T I E N D E  V E R G A D E R I N G

 

 

 

 

 

op donderdag 3 november 2005 om 20.30 uur in het stadhuis.

 

 

Overzicht van de verhandelde punten.

 

 

                                                                                                                   Stuknr. 

 

204.      Opening en mededelingen                                                                                             

205.      Herdenking van de heer J.B. Wardenaar                                                             

206.      Notulen                                                                                                            

207.      Van anderen ingekomen stukken                                                                     

208.      Voorstel tot intrekking van de Planschadeverordening 2002                      149      

209.      Voorstel tot vaststelling van de 75e begrotingswijziging inzake                  158        

            overname eigendom openbaar gebied Agnetapark

210.      Voorstel tot vaststelling van de Uitvoeringsregeling Stimulerings-              151        

            subsidies Maatschappelijke Participatie

211.      Voorstel tot vaststelling van de Jaarrekening 2003 GGD Zuid-Holland        150        

            West

212.      Voorstel tot vaststelling van het Programma 2006 (onderwijshuis-             157        

            vesting) en voteren bijbehorende kredieten

213.      Voorstel tot het beschikbaar stellen van een krediet ad € 300.000,--        

            voor het aanpassen en renoveren van het gebouw Van Slingelandt-           156        

            straat 4.

214.      Voorstel tot vaststelling van de 7e Algemene Raads Begrotings-              

            wijziging 2005                                                                                      148        

215.      Voorstel tot benoeming van leden/plaatsvervangende leden in

            diverse commissies en besturen                                                           160        

216.      Interpellatieverzoek van de fracties van het CDA, Leefbaar Delft,

            Stadsbelangen en de SP inzake de gondelaffaire                                                 

217.      Voorstel inzake oplegnotitie Bouwhoogtenota                                         164        

218.      Voorstel inzake het Nieuwe Kantoor in de Spoorzone                              159      

219.      Voorstel inzake Plan van Aanpak implementatie WMO                           154      

220.      Voorstel inzake het Vermeercentrum                                                     163      

221.      Interpellatie van de fracties van het CDA, Leefbaar Delft,

            Stadsbelangen en de SP inzake de gondelaffaire                                               

222.      Sluiting                                                                                                          

 


 

 

Voorzitter: de heer mr. drs. G.A.A. Verkerk, burgemeester.

 

Aanwezig zijn: de heren Aközbek, Blinker, mevrouw Bolten, de heren Bot, Van Breukelen, Van den Doel, Van Doeveren, Eduard, Engels, Gabeler, mevrouw Geursen, mevrouw Van der Hoek, mevrouw Jähnichen, de heer J.Ph. de Jong, mevrouw Junius, de heer Kiela, mevrouw Koning, de heren De Koning, Kroon, de heer Van Leeuwen, mevrouw Lourens, de heren Meuleman, Otto, De Prez, Van Putten, Riphagen, mevrouw Steffen, de heer Stoelinga, mevrouw Stolker, de heren Taebi, Tas, Van Tongeren, mevrouw Welle Donker, de heer De Wit en mevrouw Zweekhorst.

 

Raadsgriffier: mevrouw Y. van Delft

 

204. De VOORZITTER: Ik open de vergadering.

 

205. Herdenking van de heer J.B. Wardenaar

 

De VOORZITTER: Ik verzoek alle aanwezigen om te gaan staan.

 

De heer Johannes Barthelomeus Wardenaar, Jan, is overleden op 29 oktober 2005 op de mooie leeftijd van 91 jaar. Hij was lid van de PvdA en raadslid van 4 september 1962 tot 5 september 1978. Hij was meer dan 40 jaar werkzaam bij de Koninklijke fabriek Braat, onder andere als machinebankwerker. Hij was drager van de eremedaille verbonden aan de orde van Oranje Nassau in goud, die hij op 22 oktober 1971 ontving voor 40 jaar trouwe dienst en betrokkenheid bij het bedrijf en de mensen.

 

Ook de publieke taak ging de heer Wardenaar zeer ter harte. Hij was vanaf 1931 lid van de Metaalbedrijfbond NVV, vanaf 1951 districtsbestuurder. Vanaf 1956 was hij bovendien secretaris van de afdeling Delft. In de bond trad hij op als gespreksleider. Hij hield wekelijks spreekuur voor zijn leden. Hij was 74 jaar lang vakbondslid. Verder was hij actief op het terrein van de Voogdijraad en had hij zitting in de raad van toezicht van het nijverheidsonderwijs. Na zijn pensionering was hij tevens actief in de ANBO.

 

Als raadslid was hij vanaf 1962 actief op het gebied van sociale zaken, openbare werken en onderwijs. Hij kende Delft als zijn broekzak en hij kende de mensen in Delft. Hij was lid van de commissie voor Personeelszaken, de commissie voor Sociale Zaken, de commissie Bezwaarschriften/Algemene Bijstand, de commissie voor de bedrijven, het gasbedrijf Delfland en het elektriciteitsbedrijf Delfland.

 

Bij zijn afscheid uit de raad kreeg hij vanwege de grote toewijding en deskundigheid waarmee hij zijn raadslidmaatschap had bekleed en zijn vele activiteiten op algemeen maatschappelijk terrein, uit handen van de burgemeester de zilveren erepenning van de gemeente Delft uitgereikt.

 

Wij herdenken in de heer Wardenaar een gedreven en betrokken mens, een zeer actief vakbondsman en een ijverig raadslid dat oprecht was in zijn meningsuiting en zijn medemens immer een warm hart toedroeg. Delft zal hem missen.

 

De raad neemt enige ogenblikken stilte in acht.

 

De VOORZITTER: Eventuele hoofdelijke stemmingen beginnen vandaag bij nr. 14, mevrouw Steffen. Bericht van verhindering is ontvangen van mevrouw Manggaprow en mevrouw De Jong. Vanavond zijn uitgereikt de bespreekagenda, de definitieve hamerstukkenlijst en de definitieve lijst ingekomen stukken. Er is ook een lijst van sponsors van het Vermeercentrum uitgereikt.

 

Ik benoem tot leden van het stembureau de heer Van Leeuwen (voorzitter), de heer De Jong, mevrouw Lourens en de heer Gabeler.

 

206. Handelingen van de gemeenteraadsvergadering van 29 september 2005 + erratum

 

De Handelingen worden ongewijzigd vastgesteld.

 

207. Vaststelling van de wijze van afdoening van ingekomen stukken.

 

NR.

DATUM

AFZENDER

ONDERWERP

AFDOENINGS-

VOORSTEL

108

29-08-05

GATS-platform

Gevolgen van dienstenliberalisering voor lokaal bestuur; oproep ‘Gats-vrije’ gemeenten (eerder per e-mail toegestuurd)

Voor kennisgeving aannemen

109

22-09-05

Politie Haaglanden

Aankondiging Raadsledendag 3 december (eerder per e-mail toegestuurd)

Voor kennisgeving aannemen

110

 

Vernieuwingsimpuls Dualisme en lokale democratie

Programma Dualisme Parades 12 en 18 november

Voor kennisgeving aannemen

111

30-09-05

Gemeente Boxmeer

Verzoek adhesiebetuiging met brief gemeente Boxmeer inzake modernisering Wsw

Op lijst niet te bespreken stukken cie. WZO

112

10-10-05

Transact

Aankondiging: “Week zonder geweld” en verzoek om het onderwerp op de agenda van de gemeente te zetten.  Folder ter inzage.

Voor kennisgeving aannemen

113

oktober 2005

Landelijke Vereniging Groepswonen voor Ouderen (LVGO )

Aandacht voor groepswonen voor ouderen in verkiezingsprogramma’s

Voor kennisgeving aannemen

114

27-10-05

Nederlandse Vrouwen Raad

Betrekken vrouwenorganisaties bij WMO-beleid

Voor kennisgeving aannemen

115

31-10-05

Burgemeester van Deventer

Afschaffing gebruikersdeel OZB en maximering tarieven: oproep de Eerste Kamer hierop aan te spreken

Voor kennisgeving aannemen

116

1-11-05

Groep Labuche,

PAK in actie coördinatieteam

Oproep om 1 euro per inwoner over te maken naar giro 800800 voor slachtoffers ramp in Pakistan en oproep aan raadsleden mee te werken.

Voor kennisgeving aannemen

 

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Voorzitter. Ik verzoek u om naar aanleiding van stuk 115, de brief van de burgemeester van Deventer over de afschaffing van het gebruikersdeel OZB, een memo naar de commissie Middelen en Bestuur te sturen met een antwoord op de vragen of deze brief in het college behandeld is en waarom niet besloten is om deze brief mede te ondertekenen terwijl zoveel gemeenten dat wel gedaan hebben.

 

De VOORZITTER: Wij kunnen daarop terugkomen als u dat wilt. Wij doen dat in de commissie Middelen en Bestuur.

 

Met inachtneming van het gestelde over stuk 115 wordt overeenkomstig de voorstellen van burgemeester en wethouders besloten.

 

208. Voorstel tot intrekking van de Planschadeverordening 2002.

(Stuk 149 – 609224).

 

209. Voorstel tot vaststelling van de 75e begrotingswijziging inzake overname eigendom openbaar gebied Agnetapark.

(Stuk 158 – 619873)

 

210. Voorstel tot vaststelling van de Uitvoeringsregeling Stimuleringssubsidies Maatschappelijke Participatie.

(Stuk 151 – 615179).

 

211. Voorstel tot vaststelling van de Jaarrekening 2003 GGD Zuid-Holland West.

(Stuk 150 – 617831).

 

212. Voorstel tot vaststelling van het Programma 2006 (onderwijshuisvesting) en voteren bijbehorende kredieten.

(Stuk 157 – 620684).

 

213. Voorstel tot het beschikbaar stellen van een krediet ad € 300.000,-- voor het aanpassen en renoveren van het gebouw Van Slingelandtstraat 4.

(Stuk 156 – 617744).

 

214. Voorstel tot vaststelling van de 7e Algemene Raads Begrotingswijziging 2005.

(Stuk 148 – 619197).

 

Deze voorstellen worden achtereenvolgens zonder beraadslaging en zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

 

215. Voorstel tot benoeming van leden/plaatsvervangend leden in diverse commissies en besturen

(Stuk 160)

 

De VOORZITTER: De stembiljetten worden nu uitgedeeld. Ik stel voor dat wij gedurende de stemming beginnen met de behandeling van het interpellatieverzoek.

 

De behandeling van dit voorstel wordt geschorst.

 

216. Interpellatieverzoek van de fracties van het CDA, Leefbaar Delft, Stadsbelangen en de SP inzake de gondelaffaire.

 

De VOORZITTER: Ik stel voor om het verzoek in te willigen en het na de behandeling van de bespreekpunten te agenderen.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Voorzitter. Wij maken daar bezwaar tegen. De interpellatie staat als eerste punt op de bespreekagenda.

 

De VOORZITTER: Het verzoek tot het houden van een interpellatie staat als eerste punt op de bespreekagenda. In het Reglement van Orde staat dat interpellaties behandeld worden na afloop van de organiek geagendeerde bespreekpunten. Als laatste bespreekpunt zou dus de interpellatie aan de orde zijn.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): In dat geval doe ik het ordevoorstel om de interpellatie als eerste te behandelen. Er is nogal wat media op af gekomen en die willen niet de vergadering afwachten omdat zij daarmee het risico lopen dat de vergadering verdaagd wordt. Bovendien zitten er mensen op de publieke tribune die waarschijnlijk alleen gekomen zijn voor de behandeling van dit onderwerp, niet voor de behandeling van de bouwhoogtenota.

 

De VOORZITTER: Dat weet u niet. U hebt het ordeverzoek gedaan en ik breng het in stemming.

 

In stemming komt het ordevoorstel om de interpellatie als eerste bespreekpunt op de agenda te behandelen.

 

Het ordevoorstel wordt bij handopsteken verworpen.

 

De VOORZITTER: Ik constateer dat de fracties van Leefbaar Delft, het CDA, Stadsbelangen en de SP voor het ordevoorstel hebben gestemd. De interpellatie komt dus als laatste bespreekpunt aan de orde. Als wij efficiënt vergaderen, komt dat heus wel goed.

 

De heer TAEBI (SP): Voorzitter. Ik maak nog een korte opmerking. Ik heb voor het aannemen van het voorstel gestemd, niet uit het oogpunt van media-aandacht maar vanwege de relevantie van de zaak. Het ordevoorstel heeft het echter niet gehaald.

 

217. Voorstel inzake oplegnotitie Bouwhoogtenota

(Stuk 164 - 620562)

 

De heer VAN DOEVEREN (ChristenUnie/SGP): Voorzitter. De heer Gabeler is de woordvoerder van Leefbaar Delft, maar is opgeroepen als lid van het stembureau.

 

De VOORZITTER: De vervanger van de heer Gabeler in het stembureau is de heer Eduard. Ik roep de heer Eduard op om deel uit te maken van het stembureau.

 

De heer GABELER (Leefbaar Delft): Voorzitter. Ik wilde eigenlijk niet inspreken omdat ik ervan uitging dat alles was geregeld zoals afgesproken. Ik bladerde vanavond echter de stukken door om te controleren of de maximale bouwhoogte van 75 meter was opgenomen en tot mijn verbazing las ik dat voor TU-zuid en Technopolis een uitzondering wordt gemaakt. Ik hoor graag van de wethouder of het om een drukfout gaat. Bij de genoemde gebieden wordt geen hoogtemaat genoemd.

 

De heer VAN PUTTEN (STIP): Voorzitter. De STIP-fractie is het niet eens met het restrictieve oordeel dat in deze beleidsnota geveld wordt over de maximale bouwhoogte van 75 meter. Mijn fractie dient een amendement in waarmee wordt beoogd om geen maximale bouwhoogten aan te geven. De STIP-fractie weet dat in de politiek heel andere opvattingen leven op dit punt en dient daarom ook een tweede, minder verstrekkend, amendement in waarmee wordt beoogd om de maximale bouwhoogte vast te stellen op 109 meter, de hoogte van de Nieuwe Kerk die vanaf het begin van de 14e eeuw gebouwd is. STIP wil hiermee het ambitieniveau uitstralen van een moderne stad.

 

De VOORZITTER: Door de fractie van STIP worden de volgende amendementen (A-1 en A-2) ingediend:

 

A-1

 

“De gemeenteraad van Delft, in vergadering bijeen op 3 november 2005,

 

constaterende dat in de Beleidsnota Bouwhoogten Delft een maximale bouwhoogte van 75 meter wordt voorgeschreven;

 

besluit de beleidsnota Bouwhoogten Delft goed te keuren, met uitzondering van de in de nota voorgeschreven maximale bouwhoogte van 75 meter, en deze te vervangen door: geen voorgeschreven maximale bouwhoogte,

 

en gaat over tot de orde van de dag.”

 

A-2

 

“De gemeenteraad van Delft, in vergadering bijeen op 3 november 2005,

 

constaterende dat in de Beleidsnota Bouwhoogten Delft een maximale bouwhoogte van 75 meter wordt voorgeschreven;

 

besluit de beleidsnota Bouwhoogten Delft goed te keuren, met uitzondering van de in de nota voorgeschreven maximale bouwhoogte van 75 meter, en deze vast te stellen op 109 meter, de hoogte van de Nieuwe Kerk,

 

en gaat over tot de orde van de dag.”

 

Mevrouw KONING (PvdA): Voorzitter. Voor het zomerreces van 2004 was al duidelijk dat in augustus 2004 de ideeën over bouwhoogte in de commissie Duurzaamheid besproken zouden worden. De PvdA-fractie heeft toen een clubje geformeerd bestaande uit fractieleden en actieve PvdA’ers om na te denken over onze visie op de bouwhoogte in Delft. Wij hebben deze visie ingebracht in de commissie. Het betrof slechts een paar pagina’s naast de dikke nota die door het college aan de commissie was voorgelegd. In die paar pagina’s werd met een heel andere bril naar het onderwerp gekeken. Door de bril van de PvdA is te lezen dat elk voorstel voor bouwhoogte op de eigen aspecten beoordeeld moet worden. Daarna kan pas gezegd worden hoe hoog een gebouw mag worden. De keuze voor de hoogte hangt daarbij nauw samen met de functie van het gebouw. Een woongebouw in Tanthof voor bejaardenhuisvesting mag wel een verdiepinkje hoger zijn. Het voorbeeld is wat kort door de bocht om duidelijk te maken wat de visie van mijn fractie is op bouwhoogte in Delft.

 

De visie van mijn fractie is niet veranderd. De PvdA-fractie vindt het niet verstandig om een maximale bouwhoogte van 75 meter te bepalen voor de stad Delft. Verder vindt mijn fractie het niet verstandig om zich te beperken tot gebieden waar een grotere hoogte mag worden bereikt. Ten slotte is het niet verstandig om die grotere hoogte los te koppelen van hetgeen daadwerkelijk in het hoge gebouw staat te gebeuren: type woning, kantoren, et cetera.

 

Vanwege onze visie is het voor de leden van mijn fractie erg moeilijk om voor het aannemen van het voorliggende voorstel van het college te stemmen. Dat is reeds aangegeven in de commissievergadering. Als het voorstel wordt aangenomen, en dat zit er dik in, lijkt het de PvdA-fractie verstandig om een hogere bouwhoogte dan 75 meter te bepalen. Mijn fractie is dus blij met de amendementen die door de STIP-fractie zijn ingediend.

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Voorzitter. Voor mijn fractie is dit een goed kader om te bepalen waar de hoogte in kan worden gegaan en welke hoogte moet worden vastgelegd. Mijn fractie is voorstander van een maximum van 75 meter. Ik hoor wel graag het antwoord van wethouder Grashoff op de vraag van de heer Gabeler. Mijn fractie kan instemmen met de voorgestelde opzet.

 

Mevrouw GEURSEN (VVD): Voorzitter. De VVD-fractie is blij met de kaderstellende nota Bouwhoogten. In tegenstelling tot mevrouw Koning wijs ik erop dat de raad om deze nota heeft gevraagd. De raad heeft zelf een commissie Extern georganiseerd waar heel positieve opmerkingen vanuit de Delftse samenleving zijn gemaakt.

 

Mevrouw KONING (PvdA): Wij bestrijden dat ook niet. Wij weten dat de raad zelf om een nota heeft gevraagd. Ter voorbereiding op de nota van het college is de PvdA-fractie eerst zelf gaan nadenken. Het was zomervakantie en wij wilden wat doen.

 

Mevrouw GEURSEN (VVD): Dat kan ik mij nog heel goed herinneren. Het punt is echter dat de raad de kaders vaststelt en de VVD-fractie vindt dit goede kaders voor hoogbouw. Veel VVD-aspecten zijn opgenomen: gedifferentieerde bouw, hoogwaardige architectuur, ruimte voor parkeergarages onder hoogbouw, aantrekkelijke poort van Delft, inpasbaar op kruisingen en wegen en combinatie van functies zoals wonen, bedrijven en zorgvoorzieningen. Dat zijn de voordelen die met hoogbouw geboekt kunnen worden. De VVD-fractie is daar positief over.

 

In de nota hoeft geen maximumhoogte bepaald te worden. De VVD-fractie wacht het amendement van de STIP-fractie af maar is in beginsel voor het vrijlaten van de bouwhoogte.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Voorzitter. De fractie van GroenLinks vindt dat het proces voorafgaand aan het tot stand brengen van deze nota prima is verlopen. In het begin verliep dat nog wat stroef omdat toen een vastomlijnde nota aan de orde was; vanaf de commissie Extern liepen de zaken echter goed. Mijn fractie onderschrijft de conclusies in de nota en stemt tegen de amendementen van de STIP-fractie.

 

Wethouder GRASHOFF: Voorzitter. In reactie op de opmerking van de heer Gabeler wordt gepuzzeld of er sprake is van een omissie in het rapport. De bedoeling is duidelijk. Op basis van een duidelijke meerderheid in de commissie is in het aanvankelijke voorstel de hoogte beperkt tot 75 meter als overall hoogtebeperking. Als er sprake is van een tekstuele fout, wordt die hopelijk ontdekt en indien nodig gerepareerd.

 

De discussie over de maximumbouwhoogte van 75 meter is mij bekend. Het gaat in hoge mate om een punt dat ik graag overlaat aan de raad. In de intensieve discussie over de bouwhoogtenota die op nadrukkelijk verzoek van de raad is opgesteld, heeft het college zich wat terughoudend opgesteld. Het college heeft meebewogen met een tot op heden bestaande meerderheid in de raad. Ik laat het punt dus over aan de raad. Het is wel verstandig om een hoogte te noemen, want anders kunnen de publicitaire consequenties onhandig zijn. In dat geval zou in de kranten te lezen kunnen zijn: in Delft is the sky the limit.

 

De PvdA-fractie heeft voor een heel andere insteek gekozen. Voorzover ik heb kunnen bespeuren, wordt deze niet gedeeld door andere fracties in de raad. Ik heb de insteek van de PvdA-fractie verbazingwekkend gevonden. Ik kan mij namelijk niet goed voorstellen dat als de fractie meent dat op een plek hoogbouw mogelijk is, het significant verschil maakt of ouderenwoningen worden gebouwd of woningen voor andere doelgroepen. De ruimtelijke impact van een dergelijk gebouw moet immers ook altijd een afwegingskader vormen. Ik begrijp de afweging van de PvdA-fractie dus niet. Het is in mijn beleving bovendien een novum dat een fractie nadrukkelijk aankondigt dat zij een amendement steunt en tegelijkertijd laat doorschemeren ook bij het aannemen van dat amendement tegen het voorstel te stemmen. Ik begrijp dat niet helemaal.

 

De heer GABELER (Leefbaar Delft): Voorzitter. Wij steunen de amendementen niet.

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Voorzitter. Wij vinden een bouwhoogte van maximaal 75 meter hoog genoeg. Wij zullen de twee amendementen van de STIP-fractie daarom niet steunen.

 

Mevrouw GEURSEN (VVD): Voorzitter. De VVD-fractie steunt beide amendementen. Aangezien het meest vergaande amendement als eerste in stemming wordt gebracht, merken wij wel hoe ver wij komen.

 

Wethouder GRASHOFF: Voorzitter. Het was mij ontgaan dat de STIP-fractie twee amendementen had ingediend. Uit mijn betoog in eerste termijn mag worden opgemaakt dat het college neutraal staat tegenover amendement A-2. Het college ontraadt het aannemen van amendement A-1, omdat daarin in het geheel geen bouwhoogte wordt aangegeven.

 

In stemming komt amendement A-1.

