK (VVD): Waar zit dan precies uw verwijt?
De heer
VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Dat u het hele spel daar in die
achterkamertjes laat spelen.
De heer
VUYK (VVD): Volgens mij voeren wij iedere discussie hier in alle openheid. De
fracties van GroenLinks en de VVD hebben een handreiking gedaan aan de
CDA-fractie om mee te denken over de totstandkoming van de programmabegroting.
Wij zijn zonder meer bereid om daarbij over ieder onderwerp discussie te
voeren.
De heer
VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Dat is heel prima. Dan schuiven wij graag aan.
Mevrouw
BOLTEN (GroenLinks): Dat is mooi. Hoe meer zielen, hoe meer vreugd.
De heer
VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Dat is altijd een goed uitgangspunt geweest.
De heer
VUYK (VVD): Wij zullen dat ook toejuichen.
De heer
VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): U kunt die zittingen dus gewoon openbaar maken
en u kunt ook de agenda’s toesturen. Dat zien wij, ik denk de gehele raad, dus
graag tegemoet. Ik ben blij met de toezegging van in ieder geval de heer Vuyk
om ons de agenda’s toe te sturen, zodat wij met elkaar gewoon kunnen
aanschuiven en overleggen. Als die agenda’s ook nog worden gepubliceerd in de
stadskrant, zijn wij helemaal tevreden.
De heer
VUYK (VVD): U eist wel gelijk heel erg veel.
De heer
VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Als het een openbare zitting is, kunt u dat
gewoon rustig doen; dat is dus geen probleem. Dat is dus geen eis, maar gewoon
een goed uitgangspunt voor de openbaarheid van bestuur.
Als
christelijke fractie missen wij de verwijzing naar religie en de betekenis
daarvan voor stad en samenleving. Dat dit niet gebeurt, heeft mijns inziens
niet te maken met de angstvallig gekoesterde en nagestreefde scheiding van kerk
en staat, maar veel eerder met onkunde en wellicht onwil om de functie van
allerlei kerkelijke organisaties op verschillende terreinen te erkennen.
Daarmee doet deze programmabegroting geen recht aan de vele vormen van
vrijwilligerswerk. Of de gemeente al dan niet een bijdrage wil leveren aan
dergelijke organisaties, doet minder ter zake, maar zij zou op z’n minst
dergelijk werk in kaart kunnen brengen en er eventueel rekening mee kunnen
houden bij het verwezenlijken van de eigen plannen. De enige keer dat ik de
term “geloof” tegenkom, is op pagina 32, en daar alleen in relatie tot
integratie. Dat geeft mijns inziens precies aan hoe de gemeente Delft over
geloof denkt: als iets afwijkends wat nodig geïntegreerd moet worden. Dit geeft
blijk van afwezigheid van enig historisch besef. Ook de bijdrage aan het
toerisme wordt niet genoemd, terwijl de Oude en Nieuwe Kerk grote toeristische
trekpleisters in deze stad zijn.
In tijden
waarin het tegenzit, is het een dure plicht en een bijbelse opdracht om te
voorkomen dat de mensen die het níet zo breed hebben, over het randje vallen.
Volgens mijn fractie moet de overheid een schild voor de zwakkeren in onze
samenleving zijn. Deze oproep is volledig geïnspireerd door de principes die
God de mensen voorhoudt in Zijn Woord. Moge dat Woord onze leidraad zijn in ons
dagelijks handelen in het belang van de inwoners van deze stad.
De
VOORZITTER: Door de fractie van ChristenUnie/SGP wordt de volgende motie
(M-VII) ingediend:
Motie-VII
“De
gemeenteraad van Delft, bijeen op 25 en 30 september 2003,
constateert
dat initiatieven om te komen tot een jeugdbrandweer tot op heden niet zijn
ingevuld;
is van
mening dat een jeugdbrandweer een waardevolle aanvulling kan zijn voor de
brandweerorganisatie;
spreekt
uit dat in Delft een jeugdbrandweer opgericht moet worden;
draagt het
college op om te komen tot de oprichting van een jeugdbrandweer in Delft, dit
na het totstandkomen van de fusie Delft/Rijswijk,
en gaat
over tot de orde van de dag.”
De heer
TAEBI (SP): Voorzitter, leden van de raad en aanwezigen op de tribune. Aan de
plannen van het huidige kabinet hoeven we niet veel woorden te wijden.
Afgelopen week hebben we gezien dat de verzorgingsstaat fors uitgekleed gaat
worden. Vrijwel iedereen gaat erop achteruit. De minderbedeelden worden daarbij
het hardst getroffen. Als gevolg daarvan wordt onze verantwoordelijkheid als
gemeente steeds groter om de klap die Balkenende-II ons uitdeelt, goed op te
vangen. Binnen de financiële mogelijkheden van de gemeente moeten dan cruciale
keuzes gemaakt worden. Kiest men voor projecten waarvan de toekomst niet zeker
is, zoals Technopolis, of wil men de bestaande zekerheid, zoals de ID- en
WIW-banen, handhaven?
De
programmabegroting blinkt in haar presentatie uit door onduidelijkheid. Er is
sprake van herhaling van, bijvoorbeeld, hetzelfde voornemen in andere
bewoordingen, zodat de indruk wordt gewekt dat er meer wordt gedaan dan
feitelijk het geval is. Is onze Delft 'Kennisstad' niet in staat om de
informatie helder en geordend te formuleren? Dan heb ik het niet over leuke kleurtjes
of tekeningen in de nota, maar vooral over goed leesbare en toegankelijke
informatie. Het alleen maar bezig zijn met de infrastructuur – software,
digitalisering en informatiepunten, zoals we later zullen constateren – en het
vergeten van de noodzaak tot helder gepresenteerde inhoud vallen ons enorm op.
Men doet net alsof het hebben van gereedschap al gelijk het hele werk is, alsof
de hamer de kast is. Je moet echter ook weten hoe je timmert en je moet
verstand hebben van hout. Verder is het een aanfluiting voor onze ‘kennisstad’
dat de programmabegroting via het internet niet makkelijk opgevraagd kan
worden.
Eén van de
zaken die de SP-fractie het meest zorgen baart, is de situatie rondom wonen in
Delft. Met de huidige bezuinigingsplannen van het kabinet in het verschiet zijn
waarschijnlijk steeds meer inwoners op een goedkope woning aangewezen. Vindt
het college het verantwoord om voort te gaan op de in de Poptahof ingeslagen
weg om een belangrijk deel van de betaalbare woningen te slopen? Heeft het
bestuur kennis genomen van de ontwikkeling dat dure woningen momenteel zo
slecht te verkopen zijn dat er dan maar dure huurwoningen van worden gemaakt?
De
gemeente Delft wekt de indruk de stad op de schop te willen nemen, tot sloop
van wijken toe, zodat vooral de hoogwaardige inkomens er kunnen wonen en
werken. Maar wat gebeurt er met andere mensen en hun “kennisarme“ activiteiten?
Moeten die daarom allemaal zelfstandig ondernemer worden en de “wijkeconomie”
gaan aanzwengelen, concurrerend met de “grote jongens”, onder het motto “eigen
risico eerst”?
Momenteel
ontstaat bij ons het beeld dat veel beslissingen worden genomen waaraan geen
afgewogen visie ten grondslag ligt. Is het college het met ons eens dat aan de
diverse ontwikkelingsplannen een volkshuisvestingsparagraaf toegevoegd moet
worden? Zo nee, hoe en volgens welk beleidskader probeert het college op dit
moment dan de randvoorwaarden vanuit de volkshuisvesting mee te geven?
Het is de
SP-fractie niet duidelijk geworden waarom de mogelijkheden voor waterwoningen
in Delft onderzocht worden, terwijl er in Delft geen sprake is van grote
hoeveelheden oppervlaktewater.
Is het
college van mening dat bovengenoemde onderzoeken van grotere waarde zijn dan
experimenten met goedkope, innovatieve bouwsystemen in uitleggebieden zoals de
Harnaschpolder? Is het college op de hoogte van het feit dat de Harnaschpolder
uitermate geschikt is voor betaalbare bouwsystemen en dat daarmee betaalbare
woningbouw mogelijk is? Staat het college welwillend tegenover een dergelijk
experiment? Een toezegging van een collegepartij, de PvdA, heb ik al gehad.
Daar ben ik blij mee. Ik hoop dit van meerdere partijen te horen.
Is het
college bekend met de stagnerende markt voor kantoorruimte? In een stad als
Amsterdam is inmiddels een bouwstop aangekondigd tegen kantoorbouw vanwege een
leegstand van 13%. Op welke wijze wordt gedacht het areaal kantoorruimte bij
station Delft-Zuid op de markt te brengen?
Als
uitvloeisel van het ontwikkelingsplan IKEA moet de ecologische groenstructuur
van het gebied achter de IKEA versterkt worden. Hiervoor is in totaal 2 miljoen
euro gereserveerd. Waaruit is dit bedrag opgebouwd? En kan IKEA dit – in het
kader van compensatie – niet voor eigen rekening nemen, omdat door de bedoelde
uitbreiding de relatie tussen stad en land relatie verloren zal gaan?
Bij de
kenniseconomie wordt de aandacht eenzijdig gevestigd op de hoogopgeleiden en is
er nauwelijks aandacht voor laag en middelmatig geschoolden, maar dat is niets
nieuws. Dat kennen we al van dit college.
De
voortzetting van het Cultuurbereik – ter bevordering van de participatie van
allochtonen, onze medelanders, in culturele activiteiten – is afhankelijk van
een rijkssubsidie en is daarom onzeker. Wat is dit college van plan als de
rijkssubsidie, zoals gevreesd wordt, in 2004 wordt stopgezet? Dat is zeker niet
uitgesloten als je bedenkt dat door dit kabinet allerhande maatschappelijk
relevante subsidies bevroren zijn. Als het het college menens is met
integratie, vindt het college allochtonenparticipatie dan relevant genoeg om
dit project vanuit de gemeentelijke middelen te subsidiëren?
Het
college spreekt het voornemen uit een pakket maatregelen te willen treffen om
de allochtonen ofwel onze medelanders in wijken te laten wonen waar ze nu nog
ondervertegenwoordigd zijn. Dit juichen we van harte toe, want betere spreiding
is niet alleen het tegen de vlakte gooien van Poptahof om dure huizen neer te
zetten, maar ook – dat is minstens even belangrijk – een betere samenstelling
van overige wijken. Kan het college dit pakket van maatregelen in grote lijnen
toelichten?
Verder
worden dit jaar door de woningcorporaties 486 woningen, zoals dat heet,
opgeplust. Opplussen ofwel kwalitatief verbeteren is op zich een prima zaak,
maar gaat helaas gepaard met een huurverhoging, wellicht niet voor de zittende
bewoners, maar wel voor de toekomstige huurders. Betekent dit dat er weer 486
huurwoningen uit de voorraad goedkope woningen verdwijnen? Dat zal namelijk de
slaagkans van de woningzoekenden in deze sector nog eens een duw richting nul
geven. In hoeverre voelt dit college zich überhaupt verantwoordelijk voor de
volkshuisvesting en de woningtoewijzing in Delft?
Verder is
ons niet geheel duidelijk wat de bedoeling is van het experiment om de besturen
van de buurtaccommodaties onder één paraplu te willen brengen. Het enige
positieve dat wij kunnen bedenken, is dat de gemeente makkelijker kan optreden
naar die organisaties toe, vooral in geval van bezuinigingen en bij slecht
nieuws. Of de buurtbewoners en de buurt daar blij mee zullen zijn, is een
tweede.
Vindt het
college niet dat dit haaks staat op de verantwoordelijkheid van de burgers voor
hun eigen buurt, waar dit college de burger graag op aanspreekt?
Waar men
het beheer van wijkaccommodatie verder wil professionaliseren, heeft het onze
voorkeur dat daar in de eerste plaats, eventueel met een ondersteunende
scholing, de huidige gesubsidieerde werknemers voor in aanmerking komen.
Werk,
Inkomen en Zorg: op dit gebied is het realiseren van gezondheidscentra het enige
grote project in de komende jaren. Er zijn verder geen grote projecten op het
gebied van werk en inkomen, ondanks de sterk groter wordende
verantwoordelijkheid van de gemeente op deze terreinen.
De
Bijzondere Aandacht Woonproblematiek krijgt een vervolg om huisuitzetting van
gezinnen met kinderen te voorkomen. Moeten we hieruit concluderen dat voor
alleenstaanden en gezinnen zonder kinderen “wonen op straat” als een normale
leefsituatie gaat gelden?
Om de
wachttijden bij het Instituut Sociale Raadslieden tot een acceptabel niveau
terug te brengen, wordt een incidenteel bedrag van 57.000 euro beschikbaar
gesteld, maar gedeeltelijk pas in 2005. De SP-fractie wil graag daarbij
opmerken dat onvoldoende investering op deze post verhoging van de kosten voor
schuldsanering, ombudswerk, klachtencommissie, herhuisvesting, gezondheidszorg
et cetera tot gevolg heeft. Dus misschien is het noodzakelijk om het bedrag dit
jaar volledig in te zetten, want er zijn nu wachttijden die ook nu weggewerkt
moeten worden.
Voor de
vervanging van de applicatie voor het scannen van inkomstenformulieren wordt
100.000 euro beschikbaar gesteld. Waar komt dit absurd hoge bedrag voor een
computerprogramma vandaan? Dit bedrag zou slechts te verantwoorden zijn als een
programmeur fulltime aan alleen de applicatie van de gemeente gaat werken. In
onze oren klinkt dit meer als een miskoop.
Voor
onderhoud en update van een uitkeringensysteem maakt men structureel 36.000
euro extra per jaar vrij. Samen met de scannerapplicatie hebben we het al gauw
over 60.000 euro per jaar voor de verwerking van de gegevens van de circa 5000
cliënten ofwel 5000 formulieren per maand. Dat betekent, naast de normale
verwerkingskosten, ruim 1 euro extra per formulier aan softwareonderhoud. Dat
lijkt mij te gek voor woorden.
Verder
wordt er geconstateerd dat de kwaliteit van het CWI te wensen overlaat, zodat
het WIZ toch steeds meer intakegesprekken zelf moet blijven doen. Als het CWI
slecht werk levert, waarom presenteert de gemeente dan niet gewoon het CWI de
rekening? Maar nee, er wordt geld vrijmaakt voor 1 extra werknemer ofwel 1 fte
om het werk zelf nog eens over te doen. Een doorverwijzing naar een verkeerde
instantie leidt ertoe dat mensen het een tijd zonder uitkering moeten doen.
Reden temeer dat het CWI zijn werk goed doet.
Tot slot
onderwijs. In het hoofdstuk Jeugd en onderwijs, wordt gesproken over het geven
van een bruidsschat voor een periode van vijf jaar aan het verzelfstandigde
openbare onderwijs. In 2004 is dat 519.000 euro. Verderop, onder Verzelfstandiging
Openbaar Onderwijs, staat dat de gemeente op jaarbasis 390.000 euro uitspaart
door dezelfde verzelfstandiging. Valt hiermee de bruidsschat niet hoger uit dan
de beoogde besparing? Of neemt men die vijf jaar voor lief, omdat men dan voor altijd
verlost zal zijn van het openbaar onderwijs?
Ik rond
af. Recentelijk stond in een artikel in de Delftsche Courant dat er heel wat
talent onder allochtone kinderen verspild wordt omdat ze van de basisschool een
te laag advies krijgen voor het voortgezet onderwijs. Is het college bekend met
dit probleem en wat denkt het college daaraan te doen? Als je bedenkt dat een
studie/opleiding bepalend kan zijn voor de toekomst van een kind, is dat een
heel zorgwekkende zaak. In naam der integratie, doe hier wat aan!
De
vergadering wordt van 22.05 uur tot 22.35 uur geschorst.
De
VOORZITTER: Ik zal zelf beginnen met de beantwoording van de vragen die door de
raad zijn gesteld. In de eerste plaats wil ik, meer in mijn hoedanigheid als uw
voorzitter, iets zeggen over het verzoek inzake klachten over het gedrag van
raadsleden, dat de fractie van Stadsbelangen schriftelijk in haar bijdrage
heeft gedaan. Eigenlijk is het voorstel van de fractie van Stadsbelangen min of
meer om die verordening “op sap te zetten”. Ik wijs erop dat burgers die een
klacht indienen, op basis van deze verordening mogen rekenen op een bepaalde
procedure; die verordening heeft een publieke werking. De raad kan natuurlijk
bij voorbaat zeggen: wat die adviescommissie ook zegt, wij zeggen “bekijk het
maar; gaat u maar naar de rechter of zo”, maar dan komt u ten aanzien van die
burgers, aan wie u die rechtsgang aanwijst en aanbiedt, wel in een lastig
parket. Als u dat wilt, moet u naar mijn mening dus de hele klachtenregeling
afschaffen. U kunt niet zeggen: wij laten de regeling bestaan, maar wij zeggen
nu alvast aan de burgers dat wij eventuele klachten niet zullen honoreren. Dan
kom je in een heel merkwaardig parket terecht.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Ik bemerk dat wij ons vergist hebben door verwarring
tussen de gedragscode en de klachtenregeling. Het gaat over de
klachtenregeling. U hebt dus gelijk: dan zouden wij de verordening moeten
intrekken.
De
VOORZITTER: De fractie van Stadsbelangen heeft ook een opmerking gemaakt of een
vraag gesteld over de wethouderswisseling die voor volgend jaar is voorzien bij
de formatie van dit college. Het college gaat ervan uit dat de komst van de
nieuwe wethouder niet gepaard zal gaan met een portefeuillewijziging; daar is
althans geen enkele aanleiding voor. Het college kan overigens te allen tijde
intern besluiten om portefeuilles te wijzigen, bijvoorbeeld als ik heel graag
van Haaglanden af zou willen. De komst van de nieuwe wethouder is daarvoor bij
dit college echter geen reden.
Dan wil ik
iets zeggen over de coffeeshops. De CDA-fractie heeft bij motie voorgesteld om
het aantal van zes naar drie te brengen. In het kader van het integraal
veiligheidsbeleid, de ontwikkelingen met betrekking tot de spoorzone en de
verzoeken ter zake vanuit de Koninklijke horeca is er wel aanleiding om volgend
jaar de klokken op het punt van het coffeeshopbeleid weer eens gelijk te
zetten. Er zijn op dat terrein immers een aantal ontwikkelingen. Het college
zegt de raad ook met alle plezier toe dat wij ergens in het volgend jaar tot
een herijking, bijstelling of in ieder geval evaluatie van dat beleid zullen
komen; dat zal achterin dat jaar zitten, omdat ik nu graag eerst de projecten
van de nota Integraal veiligheidsbeleid goed op de rails zet. Het is voor het
college dus veel te kort door de bocht om nu te zeggen dat wij van zes naar
drie moeten.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Het kan ook getemporiseerd.
De
VOORZITTER: Jawel, maar ook dan nog zeggen wij nu niet dat dat de uitkomst van
dat debat moet zijn. Laten wij dat debat in alle openheid en met alle
argumenten dan voeren. Dat heeft de voorkeur van het college. In dat kader past
de aanvaarding van die motie nu niet.
Er is ook
een vraag gesteld over de brandweerkazerne. U hebt waarschijnlijk vernomen dat
het college na lang duwen en trekken aan de ontwikkelaar nu overeenstemming met
de ontwikkelaar heeft bereikt over overname van het project; daar is in de
commissie van wethouder Grashoff ook al naar gevraagd. Daar zitten voor de
gemeente allerlei ins en outs aan. Het is ook niet zomaar iets. De raad zal
daar, gelet op de omvang van het project, ook een besluit over moeten nemen.
Wethouder Grashoff en ondergetekende zullen de raad in ieder geval op korte
termijn bijpraten over dit punt; volgens mij komt dit aanstaande dinsdag in het
college aan de orde en dan komt het in de eerstvolgende commissievergadering in
de maand oktober aan de orde. Het uitwerken van alle stukken die bij een
raadsbesluit horen, vergt iets meer tijd. Wij verwachten dat wij dat
vermoedelijk in november in de raad kunnen brengen. U komt er dus over te
spreken, maar wij hebben volgens mij de zaak weer vlot, ook al moet ik zeggen
dat het wel op een heel andere manier is gegaan dan wij oorspronkelijk hadden
gehoopt. In ieder geval kunnen wij echter op een enigszins afzienbare termijn
naar alle waarschijnlijkheid een einde maken aan de ongewenste situatie voor de
brandweer.
Ik heb ook
nog een opmerking over de mobiele camera’s. Ruim in de vorige collegeperiode
hebben wij bijeenkomsten van de Commissie Extern over dat onderwerp gehouden.
Daaruit kwam toen naar voren dat er geen behoefte was aan cameratoezicht op
vaste plekken in de stad; die konden in ieder geval toen niet geïdentificeerd
worden. Een soort conclusie van dat debat was toen dat men zich wel iets kon
voorstellen bij mobiele camera’s die, afhankelijk van de situatie, op bepaalde
momenten op bepaalde plekken zouden kunnen worden ingezet als onderdeel van een
integrale gebiedsaanpak. In die zin versta ik in ieder geval de tekst die
daarover in het collegeprogramma is opgenomen. Daarin staat dat er een wens tot
mobiel cameratoezicht is; dat sluit volgens mij aan op de analyse van dat
moment. Bij de door de raad vastgestelde nota Integraal veiligheidsbeleid is
dit onderwerp als mogelijk middel bij een gebiedsgerichte aanpak genoemd. In
die nota wordt een voorbeeld van een gebiedsgerichte aanpak genoemd, namelijk
het stationsgebied. Het is echter denkbaar dat wij in de loop van de tijd ook
op andere gebieden een integrale veiligheidsaanpak wenselijk achten. Ook dan
zou het instrument van cameratoezicht tijdelijk, gericht en begeleid door
andere maatregelen een rol kunnen spelen. Vorig jaar hebt u bij de begroting
een bedrag beschikbaar gesteld om een technisch onderzoek naar die camera’s te
doen. Dat onderzoek loopt nu en is vrijwel afgerond. Het zal in ieder geval dit
jaar worden afgerond en kan dan aan u worden gepresenteerd. Aan de hand daarvan
zult u een besluit kunnen nemen of u wel of niet tot aanschaf van de spulletjes
overgaat. Daarvoor is deze reservering in de begroting bedoeld.
Er staan
trouwens een heleboel bedragen in de begroting waarvoor het college nog met
concrete invullingsvoorstellen naar u toe moet komen; daar is dit er één van.
Tegen degenen die hopen dat zij dit bedrag ergens anders voor kunnen gebruiken,
zeg ik: op zich kan dat wel, want dat is het recht van de raad, maar u moet er
wel rekening mee houden dat dit een reservering is binnen het MRISV. Dat
betekent dat u het dus niet zomaar in andere reserves kunt stoppen. U zult het
dan in ieder geval aan stedelijke vernieuwing en aan het thema “veiligheid” in
MRISV-kader moeten besteden, want dat is het ticket waaronder wij dat geld
mogen gebruiken. Het college vindt het, gelet op de voorgeschiedenis van dit
traject, echter niet erg logisch om op dit moment een U-bocht te maken door er
ineens helemaal mee op te houden. Als de raad straks het definitieve voorstel
geen goed voorstel vindt, stemt u het af en kunt u die gelden op een andere
manier inzetten. Als u dat nu al zeker weet, vind ik het interessant wat ten
opzichte van de afgelopen vier jaar ineens tot die wijziging van opvatting
heeft geleid, want wij hebben u in ieder geval geen nieuwe informatie gegeven.
De heer
BOT (GroenLinks): Ik denk dat het door u gegeven overzicht wel voor
interpretatieverschil vatbaar is. De Commissie Extern heeft op zich natuurlijk
geen enkele beslissingsbevoegdheid.
De
VOORZITTER: Dat beweer ik ook niet.
De heer
BOT (GroenLinks): Maar u beweert wel dat in het collegeprogramma zou staan dat
mobiele camera’s wenselijk zouden zijn.
De
VOORZITTER: Zal ik het eens voorlezen?
De heer
BOT (GroenLinks): Ja, leest u eens voor wat daar precies staat.
De
VOORZITTER: Dat zal ik met alle plezier doen. Er staat: “Wel is sprake van de
wens tot mobiel cameratoezicht wanneer nodig. Op dit vlak zullen wij
samenwerking zoeken binnen Haaglanden”. Meer heb ik niet beoogd te zeggen.
Ik geef
het woord aan wethouder Oosten voor de financiële beschouwingen.
Wethouder
OOSTEN: Voorzitter. Ik zal de financiële antwoorden in tweeën splitsen. Ik zal
eerst ingaan op het proces van de totstandkoming van de programmabegroting en
daarna zal ik inhoudelijk een aantal zaken aan de orde stellen. Eerst dus het
proces van de totstandkoming. Ik stel voorop dat de raad op dat punt “leading”
is en dus uiteraard zelf mag en zal evalueren wanneer hij dat wil. Toch zijn er
ook een paar opmerkingen van de kant van het college. Allereerst ga ik in op
een aantal opmerkingen die ik samenvat onder de noemer “is dit nou de
programmabegroting van het college of de programmabegroting van de raad?”,
gepaard gaande met de daaraan gekoppelde wens tot meer betrokkenheid van de
raad bij de totstandkoming. Er zijn een aantal hardnekkige misverstanden. In de
eerste plaats is de programmabegroting van de raad op het moment dat hij haar
vaststelt. Als u volgende week dinsdag besluit om hiermee in te stemmen, is de
programmabegroting dus vanaf dat moment van u. Daarmee geeft u ook voor een
belangrijk deel richting aan het raadsprogramma, want als wij dit dikke boekwerk
de komende jaren moeten gaan uitvoeren, hebben wij onze handen daar aardig aan
vol. In de tweede plaats trek ik een parallel met een ander duaal orgaan omdat
dat in sommige opzichten wellicht een goed voorbeeld is.
De heer
VUYK (VVD): Ik denk dat de wethouder twee zaken op één hoop veegt. De
programmabegroting wordt ongetwijfeld formeel een stuk van de raad, maar er is
uitgesproken dat het qua beleving nog geen raadsstuk is. Dat is voor ons erg
belangrijk.
Wethouder
OOSTEN: Qua beleving … Nou, dan denk ik dat u zich de komende dagen hard moet
gaan inleven voordat u ermee akkoord gaat. Als u zich er dinsdag nog steeds
niet in kunt inleven, hebt u een probleem.
De heer
VUYK (VVD): Daar ging mijn verhaal dus over.
Wethouder
OOSTEN: Dan zou ik er niet voor stemmen. Laat duidelijk zijn dat het college
geen probleem heeft. Misschien helpt het om een analogie te trekken met dat
andere duale orgaan, de Tweede Kamer. Ik heb nog nooit iemand horen vragen of
de rijksbegroting nou de begroting van de regering of de begroting van de
Tweede Kamer is.
De heer
VUYK (VVD): Dat deden zij in 1850 wel.
Wethouder
OOSTEN: Dat is kennelijk opgelost: de regering maakt het voorstel voor die
begroting en de Tweede Kamer stelt die begroting vast. Vanaf dat moment heet
dat ding ook gewoon “de rijksbegroting” en is zij van het rijk in het geheel.
Niemand stelt zich vervolgens meer de vraag of zij nou echt van de Tweede Kamer
of echt van de regering is.
De heer DE
PREZ (PvdA): De Tweede Kamer heeft niet voor niets de VBTB-operatie ingevoerd,
juist voor de rijksbegroting. Die operatie gaat juist om het herkenbaar maken
van doelen en het kunnen sturen door de Tweede Kamer. Ik vind de door u
getrokken analogie dus wel aardig.
Wethouder
OOSTEN: Ja, maar u bent het dus met mij eens dat die analogie voor een
belangrijk deel opgaat. Ik denk niet dat de Tweede Kamer de rijksbegroting in
de toekomst zelf wil gaan opstellen; in de Tweede Kamer heb ik dat geluid
althans nog niet gehoord. Dat geluid weerklinkt hier vanavond wel regelmatig.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Volgens mij heeft geen enkele fractie gezegd dat zij de
programmabegroting zelf wil gaan opstellen.
Wethouder
OOSTEN: Dat is verwoord in de zin van een eerdere en nauwere betrokkenheid bij
de opstelling daarvan.
Mevrouw
BOLTEN (GroenLinks): Daarbij gaat het om kaders stellen en niet om het
opstellen van een begroting. Het kader dat wij besproken hebben ter
voorbereiding van de Commissie Extern, is voorgesteld door het college,
vervolgens vastgesteld door de commissie en daarna behandeld. Wij zoeken nu de
hele tijd naar een weg waardoor wij zelf die kaderstellende nota kunnen
voorbereiden. Dan kunt u daarna, nadat wij onze weg gegaan zijn, de begroting
opstellen.
Wethouder
OOSTEN: Houd dat beeld even vast en projecteer dat nou eens op het rijk en op
de samenwerking tussen de Tweede Kamer en de regering.
Mevrouw
BOLTEN (GroenLinks): Dat wil ik ook wel doen. Het rijk heeft de gemeente niet
voor niets duaal gemaakt en anders dan de manier waarop het zelf functioneert.
Dat gaat daar best wel wat moeilijk; daarom heeft men ons wat meer bevoegdheden
gegeven. Zo hebben wij ook het raadsprogramma gekregen; op het niveau van het
rijk bestaat zoiets niet.
Wethouder
OOSTEN: Op het financiële vlak verschilt de systematiek volgens mij niet. Ik
heb al gezegd dat de raad uiteindelijk de procedure vaststelt. Beschouw mijn
opmerkingen dus als punten van overdenking. Ik zou er vooral toe willen
oproepen om het praktisch te houden, want u roept zo wel een hoop problemen op.
Het
volgende punt is het punt van de inspraak die bij de totstandkoming van de
programmabegroting dit jaar een rol heeft gespeeld in de Commissie Extern. Het
is duidelijk dat dit door de fracties verschillend wordt gewaardeerd. De
VVD-fractie wil dit zelfs helemaal afschaffen. De fractie van ChristenUnie/SGP
beoordeelt de inspraak als “waardevol”. Dat zijn zo ongeveer de twee uitersten
die ik vanavond heb gehoord. Ik kijk daar genuanceerd tegen aan. In de eerste
plaats constateer ik dat u, zoals u vast al had gezien, op bladzijde 187 en
verder kunt zien hoe met alle punten uit de inspraak en met de opmerkingen van
de fracties is omgegaan. Even snel tellend kwam ik toch op 24 ideeën van
fracties en insprekers die op de een of andere manier hun weg hebben gevonden
in deze programmabegroting.
Een aantal
van die ideeën maakten reeds deel uit van eerdere voornemens of bestaand
beleid, maar dat diskwalificeert die ideeën verder niet. Een aantal andere
ideeën hebben als nieuwe ideeën wel degelijk hun weg gevonden. Het heeft dus in
ieder geval enig nut gehad. Het feit dat een aantal ideeën zijn overgenomen,
geeft ook aan dat het voor burgers wel degelijk zinvol kan zijn om met ideeën
aan te komen, want er is dus een gerede kans dat zij wel degelijk overgenomen
worden.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Ik begrijp wel dat de wethouder het accent legt op de
ideeën die wel overgenomen zijn, maar er zijn ook ideeën niet overgenomen.
Wethouder
OOSTEN: Dat klopt.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Het bezwaar van onze fractie is dat u niet hebt
beargumenteerd waarom u ideeën niet hebt overgenomen.