 

De VOORZITTER: Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Voorzitter. Wij hebben niet gesproken in eerste termijn omdat wij in de commissievergadering duidelijk hebben aangegeven dat wij 75 meter voldoende vinden en dat wij amendementen waarmee een verhoging wordt beoogd niet steunen. Wij stemmen dus tegen de amendementen A-1 en A-2.

 

Wethouder GRASHOFF: Voorzitter. Ik maak excuses voor deze procedureel wat onhandige beweging, maar ik heb intussen met de heer Gabeler ontdekt dat voor TU-midden en Technopolis niet zozeer een andere hoogte wordt aangegeven, maar dat daar in tegenstelling tot andere paragrafen geen hoogtebeperking is gespecificeerd maar slechts een referentie gebouw- en informatietechnologie. Dat kan geïnterpreteerd worden als een grotere bouwhoogte dan 75 meter. Als de raad dat toestaat, kan dat redactioneel worden aangepast in de hoogte die straks uit de stemming ongetwijfeld blijkt. De nota wint daarmee aan duidelijkheid. Het punt maakt formeel geen onderdeel uit van het raadsbesluit.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Over dat bestemmingsplan is al een keer gestemd. Daarover is reeds een besluit genomen en dat hoeft dus niet opnieuw te worden vastgesteld. Twee of drie maanden geleden heeft de raad hierover een besluit genomen. Ik stel voor om onze besluiten niet binnen drie maanden te herzien.

 

Wethouder GRASHOFF: Het besluit wordt niet herzien maar achteraf aangepast.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Op het besluit dat is genomen?

 

Wethouder GRASHOFF: Met het genomen besluit is een bouwhoogte van 75 meter vastgelegd in het bestemmingsplan. Dat moet in de nota worden opgenomen. Als de raad de nota amendeert en de bouwhoogte daarmee verandert, kan ik niet adviseren om een afwijkende hoogte te handhaven.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Het bestemmingsplan is toch vastgesteld? Ik wil dat graag zeker weten. De heer Gabeler heeft 100% gelijk als hij zegt dat voor dat gebied al een bestemmingsplan is vastgesteld met een maximale bouwhoogte van 75 meter. Dat wordt toch niet binnen drie maanden herzien? Er kunnen toch niet steeds herziene besluiten worden voorgelegd?

 

De VOORZITTER: Ik maak een einde aan deze discussie. Het besluit van juni staat. Als deze beleidsnota wordt vastgesteld, is er sprake van nieuw beleid. Zo gaat dat. Het besluit van juni over het bestemmingsplan Technopolis wordt daarmee echter niet teruggedraaid. Dat is genomen en dat wordt uitgevoerd. Vanavond, drie maanden later, wordt een nota vastgesteld waar mogelijk een andere bouwhoogte in wordt genoemd. Dat laat onverlet dat in juni een besluit is genomen. Dat moet voor iedereen helder zijn. Wij gaan nu stemmen over amendement A-1.

 

Amendement A-1 wordt bij handopsteken verworpen.

 

De VOORZITTER: Ik constateer dat de fracties van STIP, de PvdA, de VVD, de ChristenUnie/SGP en D66 voor dit amendement hebben gestemd.

 

In stemming komt amendement A-2.

 

Amendement A-2 wordt bij handopsteken verworpen.

 

De VOORZITTER: Ik constateer dat de fracties van STIP, de PvdA, de VVD, de ChristenUnie/SGP en D66 voor dit amendement hebben gestemd.

 

In stemming komt het voorstel inzake de oplegnotitie Bouwhoogtenota.

 

De VOORZITTER: Ik geef gelegenheid tot het afleggen van stemverklaringen.

 

De heer VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Voorzitter. Ik stem tegen deze nota omdat met de restrictie van 75 meter geen recht wordt gedaan aan de ambitie die Delft als stad wil uitstralen.

 

Het voorstel wordt bij handopsteken aangenomen.

 

De VOORZITTER: Ik constateer dat de fracties van STIP, GroenLinks, de VVD, het CDA, Leefbaar Delft, de SP en Stadsbelangen en de heer Kroon voor het voorstel hebben gestemd.

 

Wij hervatten nu de behandeling van de benoemingen met de resultaten van de stemmingen.

 

Voorstel tot benoeming van leden/plaatsvervangend leden in diverse commissies en besturen.

(Stuk 160)

 

De heer VAN LEEUWEN (VVD): Er zijn 35 biljetten uitgereikt en terugontvangen. Met 35 stemmen wordt de heer A.L. van Breukelen benoemd tot plaatsvervangend lid van AB Haaglanden.

 

Met 35 stemmen wordt de heer G. Engels benoemd tot plaatsvervangend lid van Kamer I van de Adviescommissie voor bezwaarschriften.

 

Met 31 stemmen wordt de heer E.H. Otto benoemd tot lid van Kamer III van de Adviescommissie voor bezwaarschriften.

 

Met 34 stemmen wordt mevrouw M.D.T.M. de Jong benoemd tot plaatsvervangend lid van Kamer III van de Adviescommissie voor bezwaarschriften. Met 32 stemmen wordt de heer C. Tas benoemd tot plaatsvervangend lid van Kamer III van de Adviescommissie voor bezwaarschriften.

 

De VOORZITTER: Daarmee zijn alle kandidaten benoemd. Gefeliciteerd en veel succes.

 

218. Voorstel inzake het Nieuwe Kantoor in de Spoorzone.

(Stuk 159 - 622656)

 

Mevrouw KONING (PvdA): Voorzitter. In de commissievergadering van Middelen en Bestuur heeft de PvdA-fractie aangegeven dat er vragen leefden over de precieze tekst van het raadsbesluit. Bij punt 1 staat dat de raad besluit om het nieuwe kantoor te realiseren in de Spoorzone, geïntegreerd met de stationshal, conform het masterplan Spoorzone van 30 oktober 2003. Bij de behandeling van het masterplan van 2003 zijn door verschillende fracties, waaronder die van de PvdA, diverse vragen gesteld. Dat heeft echter niet tot veranderingen in het masterplan geleid, omdat de raad een helder politiek signaal wilde afgeven. Een van de vragen van mijn fractie betrof een zin op pagina 21. Ik lees deze voor het gemak maar even voor: “De publieksfuncties van het stadskantoor en de reizigers in de stationshal en de commerciële functies kunnen elkaar versterken zodat er een levendige hal ontstaat”. De PvdA-fractie heeft uitgesproken bang te zijn dat door de gemeente gestreefd werd naar het tot stand brengen van één hal met alle, diverse, levendige functies.

 

Sinds 2003 is het een en ander veranderd. Ik verzoek het college te bevestigen dat nu wordt gestreefd naar het realiseren van niet één maar twee hallen: één stationshal en één hal voor het stadskantoor, die met elkaar verbonden kunnen worden door één of meerdere deuren maar die ook van elkaar af te sluiten zijn. ’s Avonds mogen reizigers op geen enkele wijze toegang hebben tot het stadskantoor. Er mag geen gelegenheid zijn om ’s avonds achter de balie een paspoort te pakken, om de situatie beeldend te schetsen.

 

Mijn fractie heeft in de toezeggingenlijst van de commissie Duurzaamheid als negentiende toezegging laten opnemen dat de uiteindelijke architectenkeuze wordt besproken met de commissie. Ik hoor graag bevestigd dat, nu het moment van aanbesteding van het kantoor en de stationshal is aangebroken, de keuze voor de architect wordt voorgelegd aan de commissie Duurzaamheid. Als beide vragen met “ja” worden beantwoord, hebben wij geen enkel probleem met dit voorstel.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Voorzitter. Wij hebben in de commissie Middelen en Bestuur vooral een punt gemaakt van de transparantie van de financiën. In wezen is dit voorstel zodanig opgesteld dat een Europese aanbesteding noodzakelijk is. Dat heeft niet alleen gevolgen voor de keuze van de architect. In de commissie is toegezegd dat er nog voor de behandeling van dit punt een notitie zou worden toegestuurd over de financiën. Het oude overzicht dateert uit de vorige periode, uit 2002. Eigenlijk wil ik hiermee zeggen dat de raad totaal geen idee heeft van het besluit dat vanavond voorligt. De financiële gevolgen voor de toekomst zijn onduidelijk. Wij geven een architect een mooie opdracht om iets prachtigs te tekenen, maar die architect wil natuurlijk weten wat de bedoeling is en hoe ver hij kan gaan.

 

U bent uw toezegging niet nagekomen. Ik vind niets op tafel. Ik vraag u dus waarom u zich niet aan uw toezegging hebt gehouden. Wij willen gewoon inzicht in de getallen van dit moment: wat gaat het kosten, wat zijn de risico’s? Dat behoort de raad, het lokale bestuur, te weten bij opdrachtverlening. Ik snap ook niet dat wethouder Grashoff gaat reageren, want ik verwacht juist een antwoord van de wethouder Financiën. Hij is er nu niet. Misschien zit hij op de wc. Kunt u hem even halen?

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Voorzitter. Wij vinden het goed dat vaart wordt gemaakt met de aanleg van de Spoorzone en de deelprojecten daarin. Bij dit voorstel hebben wij echter het gevoel een halte gemist te hebben.

 

De heer VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Dat gebeurt wel eens met een sneltrein.

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Het kan toch handig zijn om even stil te staan.

 

De heer VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): U pleit voor een stoptrein? U was toch voor snelheid?

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Er komt hier geen snelheidstrein, dat weet u.

 

Mevrouw STEFFEN (VVD): Wij weten niet wat er in de toekomst gebeurt. Het is niet uit te sluiten.

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Ik wilde vanavond niet over vervoer spreken maar over het stadskantoor. Een stadskantoor wordt natuurlijk gebouwd voor een periode van ten minste 30 jaar. Er moeten daarom ideeën zijn over de gemeentelijke diensten die erin gehuisvest worden, het aantal mensen dat er moet kunnen werken en het dienstverleningsconcept dat daarvoor moet gelden. Dat gaat verder dan de optelsom van de losse gebouwen die er op dit moment zijn.

 

Een en ander is vertaald in het programma van eisen. Dat proces lijkt zich vooral op ambtelijk niveau te hebben afgespeeld. Ik heb niet het idee dat de raad zich een beeld kan maken van het type kantoor dat op die plek gerealiseerd moet worden. Onze fractie heeft daar echter wel behoefte aan. Wij hebben de indruk dat nu wordt besloten om gefaseerd aan te besteden aan een architect terwijl er ook behoefte is aan kennis over wat precies wordt aanbesteed. Ik hoor dus graag van de wethouder hoe het verdere besluitvormingstracé eruit ziet en welke rol de raad daarbij speelt.

 

Wethouder GRASHOFF: Voorzitter. Ik zal ingaan op een aantal vragen. Een enkele vraag behoort logischerwijs tot de portefeuille van de burgemeester.

 

Mevrouw Koning krijgt van mij op allebei haar vragen het antwoord “ja”. Het klopt dat in het masterplan een wat ruimere formulering over de combinatie van de hallen was opgenomen. Dat idee is intussen verlaten. Mogelijkerwijs zit het misverstand in het besluit. In feite betreft beslispunt 1 alleen de locatiekeuze. Er is nooit een formele locatiekeuze voor de stadshal gemaakt. De stadshal is meegenomen in het traject van de Spoorzone en in het masterplan is daarover op een bepaalde plek gesproken. In het ontwerpbestemmingsplan komt het onderwerp op dezelfde plek aan de orde. Dat is nog niet vastgesteld en de locatie is dus nog niet door de raad gelegitimeerd. Als het college nu aan de raad voorlegt om het stadskantoor op de voorgestelde locatie te realiseren, in een combivariant met het station, wordt daarmee aangesloten op het masterplan en het ontwerpbestemmingsplan.

 

Dat laatste is zoals gezegd nog geen door de raad geaccordeerd besluit. Er is bijvoorbeeld nog geen kredietvoorstel bijgesloten. Om die reden kunnen vragen die veel verstrekkender zijn nog niet worden beantwoord en is het gevoel dat gestart wordt met de bouw van een stadskantoor, onterecht. Het gaat om de aanbesteding van een opdracht aan een architect. Het eerste punt van die opdracht betreft natuurlijk de locatie en de ruimtelijke context van het stadskantoor. In feite is het besluit niet meer dan dat. Overige zaken komen terug in het besluitvormingsproces. De heer Verkerk gaat daarop in.

 

De VOORZITTER: Ik ga in op de vragen van de heer De Wit over de financiële component van de aanbesteding. Hier wreekt zich de verwarring die is ontstaan in de commissie Middelen en Bestuur. Mij was niet duidelijk dat werd gedoeld op een stuk dat in de commissie Duurzaamheid aan de orde was. De heer De Wit stelde een financiële vraag en ik dacht dat het over de begroting ging. Dat was niet het geval. Het betrof het stuk Spoorzone en de aanbesteding. Overigens dacht ik dat de heer Blinker daarover ook een vraag stelde.

 

Mevrouw KONING (PvdA): Bij de hamerstukkenlijst van de commissie Middelen en Bestuur.

 

De VOORZITTER: Precies. Dat bleek na enige verduidelijkende opmerkingen in die commissievergadering. Ik had dat stuk op dat moment niet paraat. Volgens mij heb ik gezegd dat financiële vragen in de raad beantwoord konden worden. Bij lezing van het stuk is mij gebleken dat het een financiële paragraaf bevat waarin duidelijk wordt uitgelegd hoe het zit met de ramingen van de bedragen, de kostenoverzichten, de indexeringen, enzovoort. Er staat ook duidelijk in dat de bedragen worden geactualiseerd. Wij doen dat ook. Alle andere informatie over de aanbesteding hebt u ongeveer zes weken geleden gehad bij het besluit over de Spoorzone. Ik heb dus het gevoel dat u optimaal geïnformeerd bent over de financiële positie en de aanbesteding die daarmee gemoeid is. Voor het overige doe ik de toezegging dat de bedragen geactualiseerd worden op het moment dat tot aanbesteding wordt overgegaan. Ik vraag de raad om daar voor dit moment genoegen mee te nemen.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Ik heb het stuk goed bekeken. Daar zat geen enkele lijst bij waar enig bedrag in wordt genoemd. Er wordt verwezen naar een geheim stuk uit 2002, maar u begrijpt dat ik geen geheime stukken uit 2002 bewaar. Ik beschik dus niet over een lijst met bedragen, laat staan risico’s. U kunt dat nu wel zeggen, maar ik heb die lijst niet. Ik vraag de andere fracties over welke bedragen het college praat. Kan één fractielid mij een bedrag noemen?

 

De VOORZITTER: Ik moet dat tegenspreken.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Ik vraag het iemand in de zaal.

 

De VOORZITTER: Ik reageer daar als collegelid op. Ik moet u tegenspreken. Al deze gegevens heeft u gekregen.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Noemt u mij dan het bedrag waaraan gedacht wordt voor de aanbesteding van het nieuwe kantoor.

 

De VOORZITTER: Dan doen wij hier niet vanavond, dat begrijpt u wel.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Dat bewijst dat u het zelf ook niet weet.

 

Mevrouw KONING (PvdA): Meneer De Wit, dat is toch gewoon een geheim bedrag? Dat kan toch niet in een openbare vergadering worden uitgesproken?

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Ik ken dat hele geheime bedrag niet.

 

Mevrouw KONING (PvdA): U kunt niet van iemand verlangen om dat geheime bedrag in openbaarheid uit te spreken.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Kent u het geheime bedrag?

 

Mevrouw KONING (PvdA): Ik heb dat niet hier. Ik kan dat niet openbaar maken.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Dat probeer ik dus te betogen. Niemand in de raad weet waarover hij beslist. U geeft dat tenminste toe.

 

De VOORZITTER: Het college heeft in eerste termijn geantwoord. Ik geef de raad gelegenheid om in tweede termijn het woord te voeren.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Voorzitter. Zoals ik al betoogde in mijn interruptie, zit ik met het probleem dat u iets beweert en wij daar niet over beschikken. U zegt een notitie toe die er niet is. Ik kan niet anders dan niet akkoord gaan met het uitbesteden van deze opdracht aan de architect. Eerst moet bekend zijn voor wat voor een kantoor wordt gekozen. Er kan gekozen worden voor een luxe of een sober kantoor. Het verschil daartussen is heel groot. Er moet een indicatie zijn van het aantal vierkante meters en van de mate van luxe. Ik lees dat de architect voor het ondergrondse deel van het stadskantoor al bekend is. Dat is Benthem Crouwel. Het bovengrondse deel moet daarop aansluiten. Dat zijn allemaal dingen waarover de raad niets weet. Het staat allemaal mooi in de stukken van de heer Grashoff. Wij weten er wel van, maar wij zijn er helemaal buiten gehouden. Als het ondergrondse deel door de ene architect wordt gemaakt en het bovengrondse deel door een andere architect, wordt dat niks. Dat lijkt mij al geen goed idee. Mijn fractie kan zonder gegevens niet instemmen met de procedure.

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Voorzitter. Met het eerste punt van het besluit, namelijk het realiseren van het kantoor op die plek, stemmen wij natuurlijk in. Ik kan mij echter niet voorstellen dat de architect niet wat meer meekrijgt dan alleen “hier is een plek en wij willen hier een stadskantoor en een stationshal die bij elkaar moeten passen”. Er zal dus wat meer moeten zijn dan alleen dat. Eigenlijk had onze fractie dat graag van tevoren gezien, zodat wij weten met welke opdracht de architecten op pad worden gestuurd. Het stadskantoor wordt immers het beeld van de stad naar buiten. Wij zullen voorstemmen, maar met deze kanttekening.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Voorzitter. Wij stemmen in en gaan ook akkoord met de toezeggingen van wethouder Grashoff aan mevrouw Koning. Daarbij neem ik aan dat de lijst met eisen en wensen voor de architecten die straks op de aanbesteding inschrijven, gewoon gepubliceerd wordt, zoals dat altijd bij Europese aanbesteding gebeurt.

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Misschien had u het ook wel aardig gevonden om dat van tevoren te zien. Als het al is vastgesteld, kunnen wij er immers alleen kennis van nemen.

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Ik draai al een paar jaar mee in deze discussie, zowel in de geheime en vertrouwelijke overleggen als in de openbare. Daardoor heb ik een heel aardig beeld van het soort eisen en wensen dat geformuleerd zal worden. Ik neem aan dat die eisen en wensen goed bekeken zullen worden met de financiële mensen, die hier überhaupt zeer sterk zijn in aanbestedingsprocessen. Ik verwacht dus dat dat goed gaat en kijk uit naar de publicatie.

 

Wethouder GRASHOFF: Voorzitter. Twee architecten, ja, dat klopt. Voor het ondergrondse deel dat straks helemaal eigendom wordt van de rijksoverheid, heeft de rijksoverheid ook de zeggenschap over welke architect zij wil. Zij heeft haar balans opgemaakt. Zij doet veel zaken met Benthem Crouwel voor stations en heeft gezegd: dat wordt Benthem Crouwel. Dat betekent dat aansluitend een architect geselecteerd moet worden. Wij hebben overigens niet de vrijheid om ook daar zomaar Benthem Crouwel op te zetten. Benthem Crouwel is namelijk zelf, samen met DHB en nog een ingenieursbureau, al in een eerder stadium uit een aanbesteding naar voren gekomen. Daar zijn dus rechten. Voor het bovengrondse deel zal aanbesteding moeten plaatsvinden. Zelfs als wij het aan Benthem Crouwel zouden willen aanbesteden, zou dat niet kunnen, want dan overtreden wij de aanbestedingsregels.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Misschien heb ik iets gemist, maar ik heb van de overeenkomst altijd begrepen dat Delft de spoortunnel zou gaan bouwen. Nu zegt u: nee, het is logisch dat het Rijk bepaalt wie de architect wordt van het ondergrondse station. Dat is helemaal niet logisch, want wij bouwen de tunnel. U laat dus over u heen wandelen en dat geldt ook voor deze raad.

 

Wethouder GRASHOFF: Dat is een algemene eigenschap van mij, dat ik over mij heen laat wandelen. Ik denk dus dat ik dat dit keer ook maar doe met uw woorden. Wij hebben het in alle stadia zo uitvoerig gehad over de verantwoordelijkheidsverdeling in het spoortunnelproject dat ik deze avond niet moet gaan belasten met een zoveelste poging om dat aan u uit te leggen. Het aantal van twee architecten is op zich dus verklaarbaar. Het is wel juist dat dit altijd betekent dat er afstemmingsproblematiek is. Dat is ook best een punt van zorg, maar is niet ongebruikelijk. Het komt heel erg vaak voor dat architecten naast elkaar, tegen elkaar aan of in heel nauwe samenhang met elkaar projecten doen. Ook in het Zuidpoortgebied hebben verschillende architecten aan verschillende plandelen gewerkt die allemaal bovenop één zelfde parkeergarage staan. Dat gaat uitstekend. Daar zijn zij in de regel zeer bedreven in. Daar zie ik dus geen probleem.

 

De VOORZITTER: Ik heb op het punt van de financiën niets toe te voegen aan wat ik in eerste termijn heb gezegd.

 

Ik geef gelegenheid voor het afleggen van een stemverklaring.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Voorzitter. De fractie van Leefbaar Delft zal tegen dit voorstel stemmen. Gehoord de verklaring van de wethouder, zijn wij bang voor een gespleten stadskantoor. Er gaat nu al een architect aan de slag en wij gaan zomaar een proces in met een andere architect. Er hoort een eenheid uit te komen, zeker voor het stadskantoor, dat vlakbij het station staat. Ik hoor dit pas vanavond voor het eerst uit de mond van de wethouder. Ik snap niet dat de raad dit agendapunt zo kritiekloos laat passeren.

 

In stemming komt het voorstel.

 

Het voorstel wordt bij handopsteken aangenomen.

 

De VOORZITTER: Ik constateer dat de fractie van Leefbaar Delft tegen het voorstel heeft gestemd.

 

219. Voorstel inzake Plan van Aanpak implementatie WMO

(Stuk 154 – 620449)

 

De heer AKÖZBEK (CDA): Voorzitter. Ik kan het zeer kort houden, mede omdat onze fractievoorzitter vorige week bij de algemene beschouwingen duidelijk heeft geschetst hoe de CDA-fractie tegen de WMO aankijkt en hoe wij haar de komende jaren in Delft willen ontwikkelen. Met de opmerkingen van onze fractievoorzitter tijdens de algemene beschouwingen kunnen wij dus instemmen met dit plan van aanpak.

 

De heer DE PREZ (PvdA): Voorzitter. Ik ben blij dat de CDA-fractie zo’n duidelijke draai heeft gemaakt ten opzichte van wat zij in de commissie heeft gezegd. In de commissie heeft zij immers geprobeerd duidelijk te maken dat zij vindt dat het beleid van deze wethouder niet sociaal is en dat dit plan van aanpak voor de WMO helemáál niet sociaal is. Daar ben ik zeer verheugd over.