Wethouder
OOSTEN: Ook dat ben ik niet met u eens, want in heel veel gevallen is die
argumentatie wel degelijk te vinden. Wij hebben die argumenten zoveel mogelijk
aangegeven. In een enkel geval wordt volstaan met de korte opmerking dat het
idee niet is overgenomen. Dat betreft veelal zaken die pertinent strijdig zijn
met het huidige beleid. Wij hebben niet alles in extenso nogmaals willen
beargumenteren.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Dat was wel wat wij de insprekers hebben
voorgehouden. Als u een aantal zaken afdoet met “geen behoefte aan” en als men
het daar dan mee moet doen …
Wethouder
OOSTEN: Nou goed, dat is wellicht een suggestie om het op de een of andere
manier nog uitvoeriger te doen dan met een schriftelijke afdoening. Zeker in
mijn eigen portefeuille heb ik er echter scherp op gelet dat er redenen worden
aangegeven voor het niet overnemen van bepaalde ideeën.
De heer
VUYK (VVD): Wij hebben hier in het begin heel veel discussie over gehad. Mijn
punt richting de heer Meuleman is dat de raad naar deze mensen heeft
geluisterd. De verantwoordelijkheid om aan de burger uit te leggen waarom
bepaalde dingen niet zijn overgenomen, ligt dus ook bij ons. Daarmee moeten wij
na dinsdag dus terug naar de burger.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Dat hoeven wij toch niet te doen?
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Ik denk dat wij in tweede termijn met voorstellen
zullen komen om dit alsnog in het programma te krijgen.
De
VOORZITTER: Volgens mij geeft wethouder Oosten een aantal reflecties van het
college op het proces. De vraag of u het daarmee eens bent, kan volgens mij in
extenso aan de orde komen bij de evaluatie van het proces. Er zijn nu naar
elkaar toe en naar ons een aantal schoten voor de boeg gegeven.
Wethouder
OOSTEN: En ik schiet terug.
De
VOORZITTER: Wethouder Oosten geeft wat schoten voor de boeg terug en het debat
zal zijn vervolg hebben, maar ik stel voor om nu niet te proberen om dat hier
even op te lossen in de spreektijd van de heer Oosten, die overigens
ongelimiteerd is; ik waarschuw u maar.
Wethouder
OOSTEN: En ik neem alle tijd, want ik heb niet veel te zeggen.
Ik ga
verder met het proces. De fractie van Stadsbelangen heeft de concrete daad bij
het woord gevoegd om de eerste termijn schriftelijk af te handelen. Mijn
persoonlijke mening is dat dit helemaal geen rare actie is. Integendeel, het
kan in sommige opzichten wel degelijk heel goed werken, ware het niet dat er
ook een aantal nadelen aan zitten. Als je een schriftelijke eerste termijn doet
en daarin ook schriftelijke vragen aan het college stelt, wat is dan het
verschil met de schriftelijke vragenronde waar eerder gelegenheid voor is en
waar u gewoon keurig schriftelijke antwoorden op krijgt? In dit geval vind ik
dat de schriftelijke vragen zoals de fractie van Stadsbelangen die heeft
geformuleerd, eigenlijk schriftelijke antwoorden verdienen. Ik zal op mijn
terrein nu wel degelijk een aantal vragen beantwoorden, maar voor de toekomst
vind ik: als je die vragen toch schriftelijk stelt, stel ze dan drie weken
eerder, net als de andere fracties. Dan krijgt u daar keurig een schriftelijk
antwoord op.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Dat ben ik niet helemaal met u eens, want wij hebben
deze vragen gesteld naar aanleiding van onze algemene beschouwing.
Wethouder
OOSTEN: Ja, maar dat maakt op zich niet zoveel uit. Ik neem aan dat zij gewoon
naar aanleiding van de programmabegroting zijn opgesteld. Andere fracties
hebben schriftelijke vragen gesteld op het daarvoor geëigende tijdstip; daar is
ook gewoon keurig antwoord op gekomen.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Dat hebben wij ook gedaan.
Wethouder
OOSTEN: Daarna, op 16 september, hebben wij ook nog een avond georganiseerd om
nader door te kunnen praten. Ook dat was een prima gelegenheid om alles verder
door te praten. Ik constateer dus alleen dat die mogelijkheden kennelijk
onvoldoende benut zijn. Ook op dat punt een persoonlijke opmerking: ik vond de
avond van 16 september in veel opzichten absoluut een succes. Ik denk dat daar zinvol
over een aantal onderwerpen is doorgesproken. Fracties die daar geen gebruik
van hebben gemaakt, kan ik zeker aanraden om dat volgend jaar, als dat dan weer
gebeurt, wel te doen.
De heer
Van Doeveren merkte op dat hij deze begroting ook op één A4’tje kwijt had
gekund. Daar daag ik hem graag toe uit, want daar ben ik wel benieuwd naar en
dat wil ik dan nog wel eens zien.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Ik heb alleen gesproken in het kader van de weinig concrete
en meetbare doelen. U doet heel veel inspanningen en u doet ook erg uw best,
maar …
Wethouder
OOSTEN: Hoe het ook zij, u zei dat er zo weinig concreets in staat dat u het
ook op één A4’tje kwijt had gekund. Dan zeg ik: dat wil ik dan wel eens zien.
Ik zie dat A4’tje dus graag tegemoet, want dat bespaart ons wellicht een hoop
papier.
Dat was
wat ik te zeggen had over het proces. Nu kom ik bij het inhoudelijke aspect. Ik
vind het niet prettig om te moeten doen, maar allereerst wil ik toch de
aandacht vestigen op een persbericht dat wij gisteren de deur uit hebben gedaan
en dat ik mondeling herhaal. Het college is voornemens om in december met een
nadere analyse en mogelijk een aanvullende bezuiniging te komen. De reden
daarvoor is heel eenvoudig.
Op het
moment waarop de programmabegroting is opgesteld, zijn de effecten van het
regeerakkoord daarin meegenomen. Er is ook geanticipeerd op rijksbezuinigingen,
maar deze zomer heeft het rijk gemeend een aanvullend pakket van bezuinigingen
te moeten invullen. Dat pakket was aanvullend op het regeerakkoord. Dat kon dus
met geen mogelijkheid in deze programmabegroting staan, want die had u toen
allang in de bus. Wij hebben dat pakket nader geanalyseerd en er is daarna ook
nog een septembercirculaire verschenen, die zeer recent binnen is gekomen. Ook
daarnaar willen wij nog even goed kijken. Met name inhoudelijk, in de
verschillende beleidsbegrotingen, zitten een paar dingen verstopt waarvan wij
de nadere consequenties voor Delft nog even precies moeten bekijken. Dat noopt
ons ertoe om dit najaar nog te bekijken of het nodig is om voor 2004 nog met
aanvullende maatregelen te komen. Een bezuinigingstaakstelling voor 2005 en
verder is op zich niet zo’n probleem. Dat kan opgehoogd worden; het stond ook
regulier in de planning dat het college daar dit najaar over zou gaan nadenken.
Uiteraard kan dat pakket bij de volgende programmabegroting meegenomen worden,
maar wij bekijken nu eerst of het nodig is om ook voor 2004 nog iets
aanvullends te doen. Dat is dus even een opmerking vooraf en over donkere
wolken.
De heer
VUYK (VVD): Dit betekent dus dat wij omstreeks december een notitie van u
kunnen verwachten waarin u dat aangeeft en dat het debat daarover ook in die
periode zal plaatsvinden. Of wordt dat januari?
Wethouder
OOSTEN: Nee, dat wordt december. U kunt die notitie dus waarschijnlijk in
november tegemoet zien. Ik streef ernaar om daar in december besluitvorming
over te hebben, voor zover dat nodig is voor 2004.
Enkele
fracties verweten zowel dit college als het rijk, in wisselende
samenstellingen, dat er de afgelopen jaren nogal potverteerd is en dat in de
vette jaren geen geld opzij is gezet. Daar wil ik een paar opmerkingen over
maken. Het is niet echt mijn rol om het op deze plek nu voor het rijk op te
nemen, maar toch wil ik een paar merkwaardige misverstanden uit de wereld
helpen. Ik deel de mening niet dat het rijk de afgelopen jaren geen geld opzij
heeft gezet, hoewel daar veelvuldig over geschreven wordt. In 1994 was de
rijksschuld nog 88% van het BNP, maar in 2002 was dat gereduceerd tot 52% van
het BNP. Dat is dus echt een forse daling. In 1994 besloeg de rente op de
staatsschuld nog 22% van de rijksbegroting, maar in 2002 en trouwens ook in dit
jaar besloeg die rente nog slechts 11% van de rijksbegroting. Ik vind het
verwijt jegens het rijk dat in die jaren geen geld opzij is gezet en dat er
slechts potverteerd is, dus niet terecht. Er is wel degelijk een heel serieuze
en een voor het eerst sinds lange tijd succesvolle poging gedaan om de
staatsschuld en het beslag van de rente van de staatsschuld op de
rijksbegroting terug te dringen.
Wat hebben
wij in Delft gedaan?
De heer
TAEBI (SP): Het is niet de bedoeling om hier Tweede Kamertje te gaan spelen,
maar aangezien deze opmerking met het rijk te maken had, heb ik toch een kleine
opmerking. Met de opmerking dat er geen geld opzij is gezet voor minder vette
jaren en voor de donkere wolken, wordt bedoeld dat er geld opzij moet worden
gezet zodat er, op een moment waarop je minder geld hebt, geen Wet Werk en
Bijstand of als je het mij vraagt geen “Wet Water en Brood” hoeft te worden
ingevoerd waarmee je bijstandsmoeders verplicht om te gaan werken. Dát is de
opmerking die u moet meenemen en niet het feit dat de staatsschuld is
teruggedrongen, want daar is de burger niet bij gebaat.
Wethouder
OOSTEN: Als u deze opmerking maakt, moet ik constateren dat u heel weinig van
’s rijks financiën begrijpt, want er zit wel degelijk een heel groot verband
tussen. Die 11% die nu niet aan de rente betaald wordt, kan immers aan allerlei
andere zaken besteed worden en dat gebeurt ook.
De heer
TAEBI (SP): Wij gaan hier niet Tweede Kamertje zitten spelen.
De
VOORZITTER: Ik stel voor om dit punt af te sluiten.
Wethouder
OOSTEN: Lokaal hebben wij natuurlijk een andere systematiek dan het rijk. Wij
hebben geen post “renteschulden” op de begroting en wij hebben in die zin ook
niet een grote stadsschuld. Dat is bij ons verdeeld over de algemene dienst en
de kapitaaldienst. Wij hebben de afgelopen jaren vooral heel veel investeringen
à fonds perdu betaald. Dat zijn allemaal investeringen geweest die naar de
mening van het college zeer zinvol zijn geweest. Er zijn bijvoorbeeld vrij
aanzienlijke bedragen opzij gezet voor de spoortunnel en er is geld
geïnvesteerd in parkeergarages, sporthallen en ondergrondse afvalcontainers. Zo
kan ik nog wel even doorgaan. Daar zijn miljoenen en miljoenen in gaan zitten.
Dat is wat er in de afgelopen jaren voornamelijk is gebeurd met de overschotten
die wij hadden; daar is dat geld in gaan zitten. Dat heeft voor de huidige
begroting en de huidige raad het grote voordeel dat de kapitaallasten van die
investeringen nu niet meer op de begroting drukken. Daarnaast, aanvullend
daarop, hebben wij een aantal omzettingstrajecten gehad. In deze
programmabegroting vindt u daarvan het grootste voorbeeld tot nu toe, namelijk
de omzetting van de planmatige onderhoudskredieten ter waarde van 17 miljoen
euro. Dat is in mijn ogen het tegenovergestelde van potverteren, want dit is
het vermijden van kosten in de toekomst. Ik vind dus wel degelijk dat ook het
geld dat nu bijvoorbeeld is vrijgekomen uit de verkoop van TZH, 16 miljoen
euro, volledig is aangewend om de financiële lasten van de toekomst omlaag te
brengen.
Dan een
aantal opmerkingen over de stijging van de OZB in 2002. Het wordt een beetje
een oubollige discussie. Ik heb ook geen zin om alle argumenten te gaan
herhalen, maar ik wil één misverstand wegnemen. Het is niet zo dat er 3 miljoen
euro te veel is geïnd. Wij hebben ten opzichte van de begroting gewoon een
meevaller gehad in de belastingopbrengst. Ik heb al eerder betoogd dat dit
vooral zit in het feit dat wij meer aanslagen hebben kunnen versturen en niet
in het feit dat mensen meer zijn gaan betalen. De tarieven zijn de afgelopen
jaren inderdaad fors gestegen, maar daar ligt ook een heel duidelijke parallel
met de forse stijging van de loonkosten en de tamelijk hoge inflatie die wij de
afgelopen jaren in Nederland gehad hebben. Een gemiddelde tariefstijging van 6%
klopt dus wel ongeveer. Dat is inderdaad wat wij in de afgelopen jaren aan
loonkostenstijging in Delft hebben meegemaakt. Ik wijs er overigens op dat wij
er nu, in financieel moeilijke tijden, volgens dezelfde systematiek in geslaagd
zijn om die stijging voor de burgers beperkt te houden; de stijging is dit jaar
immers 3%, de helft van wat zij in de afgelopen jaren is geweest.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Dit is een ingewikkeld verhaal, want u koppelt de OZB nu
aan loonkosten.
Wethouder
OOSTEN: Ja, die koppeling is in Delft één op één.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): U noemt die 3,5 miljoen een meevaller, terwijl u dat
indertijd gewoon verkeerd heeft ingeschat.
Wethouder
OOSTEN: Wij hebben voorzichtig begroot. Zoals u weet, hebben wij in 2001 een
hele hertaxatieronde gehad. Wij hebben ingeschat hoeveel belasting dat zou
opleveren. Daarbij zijn wij aan de voorzichtige kant gaan zitten.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): U hebt gezegd dat die omzetting niet gepaard zou gaan met
toenemende kosten voor de burger. Zij zou budgettair neutraal zijn. Nu zegt u
dat wij een meevaller hebben gehad, maar de burger heeft dus wel 3,5 miljoen
euro te veel opgebracht.
Wethouder
OOSTEN: Nee.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Zo zie ik die meevaller. U hebt die omzetting niet
budgettair neutraal voor de burger gedaan.
Wethouder
OOSTEN: Wij hebben die omzetting voor de burger zoveel mogelijk budgettair
neutraal gehouden, maar er zitten een aantal effecten in. Er was in die periode
een forse uitbreiding van het aantal vierkante meters bedrijfsruimte. Wij
hebben ook het effect gehad van meevallende economische omstandigheden in die
zin dat er minder gebruik is gemaakt van kwijtscheldingsregels dan wij van
tevoren hadden gedacht.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Omdat de waardes hoger zijn; de waardes zijn hoger
getaxeerd.
Wethouder
OOSTEN: Nee, de waardes zijn gecorrigeerd; dat is in de tarieven verrekend. De
waardestijging is dus in principe voor het overgrote deel gecompenseerd in de
tariefstijging. Maar goed, ik heb dit al een aantal keren geprobeerd uit te
leggen, maar kennelijk slaag ik daar bij een aantal mensen niet in.
De heer DE
WIT (Leefbaar Delft): Begrijp ik het nou goed, want …
Wethouder
OOSTEN: Nee, u begrijpt het niet goed.
De
VOORZITTER: Dit punt is inderdaad al herhaaldelijk aan de orde geweest. De
wethouder heeft het nog een keer uitgelegd; nu zet hij zijn betoog voort.
Wethouder
OOSTEN: Het verwijt van de heer Van den Doel dat deze programmabegroting vooral
reactief ad hoc-beleid bevat, vind ik niet terecht. Met name in de lijst van
grote projecten hebben wij een poging gedaan om over een langere periode te
bekijken welke kosten op ons afkomen. Wij hebben er inzicht in willen geven hoe
wij die kosten de komende jaren denken te gaan dekken. Dat is verre van een
reactief ad hoc-beleid; dat vind ik zorgvuldig begroten en vooruitkijken.
Ook de
vraag van de fractie van Stadsbelangen over de OZB van de sportverenigingen is
een beetje een plaat met een kras erop. Is het college bereid om de
OZB-regeling voor de sportverenigingen te compenseren? Het college is van
mening dat het dat al doet. De sportsector is de enige sector in Delft waarvan
de opbrengsten uit de OZB in een apart fonds gestopt worden dat weer aan
dezelfde sector ten goede komt. Dat is een buitengewoon luxe
uitzonderingspositie die bijvoorbeeld de culturele sector, de onderwijssector
en heel veel andere sectoren niet hebben; de sport heeft die luxe
uitzonderingspositie wél.
Ik wil nu
dus eigenlijk eens af van de discussie over de vraag of de OZB terug kan naar
de sportverenigingen, want de OZB gaat terug naar de sportverenigingen, alleen
niet één op één.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Dat is niet waar, want de sportverenigingen die de
OZB opbrengen, krijgen hier niets van.
Mevrouw
BOLTEN (GroenLinks): Mijnheer Meuleman, het is toch normaal dat de
OZB-opbrengst in de algemene middelen komt en pas daarna via de begroting weer
verdeeld wordt? Voor de sportwereld is dat anders: dit gaat niet naar de
algemene middelen, maar terug naar de sportwereld. Daar heeft de wethouder
groot gelijk in.
De heer
MEULEMAN (Stadsbelangen): Wij verschillen daarover van mening. Ik zal hier in
tweede termijn op terugkomen.
Wethouder
TORENSTRA: Voorzitter. Ik heb slechts een aantal punten. Op het punt van
personeel en organisatie heeft de CDA-fractie een amendement ingediend over het
algemene personeelsbestand en de omvang daarvan. Zij is van mening dat die
omvang kleiner moet worden. Het college zal zich nog beraden op het amendement;
het oordeel van het college hoort u dus nog, maar ik kan wel een verklaring
geven. Ik heb de indruk dat dit komt door een aantal zaken die het college
heeft opgepakt, dus door beleidsintensiveringen, zoals het toezicht op de
openbare ruimte, parkeren, het zelf doen van de OZB-taxaties, uitbreiding
wijkzaken, bovenformatieve ID-banen die nu anders geregeld worden. Dat is wat
ons betreft een verklaring. Die mensen zijn er niet bijgekomen terwijl het werk
hetzelfde bleef; er is meer werk gekomen en dus zijn er meer mensen aan het
werk.
De
fracties van het CDA, ChristenUnie/SGP en Leefbaar Delft hebben gepleit voor
een verdere afname van de inhuur van derden. In 2002 ging het in geld nog om
krap 11 miljoen euro. Wij verwachten dat het dit jaar rond de 8 miljoen euro
uitkomt. Er zit dus wel degelijk een dalende tendens in. Wanneer de cijfers
bekend zijn, zullen die ter kennisname naar de raad gaan. Ook in het
ziekteverzuim is er een dalende trend: het lukt ons om in 2002 de daling door
te zetten van een ziekteverzuim van 11,9%, dus krap 12%, naar een ziekteverzuim
van 8,5%, misschien nog iets minder. Op het punt van de uitstroom naar de WAO
zitten wij niet slecht.
Dan iets
over de sport. De CDA-fractie heeft gezegd dat de sport wegloopt vanwege het
keurslijf dat de gemeente de sport aanmeet. Op dat punt heb ik twee
opmerkingen. Ik heb vandaag het voorstel dat samen met de Sportraad en de
werkteams sportvisie is uitgewerkt en dat uiteindelijk ook door de Sportraad is
onderschreven, richting college kunnen brengen. Op verzoek van de raad is een
regeling gemaakt, onder andere vanuit de gelden waarvan sommigen wensen dat die
rechtstreeks terug naar de sport zouden gaan. De raad heeft daarover besloten
dat het sportfonds-voorstel ontwikkeld zal worden door de sportraad en de
werkteams. Daarbij zijn twee richtingen meegegeven: verenigingsondersteuning en
participatie van jongeren. Het voorstel wordt dinsdag door het college
besproken; als het college daarmee instemt, komt het ook in de
oktobervergadering van de commissie Leefbaarheid aan de orde. Dan kunt u het
resultaat zien van die samenwerking. Men keert zich dus niet van ons af. Ik
wijs er overigens op dat uit de begroting, bij de grote projecten, blijkt dat
het college, als de raad daarmee instemt, van plan is 1 miljoen euro extra te
storten in het renovatiefonds van de sport. Mede gelet op alle zaken die wij de
afgelopen jaren al op sportgebied hebben gerealiseerd en die ik hier niet hoef
te herhalen, laten wij de sport dus niet in de kou staan.
Enkele
fracties hebben opmerkingen gemaakt over de veiligheid rond sportvelden. Dat
waren de fracties van het CDA, ChristenUnie/SGP en vooral Stadsbelangen. De
fractie van Stadsbelangen schrijft dat het college, ondanks haar aandringen,
stoïcijns is; zij vindt het onbegrijpelijk dat wij op dat soort punten geen
actie ondernemen. Ik wijs erop dat wij dat wel doen. Bij sportpark Kerkpolder
is wel degelijk iets gebeurd aan de verlichting en aan het vrijer maken van de
paden; daar zijn aanpassingen gepleegd, waardoor de bereikbaarheid wel degelijk
is verbeterd. Bij sportpark Fortuna zijn de verlichting en de
parkeergelegenheid verbeterd. Sportpark Brasserskade wacht in zekere zin op de
reconstructie, omdat daar ook met het verkeer rond Ypenburg het een en ander
gaat gebeuren. Bij Hudito is het een en ander opgeknapt en ook bij Wippolder
wordt gewerkt aan vrijliggende fietspaden; ook op dat punt zijn wij dus bezig.
Dat zijn concrete projecten. Verder kan men in de programmabegroting lezen dat
het college van plan is om werk te maken van zogenaamde veilige kindroutes,
waarbij door de stad linten gemaakt gaan worden waarin kinderen op wat jongere
leeftijd dan nu het geval is van school naar de buitenschoolse opvang, de
sportverenigingen en de culturele accommodaties kunnen. Zowel op het niveau van
de concrete projecten als op het niveau van structureler beleid, dat ook in
relatie wordt gebracht met het lokale verkeers- en vervoersplan, zullen wij dus
hieraan werken. De fractie van GroenLinks ging in op de veiligheid in wijken
voor kinderen. Daarbij werden de stoepen genoemd. Dat zouden wij wellicht
daarmee kunnen verbinden. Wat de voorbeelden en de veilige kindroutes betreft:
ik hoop dat wij daar komend jaar een aanvang mee kunnen maken.
Ik wil de
fractie van Stadsbelangen aanbieden om hun overige vragen schriftelijk te
beantwoorden, maar laat ik eens nog vernieuwender proberen te zijn. De fractie van
Stadsbelangen is vorige week niet op de open dag van het college geweest, maar
ik bied aan dat ik binnenkort naar de fractiekamer van Stadsbelangen kom; de
fractie van Stadsbelangen moet dan zelf maar zeggen wanneer dat gaat gebeuren.
Zij kan de antwoorden echter ook schriftelijk krijgen; zij zegt het maar.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Die suggestie heeft als nadeel dat wij geen kennis kunnen
nemen van wat u daar allemaal gaat zeggen. Ik zou het op prijs stellen om daar
wel kennis van te nemen.
Wethouder
TORENSTRA: De keuze is aan de fractie van Stadsbelangen.
Op één punt van de fractie van Stadsbelangen moet ik wel ingaan, omdat ik dat
ook aan de CDA-fractie wil laten horen. De fractie van Stadsbelangen geeft in
haar schriftelijke betoog onder het kopje “Trage uitvoering van beleid” als
voorbeeld dat in 1999 is besloten tot verplaatsing van de Kynologenclub; de
fractie van Stadsbelangen schrijft letterlijk dat zij er nogal geïrriteerd over
is dat die verplaatsing nog steeds niet heeft plaatsgevonden. Zij vindt dit een
typisch voorbeeld van hoe de gemeente omgaat met de logica van de burger. De
fractie van Stadsbelangen is op dit punt slecht geïnformeerd. Dat valt mij
tegen. Het besluit dat in 1999 werd genomen, was noodzakelijk vanwege twee
hoofdpunten. De gemeente wil iets met het gronddepot, inmiddels het
baggerdepot, de plek waarop de Kynologenclub gehuisvest is. Toen is besloten om
de Kynologenclub te verhuizen naar Tanthof. In 2001 heb ik op het stadhuis,
hier beneden in de burgemeesterskamer, een intentieverklaring getekend met de
voorzitter van de Kynologenclub. Volgens die afspraak heeft de gemeente in 2002
het terrein aangelegd. De velden liggen klaar; de gemeente heeft uit de
kwaliteitsimpuls voor de sport …
De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Dit gaat nergens meer over. Kunt u dit dan
niet vertellen op de fractiekamer van Stadsbelangen?
Wethouder TORENSTRA: Nee. De gemeente heeft daar 2,5 ton, in guldens, in
geïnvesteerd. Zij heeft de artikel 19-procedure gestart die helemaal is
doorlopen.
De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Ik luister met veel plezier naar het
betoog van de wethouder, maar de kern is dat in 1999 een besluit is genomen
door de raad en dat dit besluit tot op heden niet is uitgevoerd.
Wethouder TORENSTRA: Daar maak ik ernstig bezwaar tegen. Het gaat om drie
punten. De intentieverklaring bestond uit twee delen. De gemeente zou de velden
aanleggen; de vereniging zou de accommodatie aanleggen. De gemeente heeft de
velden aangelegd. De artikel 19-procedure is doorlopen, maar de Kynologenclub
heeft nog steeds geen voor die club haalbaar financieel plan ingediend. Zowel
bestuurlijk als ambtelijk is al diverse keren overleg gevoerd. Ik heb de
vereniging ook drie, vier keer persoonlijk gesproken en een handreiking gedaan.
Ik vind dus dat de fractie van Stadsbelangen zich op dit punt beter zou moeten
laten informeren; dan praten wij verder.
De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Het gaat niet om de discussie over het
voorbeeld op zich. Het gaat ons om de kern van het verhaal, namelijk dat de
uitvoering van het beleid traag verloopt.
Wethouder TORENSTRA: De gemeente is niet altijd verantwoordelijk …
De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Wil de wethouder mij even laten
uitpraten? Op het moment waarop het gaat gebeuren, zijn de kosten drie keer zo
hoog.
Wethouder TORENSTRA: De gemeente is niet altijd verantwoordelijk voor
dingen die niet gebeuren. Je sluit een overeenkomst. Twee partijen hebben dan
allebei hun zaakjes te doen. Als het de ene partij niet lukt – daar heb ik overigens begrip voor; ik heb dan ook een aantal keren een
handreiking gedaan – kun je dat niet bij de
gemeente neerleggen. Dat is mijn punt.
De wijkaanpak en de leefbaarheid in de wijken zijn niet besproken. Ik ga
ervan uit dat men daarover positiever gestemd is dan in het verleden. Wat dat
betreft, is mijn nieuwe motto: “Samen aan de slag met de vraag van de
bewoners”. Dus voort met dat motto.
De VOORZITTER: Het woord is aan wethouder Oosten voor de rest van zijn
portefeuille.
Wethouder OOSTEN: Voorzitter. Ik begin met cultuur. Daar is niet veel over
gezegd, maar wel een paar leuke dingen. Het verbaast de CDA-fractie dat legale
graffiti ineens kunst geworden is en “kunst” genoemd wordt. Dat is inderdaad
zo. Het is wel vaker zo dat nieuwe kunstuitingen niet ogenblikkelijk door de
hele maatschappij herkend worden. Vincent van Gogh had daar ook last van, maar
ik heb mij laten vertellen dat die tegenwoordig aardige prijzen op veilingen
maakt. Ik ben overigens heel erg blij dat de CDA-fractie zich ergert; dat is
een hele geruststelling voor de makers van die kunst, want zij zijn dus in
ieder geval nog in staat om iemand te shockeren in deze maatschappij.
De heer VAN DOEVEREN (CDA): Ik denk dat de wethouder ons punt volstrekt
niet heeft begrepen. Wij bedoelen juist dat aan de illegale graffiti een
krachtig halt moet worden toegeroepen. De essentie is immers dat daar met een
spuitbus wordt gespoten op de eigendommen van een ander. Ik denk dat niemand
van ons het leuk zou vinden als iemand bijvoorbeeld op onze auto’s zou spuiten.
Daar gaat het om; dat is de kern.
Wethouder OOSTEN: U maakte uw opmerkingen over de legale graffiti. U zei
letterlijk dat het u verbaasde dat dat tegenwoordig als kunst wordt beschouwd.
De heer VAN DOEVEREN (CDA): Nee. Wij begrijpen dat het bij legale graffiti
gaat om een legale plek, waarbij de eigenaar toestaat dat daar met een verfbus
wordt gespoten. Dat zou als doel moeten hebben dat de illegale graffiti wordt
teruggedrongen. U schoffelt dat tweede doel, dat wij een principieel punt
achten, volstrekt onder tafel.
Wethouder OOSTEN: Dat tweede doel is een nevengeschikt doel. Dat heb ik
altijd gezegd. Het zou mooi zijn als door het aanwijzen van legale
graffitiplekken de illegale graffiti wat wordt teruggedrongen, maar daarover
heb ik nooit al te veel illusies gehad. Door het aanbieden van legale
graffitiplaatsen bestaat in ieder geval voor een aantal graffitikunstenaars nu
de mogelijkheid om hun kunst in Delft te beoefenen. Zo wordt het ook wel
degelijk ervaren. Sterker nog: ik kan u meedelen dat het echt een groot succes
is.
Mevrouw VLEKKE (PvdA): Mijnheer Van Doeveren, als het gaat om graffiti, heb
je dus kunst en, zoals dat in vaktermen heet, crack. Dat is waar u het over
hebt; dat is vandalisme. Het een sluit het ander dus niet altijd uit.
Wethouder OOSTEN: Voor het terugdringen van de illegale graffiti komen wij
nog met aparte maatregelen.
De heer VAN DOEVEREN (CDA): Daar ben ik buitengewoon benieuwd naar.
Mevrouw VLEKKE (PvdA): Dat zijn dan weer de mobiele camera’s.
Wethouder OOSTEN: Bijvoorbeeld, wie weet?
De VOORZITTER: Ik zou zeggen: het volgende onderwerp.
Wethouder OOSTEN: Ik word steeds geïnterrumpeerd.
De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Als de wethouder dat “kunst” noemt,
wordt dat in de toekomst dan ook allemaal opgeslagen? Kunst is immers geld waard.
Wethouder OOSTEN: Er zijn bijvoorbeeld ook dansvoorstellingen die niet
opgeslagen worden.
De SP-fractie is bang dat de rijkssubsidie voor het participatiebeleid in
de komende jaren zal opdrogen. Ik kan de SP-fractie op dat punt wellicht niet
helemaal geruststellen, maar ik heb nog geen signalen ontvangen dat dit echt
het geval is. Een van de kleine pluspunten die ik in de rijksbegroting heb
ontdekt, is dat er nauwelijks op de cultuurportefeuille is bezuinigd. Ik heb
ook van het ministerie begrepen dat de staatssecretaris vooralsnog van plan is
om gewoon door te gaan met het participatiebeleid.
Wij hebben geld vrijgemaakt voor het popbeleid. Ik ben van plan om met de
commissie een bestedingskader te bespreken. Het zal dus niet zo zijn dat de
Koornbeurs en Speakers alleen maar hoeven aan te geven wat zij hiermee willen
gaan doen om het geld binnen te krijgen. Wij zullen daar dus wel enige
randvoorwaarden aan verbinden; daarover komen wij nog met de commissie te
spreken.