 

De heer AKÖZBEK (CDA): Afgelopen donderdag hebben wij in onze inbreng bij de algemene beschouwingen een duidelijk beeld geschetst dat overeenkwam met datgene wat wij twee weken geleden in de commissie naar voren hebben gebracht.

 

De heer DE PREZ (PvdA): De stelling van de CDA-fractie is: dit college en deze wethouder zijn niet sociaal. Daar geeft zij geen enkele onderbouwing voor. Mijn stelling is daarom: dit college en deze wethouder zijn wel sociaal.

 

De heer AKÖZBEK (CDA): Hebt u afgelopen donderdag niet geluisterd? Zijn de algemene beschouwingen voor niets geweest?

 

De heer GABELER (Leefbaar Delft): Voorzitter. Het is niet gebruikelijk dat ik het woord voer over dit onderwerp, maar omdat Tilly Manggaprow afwezig is, doe ik dat toch even. Wij zullen instemmen met het plan van aanpak, maar wij vinden het wel vreemd dat wij nu een plan van aanpak gaan vaststellen, terwijl de regels van het Rijk nog niet vaststaan. Ik vraag de wethouder wat het gevolg kan zijn voor dit plan van aanpak als de regels veranderd worden. Kan het zo zijn dat wij nu een plan van aanpak maken en dat wij dat straks, wanneer de regels bekend zijn, opnieuw moeten doen?

 

Mevrouw JÄHNICHEN (GroenLinks): Voorzitter. Wij zullen voorstemmen en hebben alle vertrouwen in de wethouder.

 

De heer RIPHAGEN (STIP): Voorzitter. De invoering van de WMO brengt veel onzekerheden met zich mee, zowel voor zorgvragers en zorgaanbieders als de gemeente Delft. De STIP-fractie vindt dat de gemeente Delft die onzekerheden op een goede manier moet wegnemen dan wel beheersen. Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor de portefeuilehouder Zorg. Hoewel hij niet altijd directe sturingsmogelijkheden heeft, moet hij toch de belangen van de Delftse inwoners behartigen. Kernwoorden daarbij zijn “samenwerken”, “overeenkomsten sluiten” en “faciliteren”. De gemeente zal samen met de zorgaanbieders de publieke verantwoordelijkheid van goede en betaalbare zorg moeten dragen. Het plan van aanpak, zoals dat nu voor ons ligt, ondervangt deze gedeelde verantwoordelijkheid. Met name de gesprekken met de zorgkantoren, zorgverzekeraars, het CIZ en de inspraak vanuit de in het plan genoemde panels dragen hieraan bij. De STIP-fractie verwacht echter wel dat de commissie WZO hiervan regelmatig op de hoogte wordt gehouden.

 

Tijdens de behandeling van dit voorstel in de commissie bleek dat veel fracties het belang van communicatie onderschrijven en een centraal punt willen waar de burgers en organisaties met hun vragen over de invoering van de WMO terecht kunnen. In aanvulling op een loket voor informatie en advies vanuit Wonen, Zorg en Welzijn, zoals genoemd in het stuk, zou STIP graag zien dat de gemeente een dossier WMO aanmaakt op de gemeentelijke website. Dit dossier zou burgers en organisaties op de hoogte kunnen houden van de invoering van de WMO in Delft, zou op een overzichtelijke manier de stukken van de gemeente kunnen aanbieden en zou de relatie met nota’s van het Rijk inzichtelijk kunnen maken. De STIP-fractie krijgt hierop graag een reactie van de wethouder.

 

De VOORZITTER: Mijnheer Riphagen, gefeliciteerd met uw maidenspeech. Ik dank u voor uw heldere betoogtrant en voor uw concludente aanpak. Het feit dat u met de slechtste microfoon van de hele zaal zit heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat u als laatste bent binnengekomen. Anders moet u er maar een forse tik tegen geven.

 

De heer RIPHAGEN: Dank u wel.

 

Mevrouw VAN DER HOEK (VVD): Voorzitter. Dankzij de door de STIP-fractie gegeven samenvatting uit de commissie komen wij toch allemaal weer in de verleiding om hier een stukje van de inbreng in de commissie over te doen. De VVD-fractie heeft in de commissie breeduit haar instemming betuigd. De door de STIP-fractie gegeven samenvatting is een mooi verslag. Ik heb in het verslag één opmerking van de VVD-fractie gemist. Ik herhaal die opmerking daarom nu: het WMO-dossier is bij uitstek een dossier waar wij eens wat positiever in moeten gaan zitten. Wij moeten juist denken in kansen die de WMO biedt en moeten niet steeds alleen de bedreigingen blijven benoemen. Kortom: wij moeten hiermee omgaan zoals de sfeer was bij de start van de WMO: wij ontschotten verder en wij doen het met name om de Delftse inwoners een dienst te bewijzen. De insteek moet dus positief zijn. Ik was dan ook heel blij met het positieve advies van het panel over het stappenplan.

 

Wethouder RENSEN: Voorzitter. Aangezien dit de maidenspeech van de heer Riphagen was, kan ik niets anders doen dan hem toezeggen dat wij bij de communicatie over de WMO ook gebruik zullen maken van digitale kanalen. De eerste keer heb je altijd de beste kans; daarna wordt het steeds lastiger. Natuurlijk is dit een onderdeel van een veel breder verhaal, met als kanttekening dat wij als gemeente gaan communiceren wanneer wij ook iets te communiceren hebben. Wij moeten dit de komende tijd dus wel zorgvuldig doen, want eigenlijk weten wij nog niet precies wat wij moeten zeggen. Wij hebben immers wel een plan van aanpak, maar nog geen wet. Dat was ook de vraag van Leefbaar Delft. Ik kan Leefbaar Delft overigens verzekeren dat het plan van aanpak vooral een procesmatig stuk is. Als de WMO om de een of andere reden niet doorgaat, hebben wij aan dat proces ook niet zo gek veel. Inhoudelijk zouden wij daar dus niet door worden geschaad in de zin dat je dan intussen allerlei dingen gedaan zou hebben waar je later last van krijgt. Het is voor mij overigens wel zeker dat je wel last krijgt als de WMO niet zou doorgaan. Ik ben een voorstander van de WMO, zij het dat ik mij altijd voorzichtig uitlaat over de mate waarin de randvoorwaarden nu goed worden vervuld. Ik ben het dus met mevrouw Van der Hoek eens dat hier geweldig veel kansen in zitten. Het is de kunst om die er vooral uit te halen en te benutten.

 

De heer RIPHAGEN (STIP): Voorzitter. Ik dank de wethouder voor zijn toezegging over de communicatie. Ik denk echter dat het communiceren dat er nog veel onzeker is, voor veel burgers voor een soort zekerheid kan zorgen, ook al klinkt dat misschien paradoxaal. Ik zou toch graag van de wethouder weten wat zijn mening daarover is.

 

Wethouder RENSEN: Voorzitter. Wij hebben naar aanleiding van het plan van aanpak onlangs een rondje communicatie gehad. De strekking daarvan was eigenlijk: die hele WMO lijkt een geweldige rijstebrij van van alles en nog wat waar u op alle mogelijke manieren last van krijgt, maar als u er beter naar kijkt, gaat er bijvoorbeeld in het jaar 2006, als de zaak volgens planning zou doorlopen, niet eens zo geweldig veel veranderen, zeker met de aanpak die wij voorstaan. Mensen die afhankelijk zijn van huishoudelijke zorg, kunnen er bijvoorbeeld op rekenen dat zij daar ook in 2006 aanspraak op kunnen blijven maken. Dat hebben wij getracht over te brengen. Dat is een belangrijke boodschap: in ieder geval op de korte termijn hoeft men niet veel schrik te hebben van de invoering van de WMO.

 

In stemming komt het voorstel.

 

Het voorstel wordt met algemene stemmen aangenomen.

 

De VOORZITTER: Gefeliciteerd wethouder, dat is een mooi resultaat.

 

220. Voorstel inzake het Vermeercentrum

(Stuk 163 – 630228)

 

De heer DE PREZ (PvdA): Voorzitter. Ik verzoek u om een schorsing van tien minuten, want er is zojuist een stuk op de tafels neergelegd. Ik wil het in mijn fractie even over dat stuk hebben.

 

De vergadering wordt van 21.15 uur tot 21.25 uur geschorst.

 

Mevrouw JUNIUS (CDA): Voorzitter. Het is bijna zover: de gemeenteraad zal de vervolgsubsidie van 380.000 euro verlenen aan het particuliere initiatief om onze beroemdste Delftse burger, de schilder Johannes Vermeer, tot leven te brengen in een multimediaal Vermeercentrum. Veel financiers hebben hun vertrouwen al aan de stichting gegeven; wij hebben vanavond ook de hele lijst mogen zien. De door hen gegeven bedragen zijn niet terugvorderbaar. Er is maar liefst 1 miljoen euro aan sponsorgeld gedoneerd, omdat zij geloven dat Delft zo’n centrum waard is en dat zo’n centrum een succes zal worden. Ook de CDA-fractie gelooft daarin en vindt Vermeer essentieel voor een toeristische impuls. De CDA-fractie is blij met dit particuliere initiatief, waarbij de subsidie van de gemeente in een gezonde verhouding staat tot de sponsorgelden. Bovendien is de CDA-fractie blij met de inbreng van de Werkgroep Inhoud, de aanstelling van de directeur en tot slot de uitkomst van het marktonderzoek. Een gezonde exploitatie van het Vermeercentrum lijkt heel goed mogelijk. Wij wensen het Vermeercentrum heel veel succes en kijken uit naar de opening in april.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Voorzitter. Onze fractie is van mening dat de raad nu zijn afspraken moet nakomen. Er zijn een aantal deadlines gesteld waaraan de stichting moest voldoen. Wij constateren dat de stichting daar inderdaad aan voldaan heeft. Het zou dus een slechte zaak zijn als de raad nu op zijn beloften of afspraken zou terugkomen. Dat neemt niet weg dat onze fractie toch nog heel veel moeite heeft met de entreeprijs van 8 euro, omdat in het voorliggende stuk wordt gesteld dat voor intermediairs een entreeprijs van 6 euro acceptabel is. Dat kan ik dan toch weer niet helemaal rijmen. De voorzitter van de stichting, de heer Van Leeuwen, fluisterde mij laatst toe: als jullie gaan morrelen aan die 8 euro, hebben wij een probleem met onze exploitatie. Daarnaast wijs ik nog eens op de discussie die wij in april hebben gehad. De toenmalige wethouder deed ons toen geloven dat, naarmate de tijd vorderde, ook iets meer bekend zou zijn over het financiële plaatje. Hij verwachtte zelfs dat dat consequenties zou kunnen hebben voor de entreeprijs en dat een bijstelling naar beneden zeer wel te verwachten zou zijn. Dat treffen wij in dit stuk niet aan. Stadsbelangen is van meet af aan heel helder geweest: wat ons betreft, is het nu vastgestelde subsidiebedrag alles. Daar komt geen euro meer bij. Dat signaal willen wij nogmaals heel helder afgeven.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Voorzitter. Vanavond heb ik gevraagd om openbaarmaking van de lijst van toezeggingen. Die lijst was eerst geheim, maar wonder boven wonder is die lijst vanavond ineens vrijgegeven. Over die lijst hebben wij twee vragen. Wij zien een toezegging van een niet met name genoemde bouwgroep van 50.000 euro. Wij vragen de wethouder welke bouwgroep dat is. Ook valt ons op dat het bedrijf One and Only, de uitbater van Speakers aan de Burgwal, een bedrag heeft gegeven van 75.000 euro. Dat vinden wij heel vreemd, want Speakers krijgt nu jaarlijks 35.000 euro subsidie. Dat wordt straks, in 2007, 45.000 euro. Waarom geeft een uitbater van Speakers, dat op subsidie draait, zo’n hoog sponsorbedrag aan het Vermeercentrum? Daar zien wij helemaal geen logica achter.

 

De heer BOT (GroenLinks): U weet toch dat One and Only veel meer is dan Speakers? Dat is gewoon een bedrijf dat in verschillende steden opereert, met een enorme omzet.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Ja, maar dit bedrijf maakt wel gebruik van gemeentelijke subsidies.

 

Mevrouw STEFFEN (VVD): Van een projectsubsidie.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Dat weet ik, maar dan zeg ik: laat ze ook dat dan maar zelf betalen. Als je op die manier met geld smijt, heb je immers geen subsidie nodig.

 

De heer Vuijk heeft bij Marktplan Adviesgroep een onderzoek laten verrichten naar de exploitatie. Dat onderzoek is min of meer een brief en ligt vanavond op tafel. Wij protesteren ertegen dat wij ter zitting, in een vergadering, stukken krijgen en dat van ons wordt verwacht dat wij dat dan in ons betoog meenemen.

 

De heer BOT (GroenLinks): U hebt gisteren toch zelf gevraagd om dat overzicht van de sponsors? Die lijst hebt u ook gekregen; dan moet u ook daartegen protesteren.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Ik heb duidelijk gevraagd om opheffing van de geheimhouding daarvan. Dat is dus iets heel anders. Dat is niet vergelijkbaar. Dit gaat nu over een onderzoek naar de exploitatie.

 

Mevrouw JUNIUS (CDA): Dit is een uitbreiding van het marktonderzoek dat wij in de commissie hebben gekregen. Wij hebben dus niet alleen vanavond het marktonderzoek gekregen.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Wat ik wil uitleggen, is dat wij niet in staat zijn om hier ter zitting definitieve marktonderzoeken over prijzen, toekomstige prijzen en bezoekers in ons betoog mee te nemen.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Daar kunnen wij iets aan doen, want ik kreeg vanmiddag een mail waarin een snelleescursus werd aangeboden.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Misschien moeten de nieuwe raadsleden eerst op snelleescursus, want dan krijgen zij álle stukken ter vergadering. Dat zou een hoop oplossen voor het college. Wij protesteren hier dus tegen. Wij vinden niet dat wethouder Vuijk zo met ons moet omgaan. Als hij iets heeft, moet hij dat ruim van tevoren per mail sturen en niet pas hier aan ons overhandigen. De VVD-wethouder hanteerde zeker in het verleden de termijn van tien werkdagen, maar nu is dat tien seconden.

 

Mevrouw WELLE DONKER (VVD): Voorzitter. Ik ga maar even niet in op al deze dingen van kort en lang, want wij hebben net een schorsing achter de rug. Volgens mij bood die ook mogelijkheden, als je zou willen. Namens de VVD-fractie benadruk ik nogmaals onze grote waardering voor dit particuliere initiatief. Wij zien een indrukwekkende lijst subsidiënten. Daaruit blijkt een grote betrokkenheid bij het Vermeercentrum voor Delft. De VVD-fractie wenst zowel de initiatiefnemers als alle andere betrokkenen en de toekomstige bezoekers een voorspoedig verloop van de bouw, zodat het Vermeercentrum Delft zijn deuren kan openen op 8 april 2006.

 

De heer DE PREZ (PvdA): Voorzitter. Vanavond ligt er eigenlijk een tweede subsidieverzoek voor voor een Vermeercentrum in Delft, waar geen schilderij van Vermeer hangt, maar waar informatie over Vermeer als schilder en over zijn tijd wordt gegeven. Wij hebben als fractie vraagtekens geplaatst bij de haalbaarheid hiervan. In het voorjaar hebben wij daarover in de raad een pittige discussie gevoerd waarin wij twijfel hebben geuit over de exploitatie en waarin wij met name zijn ingegaan op de entreeprijs en de onderbouwing daarvan. De toenmalige wethouder zei toen toe, een marktonderzoek te laten doen. Dat is nu beschikbaar. Vanavond hebben wij ook een brief op tafel gevonden waarin een aantal vragen gesteld zijn en ook een aantal antwoorden geformuleerd zijn. Nu zitten wij in de situatie dat de Stichting Vermeer in Delft de financiële drempel van 1,2 miljoen euro aan fondsen heeft gehaald. Dat betekent dat zij in en om de stad op veel steun kan rekenen. Dat is indrukwekkend. Daarnaast zijn de inhoud en de opzet ten opzichte van april erg veranderd. Wij vinden het jammer dat niet duidelijk is wat de gevolgen van al die inhoudelijke veranderingen zijn voor de exploitatie. Dat betekent dat een deel van mijn fractie nog steeds twijfels heeft over de exploitatie van dit plan. Het eerder gepresenteerde marktplan en de brief die hier vanavond op tafel ligt, geven daar geen informatie over. Sterker nog: de brief beantwoordt niet de vragen die in de brief zijn gesteld, maar herhaalt eigenlijk het eerder gepresenteerde onderzoek. Dat betekent dat het gevraagde en door de wethouder toegezegde marktonderzoek niet op die manier is geleverd. Daardoor zit onze fractie in een dilemma. Aan de ene kant zijn er de indrukwekkende steun die de stichting heeft verzameld en de wijzigingen die in de inhoud zijn aangebracht, maar aan de andere kant is er de mistigheid over de exploitatie. Dat betekent dat een aantal leden van mijn fractie sinds april vorig jaar inmiddels overtuigd is en dat een aantal leden van mijn fractie niet overtuigd is.

 

De heer BOT (GroenLinks): Voorzitter. De fractie van GroenLinks heeft het Vermeercentrum altijd gesteund. Wij kunnen nu constateren dat het geld binnen is en dat, wat de kwalitatieve randvoorwaarden betreft, de vooruitzichten gunstig zijn, zoals in het memo van wethouder Vuijk staat. Volgens Marktplan is de entreeprijs van 8 euro ook marktconform. Al met al ziet het er dus gewoon goed uit. Daarmee kunnen wij een echte vernieuwing in het toeristische aanbod in Delft realiseren. Ik wil dat nog eens benadrukken, want het is niet zo makkelijk om dat voor elkaar te krijgen. Wij hebben een aantal jaren geleden het besluit genomen om een aardewerkcentrum in het Legermuseum te realiseren. Eigenlijk zijn wij op dat punt terug bij af gekomen. Als je echt iets nieuws wilt doen in de stad, mag je je handen dus dichtknijpen als je een locatie hebt, als een actieve groep burgers zich daar keihard voor maakt en als daar zoveel subsidies voor binnenkomen. Als wij dat realiseren, hebben wij nog steeds die schilderijen niet, maar dan doen wij wel …

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): U bent bekend met het feit dat vier souvenirwinkels op de Markt failliet zijn gegaan. Er hangen hekken voor de puien en er zijn vier winkels dicht. De reden was min of meer dat sinds 11 september 2001 de rijke toeristen – Amerikanen en Japanners – Europa mijden. Er komen wel toeristen, maar die geven niets meer uit. Is dat voor u geen teken aan de wand om te zeggen: wij moeten een heel goed marktonderzoek doen om te bekijken of dit werkt?

 

De heer BOT (GroenLinks): Iedereen weet dat het internationale toerisme sinds 11 september 2001 onder druk staat, maar volgens mij moet dat juist aanleiding zijn om extra hard aan vernieuwing van je aanbod te werken. Mensen maken immers een keuze tussen bestemmingen. De mensen die eenmaal de beslissing hebben genomen om wel ergens heen te gaan, laten zich juist leiden door de kwaliteit van het aanbod. Als zij eenmaal de keuze voor Delft hebben gemaakt, geven zij ook geld uit. Ik denk dat je nooit met je armen over elkaar moet gaan zitten. Wij denken dat wij met dit centrum het maximale uit Vermeer halen, om het maar eens oneerbiedig te zeggen. Wat wil je nog meer? Natuurlijk zien wij wel een zeker risico in de exploitatie, want er ligt natuurlijk geen volledig bijgewerkte exploitatie die zekerheid geeft. Dat kan van tevoren trouwens ook nooit, maar de stichting weet in ieder geval wat de meerderheid van de raad daarover heeft gezegd. De heer Meuleman heeft daar, wat zijn fractie betreft, ook geen enkele twijfel laten bestaan. Ik denk dat dit voor ons een extra aanleiding moet zijn om samen met de stichting een goede exploitatie op te stellen in de maanden die voor ons liggen. Kortom: wij moeten het ijzer smeden nu het heet is. Nu afhaken zou een bijzonder slecht signaal zijn aan alle fondsen en bedrijven die het project nu steunen. Daarmee doe ik dus ook een oproep aan alle mensen die nog voornemens zijn om tegen te stemmen om daar nog eens goed over na te denken.

 

Mevrouw LOURENS (D66): Voorzitter. Ondanks de oproep van de heer Bot herhaal ik dat de fractie van D66 geen voorstander is van een gemeentelijke bijdrage aan het Vermeercentrum. Dat standpunt hebben wij al bij de start van dit traject ingenomen. Wij zijn van mening dat de normale werkwijze is dat de gemeente eerst een wens, een ambitie en een duidelijke beleidsvisie neerlegt en dan zegt: wij gaan het zelf realiseren of wij wachten een kans af, bijvoorbeeld een initiatief van een derde dat wij dan wel willen steunen en faciliteren. Bij het traject van het Vermeercentrum gaat het meer om een initiatief van een derde waarbij de gemeente is aangehaakt door een geldelijke subsidie te willen geven, maar zelfs ook door via ambtelijke meedenkkracht mee te denken over de productontwikkeling. Dan praat je eerder over een coproductie. Mijns inziens is dat een verkeerde positie en rol van de gemeente. Ik voeg daaraan de vraagtekens toe die je kunt stellen ten aanzien van de exploitatie. Dat betekent dat ik op dit moment geen reden zie om vraagtekens te zetten bij de keuze van de D66-fractie om tegen te stemmen.

 

De heer VAN PUTTEN (STIP): Voorzitter. Voor ons ligt de definitieve beslissing, een unieke kans voor Delft om iets te doen met het product Vermeer. Aan kansen zijn ook risico’s verbonden, maar met het uitgangspunt van een kostendekkende en commerciële exploitatie gaan wij net als in de commissie akkoord met het voorliggende voorstel.

 

Wethouder VUIJK: Voorzitter. Over het Vermeercentrum is de afgelopen twee jaar heel veel gezegd. Ik deel de woorden van mevrouw Junius van de CDA-fractie: als het goed gaat, zetten wij vanavond een kroon op die hele discussie door het traject zo gunstig af te sluiten dat het Vermeercentrum in het voorjaar van 2006 daadwerkelijk zijn deuren gaat openen. In september 2004 is het voor de raad echt serieus geworden met een krediet, een reservering, van 0,5 miljoen euro. Op 30 juni 2005 hebben wij al een eerste bedrag beschikbaar gesteld. Kijkend naar alle voorwaarden die in de loop van de tijd zijn gesteld en die zowel door het college als door de raad in de loop van de tijd ook wel eens zijn aangescherpt en aangevuld en kijkend naar het enthousiasme waarmee het bestuur van de Stichting Vermeer en al die mensen al die kikkers in een ton bij elkaar heeft gehouden en al die sponsors heeft kunnen werven, kan ik alleen maar zeggen: petje af.