Ik ga over naar jongeren. Ik heb geen verschil van opvatting met de
PvdA-fractie over de keuzes die in het jongerenbeleid gemaakt moeten worden. Ik
kan mij goeddeels vinden in de wijze waarop die keuzes verwoord zijn. Ik wijs
er wel op dat wij de verantwoordelijkheid voor de invulling en de uitvoering
van het jongerenbeleid hebben neergelegd bij de BWD. Wij sturen de BWD via de
prestatieafspraken die wij eens per jaar met de BWD maken. Dat is de
systematiek. Binnen die prestatieafspraken heeft de BWD volledige
beleidsvrijheid om invulling te geven aan het jongerenbeleid.
Alle vanavond geuite gedachten dat de Border mogelijk dichtgaat, wil ik
krachtig ontkrachten. Dat is echt pure flauwekul. De Border gaat helemaal niet
dicht; jongeren hoeven ook geen sleutels in te leveren. Het enige wat het
college verlangt, is dat het bestuur van de Border, net als bij de andere
jongerenaccommodaties, uiteindelijk onder de eindverantwoordelijkheid van de
BWD komt te vallen. Volgende week praat ik over dit onderwerp verder met de
betrokkenen.
Dan een opmerking over de jongerenhuisvesting. Ik ben bereid om contact op
te nemen met de gemeente Tilburg om te bekijken wat zij heeft gedaan in het
kader van de actieve campagne voor de kamerwerving en het zoeken naar nieuwe
hospita’s. Het is de moeite waard om daarnaar te kijken.
Nu kom ik bij Delft Kennisstad. Ik ben het eens met de opmerkingen van de
STIP-fractie over Technopolis en Delft Kennisstad in het algemeen. Veel andere
fracties hebben daar weinig over gezegd. Hoe willen wij meer technostarters in
Delft vasthouden? Daar wordt, zoals ongetwijfeld bekend is, op verschillende
manieren hard aan gewerkt. De belangrijkste benadering is om ervoor te zorgen
dat in de keten van de bedrijfshuisvesting alle schakels gedekt zijn. Dat wil
zeggen: bij alle schakels tussen de incubatorfase, dus vanaf het allereerste
begin van een onderneming, en een volledige eigen vestiging moet er aanbod
zijn. Daar wordt hard aan gewerkt. Ik denk dat dit in Delft inmiddels redelijk
voor elkaar is. Daarnaast zijn er een aantal overige stimuleringsmaatregelen,
zoals participatiemaatschappijen waarin wij ook hard ons best doen.
Hoewel ik zo langzamerhand een beetje het idee heb dat het echt aan
dovemansoren is gericht, merk ik in de richting van de SP-fractie nogmaals op
dat een keuze tussen ID/WIW en Technopolis absoluut niet aan de orde is. Dat
zijn twee volstrekt verschillende entiteiten. Ik volsta met het in de aandacht
aanbevelen van het recent verschenen rapport van de Rabobank en de Kamer van
Koophandel over de kracht van Delft; dan hoort men het eens van een ander en
niet uit mijn mond. In dat rapport hebben de Kamer van Koophandel en de
Rabobank doorgerekend dat, als wij doorgaan met het concept “Technopolis”, dat
volgens een middelmatig scenario over twintig jaar ongeveer 38.000 banen
oplevert voor Delft, waarvan 15.000 direct in Technopolis en 23.000 indirect in
overige sectoren in Delft. Tussen al die banen zullen ongetwijfeld veel banen
zitten die interessant zullen zijn voor de doelgroep van de SP-fractie.
Wethouder
GRASHOFF: Voorzitter. Ik start met een korte reactie op de vele opmerkingen
over de spoortunnel. Dat punt is zo actueel dat ik de gelegenheid te baat neem
om de raad bij te praten over de situatie zoals die zich op dit actuele moment
voordoet. Ik ben het volledig eens met de sprekers die hier het
“onaanvaardbaar” hebben uitgesproken over het schrappen van de gelden voor de
spoortunnel in de rijksbegroting. Het is voor de raad ongetwijfeld geen
verrassing dat het college daar net zo over denkt. Wij zijn intussen met elkaar
langs verschillende lijnen gestart om het uiterste te doen om dit project weer
op de agenda te krijgen en niet alleen op de agenda, maar nu ook eens een keer
in het echt.
Wij zijn
er per slot van rekening sinds 1988 mee bezig en het lijkt alsof elke volgende
minister ongeveer een kabinetsperiode nodig heeft om nut, noodzaak en zin van
dit project in te gaan zien, waarna wij weer opnieuw kunnen beginnen met de
nieuwe minister. Wat dat betreft wordt het misschien tijd om de klap maar eens
iets korter te maken en te hopen dat wij met deze minister zaken kunnen doen,
niet alleen op papier, maar ook in het echt. Op een bepaalde manier hebben wij
daar toch vertrouwen in, niet zozeer omdat wij ons niet zouden realiseren dat
dit op dit moment, gezien de krapte op de rijksbegroting en de situatie op het
politieke speelveld op rijksniveau, absoluut een dubbeltje op zijn kant is,
maar omdat wij blijven denken dat het verhaal dermate logisch en eenduidig in
elkaar steekt dat wij op alle vragen omtrent nut, noodzaak en haalbaarheid van
dit project intussen een sluitend antwoord kunnen geven. Wij blijven erop
vertrouwen dat ook de rijksoverheid uiteindelijk meer zal reageren op basis van
inhoud en argumenten dan op basis van iconen en vooronderstellingen die vaak het
gevolg zijn van een slecht niveau van de informatie. In de rondes die wij nu
doen, merken wij aan het eind van elk gesprek met mensen die de ins en outs
niet goed kennen, die het project dus wel een beetje kennen en die de klok wel
hebben horen luiden, maar niet weten waar de klepel hangt – of dat nou is met
mensen in de top van Prorail, met de ambtelijke top van Verkeer en Waterstaat
of van VROM of met wie dan ook – dat wij dan een stuk verder zijn dan aan het
begin van dat gesprek. Dat betekent dat wij toch het gevoel hebben dat onze
argumenten wel binnenkomen. Ik kan niet voorspellen hoe dit verder zal lopen.
Ik kan wel zeggen dat het buitengewoon nodig is dat er van alle kanten, dus ook
vanuit de raad, een heel stevig signaal komt. In dat opzicht ben ik heel blij
met de voorliggende motie, die tot nu toe reeds door vrijwel alle fracties is
gesteund. Ik hoop dat het mogelijk is om daar een voltallige steun van de raad
van te maken. Ik denk dat dat echt belangrijk is voor de stad, hoe je ook met
elkaar over allerlei zaken van mening kunt verschillen. Wel vraag ik mij af of
de motie in haar huidige vorm sterk genoeg is. Ik kan mij voorstellen dat daar
bij de fracties wellicht nog even over gedacht zou kunnen worden. U moet dat
niet zien als kritiek op het initiatief, want dat omarmen wij van harte, maar
als wij dit nu toch met z’n allen doen, laten wij dan even bekijken of die
motie wellicht nog ietsje sterker kan worden gemaakt. Mijn lastigheid zit een
beetje in het feit dat de nadruk nogal sterk ligt op het nakomen van de
gemaakte afspraken. Dat is maar één van de pijlers van onze argumentatie.
Daarnaast is er bijvoorbeeld de pijler dat hier in de sfeer van de
cofinanciering, de private opbrengsten en dergelijke ook voor Verkeer en
Waterstaat een enorm goede deal in zit; dat element zie ik niet zo sterk terug
in de motie. Wellicht kan daar tussen nu en aanstaande dinsdag nog over worden
nagedacht. Als een wijziging niet mogelijk is, moeten wij het hiermee doen.
Komende
dinsdag hebben wij een gesprek met minister Peijs. De burgemeester en ik zullen
het verhaal daarin nog eens met kracht onder de aandacht brengen. De jongste
informatie is in zoverre hoopgevend dat de minister gisteren zowel in een
gesprek met de wethouders van de grote steden als in een reactie in een debat
in de Kamer over externe veiligheid, waarbij ook de tunnel van Delft om de hoek
kwam, uitspraken heeft gedaan die erop neerkomen dat zij binnen het kabinet
toch moeite wil doen om hier een oplossing voor te vinden. Dat is geen reden om
nu de vlag uit te steken, maar ik vat dat maar op als hoopgevende tekenen voor
het gesprek van aanstaande dinsdag.
Met name
de heer Bot en in sommige opmerkingen mevrouw Vlekke hebben iets gezegd over de
compacte stad. In de sfeer van de algemene beschouwingen is het wel aardig om
ons daar weer even op te concentreren, even los van afzonderlijke projecten. De
compacte stad moet inderdaad geen vrijbrief zijn voor willekeurige plannen
waarbij het er vooral om gaat om ergens een symbool, landmark of wat dan ook op
te richten. Het gaat wél om het telkens zorgvuldig inpassen in de stad.
Enerzijds
betekent dit dat wij niet op elk bouwplan en op elk terrein mee zouden moeten
bewegen met de neiging om daar niet of minder te bouwen dan wij zouden willen.
Dat is namelijk niet bevorderlijk voor de compacte stad. Anderzijds is het daar
waar sprake is van structureel groen met een waarde die wij willen vasthouden,
des te meer van belang om die waarden zowel in kwantiteit als in kwaliteit heel
goed vast te houden. In dat opzicht kon ik heel goed uit de voeten met het
verhaal van de heer Bot. Ook in die zin is er zeker verder te komen met
bebouwing langs de Provincialeweg, mits wij daar de diverse waarden, dus de
structurele groenkwaliteiten en –kwantiteiten en de mogelijkheden voor
bebouwing, op een goede manier inpassen. Ik heb er alle vertrouwen in dat wij
daar op een goede manier mee voort kunnen. Ik hoop dat de discussie niet elke
keer opnieuw op planniveau hoeft te worden gevoerd. Mijn eerdere toezegging
over een notitie inzake bouwhoogten doe ik nogmaals gestand.
Ten
aanzien van de compacte stad nog één opmerking, die een beetje een link legt
met de portefeuille van collega Baljé, maar die zal daar ongetwijfeld meer over
zeggen. Er is in toenemende mate een sterke link tussen het slim passen en
meten binnen het model van de compacte stad en het nog kunnen realiseren van
een gedifferentieerd woningaanbod, waarbij bijvoorbeeld ook voor sociale
woningbouw ruimte is. Dat heeft heel eenvoudig te maken met de verhouding tussen
enerzijds grondwaarden en opbrengsten in de markt en anderzijds grondwaarden en
opbrengsten – lees: tekorten – in de sociale woningbouw. Als je die dingen wilt
combineren, zul je dus naar relatief hoge dichtheden moeten werken en op een
heel creatieve manier het groen en de leefbaarheid er toch op een goede manier
in moeten houden. Het kan allemaal wel.
Ten
aanzien van de mobiliteitsontwikkeling zijn enkele zaken genoemd die terug
zouden moeten komen in het LVVP. Collega Torenstra heeft terecht al iets gezegd
over veilige kindroutes en dergelijke. Ik bevestig dat die in het LVVP zullen
worden meegenomen. Het beheersbaar houden van automobiliteit in de stad zal een
van de motto’s worden in het LVVP. Wij zullen er nog heel veel creativiteit in
moeten steken om dat inderdaad beheersbaar te houden. Dan heb ik het op dit
moment nog helemaal niet over “beheerste groei” of “beheerste krimp”, want daar
durf ik niet eens een uitspraak over te doen, gelet op de grote plannen voor
invullingen in de stad, die er nu eenmaal liggen en die wij ook belangrijk
vinden.
Naar
aanleiding van de herinnering aan de proef in het openbaar vervoer zeg ik toe
dat daarvoor dit najaar een concreet voorstel in de commissie zal liggen. Dat
heeft inderdaad te lang geduurd. Over de oorzaak daarvan kan ik gaan uitweiden,
maar dat voorstel komt in dit najaar in de commissie.
De
STIP-fractie heeft nogmaals benadrukt dat tramlijn 19 er in ieder geval moet
komen. Zij maakt zich daar terecht zorgen over; dat doe ik ook. Ook de
delegatie uit uw raad in het algemeen bestuur van Haaglanden doet dat en heeft
hier gisteravond in dat algemeen bestuur een pittig debat met de
portefeuillehouder in het stadsgewest, Bruno Bruins, over gehad. Ik denk dat
dat piketpaaltje wel weer even nodig was in dit proces. Ik kan nog geen
uitsluitsel geven over hoe het gaat eindigen met tramlijn 19, maar dit is in
hoge mate een discussie waarin wij, in tegenstelling tot zaken zoals een
spoortunnel, niet moeten blijven wijzen in de richting van het rijk; het gaat
om een prioritering en verdere strategieën binnen het stadsgewest Haaglanden
zelf.
Mevrouw
Lourens heeft gevraagd of er een directe relatie is tussen het digitaliseren
van bestemmingsplannen en de noodzakelijke actualiseringslag. Het antwoord is
niet erg eenvoudig en is een beetje afhankelijk van de horizon en de reikwijdte
die je kiest. Enerzijds is het in heel directe zin niet nodig om over te gaan
tot digitalisering van bestemmingsplannen om de huidige actualiseringslag op
een goede en rationele manier te maken. Anderzijds zijn er nu en op de lange
termijn wel degelijk een aantal effecten in samenhang met managementinformatie
en dergelijke, die daardoor wel beter toegankelijker wordt. Op de lange termijn
zijn ook wel degelijk inverdieneffecten denkbaar. Wellicht zou collega Baljé
daar beter dan ik op kunnen ingaan.
De heer
Van den Doel heeft opgemerkt dat het aantal gerealiseerde woningen dramatisch
laag is. Ik weet dat hij daar zo over denkt. Ik ben dat ook niet met hem
oneens, als je het aantal in Delft gebouwde woningen vergelijkt met omringende
gebieden waar allerlei Vinex-gebieden uit de grond gestampt zijn en worden. Ik
herhaal toch maar weer dat wij alle bouwmogelijkheden in Delft – dat zijn
allemaal gecompliceerde en relatief kleinschalige ontwikkelmogelijkheden – met
kracht aanpakken. Ik heb zeer onlangs gelukkig ook weer een eerste kolom mogen
plaatsen voor de laatste fase van het Koningsveld. Men moet zich realiseren dat
wij in ongeveer vier jaar tijd een belangrijk stuk van een gebied waar wij een
herontwikkeling van bedrijven naar woningbouw willen, in een binnenstedelijke
locatie voor elkaar hebben gekregen. Dat gaat toch om significante aantallen.
Ik noem bijvoorbeeld Zuidpoort, het Doelengebied en dergelijke.
De heer
VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): De cijfers voor Delft zijn in vergelijking met
de omringende gebieden en Nederland echt dramatisch laag, want er wordt één
nieuwbouwwoning op 1000 inwoners gebouwd, terwijl het landelijk gemiddelde 5 op
de 1000 is; in de omringende regio is het gemiddelde 6 op de 1000. In dat
opzicht is er dus een significant verschil. Vandaar mijn opmerking vorig jaar
en dit jaar over de aandacht die nodig is voor nieuwbouwwoningen, hoewel dat
heel moeilijk is. De aandacht mag onder andere uitgaan naar de locatie bij de
Hendrick de Keyserweg.
Wethouder
GRASHOFF: Ik zal kort reageren op dat laatste. Als uw opmerking zich richt op
de zorg of Delft voldoende bouwmogelijkheden heeft, delen wij die zorg, maar
dat is een zorg die wij de afgelopen jaren met elkaar hebben. Als ik uw
opmerking moet interpreteren als kritiek jegens het college in die zin dat wij
er niet genoeg aan zouden doen, moet ik dat verre van mij houden. Wij zijn hier
zeer intensief mee bezig. Het is ook niet zo dat dit soort bouwprojecten
eenduidig door de gemeente gestuurd wordt. Dat is een samenwerking van diverse
partijen: ontwikkelaars, woningbouwcorporaties en dergelijke. De gemeente
bepaalt daarbij dus niet altijd de planning. Dat geldt bijvoorbeeld in sterke
mate voor de Delfgauwse Wije; voor zover het aan ons ligt, had daar allang
bebouwing kunnen zijn, maar wij zitten op dat punt in een lastige discussie met
de woningbouwcorporatie. Het ziet er nu overigens naar uit dat wij daarin op
korte termijn een goede slag met elkaar kunnen maken. Wij hebben op dat punt
gelukkig een handreiking kunnen doen. Het lijkt erop dat dat toch nog
vlotgetrokken kan worden.