 

Ik heb heel veel lovende woorden, maar ook kritische woorden gehoord. Ik ga in op de woorden van de heer Meuleman, die naast een aantal lovende woorden en de terechte vaststelling dat heel veel deadlines zijn gehaald, opmerkte dat dit het hele bedrag is en dat daar, wat Stadsbelangen betreft, geen euro bij komt. Ik denk dat dat gedeeld wordt en ik denk dat het goed is om hier te bevestigen dat het college daar op dezelfde manier in zit. Dat doet niets af aan het enthousiasme waarmee ook het college achter dit voorstel staat.

 

De fractie van Leefbaar Delft heeft een aantal interessante punten. Ik denk dat de openheid die bij dit traject hoort, volledig in acht is genomen. Er ligt een lijst waarin openheid wordt gegeven over de sponsors en de bedragen. Het doorlezen van die lijst vergt mij niet veel tijd, want het is één A-viertje. Het leek mij helder om het stuk ter vergadering uit te reiken, want dan ligt het bij iedereen tegelijkertijd en dan kan iedereen er kennis van nemen. Ik ben het ermee eens dat dat wat lastiger is met de brief. Die brief is geschreven naar aanleiding van kritiek en vragen over de exploitatieopzet. Er bleven vragen rondzoemen over de exploitatie en de toegangsprijs. Ik wil vanachter deze tafel een aantal mensen bedanken, met name collegeleden, raadsleden en mensen van het stichtingsbestuur, maar zeker ook ambtenaren en de mensen van Marktplan die tot op het laatste moment, tot aan het eind van deze middag, bezig zijn geweest om deze brief netjes op tafel te krijgen en de vragen beantwoord te krijgen zoals zij in de brief staan. Het is geen herhaling van zetten, zoals hier en daar werd gesuggereerd. De conclusies in deze brief zijn aangescherpt ten opzichte van wat er in de zomer lag. De brief geeft met name aan dat de inzichten – voor zover die er nu zijn – over datgene wat de Stichting Vermeer van zins is, positief zijn en dat je mag verwachten dat dit een succes gaat worden. Kijkend naar hoe het stichtingsbestuur zich het afgelopen jaar heeft ingespannen en gelet op het feit dat het in staat is om zo’n bedrag op tafel te krijgen en om het vertrouwen te verwerven van zoveel mensen, ben ik er persoonlijk niet zo bang voor dat het stichtingsbestuur, als zich de komende maanden nog onvoorziene problemen zouden voordoen, niet in staat zou zijn om die op te lossen. In die zin deel ik, in ieder geval wat de toegangsprijs betreft, niet de kritiek van mensen die nog vraagtekens zetten bij de toekomst van dit Vermeercentrum.

 

Ik wil nog een opmerking maken in de richting van de fractie van Stadsbelangen over de touroperators. Volgens mij is in het bedrijfsplan rekening gehouden met deze opzet. Ik werd een beetje in verwarring gebracht omdat er nogal eens is gevraagd: gaat het er nou om dat die 6 euro goed is verwerkt in het bedrijfsplan of is die 6 euro als tarief voor touroperators voldoende acceptabel? Die laatste vraag is in het stuk nadrukkelijk beantwoord. In de eerdere stukken van Marktplan is bij de beoordeling altijd rekening gehouden met een range in de vastgestelde prijs van 1 euro naar boven en 1 euro naar beneden. Gemiddeld zit het daar dus in.

 

De PvdA-fractie heeft gewezen op de pittige discussies die in het afgelopen jaar zijn gevoerd en op toezeggingen van de wethouder over allerlei onderzoeken. Ik betreur het als de indruk gewekt zou zijn dat toezeggingen niet zijn nagekomen. Ik deel dat ook niet. Het kan zijn dat toezeggingen op een zodanige manier zijn nagekomen dat u meent dat zij kwalitatief niet overeenkomen met wat u ervan had verwacht, maar het zijn wel degelijk antwoorden geweest op de gestelde vragen. Over de inhoud kun je dan blijven discussiëren. Ik deel ook zeker het gevoel – ik kan dat herkennen – van het dilemma waarin je dan terechtkomt: aan de ene kant is er enorme zichtbare steun voor dit project, deze stichting en deze activiteit en aan de andere kant is er het ongemakkelijke gevoel waarin je terechtkomt als je het gevoel hebt dat niet genoeg recht is gedaan aan het standpunt dat je hebt ingenomen. Ik kan vanachter deze tafel verzekeren dat heel veel mensen vanmiddag tot op het laatste moment hun best hebben gedaan om u toch tegemoet te komen. Ik vind het dan ook jammer om te moeten vaststellen dat dat kennelijk niet helemaal is gelukt.

 

Ook de fractie van GroenLinks heeft positieve woorden uitgesproken. Er ontstond een kleine discussie over het internationale toerisme, dat onder druk staat. Ook op dit punt zeg ik: gelet op de veerkracht van het stichtingsbestuur en de soepelheid waarmee men is omgegaan met de eisen die gedurende de afgelopen periode werden opgevoerd en met de druk waaronder het bestuur kwam te staan en gelet op de wijze waarop men erin is geslaagd om dat alles op te vangen en de deadlines te halen, denk ik dat het bestuur ook zaken zoals het onder druk staande toerisme, dat in de nabije toekomst ongetwijfeld weer gaat opleven, de baas zal worden.

 

Het is helder dat exploitatieoverzichten geen zekerheid geven. Ook de directeur gemeentemusea, mevrouw Lokin, heeft aangegeven dat het bij dit soort trajecten ook gaat om het gezamenlijke geloof dat het een goed project gaat worden.

 

Mevrouw Lourens is tegen. Bij haar heb ik daar zeer veel waardering voor, omdat zij altijd een zeer consistente lijn heeft gevolgd. Zij heeft die lijn ook vanavond op dezelfde manier onderbouwd: zij ziet de rol van de overheid in dit soort projecten anders dan zoals wij die op dit moment zien.

 

Mevrouw JUNIUS (CDA): Voorzitter. Ik ben teleurgesteld in de PvdA-fractie, hoewel ik blij ben dat er toch leden zijn die nu ook zien dat het project ontzettend veel steun heeft. Ik vind het heel fijn dat de wethouder nog eens heeft benadrukt hoezeer het bestuur er zelf aan heeft getrokken. Ik begrijp het commentaar dat de vragen niet zouden zijn beantwoord, eerlijk gezegd niet. Dat is een eigenaardige conclusie. Mijnheer De Prez, ik heb in de Handelingen nog eens nagelezen welke vragen u oorspronkelijk, op 31 maart, aan de wethouder hebt gesteld. Dat was maar één vraag: welk potentieel bedrag zouden bezoekers willen betalen? Volgens mij is daar uitermate goed onderzoek naar verricht. Dan is het een beetje raar om, als uit het onderzoek niet komt wat er bij de PvdA verwacht werd, te zeggen dat het hele onderzoek niet klopt. Dat lijkt mij de omgekeerde wereld. Ik spreek nogmaals mijn zorg uit dat ik het een heel slecht teken zou vinden als door sommigen tegengestemd zou worden, terwijl er vanuit het bedrijfsleven en vanuit fondsen zoveel steun voor dit Delftse project is. Ik denk ook dat wij er heel veel baat bij gaan hebben als er hier een mooi Vermeercentrum komt.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Voorzitter. Ik heb in eerste termijn het standpunt van onze fractie al aangegeven. Ik begrijp de oproep van een aantal fracties tot collega-raadsleden om toch vooral voor te stemmen, maar ik wijs erop dat iedereen daar zijn eigen verantwoordelijkheid in heeft. Als je het ergens niet mee eens bent, mag je daartegen stemmen. Zo werkt het in onze democratie.

 

Mevrouw JUNIUS (CDA): Daar ben ik het helemaal mee eens, maar volgens mij mogen wij in een duaal stelsel absoluut proberen om onze tegenstanders over te halen naar ons standpunt.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Uiteraard, maar dat bestrijd ik ook helemaal niet.

 

De VOORZITTER: U bent het met elkaar eens.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Wethouder Vuijk is eigenlijk niet ingegaan op onze vragen. Wij hebben specifieke vragen gesteld over bepaalde sponsors. Die vragen heeft de wethouder niet afdoende beantwoord. Ons tweede punt was dat wij op een dermate korte termijn geen zorgvuldig besluit kunnen nemen. De wethouder heeft gezegd dat hij zijn best heeft gedaan om het vanavond toch voor elkaar te krijgen. Dat loven wij, maar dat is voor ons dus niet genoeg. Wij gaan niet over één nacht ijs, vooral bij zulke grote bedragen die door de gemeente beschikbaar worden gesteld. Wij zijn altijd sceptisch geweest over het Vermeercentrum, want wij zagen dat het waarschijnlijk een grote flop zou gaan worden. Wij willen de sponsors niet wegjagen, maar wij trekken nu de consequente conclusie: deze vorm van besluitvorming is niet zorgvuldig totstandgekomen. Op dit moment krijgt de wethouder dus onze tegenstem.

 

Mevrouw WELLE DONKER (VVD): Voorzitter. De VVD-fractie wil nogmaals haar vertrouwen uitspreken, want als je vertrouwen uitstraalt, zijn wij ervan overtuigd dat je vertrouwen terugkrijgt. Dat is ook gebleken uit het grote aantal subsidiënten. Hulde voor dit enorme werk en alle succes gewenst, want dat verdient het Vermeercentrum.

 

De heer DE PREZ (PvdA): Voorzitter. Ik zou in mijn tweede termijn eigenlijk graag willen verwijzen naar de termijn van de heer Meuleman. Voor de rest kunt u mijn eerste termijn als een stemverklaring beschouwen.

 

De heer BOT (GroenLinks): Voorzitter. Mijn oproep aan de leden van de PvdA-fractie die overwegen om tegen te stemmen, blijft staan. Dezelfde oproep wil ik richting Leefbaar Delft doen. Ik weet zo langzamerhand echt niet meer wat het standpunt van die fractie over het Vermeercentrum is. Eerst was zij voor; in het voorjaar was zij ineens tegen, want toen moest het in het Prinsenhof; in juni heeft zij voorgestemd en nu is zij weer tegen.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Wij willen juist geïnformeerd worden. Dat heb ik zojuist uitgelegd. Als wij als raad niet juist geïnformeerd worden, zeggen wij dat. Dat heeft dus niet met het standpunt over het Vermeercentrum te maken.

 

De heer BOT (GroenLinks): Oké, maar het klopt dus wel dat u eerst voor was, toen tegen, toen weer voor en nu weer tegen.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Volgens mij hebben wij de vorige keer gezegd: wij hebben gezien dat er 1,2 miljoen euro is en wanneer er 1,4 miljoen euro binnen is … Ik heb vanavond echter duidelijk gezegd waarom wij vanavond tegen stemmen.

 

Mevrouw JUNIUS (CDA): Dat is toch jojo-gedrag? Alleen het feit dat u vindt dat u de vragen tijdens de schorsing niet goed hebt kunnen lezen, staat toch niet in verhouding tot het afblazen van zo’n mooi project?

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Ik kan van u zeggen dat u van tevoren, omdat u bevriend bent met uw oud-raadslid en oud-wethouder Van Leeuwen, uw standpunt al had ingenomen en sowieso voor het project was.

 

Mevrouw JUNIUS (CDA): Dat is helemaal niet waar.

 

De heer AKÖZBEK (CDA): Dit vind ik onzin.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Dat kan ik u ook verwijten, maar dat doe ik niet. Ik zal dat u niet voor de voeten werpen.

 

De VOORZITTER: Mijnheer Bot, was u klaar?

 

De heer BOT (GroenLinks): Datgene wat ik wilde zeggen, heb ik volledig duidelijk kunnen maken.

 

De heer TAEBI (SP): Voorzitter. Ik heb niet meegedaan met de eerste termijn omdat ik de beraadslaging wilde afwachten, maar ik wil nu graag een reactie geven. Ook wij hadden bedenkingen over de toegangsprijs en over de jaarlijkse exploitatie van het Vermeercentrum, maar gehoord hebbend de zorgen van de gemeenteraad en de antwoorden van de wethouder, vinden wij dat het afblazen van dit project op dit moment Delft tot een onbetrouwbare gemeente zou bestempelen. Daar is niemand bij gebaat. Verder zou het afblazen van de gemeentelijke steun de bij het bedrijfsleven verworven goodwill beschadigen. Daar zijn wij natuurlijk ook niet voor. Het Vermeercentrum is erin geslaagd om een behoorlijk indrukwekkende lijst van sponsors te presenteren. Tot slot wil ik zeggen dat de SP-fractie de inzet van de burgers die zich hard hebben gemaakt voor dit centrum, apprecieert. Wij zullen voor dit voorstel stemmen.

 

Wethouder VUIJK: Voorzitter. Mijn tweede termijn kan kort zijn, want er zijn weinig vragen gesteld. De fractie van Leefbaar Delft heeft gewezen op een mogelijke onzorgvuldigheid in de procedure. Ik deel dat niet. Het primaire proces van deze procedure heeft daarin bestaan dat er in juni een stevig voorstel in de commissie en de raad heeft gelegen. Daar is uitvoerig over gedebatteerd. Wij hebben, zoals afgesproken, eind september, dus voor 1 oktober gerapporteerd dat aan alle voorwaarden was voldaan. In de commissie CKE is er daarna nog over gesproken. Er zijn twee uitgebreide presentaties geweest over de inhoud, met toelichting vanuit de deskundigheid. Ook de inhoud is hier dus uitvoerig over tafel geweest. Ook vanavond hebt u alle aanvullende vragen en aanvullende informatie, tot en met per sponsor het bedrag, op tafel gekregen. Ik deel dat standpunt over de zorgvuldigheid dus niet.

 

Ik ben buitengewoon ingenomen met de brede steun voor dit voorstel. Ik denk dat hiermee twee jaar hard werken van deze stichting niet zozeer een eindpunt vindt, maar slechts een stevige start. Ik spreek de hoop uit dat wij hiermee een fantastische attractie in deze stad rijker gaan worden.

 

De VOORZITTER: Ik geef gelegenheid voor het afleggen van een stemverklaring.

 

Mevrouw ZWEEKHORST (PvdA): Voorzitter. Hoewel ik de kritische houding van mijn fractie sinds april van harte gesteund heb, zal ik nu mijn eigen persoonlijke verantwoordelijkheid nemen.

 

In stemming komt het voorstel.

 

Het voorstel wordt bij handopsteken aangenomen.

 

De VOORZITTER: Ik constateer dat de fracties van STIP, GroenLinks, de VVD, de SGP/ChristenUnie, het CDA, de SP en Stadsbelangen en mevrouw Zweekhorst en de heer Kiela van de PvdA-fractie voor het voorstel hebben gestemd.

 

221. Interpellatie van de fracties van het CDA, Leefbaar Delft, Stadsbelangen en de SP inzake de gondelaffaire.

 

De VOORZITTER: U kent de procedure: de interpellanten krijgen als eerste het woord. Dan zal het college antwoorden en dan komen er termijnen. Omdat het ook gaat om ambtenaren van deze gemeente, vraag ik de raad om daar op zorgvuldige wijze over te spreken in de vorm van “ambtenaar 1” en “ambtenaar 2” of “uitvoerend ambtenaar” en “behandelend ambtenaar”. Daarmee kunnen wij de vergadering volgens mij openbaar houden; daar zou ik wel aan hechten. Het woord is aan degenen die de interpellatie hebben aangevraagd. Wie wil daarover als eerste het woord?

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Voorzitter. Ik stel voor dat u zelf de vragen voorleest en de antwoorden geeft. Dat is wel zo efficiënt.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Voorzitter. Ik denk dat dat verstandig is. De vier fracties hebben duidelijke vragen aan het college gesteld. Ik denk dat wij met spanning zitten te wachten op de beantwoording van die vragen. Ik zou dus zeggen: ga uw gang.

 

De heer TAEBI (SP): Voorzitter. Ik heb de behoefte om de zaak toch nog eerst vanuit mijn eigen perspectief, het SP-perspectief, te belichten voordat u de vragen beantwoordt, maar de vragen zijn namens de vier fracties ingediend.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Voorzitter. Ik sluit mij aan bij de heer Meuleman. De vragen zijn helder. Ik denk dat het een hoop tijd bespaart als wij dit niet allemaal gaan voorlezen. Ik zie de antwoorden graag tegemoet.

 

De VOORZITTER: Uitstekend, dan gaan wij dat zo doen. Ik zal namens het college ingaan op het gestelde. Het college heeft kennisgenomen van de door de fracties van Stadsbelangen, Leefbaar Delft, de SP en het CDA gestelde vragen voor het interpellatiedebat. In hoofdlijnen willen zij, onder verwijzing naar de in de publiciteit gekomen verklaringen van de twee ambtenaren die betrokken waren bij het dossier-Daga, van het college weten of de raad met het interne onderzoek van het college en de informatie die het college daarover heeft verstrekt, op een juiste en kwalitatief goede wijze is geïnformeerd. Dat is de kern van de interpellatie. Daar wil ik graag eerst in algemene zin op reageren alvorens ik kom tot de beantwoording van de vragen.

 

Waar hebben wij het nou precies over? Op 3 mei van dit jaar heeft het college, mede op verzoek van de in opspraak geraakte wethouder Baljé, aan de adjunct-gemeentesecretaris en de gemeentesecretaris opdracht gegeven tot het doen van een intern onderzoek. De onderzoeksopdracht en de uiteindelijke onderzoeksconclusie hadden betrekking op beschuldigingen van corruptie aan het adres van de wethouder en hadden dus geen betrekking op enig ander gedrag van de wethouder. Daar is best iets over te zeggen, maar dat was niet het onderwerp van dat onderzoek. Dat is een essentieel kernpunt in de achtergrond van dit debat; ik kom daar straks op terug. De wijze van onderzoek en de reikwijdte is goed omschreven in het onderzoeksverslag. Het ging om een onderzoek binnen de gemeentelijke organisatie door middel van gesprekken met ambtenaren die op een tweetal gesloten vragen van de gemeentesecretaris een antwoord gaven. U bent op de hoogte van de wijze van onderzoek, de vraagstelling en de reikwijdte, want wij hebben daar tijdens het debat op 24 mei over gesproken. U hebt toen geen onvolkomenheid daarbij aangegeven. Met de wijsheid en de kennis van vandaag zou je de vraag kunnen stellen of wij het wel zo hadden moeten doen. Hadden wij wel moeten kiezen voor een intern onderzoek? Hadden wij ambtenaar 2 dan toch moeten spreken? Ja, achteraf misschien wel, maar wellicht ook niet. Achteraf zijn wij natuurlijk allemaal de wijste in dit dossier. Dat wil ik toch even benadrukken. Op dat moment, toen wij dat onderzoek deden en daar met de raad mee bezig gingen, was niet bekend dat deze ambtenaar zich een voorval herinnerde met wethouder Baljé. Ik vraag u om zich te verplaatsen in de tijd en om uit te gaan van de situatie waarmee het college op dat moment, op 3 mei, te maken had. Het onderzoek moest plaatsvinden in korte tijd. Op dinsdag 3 mei, in de week van de hemelvaartvakantie, met 4 en 5 mei voor de deur, gaf het college de opdracht voor het interne onderzoek. Het was voor iedereen van groot belang dat snel duidelijkheid ontstond over wat intern bekend was over mogelijke signalen die zouden kunnen wijzen op corruptie en ten tweede over hoe de waarderingsbijdrage aan ondernemer Daga tot stand was gekomen. Dat moest dus snel gebeuren. Aangekondigd werd dat uiterlijk vrijdag 13 mei, de vrijdag voorafgaand aan het pinksterweekend, het verslag van het intern onderzoek beschikbaar zou zijn. Het is een bestuurlijke afweging geweest om het onder die omstandigheden zo te doen als wij dat gedaan hebben.

 

De vraag is natuurlijk of de toen gekozen aanpak heeft geleid tot een juiste en kwalitatief goede informatie. Het college vindt van wel. Ik geef u daarvoor een uitvoerige argumentatie in het antwoord op vraag 1; daar kom ik straks aan toe. De hoofdconclusie van het interne onderzoek is heel precies geformuleerd. Ik citeer: “Op basis van het interne onderzoek, zoals beschreven in het document, wordt geconcludeerd dat er geen aanwijzingen of signalen aan het licht zijn gekomen die een nader en intensiever onderzoek binnen de gemeentelijke organisatie van Delft naar de geuite beschuldigingen aan het adres van wethouder Baljé rechtvaardigen”. Dat was de hoofdconclusie. Ik herhaal dat in mijn eigen bewoordingen: op basis van de gesprekken die de secretaris en de adjunct-secretaris hadden met de betrokken ambtenaren, is geconcludeerd dat er geen reden was om verder onderzoek te doen, bijvoorbeeld door een externe partij, naar mogelijk corrupt gedrag van de toenmalige wethouder. De nagekomen lezing van ambtenaar 2, die op het moment van het interne onderzoek en bij het opstellen van de conclusies niet bekend was, had geen invloed op deze hoofdconclusie en is om die reden niet gedeeld met de raad. Ik zal dat nader toelichten. Dit is eveneens een kernpunt, ook voor u om tot deze interpellatie te komen. Ik zal daar uitvoerig op ingaan, met name wanneer de vragen 6 en 7 aan de orde zijn. Wel geeft de lezing van ambtenaar 2 een verdere inkleuring van de directe bestuursstijl van wethouder Baljé, die in het onderzoeksverslag al wordt genoemd. In het onderzoeksverslag staat over deze bestuursstijl het volgende: “Een aantal functionarissen waarmee is gesproken, herkent bij wethouder Baljé een directe bestuursstijl, waarbij intensieve en goede contacten en relaties binnen en buiten de stad een grote rol spelen. Een dergelijke bestuursstijl brengt soms het risico met zich mee dat er situaties kunnen ontstaan waarbij wensen of opvattingen van wethouder Baljé opgevat kunnen worden als bestuurlijke toezeggingen”. Die bestuursstijl is voor het college na lezing van ambtenaar 2 bevestigd gezien. Ik wil hierover verder expliciet meegeven dat tot op de dag van vandaag geen enkele ambtenaar heeft gemeld dat de hoofdconclusie van het verslag, namelijk geen aanwijzingen of signalen voor corruptie, onjuist is. Er zijn ook geen andere signalen die daarop wijzen. De algemene teneur is steeds geweest en is nog: er was zeker wel iets op te merken over de bestuursstijl van wethouder Baljé, maar corrupt was hij zeker niet. Om dat laatste gaat het.

 

Voordat ik overga tot de beantwoording per vraag nog een belangrijk ander kernpunt in de discussie. Zou het college, met de kennis van vandaag, terugkijkend naar de situatie van toen, het anders hebben aangepakt? Wellicht, hoewel elke aanpak en elke andere aanpak ongetwijfeld ook nadelen zou hebben gehad, bijvoorbeeld een langduriger onderzoeksproces als wij het onderzoek zouden hebben uitbesteed. Maar staat het college nog steeds achter de uitkomsten van dit interne onderzoek? Het antwoord daarop is: “ja”. Ik wil u er graag op wijzen dat de conclusie van het interne onderzoek spoort met het rijksrechercheonderzoek. Ook het Openbaar Ministerie concludeert dat er geen reden was voor vervolging van de wethouder wegens mogelijk corrupt gedrag. Onder verwijzing naar onze brief van 18 oktober geef ik de raad nog mee dat het college zich realiseert dat de aanpak die wij hebben gekozen, een mogelijke schijn van partijdigheid met zich mee zou kunnen brengen. Dat is voor ons de reden geweest om u voor te stellen om een second opinion te laten doen. Wij laten het aan de raad over of deze gedachte wordt overgenomen of niet.

 

Ik ga nu over tot de beantwoording van de vragen. Vraag 1 gaat over de besprekingsverslagen die bij dat interne onderzoek zouden kunnen worden betrokken. Er zijn inderdaad geen uitgewerkte gespreksverslagen gemaakt, met goedkeurende parafen van ambtenaren met wie gesproken is. Per gesprek is alleen de conclusie genoteerd. Aan de behandelend ambtenaar, met wie op verschillende momenten uitgebreid is gesproken, zijn verschillende conceptversies van het onderzoeksverslag voorgelegd en besproken. Deze behandelend ambtenaar, ambtenaar 1, kon zich vinden in de eindversie van het onderzoeksverslag. Het college vindt dit, gezien de aard van het onderzoek, een goede werkwijze, want het onderzoek had niet het karakter van een politieonderzoek met getuigenverklaringen. Het doel van het onderzoek was niet het uiteenrafelen van gecompliceerde verbanden en gebeurtenissen. Het ging om het verkrijgen van een duidelijk antwoord op de u bekende, gesloten onderzoeksvragen van het onderzoek. De behandelend ambtenaar, die voornamelijk betrokken is geweest bij de eerste onderzoeksvraag, heeft de eindversie van het onderzoeksverslag geaccordeerd. De antwoorden van de acht ambtenaren met wie is gesproken in het kader van de tweede onderzoeksvraag, waren zodanig eensluidend en concludent dat gespreksverslagen daar weinig aan zouden toevoegen. Geen van de betrokken ambtenaren heeft overigens naderhand de weergave in het onderzoeksverslag als geheel en de juistheid van de onderzoeksconclusies in twijfel getrokken.

 

Vraag 2 gaat over de positie van de uitvoerend ambtenaar in de periode 16/17 februari. Ambtenaar 2 was in die periode, in die fase van het proces, niet de behandelend ambtenaar. De behandelend ambtenaar was de leidinggevende van ambtenaar 2, te weten ambtenaar 1. Zij gaf aan volledig op de hoogte te zijn van alle relevante zaken in deze kwestie. Tegen die achtergrond werd het niet nodig gevonden om ambtenaar 2 via de ANWB te laten oproepen tijdens zijn vakantie. Uitstel van de publicatie van het onderzoeksverslag werd door het college als ongewenst beschouwd, gelet op de ernst van de geuite beschuldigingen en op de noodzaak om zo snel als redelijkerwijs mogelijk was aan de gemeenteraad te rapporteren, temeer gezien de eensluidendheid van de conclusies van de acht gevoerde gesprekken. Indien ambtenaar 2 niet op vakantie was geweest, was hij wel in het onderzoek betrokken. Met de kennis van nu is te constateren dat het voor de volledigheid misschien beter was geweest om ambtenaar 2 wel te spreken, maar zoals gezegd: deze ambtenaar was niet in het land, hij was niet de behandelend ambtenaar en zijn leidinggevende gaf aan op de hoogte te zijn van alle relevante informatie. Bovendien moest het onderzoek in korte tijd plaatsvinden en worden afgerond. De meest relevante vraag in dezen is uiteraard: zou de conclusie van het interne onderzoek, gelet op de ons op dit moment ter beschikking staande lezing van deze ambtenaar, anders hebben geluid als wel was gesproken met ambtenaar 2? Ons antwoord daarop is: “nee”. Logischerwijs zou u dan ook op de hoogte zijn geweest van dat feit, omdat het gesprek met ambtenaar 2 verwerkt zou zijn in het verslag van het interne onderzoek, maar ik herhaal dat de conclusie niet anders zou zijn geweest. Er was namelijk ook bij deze ambtenaar geen signaal of aanwijzing dat er sprake zou zijn van corrupt gedrag.

 

Vraag 3: Op welk moment werd het vakteamhoofd CKE bij het dossier betrokken en welke contacten zijn er geweest tussen het vakteamhoofd en de uitvoerend ambtenaar over dit dossier? Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik nogmaals naar de feitelijke situatie bij de behandeling van het dossier Daga. Het vakteamhoofd CKE was zelf de behandelend ambtenaar in die fase. Ambtenaar 2 was betrokken bij de voorgaande fase waarin de afwijzing van het subsidieverzoek over het jaar 2004 aan de orde was. Ook toen was ambtenaar 1 op de hoogte van het dossier. Zoals in onze reactie van 18 oktober al is gezegd, is direct voorafgaand aan de verzending van de brief met de waarderingsbijdrage geen contact over deze kwestie geweest tussen de betrokken ambtenaren in de zin dat ambtenaar 2 aan ambtenaar 1 heeft gemeld dat een collegebesluit nodig zou zijn dan wel dat dat inzicht met wethouder Baljé is besproken. Dat is dus niet gebeurd. Dit gegeven is, zoals reeds in onze brief onder punt 3 uiteengezet, bij navraag van de gemeentesecretaris recent door de betrokken ambtenaren bevestigd.

 

Vraag 4: Op 16 juni is de uitvoerend ambtenaar door de rijksrecherche gehoord. Was dit feit bekend binnen de organisatie en het college? Zo ja, bij wie precies? Het antwoord is dat het bij rijksrechercheonderzoeken gebruikelijk is dat verzoeken om ambtenaren lopen via de algemeen directeur, in dit geval de gemeentesecretaris. Na een telefonisch onderzoek daartoe van de rijksrecherche heeft de gemeentesecretaris aan ambtenaar 2 gevraagd om contact op te nemen met de rijksrecherche. Op de dag van het verhoor van ambtenaar 2, 16 juni dus, is dat tijdens de donderdagse collegelunch door de gemeentesecretaris meegedeeld aan de aanwezige collegeleden.

 

Vraag 5: Uit het verslag van de rijksrecherche blijkt dat het vakteamhoofd CKE op enig moment op de hoogte was van het feit dat een collegebesluit nodig was. Op welk moment werd dit bij het vakteamhoofd bekend en wie vertelde dat? Het antwoord is dat tijdens het interne onderzoek van begin mei dit jaar door de adjunct-gemeentesecretaris aan het vakteamhoofd is verteld dat er een collegebesluit nodig zou zijn geweest.

 

Vraag 6: Heeft de uitvoerend ambtenaar na terugkeer van zijn vakantie nog intern gesproken over wat hij aan de wethouder had geadviseerd? Met wie heeft hij dan gesproken en wat heeft hij gezegd en wanneer is dat het college op enig moment ter ore gekomen? Het college heeft pas medio oktober 2005 kennis genomen van de exacte tekst van de getuigenverklaringen van ambtenaar 1 en ambtenaar 2. Dat was het moment waarop wij de verhoren beschikbaar kregen. Na zijn vakantie, in de week van 16 mei, een krappe week na het verschijnen van het onderzoeksverslag, heeft ambtenaar 2 in het bijzijn van ambtenaar 1 de gemeentesecretaris geïnformeerd over zijn advies van destijds aan de wethouder. Hij heeft daarbij aangegeven dat hij in het voorbijgaan op de gang zijn advies aan de wethouder heeft gegeven. Voorts gaf hij aan dat niemand hierbij aanwezig was en dat hij met niemand, dus ook niet met de leidinggevende en de behandelend ambtenaar, over dit voorval heeft gesproken. Uiteraard is in dat gesprek tussen gemeentesecretaris, ambtenaar 2 en zijn leidinggevende ook over het verslag van het intern onderzoek gesproken. De conclusie was dat dit geen effect had op de hoofdconclusie van het intern onderzoek. Tijdens een bespreking op 23 mei heeft ambtenaar 2 ook de burgemeester geïnformeerd. Op twee momenten daarna is dit aspect ook aan de orde geweest in het college. De eerste keer was tijdens de collegevergadering van 7 juni en de tweede keer was tijdens de donderdagse B&W-lunch op de dag van het getuigenverhoor van ambtenaar 2, te weten 16 juni. Ik hecht eraan, hier op te merken en nogmaals te benadrukken dat goed gekeken is naar de betekenis van de lezing van ambtenaar 2 bij terugkomst van zijn vakantie voor de eindconclusie van het intern onderzoek.

 

Vraag 7: Zo niet, waarom niet, zo ja, op welk moment is daar wat mee gedaan? Ook in het college is geconcludeerd dat de lezing van ambtenaar 2 geen invloed heeft gehad op de conclusies van het intern onderzoek. Omdat niemand de lezing van ambtenaar 2 kende en omdat wethouder Baljé al eerder stevig aangaf wel degelijk op de hoogte te zijn geweest van het feit dat er een collegebesluit nodig was en daarom ook een collegebesluit verwachtte, is de lezing van ambtenaar 2 als niet zodanig relevant beoordeeld dat de raad hierover geïnformeerd moest worden. Voor het college was het niet meer en niet minder dan een nadere inkleuring van de directe bestuursstijl van de wethouder.

 

Ik zet nog een keer de argumenten op een rij. Het relaas van ambtenaar 2 is een maar ten dele afwijkend geluid ten opzichte van de acht eensluidende antwoorden die eerder zijn gegeven. Het gesprek tussen ambtenaar 2 en oud-wethouder Baljé vond niet plaats in een formele vergadersetting; het was duidelijk een terloopse woordenwisseling. Voor de desbetreffende ambtenaar is er toen kennelijk geen reden geweest om zijn vakteamhoofd op de hoogte te stellen, de klokkenluiderregeling te benutten of iets anders van dien aard. Derhalve is het voorval klaarblijkelijk op dat moment ook voor hem niet zeer zwaarwegend geweest. Oud-wethouder Baljé ontkent dat het betreffende gesprek in deze weergave plaats heeft gehad. Er zijn ook geen anderen die kunnen worden bevraagd op de juistheid of onjuistheid van de weergave van dit voorval. In essentie is uit de lezing van ambtenaar 2 geen beeld ontstaan van mogelijk corrupt gedrag van wethouder Baljé. Daarmee is zijn lezing niet van invloed op de hoofdconclusies. De conclusie was vooral dat voor deze specifieke ambtenaar in ieder geval geldt dat hij goed op de hoogte was van de subsidieregels en dat bij hem dus geen kennis hieromtrent hoefde te worden aangevuld.

 

Als de lezing van ambtenaar 2 wel aanleiding gegeven zou hebben voor herziening van de eindconclusie, hadden wij u daarover uiteraard geïnformeerd. Zoals gezegd bij vraag 6, zagen zowel de beide ambtenaren, als de gemeentesecretaris en het college geen aanleiding om na de gesprekken met hem een andere conclusie te trekken dan in het onderzoeksverslag is verwoord. De betrokken ambtenaren gaven duidelijk aan dat ook voor hen de zaak had afgedaan. Bovendien was intussen het onderzoek in handen van het OM gesteld. Voordat het OM een besluit over strafvervolging had genomen, wilde het college zich bij voorkeur terughoudend opstellen in deze kwestie, zeker over informatie die niet in hoge mate relevant leek voor de uitkomsten van het intern onderzoek.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Voorzitter. Ik heb behoefte aan een schorsing van ongeveer 20 minuten.

 

De vergadering wordt van 22.30 uur tot 22.50 uur geschorst.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Voorzitter. Ik dank u voor uw uitgebreide beantwoording. Onze fractie zei het al in de extra raadsvergadering van 24 mei: “Wel had onze fractie het verstandiger gevonden als het debat van vanavond gevoerd zou zijn direct na bekendmaking van de uitkomsten van de onderzoeken van het openbaar ministerie”. Verder zei onze fractie toen dat Stadsbelangen van mening was dat het onderzoek, hoewel snel opgepakt, zeer beperkt in omvang is geweest. Wij vonden de briefwisseling met de eigenaar van het restaurant op 16 en 17 februari jongstleden zeer merkwaardig. Ruim vijf maanden later spreken wij weer over deze betreurenswaardige aangelegenheid.

 

Wat Stadsbelangen betreft, beweegt de discussie zich vanavond binnen de volgende kaders. Over de wijze waarop alles in de openbaarheid is gebracht, hebben wij destijds duidelijk ons standpunt gegeven. Dat is onveranderd. Corruptie, dan wel vermeende corruptie, is wat ons betreft vanavond niet aan de orde. Uw conclusie van destijds werd door het openbaar ministerie bevestigd. Wij zijn het met u eens dat alle informatie die in de laatste weken tot ons is gekomen, geen invloed heeft op de hoofdconclusie. Hoe wij er ook over denken, feit is dat er stukken in de openbaarheid zijn gekomen die vragen oproepen over de zorgvuldigheid van het onderzoek van het college. Daar kan en mag de politiek niet aan voorbijgaan. De vragen van Stadsbelangen betreffen met name de zorgvuldigheid van het onderzoek en de conclusies over de opfriscursus van de ambtelijke organisaties en over de onaanvaardbare druk die oud-wethouder Baljé destijds al dan niet heeft uitgeoefend op zijn ambtenaren. In uw beantwoording bent u voornamelijk ingegaan op de hoofdconclusie. U hebt zich slechts zeer beperkt uitgelaten over de twee conclusies die ik zojuist noemde.

 

Onze fractie vond het stuitend om te horen dat bij uw onderzoek de gesprekken met de acht ambtenaren niet schriftelijk zijn vastgelegd. Wij vinden dat een geweldig brevet van onzorgvuldig handelen, zowel aan de kant van de onderzoekers als aan de kant van de opdrachtgevers. Bij een kwestie die politiek zo gevoelig ligt, mag dergelijk amateurisme niet verwacht worden. Een opfriscursus voor het college hoe te handelen bij zorgvuldige onderzoeken ligt meer voor de hand dan een opfriscursus voor de ambtenaren.

 

De reden waarom de beleidsambtenaar niet werd betrokken bij het onderzoek – hij was op vakantie – snijdt wat onze fractie betreft geen hout. Juist hij had gehoord moeten worden omdat hij zowel bij de afwijzing subsidieverlening als de toekenning van de waarderingsbijdrage betrokken is geweest. Dat klopt niet met wat u in uw beantwoording hebt gezegd. De beleidsambtenaar heeft namelijk de toezeggingsbrief voor de waarderingsbijdrage opgemaakt. Hij was daar dus bij betrokken. Dat wist ook zijn vakteamhoofd. Door deze belangrijke speler over te slaan, hebt u de kans gemist om de echte feiten op tafel te krijgen. Deze ambtenaar kende namelijk exact de spelregels. Wij vermoeden dat zijn vakteamhoofd deze ook kende. U had dan ook nooit tot die opfrisconclusie kunnen komen als u deze ambtenaar had gehoord. Wij vinden dat een blunder van de eerste orde. Het lijkt ons gerechtvaardigd dat het college een excuus in de richting van de ambtelijke organisatie laat uitgaan.

 

Onze fractie geeft toe dat onaanvaardbare druk van de kant van de wethouder moeilijk te bewijzen is. Het is volstrekt legitiem dat bestuurders een dienstopdracht aan ambtenaren geven. Deze kwestie ligt echter anders. De beleidsambtenaar wist al in januari van het bestaan van een band. Heeft hij deze informatie toen gedeeld met anderen, zoals zijn wethouder? Als dat niet het geval is, zegt dat dan iets over de verhouding tussen ambtenaren en het college? Is het mogelijk dat de wethouder al eerder wist over het bestaan van een band en was dat de reden van zijn opmerking: “Ik wil het niet meer zien”? Stadsbelangen kan niet de conclusie trekken dat sprake was van onaanvaardbare druk van de kant van de wethouder op zijn ambtenaren, maar het is ook niet uit te sluiten. Zorgvuldig onderzoek met vastgelegde verklaringen had wellicht duidelijkheid hierover kunnen geven. Het college heeft echter als een amateur gehandeld, zodat de raad het niet meer kan controleren of herleiden.

 

In de beantwoording is aangegeven dat de gemeentesecretaris in juni signalen heeft ontvangen dat de beleidsambtenaar wel degelijk andere ideeën had over deze kwestie – daar zijn ook twee collegevergaderingen aan gewijd – dan het college de raad in mei heeft doen geloven. De voorzitter heeft aangegeven waarom hij het niet nodig vond om de raad daarover te informeren: dat zou niets veranderen aan de hoofdconclusie. Ik ben dat met het college eens. Ten aanzien van de conclusie over de opfriscursus was echter wel degelijk een ander standpunt mogelijk geweest. Wij vinden dat het college dat in het kader van de actieve informatieplicht had moeten melden aan de raad.

 

In de vergadering van 24 mei heeft onze fractie nog een andere uitspraak gedaan. Los van alle commotie van de laatste weken en van gedachten over de manier waarop deze kwestie in de publiciteit is geraakt, zijn de werkwijze van de voormalig wethouder en de kwetsbaarheid van die werkwijze nadrukkelijk in beeld gebracht. Die werkwijze past naar onze mening niet bij de publieke functie van een bestuurder. Waarom heeft het college zich niet kritisch uitgelaten over de handelwijze van wethouder Baljé? Gaat de collegialiteit binnen het college zo ver dat het kritisch vermogen van het college daaronder lijdt?

 

Stadsbelangen vindt dat u een onzorgvuldig onderzoek heeft verricht. Daarmee zeg ik niet dat u het niet bij het rechte eind had wat de hoofdconclusie betreft. Door het onderzoek onzorgvuldig te verrichten is het echter onmogelijk voor de raad om zijn controlerende taak uit te voeren en de zaak naar de praktijk van mei te herleiden. “Onaanvaardbare druk” kunnen wij niet hard maken, maar wij twijfelen ernstig. Wat betreft de opfriscursus, had u het volkomen bij het verkeerde eind.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Voorzitter. U begon uw verhaal met de stelling dat u op 3 mei opdracht heeft gegeven tot het instellen van een intern onderzoek. Wij vinden dat een heel vreemd gegeven. Leefbaar Delft heeft op 2 mei op de eigen website het verhaal gezet van de vermeende corruptie van wethouder Baljé na het zien van de banden. U hebt pas op 9 mei aangekondigd dat er een intern onderzoek zou worden verricht. Daarbij hebt u aangekondigd dat het pas op 13 mei, aan het einde van die week, gereed zou zijn. Vanavond spreekt u over 3 mei. Dat rijmt niet met de brief die aan de raad is gestuurd. U trekt er een weekje bij. Het lijkt mij sterk dat u direct een dag na publicatie op de website opdracht heeft gegeven voor een intern onderzoek. Dat lijkt mij niet waar.

 

In het rapport van de rijksrecherche, dat openbaar is en dat Leefbaar Delft op rechtmatige wijze heeft verkregen, staan verklaringen van drie ambtenaren die bij de zaak betrokken zijn. Het vakteamhoofd en de behandelend ambtenaar, de beleidsadviseur, hebben duidelijk laten weten dat zij het er niet mee eens waren, dat zij precies wisten wat de regels waren van de subsidieverstrekking en dat wethouder Baljé had gezegd “ik wil er niets meer van weten”. Ambtenaar 2, de behandelend ambtenaar, heeft dat nog bevestigd. Dat staat klip en klaar in het rijksrechercherapport. U doet nu het verhaal dat die verklaringen min of meer zijn ingetrokken door de ambtenaar. Wij vinden dat vreemd. Een verklaring is een verklaring. Die is afgelegd. Wethouder Baljé was ervan op de hoogte dat een collegebesluit nodig was, maar wilde daar niet aan. Die ambtenaren hebben dat verklaard. In het onderzoek is de vraag gesteld: zijn er signalen dat de subsidieverstrekking aan Daga correct is geweest? Dit zijn duidelijke signalen dat die niet correct is verlopen. De conclusie van het intern onderzoek is dus niet terecht. U houdt vanavond vast aan uw conclusie dat alles correct is gegaan en dat de ambtenaren onwetend waren. De ambtenaren wisten precies wat de regels waren. Zij waren niet onwetend. U hebt een beeld geschetst van ambtenaren die een opfriscursus nodig hebben. Dat beeld hebt u vanavond zelfs versterkt. Gelet op de verklaringen bij de rijksrecherche, is dat ongelooflijk fout. U had vanavond moeten zeggen: het was niet juist, wij hadden een goed onderzoek moeten verrichten en verslagen moeten laten opstellen. U kiest echter de lijn van “wellicht hadden wij dat moeten doen, achteraf gezien”. Nee, u had moeten zeggen: dat hadden wij moeten doen. Er waren acht ambtenaren betrokken bij de behandeling van de subsidieaanvraag van Daga. Als de behandelend ambtenaar op vakantie was en u wist dat de eerste afwijzingsbrief van hem afkomstig was, had u hem moeten horen. Er was op dat moment absoluut geen haast bij om conclusies te trekken. Wethouder Baljé had zijn ontslag al aangeboden. De positie van de wethouder was dus niet aan de orde. Wij wisten al dat hij weg was. Bovendien was zijn werk al voor 95% klaar.