Een zelfde
optimistisch geluid wil ik laten horen over het Van Dijk Delft-terrein, dat nu
nog niet tot de gemeente Delft behoort, maar vanaf 1 januari wel. Ook daarvoor
geldt dat wij er met de projectontwikkelaar ongeveer uit zijn, zowel ten
aanzien van het stedenbouwkundig plan als ten aanzien van de financiële
aspecten. Daarbij speelt bijvoorbeeld de woningdifferentiatie weer een stevige
rol. Deze ontwikkelaar kan hierdoor naar alle waarschijnlijkheid in de loop van
2004 gaan bouwen.
Mevrouw
VLEKKE (PvdA): Voorzitter, u hebt zojuist zelf geen antwoord gegeven op onze
vraag hoe het zit met de nota Hergrens. Ik dacht daarom dat wethouder Grashoff
daar antwoord op zou geven omdat dat punt ook te maken heeft met woningbouw.
Dat heeft hij echter niet gedaan. Misschien kunt u daar alsnog antwoord op
geven.
De
VOORZITTER: Laat eerst wethouder Rensen maar even.
Wethouder
RENSEN: Voorzitter. Mijn portefeuille mag zich dit jaar in een buitengewoon
grote belangstelling van de raad verheugen. Het doet mij dus deugd dat ik nu de
gelegenheid heb om daar het een en ander over te vertellen; ik hoop dat u er
klaar voor zit.
Ik begin
met de Wet Werk en Bijstand. Ik ben het volledig met de CDA-fractie eens dat de
discussie over die wet te laat wordt gevoerd. Ik nodig de CDA-fractie ertoe uit
om er bij de CDA-fractie in de Eerste Kamer, waar het wetsvoorstel nog moet
worden behandeld, op aan te dringen niet over te gaan tot invoering per 1
januari aanstaande, omdat de invoeringstermijn zo kort is dat de publicatie in
het Staatsblad ongeveer samenvalt met de publicatie van maatregelen die wij als
gemeente geacht worden te nemen voor 1 januari aanstaande. Dat lijkt mij een
bijzondere planning.
Misschien
is het ook goed om iets te zeggen over het karakter van de Wet Werk en
Bijstand, want ik bespeur op dat punt een groot misverstand. Wat die wet wel
doet, is het opnieuw regelen van de financiële verhoudingen op dit gebied
tussen het rijk en de gemeenten, met alles wat daarbij hoort aan financiële
risico’s en noodzakelijke afwegingen ten aanzien van de besteding van middelen.
Wat die wet niet doet, is het inhoudelijk op zijn kop zetten van alles wat in
de sector Werk en Inkomen gebeurt. De Wet Werk en Bijstand is niet meer dan een
logisch sluitstuk van een ontwikkeling die in het kader van SUWI allang op gang
was gebracht, waardoor:
-
het Centrum voor Werk en Inkomen er is;
-
wij binnen de gemeente het klantmanagement hebben ingevoerd;
-
wij de regisseur zijn over de reïntegratiebudgetten;
-
er een actieve reïntegratiemarkt is.
Daar verandert deze hele wet helemaal niets aan. Dat is van
belang om enige greep te krijgen op de reikwijdte van de discussie die wij
natuurlijk wel met elkaar te voeren hebben.
De lastigheid voor de gemeente zit niet eens zozeer in de
wet zelf of in de systematiek van de wet, maar gewoon in de ruimte die ons
budgettair wordt toegemeten. Wij hebben in het werkdeel van het Fonds voor werk
en inkomen in twee jaar tijd een korting van 1,4 miljoen euro gekregen; wij
begonnen iets boven de 10 miljoen euro, maar nu zitten wij daar een heel stuk
onder. In de bijzondere bijstand, in het inkomensdeel van het FWI, hebben wij
een korting gekregen van 1,5 miljoen euro per 1 januari 2004. Daar krijgen wij
veel meer last van dan van de hele Wet Werk en Bijstand. Dat wil niet zeggen
dat daarin niet een aantal dingen aan de hand zijn. Ik geef de heer Van den
Doel bijvoorbeeld gelijk als hij de aandacht vestigt op de uitbreiding van de
sollicitatieverplichting voor alleenstaande ouders en trouwens ook voor
ouderen. Dat is een wettelijk kader waar je je natuurlijk soms aan te houden
hebt, maar ik ben zelf geneigd om daar in de uitvoering niet al te hoge
prioriteit aan te geven; ik denk dat wij op dat terrein nog wel andere
prioriteiten hebben.
Ik vind de door de CDA-fractie bepleite extra
accountantscontrole niet zo geweldig nodig. Dat heeft veel te maken met hoe de
hele sector Werk, Inkomen en Zorg erbij staat en de mate van transparantie die
op dat punt inmiddels, ook naar de raad toe, is gerealiseerd. Wellicht
overschat de CDA-fractie het gewicht van de accountant in dit soort zaken.
Wij moeten ons natuurlijk wel zorgen maken over het effect
voor de verschillende inkomensgroepen van de stapeling van de verschillende
maatregelen, niet alleen in de sfeer van het inkomen, maar ook in de zorg en
het onderwijs,. Als wij daar bezorgd over zijn, is dat absoluut terecht. Tot
zover de Wet Werk en Bijstand.
Ik ga over op het onderwerp van de instroom- en
doorstroombanen. De CDA-fractie vroeg of het huidige aantal van 263 ID’ers in
Delft heilig is. Dat aantal niet, maar die 263 mensen natuurlijk wel. Met de
voorstellen die de raad net op de mat heeft gekregen – ik heb
er alle begrip voor dat die nog niet volledig zijn verwerkt in de verhalen van
vandaag – proberen wij zoveel
mogelijk van het werk te behouden en in ieder geval aan de mensen in kwestie te
garanderen dat zij zoveel mogelijk hun werk, maar in ieder geval hun
rechtspositie zullen houden. Dat is een sluitende aanpak. Wat er verder met die
263 plaatsen gebeurt, is een onderwerp dat wij verder met elkaar te
bediscussiëren hebben in het licht van de vraag hoe het
reïntegratie-instrumentarium er de komende jaren uit moet zien. Wil je de
nadruk blijven leggen op banenpoolachtige settings, waar de ID-banen
tegenwoordig wel erg op lijken? Daarbij gaat het dus om een “blijfkarakter”
ofwel “eindfunctiekarakter”. Of moet je meer naar de doorstroomtrajecten toe?
Ik denk dat laatste, maar daarover zullen wij in oktober in de commissie
uitgebreid verder praten.
De CDA-fractie blijft voorstander van het volledig vergoeden
van de kosten van de ID’ers aan de werkgevers en vindt dat dit dan maar moet
leiden tot minder plaatsen, want er is een bepaald budget beschikbaar. Dit
betekent in mijn optiek dat een derde van de huidige ID’ers – ik heb
het dus over die mensen – hun baan zullen moeten verliezen, want anders is dit
financieel niet rond te krijgen. Ik ben ontzettend benieuwd hoe de CDA-fractie
zich dat precies voorstelt. Daarbij zeg ik dat ik een werkgeversbijdrage, die
men ook in de voorstellen terugvindt, alleszins principieel verdedigbaar vindt.
Een dergelijke bijdrage passen wij bijvoorbeeld ook toe in die andere regeling,
de WIW-dienstbetrekking, waarbij iedere werkgever keurig een bepaalde
inleenvergoeding betaalt. Waarom zou dat in de ID-regelingen of ID-achtige
regelingen eigenlijk niet op dezelfde manier kunnen?
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Wij bedoelden dat de uitstroom wat ons betreft niet altijd
opgevuld hoeft te worden. Daarmee komt in feite een stukje budget vrij dat je
kunt aanwenden voor de overige ID’ers.
Wethouder
RENSEN: Feitelijk heb ook ik dat gezegd, toen ik opmerkte dat het aantal van
263 plaatsen uiteindelijk niet heilig is, omdat je moet nadenken over de vraag
hoe je straks je reïntegratie-instrumentarium inzet. Om de huidige personen in
de ID overeind te houden, ben je er echter echt aan gehouden om die 1,6 miljoen
euro zoveel mogelijk bij de werkgevers te vinden. Voor het geval dat dit niet
kan, vindt u in onze voorstellen een aantal maatregelen om hen daarin te
ondersteunen.
Het is
misschien goed om er nog eens op te wijzen dat het volledig bekostigen van een
ID-plaats in het licht van krimpende reïntegratiebudgetten uiteindelijk
volstrekt niet houdbaar is. Men moet zich realiseren dat een ID-plaats rond de
20.000 euro kost; afhankelijk van de situatie ligt het bedrag daar een beetje
boven of onder. In plaats van één ID’er anderhalf jaar lang te laten werken,
kun je als gemeente ongeveer zes reïntegratietrajecten inkopen. In plaats van
dezelfde ID’er nog anderhalf jaar langer te laten werken, kun je zes nieuwe
reïntegratietrajecten inkopen. Binnen dat reïntegratiebudget, die kleiner
wordende taart, zijn wij dus echt genoodzaakt om een stukje van de bijdrage bij
de werkgever te halen.
Wij
behouden dus een fors aantal volumeplaatsen in de gesubsidieerde arbeid, wij
bieden de zittende ID-werknemers garanties, zoveel mogelijk op werk, maar in
ieder geval op hun rechtspositie en wij maken ook ruimte binnen het
reïntegratiebudget. Aan de zojuist door de heer Bot uitgesproken
randvoorwaarden komen wij naar mijn smaak verre tegemoet.
De
CDA-fractie zei dat het ID-voorstel niet structureel gedekt is. Dat is niet
juist. Ik verzoek u om gewoon nog even nader naar de dekkingsvoorstellen te
kijken, want anders leidt dit hier weer tot allerlei uitleg.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): In uw voorstel rept u erover dat u die discussie voor na
2004 wilt doorschuiven naar 2005.
Wethouder
RENSEN: Nee, het grootste deel van de geprognotiseerde uitgaven is structureel
gedekt. Er blijft een deel liggen dat in 2004 wel is afgevangen. Als dat nodig
is, komen wij daar in het kader van de programmabegroting 2005 met elkaar over
te spreken, zoals het in dit jargon heet. Daar zit echter ook een stukje
discussie tussen over de vraag hoe je met dit soort arbeid op een aantal
plekken in de stad verder wilt; wil je daarmee wel verder en zo ja, in welke
mate? Ook die discussie zal op een aantal plekken echt nog gevoerd moeten
worden, maar dan vanuit de beleidsinhoud.
De
CDA-fractie heeft gemeld dat de medewerkers van de Dienstenwinkel ontslag is
aangezegd. Daar schrik ik zeer van. Daar wist ik tot het moment waarop het mij
vanavond werd gemeld, zelf niets van af. Ik vind het ook heel prematuur, omdat
net vandaag bij werkgevers de brief op de mat is gevallen waarin wij uitleggen
hoe wij tegemoet denken te komen aan de werkgevers die het hierdoor zwaar
krijgen. Er staat dan ook, met mijn eigen betrokkenheid daarin, een gesprek met
de Diensten- en Werkwinkel op de rol, ook om te kijken naar hun positie in de
toekomst, want ook die vraag is aan de orde.
Ik heb nog
een aardige serie losse punten. Ik begin met de maatschappelijke opvang. Een
punt dat wel vaker door de CDA-fractie naar voren wordt gebracht, is de
gedwongen samenwerking. Ik moet eraan herinneren dat er tussen de gemeente en
de betrokken instellingen op basis van een aantal gedeelde uitgangspunten
gewoon een keurig convenant ligt waarin wordt geconstateerd dat de
infrastructuur zoals wij die in deze stad kennen, met vier kleinere
instellingen met wat maatverschil ertussen, onvoldoende garantie is om alles te
doen wat in de toekomst in die sector op ons afkomt. De vier betrokken
instellingen werken op dit ogenblik dus volledig mee in dat
samenwerkingstraject. Wij proberen nu in de besluitvorming tot een afronding te
komen. Ik voeg daaraan toe dat wij intussen de jongerenopvang, het slaaphuis
voor passanten en heel onlangs de zorgboerderij hebben gerealiseerd. De
samenwerking levert dus ook wel degelijk iets op.
Enkele
fracties, waaronder de fractie van GroenLinks, hebben de aandacht gevestigd op
de bijzondere bijstand en een aantal regelingen op dat punt. Het lijkt mij stug
dat u gelezen kunt hebben dat wij de witgoedregeling en de tegemoetkoming
studiekosten in stand zullen houden. Dat staat, hoop ik, nergens te lezen; dat
zal ook niet kunnen, want dat is wettelijk niet op die manier toegestaan. U
kunt wel een zinsnede vinden die inhoudt dat wij graag willen dat de uit
dergelijke regelingen voortvloeiende voordelen zoveel mogelijk behouden worden.
Wij zullen dus moeten studeren op manieren om die voordelen inderdaad zoveel
mogelijk overeind te houden. Het financieel gesternte waaronder dat moet
gebeuren, is echter buitengewoon ongunstig. Wij verstrekken in de bijzondere
bijstand en het minimabeleid voor een bedrag van ongeveer 3 miljoen euro;
daarop krijgen wij een korting van 1,5 miljoen euro.
Er is nog
niemand in geslaagd om mij uit te leggen hoe dat nou precies moet, temeer daar
de bijzondere bijstand gewoon een openeinderegeling is. Op het moment dat wij
de witgoedregeling opdoeken en er op die manier dus bijvoorbeeld geen
wasmachines meer worden verstrekt, komt iemand wiens wasmachine kapot gaat en die
kan aantonen dat hij weinig inkomen heeft, gewoon in aanmerking voor
verstrekking uit de bijzondere bijstand. Als iemand die ouder is dan 21, straks
de tandartskosten niet meer vergoed krijgt uit het ziekenfondspakket en als hij
dan voor een noodzakelijke uitgave komt te staan – er is bijvoorbeeld een kies
afgebroken; verzint u maar iets ellendigs – komt die persoon gewoon naar de
bijzondere bijstand. Dat is een openeinderegeling; wij kunnen dit soort
uitgaven dus niet dichtschroeien. Daarbij komt dat wij de witgoedregeling met
een lichte toets uitvoeren. Straks moet iedereen individueel getoetst worden.
Dat betekent dat er ook druk komt te staan op de uitvoeringskosten, die sowieso
al onder druk komen te staan omdat wij ook te maken krijgen met grotere aantallen
klanten in de bijstand. Wethouder Oosten heeft al gezegd dat wij aan het
studeren zijn op hoe wij bepaalde maatregelen van het rijk zullen moeten
verwerken richting 2004. Dat zullen wij heel serieus doen.
De heer DE
KONING (Stadsbelangen): Kan de wethouder ook even ingaan op de
langdurigheidstoeslag? Die houdt hier immers ook nadrukkelijk verband mee.
Wethouder
RENSEN: Er is voor 2003 eenmalig een regeling langdurigheidstoeslag, die ik
gisteren in het panel van Werk en Inkomen heb besproken en die daar is voorzien
van een positief advies; het college zal die regeling zo snel mogelijk gaan
uitvoeren.
Het PGB
voor reïntegratie vind ik best een interessante ontwikkeling, maar het lijkt
mij goed om even af te wachten hoe dit in het land loopt en welke ervaringen
daarmee worden opgedaan. Op zichzelf hebben wij immers genoeg om handen. Laten
wij die gelegenheid maar even op die manier te baat nemen.