 

Uit de verklaringen bij de rijksrecherche blijkt dat zowel de behandelend ambtenaar als het vakteamhoofd wist dat er een videoband circuleerde. Daga heeft tegen de ambtenaar gezegd: let wel, ik heb de toezegging van de wethouder, gedaan bij mij in de pizzeria, onder het genot van drie van zijn beste flessen wijn – dat wordt bevestigd door de havenmeester – op een band. Die twee ambtenaren wisten dat dus. Dat is toch een signaal van het onzorgvuldig gebruik van het ambt van wethouder? De ambtenaren wisten dat. Dat zijn toch signalen? U kunt nu wel zeggen dat er geen gebruik is gemaakt van de klokkenluiderregeling, maar uit de verslagen blijkt dat de ambtenaren wisten dat de wethouder mogelijk onder druk stond omdat uitspraken van hem op een band stonden. U wuift dat allemaal weg door te zeggen: het maakt niet uit als wij dat hadden geweten. Het maakt u niet uit wat zij zeggen, want u houdt vast aan uw onderzoek. U kunt daar echter niet aan blijven vasthouden. Door de havenmeester is bevestigd dat overdag, onder werktijd, een wethouder van uw college onder het genot van wijn ambtenaren heeft laten langskomen en afspraken heeft gemaakt. Toen zij weggingen, is hij blijven zitten. Voor ons is dat het begin van corrupt gedrag. In de krant was te lezen dat de heer Baljé volgens de heer Daga ook zijn rekeningen niet betaalde. De reactie van Baljé was dat het slechte flessen wijn waren. Dat maakt mij niet uit. Dergelijk gedrag van de wethouder is corrumptief gedrag. Dan is iemand gevoelig voor giften van anderen. Die ander verwacht dan een tegenprestatie, hoe klein ook. Het gaat immers maar om 40.000 euro. Op gemeenteschaal is dat peanuts. Het gaat echter om het gedrag. U hebt vanavond dat gedrag weer goedgekeurd. U moet daar afstand van nemen. De ambtenaren zijn erdoor beschadigd.

 

Vanavond komt u weer met een wonderbaarlijke uitspraak: het college wist dit pas in oktober. Dat is helemaal niet waar. Daarvoor zegt u immers: ambtenaar 2, de behandelend ambtenaar, trok op 16 mei aan de bel bij de gemeentesecretaris. Ik zie het zo. Hij komt van vakantie terug, ziet dat interne onderzoek en zegt: dat klopt niet, mijnheer Camps. Mijnheer Camps heeft dat blijkbaar niet aan u gemeld. Die Camps denkt: dat komt mij niet zo goed uit. Ik bedoel de gemeentesecretaris. Ik hoor sissen, sorry dus. Hij denkt: het komt mij niet zo goed uit, ik licht het college niet in. U had al op 16 mei kunnen weten dat de subsidieverstrekking niet correct is gegaan en dat de ambtenaren de wethouder hadden geadviseerd om het niet te doen omdat daarmee niet werd voldaan aan de voorwaarden. Toch is die subsidie verleend. U houdt echter vast aan uw conclusies. U hebt mij er nog steeds niet van kunnen overtuigen dat de subsidieverstrekking juist was. Dat is een manco in uw verhaal. In tweede termijn komen wij daarop terug.

 

De heer TAEBI (SP): Voorzitter. Ook namens de fractie van de SP dank ik u voor de uitvoerige antwoorden op de vragen die wij gezamenlijk gesteld hebben. Ik stel toch nog wat punten aan de orde. Allereerst benadruk ik dat deze affaire vrij omvangrijke schade heeft aangericht. Buiten het stadhuis wordt de affaire veelal gezien als de politiek die weer met zichzelf bezig is. Met verbijstering heb ik van instanties zoals de Voedselbank vernomen dat zij door deze affaire zelfs medewerkers zijn kwijtgeraakt. Mensen die de Voedselbank steunden als een protestactie om “de politiek” wakker te schudden, gaven halverwege deze affaire de hoop op om met een dergelijk signaal iets te bewerkstelligen. Velen trokken de pijnlijke conclusie dat de politiek kennelijk alleen bezig is met zijn eigen affaires. De gondelaffaire als incestkwestie.

 

Dit alles neemt niet weg dat wij met een serieus probleem te maken hebben. Los van het feit dat de onconventionele handelwijze van de fractie van Leefbaar Delft en haar voorman de heer Stoelinga geen schoonheidsprijs verdient, heeft de zaak buitenproportioneel veel aandacht gekregen, mede vanwege de krampachtige houding waarmee het college de zaak heeft behandeld en de fouten die het college heeft gemaakt. Die laatste waren voor de SP-fractie aanleiding om steeds maar weer opheldering te vragen, zoals over het uitkeren van een financiële vergoeding voor juridische bijstand terwijl het strafrechtelijk onderzoek naar de voormalig wethouder nog volop aan de gang was.

 

Vanaf dag één heeft de SP-fractie het college dringend verzocht om zich niet onnodig te mengen in deze affaire. Zij heeft dan ook met grote verbijstering kennis genomen van de nogal ongemanierde taal waarmee voormalig wethouder Baljé de ambtenaren in kwestie verwijten maakt. Het is goed dat het college zich nadrukkelijk heeft gedistantieerd van deze uitspraken, maar ik betreur het nog steeds dat het college vanaf het eerste uur het lot van de gemeente met dat van de heer Baljé meende te moeten verbinden. Het is daarom goed dat dit ongepaste huwelijk ten einde is gekomen.

 

In uw rapport hebt u de competentie van de ambtenaren in twijfel getrokken. De subsidietoekenning was fout gegaan omdat de betrokken ambtenaren de nodige kennis niet in huis zouden hebben. Het ambtelijk apparaat moest van u hoognodig zijn kennis opfrissen. De ambtenaren hebben dus de zwarte piet toegespeeld gekregen terwijl zij niet in een positie waren, en zijn, om zichzelf te verdedigen. Uit een uitgelekt rapport van de rijksrecherche blijkt dat de zaken anders liggen. Dat is werkelijk een zeer kwalijke zaak. Wij hopen dat die zaak vanavond geheel wordt opgehelderd en dat de nodige conclusies kunnen worden getrokken, zodat voortaan in dit huis geen onnodige aandacht meer aan deze affaire besteed hoeft te worden.

 

Voor de goede orde merk ik op dat ik het ten zeerste betreur dat de twee ambtenaren van de gemeente met naam en toenaam zijn geciteerd in de krant. Ook mijn fractie heeft een compleet pakket van verhoren van de rijksrecherche van de heer De Wit ontvangen. Ik had het rapport nog niet opengeslagen in afwachting van de goedkeuring van de personen in kwestie. Toen ik vernam dat de ambtenaren in kwestie het niet op prijs stellen dat het rapport onder de raadsleden verspreid wordt, kon ik die wens alleen maar respecteren. Ik zal ervoor zorgen dat de kopie die ik in mijn bezit heb, op een behoorlijke manier wordt vernietigd.

 

Samen met collega Meuleman ben ik van mening dat u uw actieve informatieplicht niet bent nagekomen. U hebt meermaals herhaald dat de hoofdconclusie van het rapport overeind blijft, ook als de verklaring van ambtenaar 2 in overweging wordt genomen. De hoofdconclusie staat naar mijn mening absoluut niet ter discussie. Over corruptie zal ik niet spreken. Ik meng mij niet in de rechtsspraak. De officier van justitie is helder geweest, evenals het rapport van het college. De tweede conclusie van dat rapport vind ik echter wel belangrijk. Collega Meuleman heeft daar het nodige over gezegd. Ik zal dat niet herhalen. U gaat daar te snel en te gemakkelijk aan voorbij.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Voorzitter. Ik dank u voor uw uitvoerige betoog. Voor mijn fractie ligt het kernpunt heel duidelijk in de informatieverschaffing en de actieve invulling van die informatieplicht jegens de raad. Uw beantwoording is vooral gericht op wat u “de hoofdvraag” noemt, de vermeende corruptie van ex-wethouder Baljé, maar wij maken u erop attent dat u in uw rapport twee vragen hebt gesteld. De eerste vraag betrof de gang van zaken rond het subsidieverzoek van de heer Daga. De tweede vraag betrof de vermeende corruptie van wethouder Baljé. Op beide vragen is uw rapport van 13 mei nadrukkelijk ingegaan. Ik zie dat niet als een hoofdvraag en een bijvraag, maar gewoon als twee hoofdvragen. Ten aanzien van de tweede hoofdvraag, de vermeende corruptie van wethouder Baljé, bent u in feite ingehaald door het rijksrechercheonderzoek. Daar wil ik het dus niet over hebben. Daar slaan de vragen van deze interruptie ook niet op. Die vragen slaan met name op het subsidieverzoek van de heer Daga. Zo moet u mijn betoog verstaan. Eerlijk gezegd heb ik u daar nauwelijks over gehoord. Zou u uw antwoorden, met name ten aanzien van de eindconclusies, daarom willen herformuleren door u te richten op die vragen?

 

De conclusie van mijn fractie is helder: wij vinden dat het rapport van 13 mei wat haastig – u hebt zelf een paar keer het woord “haast” gebruikt – en daarmee naar ons gevoel ook wat onzorgvuldig is uitgevoerd. Uw beantwoording doet daar niets aan toe of af. De onzorgvuldigheid schuilt in twee zaken, ten eerste in de onzorgvuldigheid van de verslaglegging. Ik ben het met een aantal voorgaande sprekers eens dat het bijzonder raar en slecht is als er geen bespreekverslagen van zo’n politiek gevoelig dossier worden gemaakt. Ook al zou je je uitsluitend richten op de corruptievraag, dan nog maak je behoorlijke besprekingsverslagen. Wij vinden het ook heel raar dat een belangrijke speler in het hele subsidieproces, de uitvoerende ambtenaar – hij heeft nota bene de twee laatste brieven geschreven, geconcipieerd en één daarvan ondertekend – niet is gehoord. Blijkbaar is hij wel gehoord door de rijksrecherche, die blijkbaar wel weet hoe zo’n onderzoek moet worden uitgevoerd. Ondanks de haast die u hebt betracht – ik heb begrepen dat hij na het pinksterweekend terugkwam – is het gewoon niet goed dat zo’n belangrijke speler in dat subsidieproces eigenlijk niet is gehoord. Mijn fractie denkt dat dan wijzigingen zouden hebben plaatsvonden in uw conclusies met betrekking tot het subsidieverzoek van de heer Daga. Zoals gezegd, bij zo’n politiek gevoelig onderwerp hoort een rapport dat zowel op het punt van het proces van het onderzoek als op het punt van de conclusies zorgvuldig is opgemaakt. Eigenlijk is het een beetje ontstellend dat, als zo’n rapport binnen het college wordt besproken, daar weinig kritische vragen over worden gesteld. Dat is jammer, want als het college dat vermogen had gehad, was het in ieder geval een stapje verder gegaan.

 

Ik ben het met de heer Meuleman eens dat een aantal conclusies over de subsidieverlening een beetje een slag in het gezicht van het ambtelijk apparaat zijn. Ik wijs er ook op dat daarover in de juniuitgave van het blad van de gemeente een aardig, prikkelend verhaal over opfriscursussen staat van drs. Gerda, die het college met name wijst op de wethouderlijke verantwoordelijkheden die er gewoon liggen. Het geeft dus geen pas om het ambtelijke apparaat zaken te verwijten, zeker niet als je achteraf moet constateren dat informatie over de subsidieverlening ten aanzien van de uitvoerende ambtenaar zeker voorhanden was en redelijk snel is doorgesijpeld naar boven. In dat kader vinden wij het ook raar dat de gemeentesecretaris, die onderdeel uitmaakt van het college – weliswaar niet formeel, maar hij zit wel bij de vergaderingen van het college – op enig moment kennis heeft gedragen van hoe het op het niveau van die uitvoerende ambtenaar precies zat, maar dat toch niet heeft gedeeld met het college. Het was immers een politiek bijzonder lastig onderwerp.

 

Kortom: wij zitten nog met een aantal behoorlijke twijfels. Ik vraag u met name om uw antwoorden te herbezien in het licht van een van de hoofdvragen, het onderzoek naar de gang van zaken rond het subsidieverzoek van de heer Daga.

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Voorzitter. Enkele weken geleden werd de raad op de site van Leefbaar Delft geconfronteerd met een aantal getuigenverhoren. De desbetreffende getuigen schrokken zich waarschijnlijk een hoedje. Als je met de beste bedoelingen meewerkt aan een politieonderzoek, verwacht je immers niet dat je uitspraken enkele maanden later op een site van een politieke partij staan en bovendien aanleiding zijn voor een interpellatiedebat.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Als iemand gewoon de waarheid spreekt, maakt het niet uit waar je staat: op een site, in de krant of in een rapport. Ik ga ervan uit dat je, als je de waarheid vertelt, niet schrikt als je verhaal naar buiten komt. Waarom zou je dan schrikken? Kunt u mij dat zeggen?

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Als ik aangifte doe omdat ik gestalkt wordt door iemand en als mijn aangifte vervolgens op de site staat, zou ik daar ook wel een beetje van schrikken, ook al vertel ik dan de waarheid.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Dat gaat over uw privacy, maar dit gaat over het werk van een ambtenaar. In zijn functie legt hij een getuigenverklaring af. Het gaat dus niet om zijn privacy; dit is gewoon zijn werk.

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Als ik in mijn werk gestalkt wordt en als ik daarvan aangifte doe bij de politie, vind ik het heel vervelend om dat vervolgens op de site te lezen, als dat niet aan mij gevraagd is en als ik daar geen toestemming voor hebt gegeven.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): U richt het toch weer op uzelf en op stalken. Het gaat hier natuurlijk niet over stalken.

 

De heer DE KONING (Stadsbelangen): Het is dan ook “mevrouw Stolker”.

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Daarom vond ik het wel een leuk voorbeeld.

 

Los van de vraag of dit juridisch mag en moreel kan, moeten wij als raad iets met die informatie, vooral omdat de inhoud van een van de getuigenverhoren de schijn wekt dat de conclusies van het onderzoek van het college niet zouden kloppen. Het interne onderzoek van het college ging over twee zaken: de gang van zaken rond het subsidieverzoek en de beschuldigingen die zijn geuit over vermeende corruptie van wethouder Baljé. Het rijksrechercheonderzoek was naar aanleiding van de aangifte van corruptie door de heer Stoelinga en de aangifte door de heer Baljé van smaad, laster en poging tot omkoping. De beschuldiging van corruptie is noch in het onderzoek van de rijksrecherche, noch in het interne onderzoek gestaafd. Dat is een belangrijke conclusie, die blijft staan. Ook de aangifte van smaad, laster en poging tot omkoping is door het OM geseponeerd. Daar kunnen wij als raad iets mee, namelijk concluderen dat er geen reden is om te spreken van corruptie. Er is wegens gebrek aan bewijs immers geen vervolging ingesteld. Kortom: dat is duidelijk.

 

Dan de gang van zaken rond het subsidieverzoek. Toen wij beide getuigenverhoren naast het interne onderzoek legden, vielen ons drie zaken op: ten eerste het niet betrekken van ambtenaar 2 in het interne onderzoek, ten tweede het verschil tussen de verklaring van de hoofdbehandelend ambtenaar 1 in het interne rapport van het college en het politieverslag en ten derde de wijze van onderzoeken door het college. Deze drie punten zijn al door andere fracties genoemd. Wat het niet betrekken van ambtenaar 2 betreft: ambtenaar 2 is wel door de politie gehoord en niet door het college. Het college zegt, hem niet gehoord te hebben omdat hij niet langer de behandelend ambtenaar was en ten tijde van het interne onderzoek op vakantie was. De PvdA-fractie vindt dat je achteraf kunt concluderen dat dit een verkeerde keuze was, maar dat is achteraf. Deze ambtenaar had zich in eerste instantie met de zaak beziggehouden en had voor de volledigheid van het onderzoek gehoord moeten worden. Dan was het onderzoek namelijk vollediger geweest. De PvdA-fractie beseft wel dat wij zelf – dan bedoel ik ook wij als raad – de druk hebben opgevoerd door de burgemeester te vragen om een beetje op te schieten met het onderzoek.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Ik kan mij niet herinneren dat de fractie van Stadsbelangen de druk op het college heeft opgevoerd. Ik kan mij wel herinneren dat de PvdA-fractie, nadat het rapport was verschenen, de druk opvoerde om zo snel mogelijk een extra raadsvergadering te organiseren.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Ik onderschrijf dat, want ook wij hebben daar niet om gevraagd. Dat bewijst ook maar weer dat haastige spoed zelden goed is.

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Ik ben het met u eens dat haastige spoed zelden goed is, maar ik kan mij herinneren dat ik, toen wij geïnformeerd werden over deze zaak, de burgemeester heb gevraagd om een beetje op te schieten en dat een aantal fracties toen zeiden: ja, graag. Of dat ook geldt voor uw fractie, mijnheer Meuleman, weet ik niet. Maar goed, achteraf kunnen wij in ieder geval concluderen dat dat geen goede opmerking was.

 

De heer TAEBI (SP): U zegt dat u achteraf de conclusie trekt dat het beter was geweest als ook ambtenaar 2 was gehoord en als de conclusie van dat gesprek ook in het rapport was meegenomen. Wat vindt u van het feit dat het college later wel kennis heeft genomen van de lezing van ambtenaar 2, maar die lezing niet heeft doorgespeeld naar de gemeenteraad?

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Ik vind dat logisch, omdat de conclusies van het college daardoor helemaal niet zijn veranderd. Pas als die conclusies veranderen, vind ik dat relevant.

 

De heer TAEBI (SP): Is ook de conclusie met betrekking tot de subsidietoekenning daardoor niet veranderd?

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Nee, ook die veranderde daardoor niet.

 

De heer TAEBI (SP): De ambtenaar heeft laten weten dat er niet voldoende kennis in huis was.

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Nee, de conclusie van het college … Hebt u het nu over de opfriscursus?

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Ja, daar hebben wij het inderdaad over. Ik zou willen weten hoe u dan aankijkt tegen de conclusie dat ambtenaren op die afdeling in wat bredere zin een opfriscursus nodig hadden.

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Ik zal de conclusie voorlezen, want ook de heer Meuleman begon zojuist over een opfriscursus. Er staat: “Hoewel niet direct relevant voor de hoofduitkomst van dit interne onderzoek wordt voorts geconcludeerd dat in een deel van de ambtelijke organisatie de kennis van de actuele spelregels met betrekking tot het verstrekken van geldelijke vergoedingen voor particuliere initiatieven opgefrist moet worden”. Er staat dus: “in een deel van de ambtelijke organisatie”. Als een ambtenaar dat verklaard heeft, blijft die conclusie dus gewoon staan.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Wij hebben kunnen constateren dat de kennis uiteindelijk bij de behandelend ambtenaar aanwezig is gekomen. Wij hebben ook kunnen concluderen dat met name op het niveau van de uitvoerende ambtenaar die kennis volledig en heel goed aanwezig was. Dan kunt u deze conclusie toch niet trekken?

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): De hoofdbehandelde ambtenaar wist duidelijk niet van die regel af. Daarmee blijft die conclusie dus gewoon staan.

 

De heer TAEBI (SP): Die conclusie suggereert dat het daarom fout is gegaan, maar als de behandeld ambtenaar, ambtenaar 2, er wel van op de hoogte is geweest en de wethouder daarop heeft aangesproken, kun je toch niet de conclusie overeind houden dat het daarom fout is gegaan?

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Natuurlijk wel. Dat zeg ik toch net? Die ambtenaar is niet gehoord. Ook als hij wel was gehoord, was de conclusie nog steeds dezelfde geweest.

 

De heer TAEBI (SP): De ambtenaar is een week later wel gehoord, maar de conclusie is niet doorgespeeld naar ons.

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Omdat de conclusie niet veranderde. Als een conclusie niet verandert, is het college ook niet verplicht om dat door te spelen. Als de conclusie wel was veranderd, had ik gezegd: college, u had mij moeten informeren. Dat is hier echter niet aan de hand.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): U zegt dat de uitvoerend ambtenaar niet is gehoord, maar u constateerde zojuist dat hij wel gehoord had moeten worden.

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Dat klopt, maar dat had voor de conclusie niet uitgemaakt.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Met alle respect voor wat u zojuist …

 

De heer BOT (GroenLinks): Voorzitter, kan mevrouw Stolker haar verhaal niet afmaken?

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Als je vooraf niet weet welke conclusies er zijn, is het toch logisch dat je gewoon de mensen hoort die in het onderzoek betrokken zijn? Ik zeg dat deze mijnheer in het onderzoek betrokken had moeten worden, omdat hij in eerste instantie bezig is geweest met deze zaak.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Ik gun het college natuurlijk het volle recht om bij een conclusie te blijven, maar als er nieuwe informatie is, deel je die met de raad. Dan zal de raad wel bepalen of er mogelijk sprake is van een andere conclusie. Het gaat om de actieve informatieplicht.

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Ja, maar ik vind het pas informatie worden als het echt afwijkt van de informatie die wij daarvoor hebben gekregen. Dat was niet het geval. Daarom vind ik het niet relevant.

 

De VOORZITTER: Mevrouw Stolker, gaat u verder. Volgens mij is dit punt nu voldoende gewisseld.

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): In onze ogen is de belangrijkste vraag: waarom verklaart ambtenaar 1 bij het interne onderzoek dat zij niet op de hoogte was van de subsidieregels en bij de politie dat dat wel het geval zou zijn? Die vraag is van belang voor de juistheid van conclusie 1 dat een opfriscursus – ik noem het nu maar even zoals anderen dat noemen – noodzakelijk zou zijn. Volgens het college zou ambtenaar 1 op geen enkele wijze bedoeld hebben te verklaren dat zij kennis droeg van de lezing van ambtenaar 2, toen zij de toewijzingsbrief ondertekende en verzond. Dit wordt door beide ambtenaren in de brief van het college van 18 oktober bevestigd. Het blijft terugredeneren. Duidelijkheid over wanneer de ene ambtenaar de andere heeft geïnformeerd en op welke wijze, is niet meer te verkrijgen. Wij moeten vertrouwen op de verklaring van beide ambtenaren dat de ene ambtenaar de andere niet geïnformeerd had over de regels en dat het sectorhoofd de regels om die reden niet goed heeft toegepast. Omdat je in dit geval altijd het ene verhaal tegenover het andere verhaal blijft houden en daarmee kunt blijven twijfelen aan de objectiviteit, had de PvdA een onafhankelijk onderzoek een goede aanvulling gevonden. Deze onafhankelijke partij had dan de verklaring van beide ambtenaren kunnen toetsen.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Hoe kan een externe nog iets nagaan als er geen verklaringen van het onderzoek in mei zijn? Er valt dus niets meer van mei te herleiden. Wat wilt u in vredesnaam dat een externe partij dan nog uitzoekt?

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Dat zei ik net. Dat is maar één vraag: checken bij die ambtenaren dat zij nog steeds achter de conclusies van dat onderzoek staan. Maar goed, dat vindt u duidelijk niet. Daar zal ik straks iets over zeggen.

 

Het derde punt betreft de wijze van onderzoeken. De raad heeft als taak om het college te controleren. Daarvoor is verslaglegging belangrijk. Als het gaat om een gevoelige en belangrijke zaak, is goede verslaglegging extra belangrijk. Die mening deel ik met andere partijen. De gondelaffaire is een belangrijke en gevoelige zaak, want het gaat om de integriteit van de ambtenaren en het college. Waarom zijn de acht verhoren die nodig waren voor het interne onderzoek, dus niet op papier gezet? De al door ons genoemde verklaring dat het snel moest, lijkt hiervoor de reden. Zojuist werd al gezegd dat haastige spoed zelden goed is; dat is hierop van toepassing. Ook op dit punt kun je achteraf dus zeggen dat het college meer tijd had kunnen vragen voor het onderzoek. Maar goed, ook dat is achteraf geredeneerd. Wij hebben dat toen niet gezegd en wij hebben het er toen ook niet over gehad.

 

Wat betekent dit verder voor de conclusies van het interne onderzoek? Conclusie 1 gaat over vermeende corruptie. Zoals ik al zei, heeft het OM duidelijk gemaakt dat er geen reden is voor vervolging. Daar hoeven wij het nu verder dus niet over te hebben. Wat conclusie 2 over de kennis van de actuele spelregels betreft: het politiedossier laat zien dat een ambtenaar wel degelijk op de hoogte was van de regels en een andere ambtenaar niet. De conclusie dat een deel van de ambtelijke organisatie op opfriscursus moet – om die term maar weer eens te gebruiken – kan dus gewoon blijven staan.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Het vakteamhoofd heeft bij de rijksrecherche verklaard dat het gesprek met de heer Baljé in een bepaalde sfeer ging. Dat kunt u zich waarschijnlijk herinneren. Ik citeer uit het proces-verbaal: …

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Zij heeft er toch bezwaar tegen gemaakt om dat openbaar te maken?

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Ik wil een vraag stellen aan mevrouw Stolker.

 

Mevrouw BOLTEN (GroenLinks): Ja, maar als u gaat citeren uit iets waartegen iemand die zelf verhoord is, bezwaar maakt …

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Nee, dat heeft zij niet gedaan.

 

De VOORZITTER: De ambtenaar heeft uitdrukkelijk gezegd dat de verklaringen niet ter inzage zijn voor de raad. Die kunt u dus niet gebruiken.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): “Het voorstel voor de waarderingsbijdrage dat door een collega werd gedaan, wilde de heer Baljé niet zien”.

 

De VOORZITTER: Nee, u moet nu echt stoppen.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Die verklaring wilde ambtenaar 2 dus blijkbaar ook niet zien.

 

De VOORZITTER: Daar gaan wij helemaal niet over praten. Mijnheer De Wit, ik moet u nu ernstig waarschuwen. Wij gaan hier nu niet de verklaringen uit het rijksrechercheonderzoek erbij halen.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Laat ik het zo zeggen: het vakteamhoofd wist dat het niet correct was. Zij heeft dat besproken in het wethoudersoverleg. Zij heeft gesproken met de behandelend ambtenaar. De conclusie van de PvdA dat een deel – ofwel het vakteamhoofd – niet op de hoogte was van de regels, is dus niet correct, want zij was daar wel van op de hoogte. Dat heeft zij ook verklaard bij de rijksrecherche. Alleen had zij de opdracht gezien als dienstopdracht.

 

De heer BOT (GroenLinks): Als u dit zegt terwijl dat nu door het college wordt ontkend, zegt u dus dat het college recht in ons gezicht keihard tegen ons zit te liegen.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Dat zeg ik de hele avond al.

 

De VOORZITTER: Mevrouw Stolker, gaat u verder. Volgens mij was u bijna klaar.

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Wij trekken nu dus de conclusie dat een quick scan iets te quick kan en dat wij een volgende keer meer tijd zullen gunnen om onderzoek grondig te doen. Gelet op de gevoeligheid van deze zaak, zou dat slim zijn geweest. Verder benadrukken wij dat wij het erg vinden dat twee ambtenaren die, zoals bij hun functie hoort, loyaal en integer hun werk doen, op deze wijze in de publiciteit zijn gekomen. De ambtenaren hebben daar niet om gevraagd, noch geeft hun handelwijze aanleiding daartoe. De zaak is zonder hun medeweten of goedkeuring in de publiciteit gebracht. Zij deden hun wettelijke plicht door mee te werken aan een politieonderzoek, maar zijn nu onderdeel van een interpellatiedebat. Dat vinden wij diep triest.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Is het niet verwonderlijk dat er van geen enkel raadslid ooit een verzoek is geweest om dat openbare rapport weg te halen? Ik heb hier een verklaring, die ik maar gelijk zal voorlezen. Als er zo’n verzoek was geweest, had ik daar misschien met die verklaring op kunnen reageren.

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Als je zoiets gaat doen, vind ik het normaal om vooraf toestemming te vragen. Het is een omdraaiing van de normale handelwijze als u zegt dat mensen moeten gaan klagen als het al op uw site staat.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Dit is een openbaar rapport en dat wordt openbaar gegeven. Ik heb hier een brief over een andere zaak, van de officier van justitie. Dat wil ik even duidelijk maken, want dan kan dat worden vergeleken. “Onlangs bereikte mij het verzoek, telefonisch met u contact op te nemen. Ondanks herhaalde pogingen u te bereiken via de aansluitingen” – dan volgen drie nummers – “ben ik er niet in geslaagd om contact met u te krijgen. Inmiddels ontving ik uw schrijven waarin u aangeeft het dossier, dat nog steeds onder mijn hoede is omdat ik dat nog niet openbaar wil maken omdat ik daarover mijn woord heb gegeven aan de officier van justitie, geheel of gedeeltelijk openbaar te maken. Dit spijt mij zeer en schendt het door mij in u gestelde vertrouwen.” Vergis u niet, raadsleden en wethouders. Ik heb hier een dossier dat op verzoek nog niet openbaar is gemaakt. Zo’n verzoek had ook aan mij gericht kunnen worden over dit rapport, maar dat is nooit en te nimmer gebeurd.

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): U beweert dat politieonderzoek openbaar is. Als dat zo zou zijn, zouden alle politieonderzoeken op internet staan. Dat zou ik reuze interessant vinden, maar dat is gewoon niet het geval. Ik zou het dus normaal hebben gevonden als u de drie mensen die u op uw site hebt gezet, vooraf even toestemming had gevraagd.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Alle politieonderzoeken die vrijgegeven worden, zijn openbaar.

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Maar zij staan niet allemaal op internet, behalve dan van Erik de Vlieger.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Dit gaat de raad en het collega aan. Het gaat onze stad aan en de waarheid zal boven tafel komen. Daar sta ik voor.

 

De VOORZITTER: Mijnheer Stoelinga, u hebt hier voldoende over gezegd.

 

Mevrouw STEFFEN (VVD): Voorzitter. Wat begon als een actie om een reeds vertrekkende wethouder te laten vertrekken, is uitgemond in twijfel over de integriteit van het college van burgemeester en wethouders en van het ambtelijk apparaat. Dat is spijtig. Ten eerste wil de VVD-fractie in navolging van de uitspraak van het college nadrukkelijk uitspreken dat de betrokken ambtenaren geen blaam treft. Zij staan ook bij ons bekend als uiterst betrouwbaar.

 

Dan blijft het college over, met als belangrijkste beoordeelpunt de verslaglegging van de zogenaamde quick scan die in mei is gedaan door de gemeentesecretaris. Hierbij moest hij nagaan of een groot onderzoek gewenst was. Dit kleine onderzoek is door hem ondertekend. Het college wilde snel klaarheid. Vandaar ook een quick scan. Vandaar ook slechts schriftelijke rapportage van het eindresultaat. Achteraf gezien zijn de gevolgen van de actie van Leefbaar Delft duidelijk onderschat. Achteraf gezien was het beter geweest om van alle gesprekken een schriftelijk verslag, getekend door beide partijen, te hebben, maar achteraf kan altijd alles beter.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): U kunt toch niet met droge oren beweren dat je, als een dergelijk onderzoek plaatsvindt, gespreksverslagen niet gewoon standaard vastlegt? Dat hoort toch gewoon bij zo’n onderzoek? Dat heeft helemaal niets met “achteraf” te maken; dat doe je gewoon vooraf al.

 

Mevrouw STEFFEN (VVD): I      k zeg net dat er niet ingeschat is dat het zo’n zwaar punt zou gaan worden. Op dat moment ging het om een band die er misschien was en om een aantijging van corruptie die vrij snel …

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): U kunt toch niet met droge ogen beweren – om die woorden van de heer Meuleman in de mond te nemen – dat het hier om een licht onderzoek of om een lichte zaak ging? Het ging nota bene om een aantijging van vermeende corruptie en om de manier waarop subsidies worden verstrekt. Dat heeft aanleiding gegeven tot nogal wat debatten en rumoer in deze raad.

 

Mevrouw STEFFEN (VVD): Het ging om een snel onderzoek naar de vermeende corruptie van de voormalige wethouder. Dat snelle onderzoek is uitgevoerd om daarna te kunnen concluderen of een groter onderzoek nodig zou zijn.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Ook u vergeet de eerste vraag: onderzoek naar de wijze waarop de subsidie is verleend.

 

Mevrouw STEFFEN (VVD): Mij is verteld dat dat geen onderzoeksvraag was en dat heb ik ook nergens kunnen lezen. Ik houd mij dus bij de onderzoeksvragen zoals die later ook door de raad zijn geaccepteerd.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Mag ik het even voorlezen? De opdracht voor het interne onderzoek luidde ten eerste: “Onderzoek de gang van zaken rond het subsidieverzoek van de heer Daga met betrekking tot de gondels van Delft”. Ten tweede: “Onderzoek intern de beschuldigingen die zijn geuit over de vermeende corruptie van wethouder Baljé”. Het staat er gewoon!

 

Mevrouw STEFFEN (VVD): Als je dat vertaalt in wat ik hier probeer uit te leggen, gaat het om de vraag of bij het subsidieonderzoek ontoelaatbare druk is uitgeoefend. Daar ging het om. Die subsidie was verstrekt; was dat op de juiste wijze gebeurd of had de wethouder nadrukkelijk en ontoelaatbaar aangegeven dat dat moest gebeuren? Daarnaast was er uiteraard de vermeende corruptie, zoals u zojuist vertelde. Dat waren de twee onderzoeksvragen die snel moesten worden onderzocht. Met een vrij korte, maar inhoudelijk wel degelijk juiste ondervraging is daar snel antwoord op gekregen. Het resultaat van het onderzoek was dusdanig dat er geen groter onderzoek nodig was om tot de conclusie te komen dat er in ieder geval geen corruptie in het spel was. Ik denk dat wij het daar allemaal mee eens kunnen zijn; dat is naderhand overigens ook bevestigd. Er was ook geen ontoelaatbare druk uitgeoefend. Daar zal ik straks nader op ingaan, als dat mag.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Nog even over het woordje “snel”. De heer Van Doeveren heeft u de opdracht voorgelezen. Daarin komt nergens het woordje “snel” voor. Wij hebben nooit een termijn genoemd en hebben nooit gezegd dat het snel moest. Wat is “snel”? Een week? De rijksrecherche heeft er vier maanden over gedaan. Het college zei op 9 mei dat het op 13 mei met het resultaat verwachtte te komen. Toen heeft Leefbaar Delft gezegd: op zo’n korte termijn kun je nooit een goed onderzoek doen. Dat hebben wij toen al gezegd.

 

Mevrouw STEFFEN (VVD): Het siert het college dat het geprobeerd heeft om zo’n kwalijke zaak snel uit de wereld te helpen. Het was schadelijk, niet alleen voor de voormalige wethouder, maar voor het college, de hele politiek en ook Delft. Snelheid was geboden. Dat nu achteraf – daar is dat woord weer; u hebt het ook zelf gebezigd – blijkt dat wellicht een breder en ander inhoudelijk onderzoek had moeten plaatsvinden, is achteraf praten. Dat doet niets toe of af aan de conclusie die naderhand ook onderschreven is door de officier van justitie.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Bij interruptie …

 

Mevrouw STEFFEN (VVD): Ik kom niet aan mijn verhaal toe, maar dat geeft niet.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Dan blijven wij wakker, want het wordt toch wel een beetje laat.

 

Mevrouw STEFFEN (VVD): ik ga normaal om half vier om bed. Dat weet ongeveer de hele raad; gaat u dus rustig verder.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Dan bent u echt een nachtburgemeester. Ik zou graag willen vertellen wat er eigenlijk aan de hand is. Er wordt nu gezegd dat er direct onderzoek is uitgevoerd naar die vermeende corruptie.

 

Mevrouw STEFFEN (VVD): Voorzitter, is dit een interruptie of mag ik mijn verhaal afmaken?

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Luister nou eens. De vermeende corruptie is: “Stort maar enkele tonnen in mijn campagne”. Ik heb helemaal niet gevraagd om dat onderzoek van het college.

 

Mevrouw STEFFEN (VVD): Als u kunt aantonen dat ooit, op welke rekening van de VVD dan ook – landelijk, lokaal of van de diverse fractieleden – twee ton is gestort …

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Daar gaat het niet om. Prins Bernhard kreeg zijn geld ook niet op zijn bankrekening gestort. Dat ging naar het natuurfonds.

 

De VOORZITTER: Dit gaat echt ver buiten de orde. Daar gaat het vandaag helemaal niet om. Mevrouw Steffen, gaat u verder.

 

Mevrouw STEFFEN (VVD): Voordat alles aan het praten ging, concludeerde ik zojuist dat achteraf alles beter kan. De gehoorde ambtenaren hebben de eindconclusie gelezen en hebben die geaccepteerd. Ook bij openbaarmaking van deze eindconclusie zijn door hen geen bezwaren geuit. Dit is voor ons afdoende bewijs dat zij zich in die conclusie konden vinden.

 

Het gaat er nu dus nog om, het college te wegen en voldoende zwaar te bevinden. Hiertoe dient voor ons de volgende analyse. Een eerste subsidieaanvraag is afgewezen. De hierbij betrokken ambtenaar is bij de quick scan niet gehoord. Dat is logisch, want die ambtenaar was niet verantwoordelijk voor de toekenning van de waarderingsbijdrage. Hij was wel verantwoordelijk voor de inhoud van de brief, maar heeft die niet getekend en was er dus niet verantwoordelijk voor. Dit nog los van het feit dat deze ambtenaar door vakantie afwezig was. Dat in een later stadium de officier van justitie breder heeft ondervraagd, doet hier niets aan af. Achteraf – weer achteraf dus – ware het te wensen dat de quick scan ook breder was uitgevoerd; liever nog: helemaal niet had plaatsgevonden. In dat laatste geval had het recht zijn loop gehad en was de gehele beoordeling van de actie van Leefbaar Delft door een objectieve derde gebeurd, zijnde de rechterlijke macht.

 

Blijft de juistheid van de verklaring van het college. In mei was er de wens om snel een eind te maken aan de onverkwikkelijke actie om een wethouder, die reeds zijn vertrek had aangekondigd, door persoonlijke beschadiging verder functioneren in de raad en daarbuiten onmogelijk te maken. Deze wens om snelheid te betrachten, heeft geleid tot minimale schriftelijke vastlegging van de bevindingen, achteraf gezien tot te weinig schriftelijke vastlegging van de bevindingen. Dat is ook de mening van mijn fractie. Dat is echter weer “achteraf gezien". Dit is voor de VVD-fractie verschoonbaar.

 

Om alle twijfel weg te nemen heeft het college aangeboden om een second opinion door een objectieve derde te laten verzorgen. Dit heeft alleen zin als alle partijen de uitkomst hiervan respecteren en dat had alleen zin gehad als de uitslag vanavond betrokken had kunnen worden bij de behandeling.

 

Vanavond is de mogelijkheid geboden, de gemeentesecretaris  te bevragen over de gang van zaken bij de quick scan. Hij heeft ons ervan overtuigd dat de twee onderzoeksvragen “Is er ontoelaatbare druk uitgeoefend door de wethouder?” en “Heeft dit geleid tot corrupt gedrag?” door de bevraagde ambtenaren met een duidelijk “nee” zijn beantwoord. Ook de ambtenaar die met vakantie was, heeft desgevraagd aangegeven dat zijn bevindingen niet leidden tot een andere conclusie dan de conclusies die zijn getrokken naar aanleiding van de quick scan. Dit is voor ons geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de collegeverklaring. De integriteit is absoluut niet in het geding.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): In feite zegt u dat de ambtenaren in het achterkameroverleg een andere verklaring hebben afgelegd dan bij de rijksrecherche.

 

De heer BOT (GroenLinks): Dat achterkameroverleg was een openbare bijeenkomst. Dat u daar niet bij aanwezig was, ligt aan uzelf.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Dat kennen wij. Het was alleen voor fractievoorzitters. De ambtenaar vakteamhoofd wist van de behandelend ambtenaar dat wethouder Baljé het niet meer wilde zien. Zij wist ook dat daarmee niet aan de regels werd voldaan; er hing een bepaalde sfeer waarin zij zijn woorden als dienstopdracht interpreteerde. Hoe kunt u dit nog beweren?

 

Mevrouw STEFFEN (VVD): Twee beweringen zijn juist, één niet. Het vakteamhoofd dat de brief uiteindelijk getekend heeft, wist op dat moment niet dat de zaak op een andere manier moest worden afgehandeld. Dat heeft zij later gehoord. Ik raad u aan, uw stukken nog eens door te lezen.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Zij is geïnformeerd en zij wist van de behandelend ambtenaar dat een collegebesluit nodig was.

 

Mevrouw STEFFEN (VVD): U moet de tijdbalk goed lezen.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Zij wist dat een collegebesluit nodig was, maar zag het als een dienstopdracht om daar niet aan te voldoen.

 

Mevrouw STEFFEN (VVD): Dat klopt niet, maar dat wordt een welles-nietesdiscussie. Ik blijf bij mijn standpunt. Ik heb alles heel goed doorgespit. Ik kan niet anders dan concluderen dan dat mevrouw op dat moment nog niet op de hoogte was. Zij heeft dat later gehoord van de gemeentesecretaris.


De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Deze zeer gewaardeerde ambtenaar heeft in dat geval onterecht haar eigen verklaring bij de rijksrecherche ondertekend. Ik betwijfel dat ten zeerste. Ik geloof deze twee ambtenaren.

 

De heer BOT (GroenLinks): Voorzitter. De fractie van GroenLinks voert met tegenzin opnieuw een debat over deze zaak. Het OM heeft wegens gebrek aan bewijs besloten, geen zaak te maken van de diverse aanklachten. Wij spreken er nu toch weer over omdat Leefbaar Delft besloten heeft om zonder toestemming van de betrokken ambtenaren getuigenverhoren openbaar te maken. GroenLinks keurt dat af. De informatie die zo in de publiciteit is gekomen, roept wel een aantal vragen op. Het college heeft getracht om die vragen in de brief van 18 oktober te beantwoorden. Op een aantal punten is die beantwoording bevredigend, maar op een aantal punten blijven ook voor onze fractie vragen over. De meest wezenlijke daarvan vinden wij terug in de door de vier fracties gestelde interpellatievragen.

 

Omdat wij een aantal vragen hielden, hebben wij in de afgelopen weken de suggestie van het college overgenomen om tot een onafhankelijke second opinion te komen. Niet alleen omdat het zo langzamerhand voor alle betrokkenen in college en raad moeilijk is om de zaak onpartijdig te bekijken na alles wat gebeurd is, maar ook omdat het oordeel van een onafhankelijk persoon, die het vertrouwen geniet van college en raad, zou kunnen leiden tot breed gedragen conclusies. Wij vinden het onbegrijpelijk dat van de partijen die niet tot de coalitie behoren, alleen de fractie van de ChristenUnie/SGP dit voorstel heeft gesteund. Daardoor heeft een second opinion op dit moment onvoldoende draagvlak in de raad; de coalitiepartijen plus één is niet genoeg.

 

Er rest ons derhalve niets dan het aanvaarden van de antwoorden van het college en het vormen van een oordeel daarover, met name over de adequaatheid van het onderzoek. Cruciaal daarbij is de hernieuwde verklaring van ambtenaar 1 – de behandeld ambtenaar – dat zij zich niet realiseerde dat een collegebesluit over de waarderingsbijdrage nodig was. Zij heeft dat tegen het college gezegd. De heer De Wit zegt dat het college de raad op dit punt voorliegt, maar ik ga ervan uit dat het college de waarheid spreekt. Als zij die regel wel had gekend, was er een voorstel voor het college gekomen. Dat zij het toekennen van de bijdrage als een dienstopdracht zag, is niet zo raar: een wethouder mag nu eenmaal opdrachten geven aan zijn ambtenaren. Dat een en ander gezien de directe bestuursstijl van wethouder Baljé niet prettig is geweest, geloven wij wel. Over die stijl is voldoende gezegd. Wij zien dat punt ook terug in de conversatie met de andere ambtenaar.

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Uiteraard mag een wethouder een opdracht geven aan zijn ambtenaar, maar hij mag niet de opdracht geven om buiten de regels om te gaan.

 

De heer BOT (GroenLinks): Daar kom ik op terug.

 

Het neemt ook niet weg dat wethouder Baljé op dat moment politiek volledig verantwoordelijk was voor het niet opstellen van een collegevoorstel. Dat kan niet ontkend worden. Hij was daarvoor verantwoordelijk als portefeuillehouder. In onze ogen heeft hij echter op de ambtenaar die de bijdrage toekende geen ontoelaatbare druk uitgeoefend om dit buiten het college om te doen en deze ambtenaar sprak ook niet met ambtenaar 2. Deze conclusie stemt overeen met de schets in het interne onderzoek van mei en daarom twijfelen wij niet aan de juistheid van de conclusies die het college in mei op basis van de gevoerde gesprekken heeft getrokken.

 

De zaak ligt genuanceerder bij de opmerkingen van ambtenaar 2. Het college wist dat hij een rol had gespeeld in de behandeling van het dossier. Dat dossier speelde een belangrijke rol in het onderzoek. Achteraf gezien concluderen ook wij dat het beter was geweest als met deze ambtenaar was gesproken. Het ligt voor de hand dat het college dan niet alleen zijn versie had opgenomen in het verslag, maar ook wethouder Baljé daarmee had geconfronteerd. Dat had toen meer zin gehad dan nu. Wij begrijpen vanavond van het college dat in een later stadium, vrij snel daarna, wel gesproken is met ambtenaar 2. Eerlijk gezegd had onze fractie dat verhaal in de wandelgangen al gehoord. Wij hebben dat aan onze eigen wethouder gerapporteerd met het verzoek om daarmee te doen wat volgens hem wijsheid was. Uit dat gesprek in tweede instantie is blijkbaar niets gekomen wat in de ogen van het college aan de raad moest worden gemeld of tot aanvullende stappen aanleiding gaf.