Ik ben het
met de fractie van GroenLinks eens dat het pardon van het kabinet voor de
uitgeprocedeerde asielzoekers halfslachtig is. Daar kunnen wij best wel weer
een brief over aan het kabinet sturen; dat zal de eerste niet zijn.
Ook de
subsidiëring van de Stichting noodopvang vluchtelingen Delft hebben wij al
eerder in discussie gehad. Het kost mij moeite om de toelichting van de heer
Bot te begrijpen. Hij zegt dat de gemeente een bepaalde zorgplicht voelt jegens
de ongeveer 13 personen die in de uitstroomregeling zitten en dat bij de
Stichting noodopvang vluchtelingen Delft naar zijn mening personen aankloppen
die geen aanspraak kunnen maken op die uitstroomregeling, maar wel op de een of
andere wijze te relateren zijn aan de gemeentelijke zorgplicht. Ik probeer mij
voor te stellen over welke groepen dat nou gaat. Ik ken er twee, ten eerste de
mensen met een zelfzorgarrangement. Die groep kennen wij op zich als
verschijnsel heel goed. Wij zijn er als gemeente altijd tegen geweest dat die
groep zou worden geïntroduceerd. Die mensen wonen op eigen initiatief bij
vrienden of bekenden en hebben dus gewoon onderdak. Wij hebben als gemeente
altijd het standpunt gehanteerd dat wij er niet aan gehouden zijn om de
begeleiding van die personen te verzorgen. Wij hebben dus ook nooit enige
relatie met die groep gehad. Daarom is het college van mening dat die groep
niet onder de zorgplicht van de gemeente valt. Dat geldt ook voor mensen die
korter in het land zijn en die bijvoorbeeld onder het gesternte van de nieuwe
Vreemdelingenwet zijn beoordeeld en afgewezen.
Misschien
blijven zij dan wel in Nederland en kloppen zij bij de noodopvang aan, maar dat
is een heel andere groep dan de mensen die in de uitstroomregeling zitten, want
daarbij gaat het om mensen die echt lang in Delft hebben gewoond en die via de
taal en vaak met kinderen een stukje inburgering hebben gerealiseerd. Ik zie
daar dus echt een verschil tussen.
De heer
BOT (GroenLinks): Wij ook. Daarom doen wij ook een beroep op een andere
regeling. U kunt wel zeggen dat zij niet onder die uitstroomregeling vallen.
Dat is nou juist het punt. De werkelijkheid in Delft is dat wij, met name
vanuit de kerken, een stichting hebben die noodopvang verzorgt. Dat is geen
virtuele stichting, maar een echte stichting; die stichting heeft geen virtueel
pand, maar een echt pand en daar zitten geen virtuele mensen in, maar echte
mensen.
Wethouder
RENSEN: Desalniettemin ben ik van mening dat helder moet kunnen worden
aangetoond dat daar mensen worden opgevangen met wie je als gemeente op de een
of andere manier in het kader van de verantwoording van die zorgplicht een
relatie hebt. Als dat lukt, is overigens eerst de vraag aan de orde of een
dergelijke persoon of dergelijke personen niet regulier in aanmerking zouden
moeten komen voor de uitstroomregeling, want wij hebben nooit de beleidskeuze
gemaakt dat anderen dan de mensen die nu in die regeling zitten, dus de oude
VVTV/ROA-mensen, niet in aanmerking zouden kunnen komen voor die
uitstroomregeling. Dat betekent dat ik moet doorvragen: over welke groepen hebt
u het als u denkt dat zij in aanmerking komen voor een stukje gemeentelijke
zorgplicht?
De heer
TAEBI (SP): U sloeg de spijker op de kop toen u het had over de mensen met een
zelfzorgarrrangement en de mensen die uitgeprocedeerd zijn volgens de nieuwe
Vreemdelingenwet. Die twee groepen dreigen nu op straat te komen en dat gebeurt
ook daadwerkelijk. Die stichting kan op dit punt dus goed werk doen. Die
stichting bestaat, zoals de heer Bot zegt, maar de nodige hulp van de gemeente
ontbreekt.
Wethouder
RENSEN: In de beantwoording van de schriftelijke vragen over dit zelfde onderwerp
hebt u kunnen lezen dat het college van mening is dat die zorgplicht ten
aanzien van de twee genoemde groepen niet bestaat.
Ik ga over
naar de opmerkingen van de fracties van STIP en D66 over de jeugdwerkloosheid.
Ik ben met hen van mening dat de bestrijding van de jeugdwerkloosheid de
grootste prioriteit verdient. Die bestrijding realiseren wij op dit ogenblik
overigens binnen een sluitende aanpak. Dat wil in dit geval echt zeggen dat
alle jongeren die wij via het Centrum voor Werk en Inkomen, maar ook via de
verlengde leerplichtfunctie in beeld hebben, via het RMC-team in case
management worden genomen en terug naar het onderwijs of via WIW-trajecten naar
werk worden geleid of, als dat aan de orde is, dat zij hulp krijgen bij het
oplossen van allerlei maatschappelijke problemen. Wij hebben daarvoor overigens
onlangs een subsidie gekregen van de provincie Zuid-Holland om juist in de
sfeer van woonbegeleiding wat meer te doen. Ik ben het dus eens met de
prioriteit. Er is een sluitende aanpak; het lukt op dit ogenblik ook om alle
betrokkenen te bedienen. Daar staat, gegeven de economische situatie, wel druk
op. Wij trachten daarom nu om via de werkagenda meer werkgevers te vinden die
bereid zouden zijn om jongeren stageplaatsen of trajectplaatsen te gaan bieden.
Wat het ideetje van de banenmarkt betreft: ik meen dat ik
aanstaande zaterdag in Delft een banenmarkt open. Dat valt op een heel goed
moment voor jongeren die het vorige schooljaar hebben afgesloten met een
diploma of soms ook niet.
De ervaring leert dat banenmarkten vlak voor of in de
zomervakantie heel weinig aandacht van jongeren krijgen, want zij zijn in de
vakantie nog even met andere dingen bezig. In september/oktober ontdekt men
echter dat het toch wel eens tijd wordt om ook aan een inkomen te gaan denken.
Die banenmarkt valt dus op een mooi moment.
Ten aanzien van de groep fase 4 ben ik het eens met de
opmerkingen van de PvdA-fractie en niet met die van de D66-fractie. Wij hebben
die aanpak inmiddels grondig voorbereid. Daar hebben wij stevig in
geïnvesteerd. Wij hebben flink wat mensen, juist ook uit die groep fase 4,
inmiddels in trajecten of in een voortraject. Het zou een geweldige
desinvestering zijn als wij op dit ogenblik zouden zeggen: gaat u maar weer
zitten wachten totdat het economische weer ooit weer beter wordt, net zoals u
dat overigens gewend was bij veel gemeenten. Ik heb er dus geen zin in om die
groep in de steek te laten nu wij hen net op een goede manier beet hebben.
Ik meen dat in de eerste termijn van de fractie van
Stadsbelangen ook een vraag is gesteld over het samen huisvesten van RIO en het
WVG-team van de gemeente. Wat is daar nu het belang van? Het RIO en het
WVG-team van de gemeente werken eigenlijk samen aan één werkproces, van de
aanvraag tot en met de uiteindelijke verstrekking van een voorvoorziening of
een woningaanpassing. Er zit een buitengewoon hinderlijk overdrachtsmoment in,
waar de duizenden door het RIO afgehandelde aanvragen moeten worden
overgeheveld naar het WVG-team in een heel ander gebouw aan de andere kant van
de stad. Dat is dus een geweldige papierstroom. Als zich bij het WVG-team een
vraag voordoet over wat er precies in het indicatieadvies staat, gaat de
papierstroom weer de andere kant uit. Tegelijkertijd zijn het RIO en het
WVG-team in dat werkproces niet volledig achter elkaar geschakeld. Het
gemeentelijk WVG-team speelt bijvoorbeeld ook een rol aan de poort van het
indicatieproces. Ons beleid zit zo in elkaar dat bijvoorbeeld de eenvoudige
aanvraag van een woningaanpassing niet via het RIO loopt, maar via het
gemeentelijk WVG-team rechtstreeks doorgaat naar de corporatie op basis van het
bekende convenant. Dat betekent dat er ook aan het begin van dat proces contact
moet zijn tussen het RIO en het WVG-team over de vraag hoe in de verschillende
gevallen aan die poort wordt beslist. Verderop in het verstrekkingenproces is
het eigenlijk omgekeerd: dan duikt het RIO op, op het moment dat bepaalde
hulpmiddelen moeten worden gepast, wat eigenlijk al deel uitmaakt van het
verstrekkingenproces. Niet alleen rond de overdracht, maar ook op verschillende
plekken in het werkproces hebben die clubs dus met elkaar te maken. Zij moeten
dus echt bij elkaar komen te zitten om ervoor te zorgen dat die hele procedure
efficiënt en dus ook sneller kan verlopen.
De fractie van D66 heeft een vraag gesteld over het voorstel
voor een PGB in de WVG. Eerst constateer ik voor de zekerheid dat het PGB
betrekking heeft op rolstoelen en als zodanig volstrekt los staat van de vragen
over registratie van aangepaste woningen. Het PGB rolstoelen wordt, zeker ook
door de belangenorganisatie het Panel gehandicaptenbeleid, van groot belang
geacht, ook in het licht van het landelijk vastgestelde protocol over
keuzevrijheid voor de zorgvragers. Het zou dus heel lastig zijn om nu te
zeggen: laat dat maar even zitten, want misschien hebben wij straks nog wat
geld nodig voor de registratiesystemen. Ik denk dat wij dat echt moeten
loskoppelen en dat wij beide zouden moeten willen; ik denk ook dat beide zaken
kunnen.
Mevrouw Lourens heeft ook een opmerking gemaakt over de
nieuwe wetgeving inzake de leerlinggebonden financiering en heeft gevraagd of
de gemeente op dat punt een actief faciliterende rol zou kunnen spelen. Ik denk
dat deze wethouder het best met zo’n doelstelling eens zou kunnen zijn, maar de
gemeente heeft hier hoegenaamd geen positie in.
De hele uitwerking van de LGF-wet is een kwestie van
schoolbesturen, de samenwerkingsverbanden van speciaal onderwijs en zorg en
allerlei achterliggende raadselachtige indicatieclubs, regionaal werkende
consulenten enzovoort; Joost mag het allemaal weten. Daar zitten wij als
gemeente gewoon niet tussen. Het lastige daarbij is bovendien dat het kabinet
inmiddels besloten heeft om op het punt van het onderwijsachterstandenbeleid de
regiepositie van gemeenten te verkleinen en gelden rechtstreeks door te sluizen
naar schoolbesturen, zodat gemeenten op het raakvlak van
onderwijsachterstandenbeleid en zorgbeleid eigenlijk gedwongen worden om zich
wat terug te trekken. Al door een eerder kabinet is besloten om ook de
rijksfinanciering van de onderwijsbegeleiding rechtstreeks naar de
schoolbesturen toe te leiden. Ook dat is een raakvlak met onderwijszorg waar
wij als gemeente een stukje achteruit moeten. Ik vind dat overigens allemaal
dieptreurig, want er wordt gewoon een pennenstreek gezet door beleid dat
jarenlang is opgebouwd en waarin gemeenten ook hebben geïnvesteerd, maar wij
staan wat dat betreft dus echt volledig op het verkeerde been.
Nog een paar losse punten tot slot voordat de voorzitter
briefjes naar mij begint te schuiven. De heer Van den Doel heeft gezegd dat er
alleen sprake moet zijn van trajecten als dat nodig is en dat niet iedereen een
traject hoeft. Dat ben ik met hem eens. Daar moeten wij heel selectief in zijn,
al was het alleen maar om budgettaire redenen. De samenwerking in mijn
portefeuille met organisaties van kerken is naar mijn smaak juist vrij
intensief. Wij doen echt veel met het ISF; wij werken ook vrij veel samen met
de katholieke diaken, mijn collega, maar dan van de katholieke kerk. In het
overleg doen wij dus ook het nodige met de Delftse raad van kerken. Die komen
wij echt op allerlei terreinen tegen en die heeft daar absoluut een volwaardige
plek in. Ik zou die samenwerking niet graag willen missen.
Een opmerking die een beetje in het verlengde hiervan lag,
betrof het thema “geloof”, dat wij willen betrekken bij de stadsgesprekken over
het integratiebeleid. Ik geloof niet dat de heer Van den Doel het helemaal zo
bedoelde, maar de bedoeling daarvan is natuurlijk niet om mensen te verlokken
om hun geloof op te geven. Daar gaat dat helemaal niet over. Wij vinden het
belangrijk om mensen elkaar te laten vertellen hoe zij religieus in elkaar
zitten, wat de islam is en wat het christendom is, juist in het licht van een veel
betere uitwisseling, kennismaking op dat terrein en dus ook het opbouwen van
respect.
Het doet mij deugd dat de SP-fractie heeft uitgesproken een
groot voorstander te zijn van iedere maatregel die helpt om de gesubsidieerde
arbeid overeind te houden. Dat is een draai van 180 graden ten opzichte van een
jaar geleden; ik denk dat dat een goede draai is. De SP-fractie heeft ook een
aantal opmerkingen gemaakt over huisuitzettingen en nog enkele andere zaken. De
vraag is goed, maar ik denk dat de benadering nog niet helemaal goed is. Het
helpt niet als wij steeds maar weer nieuw geld steken in al die verschillende
instellingen die op dat terrein werkzaam zijn. Deze groep is eigenlijk in
toenemende mate onder het sociale vangnet aan het zakken. Dat leidt tot
allerlei wachtlijsten van dezelfde personen op verschillende plekken. Het is
eerst nodig om een goede bundeling te maken van loketten en instrumenten, beter
samen te werken en ook preventief actief te zijn. Ik ben voornemens om daar in
het voorjaar een beleidsnota over te laten zien.
De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Voorzitter, ongelimiteerde
spreektijd is toch niet tot volgende week dinsdagavond?
De VOORZITTER: Nee. Tot nu toe heeft het college de in de
agenda vermelde spreektijd nog niet overschreden. Dat neemt niet weg dat
wethouder Rensen best mag afronden.
Wethouder RENSEN: Wij zouden de WIZ-applicatie voor het
scannen van inkomstenformulieren ook níet
kunnen nemen, maar dan moeten wij 2 fte personeel inhuren om al die
inlichtingenformulieren en de informatie daarop in te tikken in onze systemen.
Ik denk dat deze applicatie veel beter werkt.
De brugwachter die wij als gemeente hebben geposteerd op het
Centrum voor Werk en Inkomen, leidt er in ieder geval toe dat de relatie tussen
het CWI en de sociale dienst van deze gemeente een stuk beter in elkaar zit dan
in veel andere plaatsen in het land. Het doet mij ook deugd om te kunnen zeggen
dat het CWI het in Delft vrij aardig doet. Er valt nog wel wat op aan te
merken, maar het is echt een heel stuk beter dan in het begin.
De heer DE KONING (Stadsbelangen): Zou u er in verband met
de korte communicatielijnen ook niet voor kunnen kiezen om het ontvangstteam
voor nieuwe klanten ook bij het CWI te positioneren?
Wethouder RENSEN: Die discussie is gevoerd. Dat bleek om
huisvestingstechnische redenen op dit ogenblik niet te realiseren.
De heer BOT (GroenLinks): Het kan zijn dat ik het gemist
heb, maar in ieder geval mijn fractie en die van D66 hebben gesuggereerd om dit
jaar nog een soort sociale reserve in te voeren om de klappen in uw sociale
sector op te vangen. Het verbaast mij dat u daar niet op ingegaan bent.
Wethouder RENSEN: Het college is daar wel op ingegaan, maar
dat was misschien niet heel erg expliciet. U zult begrijpen dat ik het idee
daarachter heel sympathiek vind, maar u mag van het college in december een
notitie verwachten waarin wij zullen aangeven hoe wij denken om te gaan met de
rijksmaatregelen die zeer onlangs bekend zijn geworden. Daarin is bijvoorbeeld
ook de korting op de bijzondere bijstand verdisconteerd.
De heer TAEBI (SP): Ik heb nog geen antwoord gekregen op
mijn vraag over de allochtone scholieren die een te laag advies krijgen.
Wethouder RENSEN: Daarvoor hebben wij in Delft onder andere
de kopklas en een aantal omringende zaken.
Wethouder BALJÉ: Voorzitter. Mijn complimenten
voor het feit dat u er allemaal nog bent. Ik zag de pers net weglopen. Dat
betekent dat, voor zover burgers nog geïnteresseerd zijn in wat wij hier doen,
u het hun zelf zult moeten uitleggen, want het staat morgen niet in de krant.
Het is nu dus vrij schieten, maar laten wij, gelet op het late tijdstip, vooral
proberen om dat snel, maar pijnloos te doen. Ik heb drie onderwerpen:
handhaving, ICT en volkshuisvesting.
De
PvdA-fractie zei dat wij alleen nog regels zouden moeten opstellen die je kunt
handhaven. Het doet mij goed om die opmerking te horen vanuit die hoek. Het is
wel zo dat daadwerkelijke handhaving van bestaande, dus in het verleden
opgestelde regels wel eens lastig blijkt te zijn, maar dat is een discussie op
zich. Specifiek heeft de PvdA-fractie gevraagd of het college bereid is om
actief beleid op te stellen voor het stimuleren van onderhoud aan panden; zij
heeft daar zelfs een aantal panden bij genoemd. Het antwoord valt in drie delen
uiteen. Allereerst hebben wij, voor zover het ongeoorloofde verwaarlozing van
monumenten betreft, een titel om de eigenaar daarop aan te spreken; dat doen
wij dan ook.
De
PvdA-fractie noemde in haar rijtje echter ook een aantal panden die geen
monumenten zijn; op dat punt hebben wij in principe geen titel, tenzij er een
voor de omgeving onveilige situatie ontstaat, bijvoorbeeld omdat een pand
vanwege verwaarlozing zou kunnen instorten. Ook op dat punt kunnen wij dus iets
doen. Als je daarnaast nog meer zou willen, wat ik mij op zich kan voorstellen,
zou je tot nieuw beleid moeten komen om te voorkomen dat er van twee dingen één
kan gebeuren:
Als u zegt
dat wij hiervoor met beleid moeten komen, zullen wij dat dus moeten doen. Dat
past ook bij de opmerkingen in het collegeprogramma. Ik zeg toe dat ik een keer
met een voorstel daartoe zal komen.
Op het
punt van de handhaving heeft de PvdA-fractie ook gevraagd wat het college doet
aan overlast bij bouwwerkzaamheden. Over het algemeen hebben wij in Delft niet
al te veel overlast van bouwwerkzaamheden, zeker gelet op de grote hoeveelheid
projecten waarmee wij bezig zijn en op de dichtheid van de stad. Een specifiek
gebied waar wellicht als eerste overlast optreedt, zou de binnenstad zijn. Ik
stel vast dat Zuidpoort eigenlijk nauwelijks tot overlast leidt. Wel hebben wij
gemerkt dat er projecten zijn, zoals het Doelengebied en de Paulus Mavo, waar
wel eens wat overlast is geweest. Daar hebben wij ook adequaat op gereageerd.
Wij hebben een gesprek met omwonenden georganiseerd, zodat wij kennis konden
nemen van de specifieke klachten; wij hebben gesprekken gehad met de aannemer
om te bekijken of zijn werkwijze, die tot overlast leidde, aangepast kon
worden; dat kon en dat heeft bijvoorbeeld geleid tot andere heimethoden, een
andere verharding bij de overgang van de openbare weg naar het plangebied en
het beperken van het consumeren van Arbeidsvitamines op ontijdige momenten.
Omdat wij daar verder niets meer over gehoord hebben, is mijn ervaring dat dit
allemaal tot relatieve tevredenheid heeft geleid. Dat komt misschien omdat de
projectleider vanuit de gemeente ook ’s morgens vroeg en mobiel zelfs in het
weekend bereikbaar is voor omwonenden. Als zich overlast voordoet, kan hij dus
meteen ingrijpen. Wellicht is dat een mooi voorbeeld van de logica van de
burger.
Nu kom ik
bij ICT. De fractie van D66 heeft gevraagd of de digitalisering van
bestemmingsplannen wel nodig is voor de actualisatieslag en of dit qua
financiën niet een vreselijke openeindregeling is. Digitalisering van
bestemmingsplannen is meer dan ervoor zorgen dat je iets kunt tonen op internet
of intranet. Minstens net zo belangrijk in die slag is ervoor zorgen dat je een
gestandaardiseerde wijze van maken en opbouwen van bestemmingsplannen hebt.
Daarbij gaat het om een aantal onderdelen: de kaart, de voorschriften en de
toelichting. Juist de combinatie van actualisatie en digitalisering biedt
meerwaarde en mogelijkheden om zaken in elkaar te schuiven. Bovendien is er een
relatie tussen het project digitaliseren van bestemmingsplannen en andere
projecten binnen KIS-2. Een daarvan betreft een project waarmee wij ervoor
willen zorgen dat managementinformatie uit plankaarten makkelijk gegenereerd
kan worden vanuit de databases die onder zo’n plankaart hangen. Er is immers
allerlei informatie die in lagen onder zo’n plankaart zit. Als wij
bestemmingsplannen niet digitaliseren, kunnen wij ook dat andere project niet
uitvoeren, omdat wij daar dezelfde techniek voor gebruiken. Daar zit dus enige
relatie tussen. De fractie van D66 vroeg echter of het strikt voor de
actualisatie nodig is. Het antwoord daarop moet zijn: nee, het is niet strikt
nodig. Is het qua financiën een openeindregeling? Nee, dat zou het niet moeten
zijn en dat wordt het ook niet. Ik heb in de commissie gezegd: als wij hieraan
beginnen, wordt het een project in het kader van KIS-2.
KIS-2 kent
strikte regels op het punt van de beheersbaarheid van projecten. Dat betekent
dat de raad, als dit onderdeel wordt van KIS-2, een projectvoorstel kan
verwachten waarin de financiën, ook op langere termijn, structureel op een
goede manier zijn meegenomen; anders krijgt u van mij geen voorstel in het
kader van KIS-2. Ik denk dat ik daarmee de vragen van de fractie van D66 op dit
vlak heb beantwoord.
Over de
volkshuisvesting zijn veel vragen gesteld. Met name de SP-fractie heeft zich
uitgeput in een lange lijst vragen over de volkshuisvesting; dat was voor een
deel natuurlijk te verwachten, maar ik zou het overgrote deel van de vragen
eigenlijk willen verwijzen naar de behandeling van de regionale woonvisie en
ons eigen document, de toekomstvisie op onze woningvoorraad, die over een paar
weken gaat beginnen. Het is misschien wel verstandig om alvast een tipje van de
sluier op te lichten. Ik begin bij de CDA-fractie, die stelde dat nieuwbouw van
sociale woningen eigenlijk alleen nog in de Harnaschpolder zou kunnen. Voor het
grootste deel heeft zij daar gelijk in. Het is een groot gebied waarin wij nog
een behoorlijk contingent van dergelijke woningen zouden kunnen realiseren. Tot
nu toe zijn wij in de plannen uitgegaan van 15%, maximaal 20% sociaal in het
gebied.
De heer
VAN DOEVEREN (CDA): Ik heb gezegd dat nieuwbouw van enige omvang alleen in de
Harnaschpolder kan plaatsvinden. Ik heb niet gezegd dat dat volgestopt moet
worden met sociale woningbouw. Ik heb gepleit voor een parkachtig woonmilieu.
Wethouder
BALJÉ: Wat voor woningen in het algemeen geldt, geldt ook voor sociale
huurwoningen. Zoals gezegd, zijn wij in de plannen uitgegaan van ongeveer 20%
op de locatie Harnaschpolder. Het laatste cijfermateriaal, dat u ook vervat
zult zien in onze eigen toekomstvisie woningvoorraad, is voor het college
aanleiding om te bezien of wij mogelijkheden zien om dat percentage op te
schroeven in de richting van de 30%, waarbij wij vooral belangrijk vinden dat
er aandacht komt voor een aantal onderdelen van de doelgroep die ernstige
moeilijkheden hebben bij het vinden van het woning. U kunt daarbij vooral
denken aan ouderen. Collega Grashoff heeft er al iets over gezegd dat het
college zich realiseert dat het opschroeven van dit percentage met zich
meebrengt dat de grondexploitatie behoorlijk onder druk komt te staan en dat
dus financiële injecties, van welke zijde dan ook, nodig zullen zijn. Daar
zullen wij een goede discussie met elkaar over moeten hebben.
De
CDA-fractie zei dat er bij woningtoewijzing meer voorrang zou moeten zijn voor
Delftenaren; zij zouden dus een grotere kans op een woning moeten maken. Dat is
een oud standpunt dat ik op zich ook wel kan delen. Bij het opstellen van het
nieuwe woningverdeelsysteem binnen Haaglanden lijkt er ook wel wat ruimte voor
te ontstaan om dat te doen. Ik denk dat het voor Delft niet onverstandig zou
zijn om daar enthousiast op te reageren. Wellicht kan ook de raad dat doen daar
waar hij in het algemeen bestuur van Haaglanden over dergelijke plannen
spreekt. Het is immers goed om, daar waar je met elkaar aan het dweilen bent in
de volkshuisvesting, te weten dat ergens iemand de kraan repareert.
De
CDA-fractie zei dat het opplussen echt op gang moet komen. Ook daar heeft zij
gelijk in. Volgens de SEV-cijfers zouden wij tot 2007 2950 opgepluste woningen
nodig hebben. Tot nu toe hebben wij er 720 opgeplust. Voor de planning tot en
met 2007 hebben wij de corporaties gevraagd om aan te geven wat zij nog kunnen
doen. Dat leidt tot een extra aantal van 1360. Bij elkaar zijn dat 2080
opgepluste woningen. Er is derhalve een tekort van 870 woningen; zie hier de
uitdaging waarvoor wij ons allen gesteld zien.
Dat
betekent dat je in een slag die na de behandeling van de toekomstvisie
woningvoorraad gemaakt zou moeten worden, aandacht moet besteden aan de vraag
hoe je dat tekort kunt verkleinen en hoe je ervoor kunt zorgen dat er evenwicht
ontstaat tussen de vraag en het aanbod op locaties in de vorm van nieuwbouw in
de Harnaschpolder, maar ook in het kader van herstructurering in het stedelijk
gebied. Daarbij gaat het enerzijds om onze sociale doelgroepen, waarvan wij de
gevraagde aantallen woningen zo langzamerhand vrij scherp in beeld krijgen –
daarbij gaat het om ouderen, maar ook om andere doelgroepen – maar anderzijds
om de koopsector; ik hoef alleen maar te wijzen op de toekomstige
ontwikkelingen op het vlak van Delft Kennisstad en de bouw van Technopolis als
wij weten dat ook die een zekere vraag naar een bepaalde soort woning in Delft
zullen opleveren.
Kortom:
wat het college ziet aankomen, is dat wij na vaststelling van de toekomstvisie
op de woningvoorraad, daarbij elk onze eigen elementen kiezend, een volgende
slag gaan maken; op dat punt hebben wij inmiddels ook al afspraken gemaakt met
corporaties. Dat moet ertoe leiden dat er een document ontstaat waarin wij de
toekomstige vraag en het aanbod, bestaande uit mogelijkheden voor nieuwbouw en herstructurering,
tegen elkaar uitzetten. Er ontstaat dan dus een bouwprogramma tot 2015 waar wij
elkaar aan kunnen houden. De doelen daarvan zijn het bevorderen van de
vastzittende doorstroming, het realiseren van de nodige aantallen woningen en
zelfs het vergemakkelijken van de overstap van huur naar koop. In dat kader heb
ik nog een nieuwtje. In de gesprekken met onder andere DUWO heb ik te horen
gekregen dat DUWO in staat is om een koopwoning te realiseren voor 150.000
euro. Dat noemen wij een goedkope koopwoning. Dat is zelfs zo goedkoop dat wij
die wel aan de sociale voorraad zouden willen toerekenen. Het lijkt erop dat
wij in Delft ook een locatie hebben waar wij DUWO gaan uitnodigen om te
bewijzen dat dit kan. Het ziet er wat dat betreft dus goed uit.
Laat er
geen twijfel over bestaan dat spreidingsbeleid voor het college niet het
spreiden van mensen betekent. Spreidingsbeleid betekent in onze ogen het
spreiden van woningen. Dat betekent dus: zorgen voor een voldoende
differentiatie van het aanbod van woningen in alle wijken en alle bestaande
woonmilieus om ervoor te zorgen dat de mensen de woningen achterna gaan en niet
andersom. Ik ben het dus eens met degenen die zeggen dat wij vooral moeten
kijken naar differentiatie per wijk.
De heer
TAEBI (SP): Ook in de huidige situatie? U hebt het immers over toekomstplannen
en nieuwbouw, maar wat bent u in het kader van een betere spreiding van plan in
de huidige situatie?
Wethouder
BALJÉ: De huidige situatie biedt op het punt van differentiatie een onvoldoende
beeld. Dat geldt zowel voor plekken waar te veel “sociaal” zit en waar wat
“koop” bij zou moeten als voor plekken waar de situatie andersom is; vandaar
onze bewegingen in de Harnaschpolder. Dat betekent dat de huidige situatie
volstrekt onvoldoende is. Daarom zullen wij dus daar waar wij kunnen, moeten
herstructureren en differentiëren.
De
VOORZITTER: Ik ben over de nota Hergrens nog een antwoord verschuldigd aan
mevrouw Vlekke. Bij ons weten is die nota aan haar operationele einde gekomen
door de voltooiing van de grenscorrectieprocedures aan de noord- en oostkant
van de stad, in Rijswijk en Pijnacker al veel eerder, en nu ook aan de west- en
zuidkant van de stad, waarbij u allemaal intensiever betrokken bent geweest en
convenanten en dergelijke hebt zien passeren. Aan de noord- en oostkant van de
stad hebben wij weinig succes gehad; aan de west- en zuidkant van de stad is
precies gebeurd wat wij hier in de gemeenteraad gezamenlijk daarover hebben
gezegd.
Het
huidige tij is zo dat de regering alleen over dit soort zaken wenst te spreken
als gemeenten op vrijwillige basis tot iets komen. Ik zie die basis op dit
ogenblik niet om ons heen. Mevrouw Vlekke noemde Rijswijk; ik wijs erop dat het
gebied tussen Delft en Rijswijk in het regionaal structuurplan is aangemerkt
als bedrijventerrein van de toekomst, overigens pas omstreeks 2010. Dat zijn
ook niet meteen de locaties en projecten waarop wij ons oog zouden moeten laten
vallen.
Tot slot
heb ik twee mededelingen van orde. Ik had aan het begin van de vergadering al
moeten zeggen dat de heer Van Doorninck, overigens volgens de normale
vervangingsregeling, vanavond de heer De Groot vervangt. Dat heeft te maken met
het feit dat de heer De Groot in verband met het overlijden van zijn vader
vanavond niet in deze raad kan zijn. Overigens hebben wij hem natuurlijk
daarmee gecondoleerd.
Voor het
einde van de werkdag, dus voor 18.00 uur, kunt u maandag ons eindvoorstel
verwachten waarin bij alle moties en amendementen ook de reactie van het
college staat, zodat u daar nog 24 uur over kunt nadenken voordat wij
dinsdagavond om 18.00 uur aan de tweede termijn beginnen.
De vergadering wordt
om 0.37 uur geschorst tot dinsdag 30 september te 18.00 uur.
Aldus vastgesteld in
de openbare raadsvergadering van 18 december 2003.
, voorzitter.
,griffier.