 

De fractie van GroenLinks vindt dit niet rapporteren aan de raad een omissie, zeker als in dat gesprek ook aan de orde is geweest dat deze ambtenaar tegen wethouder Baljé heeft gezegd dat een collegebesluit nodig was. De raad was dan geïnformeerd geweest en had op dat moment zijn controlerende rol kunnen spelen en eventueel vervolgstappen kunnen voorstellen. De fractie van GroenLinks betreurt dit. Achteraf – het is inmiddels acht en een halve maand na het toekennen van de waarderingsbijdrage – is het niet meer mogelijk om te zeggen of het eerder spreken van ambtenaar 2 en het rapporteren van het gesprek in tweede instantie tot deels andere conclusies had kunnen leiden. Wij constateren alleen dat het openbaar ministerie geen reden zag om vervolging in te stellen jegens wethouder Baljé wegens corruptie.

 

De GroenLinks-fractie wil de nuancering aanbrengen dat bij het melden van de opvatting van ambtenaar 2 de conclusie in ieder geval kan zijn dat zijn kennis van de subsidieregels niet hoeft te worden opgefrist.

 

De heer VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Voorzitter. De affaire Baljé blijft ook in november onze gemoederen bezig houden. Ik neem het het college niet kwalijk een onderzoek te zijn gestart naar aanleiding van de aantijging van fraude. Ik beschouw een dergelijk onderzoek als een normale procedure. Het onderzoek is namens het college verricht door de gemeentesecretaris. De gemeentesecretaris heeft zijn bevindingen in een rapport neergelegd. De betrokken ambtenaren hebben met het rapport ingestemd. De raad heeft hiervan vervolgens kennis kunnen nemen. Wellicht is ten tijde van het onderzoek wat te gehaast gewerkt en is de zorgvuldigheid niet volledig in acht genomen. Het ontbreken van onderliggende stukken zou daarop kunnen duiden. Dat neemt niet weg dat de betrokken ambtenaren met het eindrapport hebben ingestemd.

 

Ik ben het eens met het college dat van ambtenaar 2 geen nieuwe informatie ten opzichte van de gestelde onderzoeksvragen is verkregen. Dat neemt niet weg dat de bevindingen van ambtenaar 2 best aan de raad gemeld hadden kunnen worden. Ik had het prettig gevonden als een onafhankelijke derde naar de zaak had gekeken zodat was nagegaan of de getrokken conclusies – wij dragen jammer genoeg allemaal een gekleurde bril – de juiste zijn geweest in het licht van de geschiedenis.

 

De heer VAN BREUKELEN (STIP): Voorzitter. Ik zal het kort houden in eerste termijn. Er is volgens mij al genoeg gezegd. De twee conclusies uit het interne rapport wijzigen niet door de verklaring van ambtenaar 2. Daarom verwijten wij het college niet dat de raad niet geïnformeerd is over de verklaringen van deze ambtenaar. Achteraf gezien was het verstandig geweest om dit wel te hebben gedaan zodat een hoop misverstanden waren voorkomen. Dat is echter achteraf gezien.

 

De VOORZITTER: Ik stel voor om nu te schorsen om het college gelegenheid te geven om antwoorden te formuleren. Ik ga ervan uit dat de raad dit agendapunt vanavond wil afhandelen en geen bezwaar heeft tegen het doorgaan met de vergadering tot na middernacht.

 

De vergadering wordt van 23.55 uur tot 00.15 uur geschorst.

 

De VOORZITTER: Namens het college reageer ik op de betogen van de fracties in eerste termijn. Het is volstrekt duidelijk dat de zaak ingewikkeld is en politiek delicaat. Daarom is het goed dat de fracties zich er goed over gebogen hebben. Wij hebben kennis genomen van de interpretaties en de politieke taxaties van de fracties. Ik wil daar graag op reageren.

 

Een belangrijk uitgangspunt is dat wij ons goed aan de feiten moeten houden en de doelstelling van het interne onderzoek en de vragen die daarbij zijn gesteld in het oog moeten houden. In de afgelopen maanden zijn veel dingen gezegd over dit dossier. Daar gaat het vandaag echter niet om. Het gaat om het onderzoek en de nieuw opgekomen informatie die daarbij een rol speelt. Laten wij bij die feiten en de kern blijven.

 

Ik heb aan het begin van mijn betoog in eerste termijn al gezegd dat wij ons, terugkijkend op het proces, kunnen afvragen of wij dingen niet anders hadden moeten doen. Zowel de raad als het college heeft met die vraag geworsteld. Misschien kunnen wij daarvan leren. Terugkijkend, met de wijsheid achteraf, is het gemakkelijker om een oordeel te vellen over hoe het had moeten gaan. Het college heeft toentertijd echt geprobeerd om zorgvuldig, efficiënt en netjes te werk te gaan, ook om het politieke besluitvormingsproces van de raad op de juiste wijze te accommoderen. Een fractie heeft het woord “haast” gebruikt. Het ging niet zozeer om “haast”, meneer Van Doeveren, maar om “snel”. Ik geloof dat mevrouw Stolker al zei dat in de fractievoorzitterbijeenkomst van 9 mei aan mij gevraagd is om de resultaten op 13 mei beschikbaar te stellen zodat de raad verder aan de slag kon. Op die manier ontstond een spanningsveld tussen een zaak voldoende uitzoeken, documenteren en zorgvuldig rapporteren en een grote politieke en maatschappelijke druk om een rapport tijdig uit te brengen en daarover te spreken. Ik proef bij veel fracties dat de spanning die dat heeft opgeroepen als zodanig is ervaren.

 

Ik denk nog steeds dat het onderzoek door de gemeentesecretaris zorgvuldig is uitgevoerd. Ik hoor ook niet van de raad dat dat niet het geval zou zijn, afgezien van het horen van ambtenaar 2. Ik voel op dat punt wel mee met uw ongemak. Dat had er eigenlijk wel beter bij gekund. Dat snap ik wel. Ik houd echter staande dat in die periode buitengemeen efficiënt en zorgvuldig is gehandeld. Het college staat voor de integriteit van de gemeentesecretaris en voor de manier waarop dat onderzoek is verricht.

 

Ik kom te spreken over het onderzoeksverslag. Volgens een aantal fracties was het beter geweest als schriftelijke rapportages waren opgesteld. Ik heb in het begin van mijn betoog gezegd dat er niet veel te bespreken was. De vraag was gesloten: had u aanwijzingen voor corruptie, ja of nee? Als het antwoord daarop “nee” luidt, dan is daarover verder weinig te zeggen. Veel mensen hebben een nadere inkleuring gegeven van de directe bestuursstijl van voormalig wethouder Baljé. Heel veel meer is in die gesprekken niet boven tafel gekomen. Ik kan echter meevoelen met de stelling dat het toch beter was geweest als een en ander op papier was gezet. Wellicht had dat gekund zodat in elk geval een dossier was aangelegd dat aan de raad overlegd had kunnen worden. Ik denk zelf dat het beter was geweest als in het onderzoeksverslag was aangegeven hoe een en ander gegaan is. Dan had de raad zelf kunnen constateren hoe gesprekken zijn gevoerd en hoe conclusies zijn getrokken. Ik kan mij voorstellen dat dat beter was geweest.

 

Hetzelfde geldt voor het niet betrekken van ambtenaar 2 in die fase van het onderzoek. Ik heb in eerste termijn gezegd dat het college gegronde redenen had om die verklaring er niet bij te betrekken. Deze ambtenaar was niet de behandelend ambtenaar in het proces dat heeft geleid tot de toekenning van de subsidiebeschikking. De ambtenaar die daarvoor verantwoordelijk was, was volledig op de hoogte van het dossier en was daar ook in de voorfase bij betrokken. Die ambtenaar gaf zelf aan dat ambtenaar 2 niet erbij betrokken hoefde te worden omdat zij volledig op de hoogte was. Een andere reden voor deze handelwijze was gelegen in de snelheid van het opstellen van het rapport. Het college en de gemeentesecretaris hebben besloten om hem er niet bij te betrekken, niet wetende dat het nodige was voorgevallen. Het college is het er echter mee eens dat het ook had kunnen overwegen om te wachten met het rapport om hem erbij te betrekken. Daar zit een verschil van taxatie. Het college kan zich voorstellen dat de raad zegt dat het dat beter had kunnen doen. Daar staat tegenover dat de raad dan langer op het rapport had moeten wachten.

 

Ik ben blij dat bijna alle fracties zeggen dat de opmerkingen van ambtenaar 2 niet van invloed zijn op de eindconclusie dat er geen signalen waren van corruptie. Dat is toch waar het in de kern om draait. Dat is waar het in de politieke benadering en afweging op aan komt. Vrijwel de gehele raad heeft gezegd dat met het horen van ambtenaar 2 niets is afgedaan aan de hoofdconclusie. Ook zijn relaas op een later moment was volgens de raad geen reden voor aanpassing van die conclusie. Voor de politieke, materiële inhoud maakte dat dus niet uit. De raad deelt dat. Ik vind dat een belangrijk resultaat. De conclusie van het onderzoek blijft dus ook vanavond overeind.

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Ging het bij het beantwoorden van die vraag niet alleen om het interview van ambtenaren maar ook om het vergaren van informatie bij het college zelf?

 

De VOORZITTER: Wij hebben het onderzoek heel bewust neergelegd bij de gemeentesecretaris zodat het zo integer en onafhankelijk mogelijk werd uitgevoerd.

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): De onderzoeksvraag was: zijn er signalen van mogelijke onoorbare praktijken? Hebt u die vraag ook als college aan uzelf gesteld?

 

De VOORZITTER: Ja. Het ging echter vooral om het subsidieproces van de heer Daga en de algemene beschuldigingen in de pers en elders van corruptie. Dan moet natuurlijk gekeken worden naar hetgeen gebeurt in de ambtelijke organisatie. Zo is dat onderzoek totstandgekomen. Ik ben heel blij dat de acht ambtenaren hebben aangegeven dat het rapport naar hun mening deugt. Zij zijn daar niet op teruggekomen. Ook daarna heeft geen enkele ambtenaar zich gemeld. Dat is een belangrijk gegeven.

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Ik stel deze vraag omdat ik in het getuigenverhoor geconfronteerd ben met de uitspraken van wethouder Baljé. Daar is mijn mening over gevraagd. Als dat type uitspraken bij het college bekend is, vraag ik mij af hoe het college die heeft getaxeerd.

 

De VOORZITTER: Ik ken die uitspraken niet en die vraag staat vanavond niet ter discussie.

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Ik meen dat dat de kern is van het hele verhaal.

 

De VOORZITTER: Daar gaat het vanavond niet over. Het gaat om het interne onderzoek naar de interne organisatie. Daaruit zijn geen aanwijzingen gebleken.

 

Ik ga verder met het volgende punt. Ik proef in de raad nog steeds onduidelijkheid over de vraag wat ambtenaar 1 al dan niet wist. Ik heb in mijn beantwoording geprobeerd om daar zeer expliciet op in te gaan. Het ging daarbij om de vraag of er een collegebesluit moest komen of niet. De ambtenaar die de aanvraag behandelde in de fase die leidde tot de toekenning van de subsidie, was niet op de hoogte. Dat is in de eerste week van mei door de adjunct-gemeentesecretaris verteld toen wij bezig waren met het verhoor. Toen bleek dat een collegebesluit genomen had moeten worden. De ambtenaar was daarvan geschrokken en was daar niet van op de hoogte. De gemeentesecretaris zag daarin aanleiding om in zijn rapportage te stellen dat een gedeelte van de organisatie behoefte had aan het opfrissen van kennis met betrekking tot subsidieregelgeving. Die conclusie staat naar mijn mening nog steeds overeind. Daarmee beledig ik echt geen ambtenaren. Het is het college niet kwalijk te nemen dat die conclusie is getrokken. Het was vreemd geweest als die passage niet was opgenomen. Dit betekent niet dat het college ambtenaren wil beschadigen of hen tekort wil doen. Het betreft een feitelijke conclusie die naar voren is gekomen uit het onderzoek. Overigens was ambtenaar 2 wel op de hoogte. Deze heeft erover gecommuniceerd met de wethouder maar verder niet. De behandelend ambtenaar had die informatie niet gehoord van ambtenaar 2. Deze lezing is heel expliciet gedeeld en zij zijn samen tot die conclusie gekomen. Ik heb in mijn betoog indringend aangegeven dat ambtenaar 1, de behandelend ambtenaar in het proces dat leidde tot de beschikking, niet op de hoogte was. De zaken zijn dus gegaan zoals zij zijn gegaan. Daarmee is de conclusie van het college dat kennis in delen van de organisatie moet worden opgefrist, terecht. Ik neem afstand van mensen die zeggen dat het college de ambtenaren daarmee beledigd heeft en excuses moet aanbieden. Dat is niet het geval. Ik denk ook niet dat onze ambtelijke organisatie dat zo voelt.

 

Ik kom op een laatste majeur punt, het al dan niet informeren van de raad over de nagekomen informatie van ambtenaar 2. Ik begrijp heel goed dat u daar ongemak over voelt. Wij hebben de taxatie gemaakt dat de nieuwe informatie geen aanleiding gaf om de hoofdconclusie te veranderen. Ambtenaar 2 heeft dat ook uitdrukkelijk aangegeven. Dan is er geen aanleiding om daar verder op terug te komen. Ik kan mij wel voorstellen dat de raad over de informatie had willen beschikken om zelf conclusies te trekken. Het hele college kan zich dat voorstellen. Die inschatting van het college is door te veel nadruk op de technische kant van de zaak, namelijk de betekenis voor het rapport, gemaakt. Met wat meer gevoel voor de positie van de raad had het college beter kunnen beslissen om de informatie te melden aan de raad om zelf de conclusie te trekken. Ik beschouw dat als een belangrijk leerpunt van deze avond. Het college trekt zich dat ook aan. Het college zal dat een volgende keer niet op die manier doen.

 

Wij hebben in de laatste maanden allemaal geworsteld met de grote omvang van het dossier. Het college heeft geprobeerd om een zo goed mogelijke weg te vinden, met behoud van posities van de raad, ambtenaren en college en met het oogmerk om de zaak zo netjes en integer mogelijk te behandelen. Wij kunnen hiervan leren dat zaken soms in een eerder stadium uit handen moeten worden gegeven aan een externe partij. Dat heeft het voordeel dat de zaak vanuit een rustsituatie kan worden bekeken. Bovendien levert een externe partij een zekere legitimatie, hetgeen ook rust brengt. Dat laat onverlet dat het college niet wil weglopen voor de politieke verantwoordelijkheid of het politieke werk. Daar zit ook een beetje het spanningsveld: wanneer is een zaak te ingewikkeld of te belastend? Wanneer wordt te veel de schijn van partijdigheid gewekt? Ik meen dat wellicht in een eerdere fase overgestapt moet worden naar het inroepen van een externe partij. Dat is een leerproces dat wij allen moeten doorlopen.

 

Ik meen dat ik hiermee de voornaamste conclusies en bevindingen van het college heb aangegeven. Ik geef nogmaals aan dat wij hiervan moeten leren, maar ik ben ook blij dat bijna alle fracties vinden dat van signalen van corruptie niets gebleken is.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Voorzitter. Het college heeft in eerste termijn uitgebreid gereageerd. Het woord “integriteit” is in eerste termijn gevallen. Het is goed om in ieder geval namens onze fractie aan te geven dat de integriteitskwestie zowel voor het college als voor de ambtelijke organisatie voor ons niet aan de orde is. Ik vind het echter wel jammer dat het college zich blijft focussen op de hoofdconclusie. Dat begrijp ik wel, maar het college durft zich bij een onderzoek dat politiek zo gevoelig ligt, jegens de raad niet kwetsbaar op te stellen door te erkennen dat het dit niet goed heeft gedaan.

 

De heer BOT (GroenLinks): Volgens mij heeft het college zojuist in eerste termijn – dat was de tweede keer dat het college in dit debat aan het woord was – alleen maar zelfkritische woorden gebezigd.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Ik vertaal dat meer als: “Wij hadden dat misschien anders kunnen doen”. Wat mij betreft, had het college dat wat nadrukkelijker kunnen zeggen.

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Ik vind u nu een beetje een rupsje nooitgenoeg. Ik vind dat het college een enorme buiging heeft gemaakt. Het valt mij echt tegen dat u dan zo reageert.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Uw reactie in eerste termijn viel míj ontzettend tegen.

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Wat viel u tegen? Vertel dat dan!

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): De wijze waarop u hebt gereageerd. Moet ik uw eerste termijn helemaal gaan herhalen? Dan zitten wij hier om 01.30 uur nog.

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Nee, u zei dat mijn reactie tegenviel en daarom wil ik graag weten wat er tegenviel.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Op een aantal aspecten blijft u toch volhouden dat het goed gegaan is. Daar zijn wij het gewoon niet mee eens.

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Ik heb drie punten genoemd waarop het in mijn ogen beter had gekund.

 

De heer MEULEMAN (Stadsbelangen): Ja, en op een aantal punten niet.

 

Over zorgvuldig onderzoeken blijft onze fractie anders denken. Wij vinden dat er geen sprake is geweest van zorgvuldig onderzoeken. Althans, wij kunnen dat niet meer nagaan en herleiden. Dat nemen wij het college kwalijk. Dat betekent dat wij een motie zullen steunen die straks door de CDA-fractie zal worden ingediend en waarin wij de gang van zaken zullen afkeuren.

 

Ik heb nog wel een vraag waarop ik graag antwoord wil krijgen. In hoeverre is wethouder Baljé betrokken geweest bij de conclusies van uw rapport?

 

De VOORZITTER: Daar zal ik meteen antwoord op geven. Daar is hij niet bij betrokken geweest, want hij had zijn functie, juist in verband met dat interne onderzoek, tijdelijk neergelegd. Hij is op 13 mei afgetreden. Hij was daar dus niet bij betrokken.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Maar volgens mij is hij wel gehoord. De eindconclusies zijn volgens mij wel ter finale accordering aan hem voorgelegd.

 

De VOORZITTER: Hij was niet betrokken bij het onderzoek, maar heeft wel kennis gehad van de eindconclusies, omdat hij daarin een positie had en omdat de feitelijke situatie ook door hem bekeken moest worden. In die zin heeft hij daar kennis van gehad; dat klopt.

 

De heer TAEBI (SP): Voorzitter. Ik dank u voor uw antwoord. Ik ben blij om te kunnen constateren dat het college in staat is om enkele zelfkritische woorden uit te spreken. Ik stel vast dat de coalitiepartijen onder de gezamenlijke noemer “achteraf” de rijen sluiten. Hoewel ik wel begrijp dat zij massaal achter hun college staan, vind ik dat betreurenswaardig, want daarmee beletten zij zichzelf om een onbevangen oordeel te kunnen geven. Als je van tevoren je conclusie al gaat vaststellen, neem je immers niet echt deel aan de beraadslagingen, maar verdedig je alleen maar de conclusie.

 

De heer BOT (GroenLinks): Mag ik u vragen waarom u dan het idee van een second opinion niet hebt gesteund? U ondertekent samen met Leefbaar Delft liever vragen dan dat u antwoord op die vragen krijgt.

 

De heer TAEBI (SP): Als ik vind dat iemand dezelfde vragen heeft als ik, onderteken ik die vragen. Het doet er dus helemaal niet toe wie die vragen ondertekent. Iedereen heeft dat vanuit zijn eigen perspectief belicht; dat heb ik ook in mijn termijn gedaan. Ik vind dat een second opinion helemaal geen toegevoegde waarde heeft; daarom heb ik dat niet gesteund. In de krant zijn mijn woorden geciteerd dat ik vind dat het college probeert om een open wond met een pleister te helen. Daar sta ik nog steeds achter.

 

De heer BOT (GroenLinks): Dan denk ik dat u vooringenomener bent dan de coalitiepartijen.

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Ik zag die vooringenomenheid ook net voorbijkomen toen er, al voordat het college had gereageerd, een motie werd ondertekend. Ik hoop dat de reactie van het college duidelijk heeft gemaakt dat die motie helemaal niet nodig is, want dat was een heel duidelijke reactie. Ik ben dus heel benieuwd wat er in die motie staat waarvan u vooraf al wist dat u die moest ondertekenen.

 

De heer TAEBI (SP): Ik zal als medeondertekenaar van de motie toelichten waarom ik de motie heb ondertekend. Ik keur de handelwijze van het college in de gang van zaken af. Ik vind dat het college zijn actieve informatieplicht niet is nagekomen, zoals ik in mijn eerste termijn heb gezegd. Dat heeft wel degelijk invloed gehad op datgene wat in het rapport staat. Ik vind dat, als de nieuwe informatie was doorgespeeld naar de raad, dat tot nieuwe inzichten had kunnen leiden. Ik weet dat u dat niet met mij eens bent. Dat hebt u in uw termijn voldoende duidelijk gemaakt, maar ik blijf dat het college kwalijk nemen. Daarom heb ik die motie van afkeuring mede ondertekend.

 

Tot slot een korte opmerking over de kwestie van de integriteit. Dat woord hebt u gebezigd. Ik vind dat de integriteit van de gemeentesecretaris geenszins ter discussie staat. Dat neemt niet weg dat ik samen met de andere ondertekenaars van mening ben dat het onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd en dat je in zo’n relevante zaak ook onderliggende verslagen moet hebben en iets uitgebreidere onderzoeksvragen moet formuleren. Dat doet echter helemaal niets af aan de integriteit van de gemeentesecretaris.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Voorzitter. Met de woorden “snel”, “haastwerk”, “achteraf” en “wellicht beter” maakt u een knieval. U zegt dat dit een belangrijk leermoment is. U moet beseffen dat het interne onderzoek een gigantisch effect heeft gehad op de raad, maar ook op het ambtenarenapparaat. Er zijn in het eigen gemeenteblad publicaties verschenen die in feite zeggen: al maakt een ambtenaar een fout – wij hebben het de hele avond over ambtenaren en daar balen wij van – de wethouder is altijd de eindverantwoordelijke. Als er fouten zijn gemaakt, was ex-wethouder Baljé de verantwoordelijke wethouder. U had hem dus gewoon op zijn verantwoordelijkheid moeten aanspreken, maar dat hebt u niet gedaan. U hebt, ook vanavond weer, het ambtenarenapparaat tussen u en ons gezet. Het ambtenarenapparaat is tot onderwerp van het debat gemaakt. Dat hebben wij van begin af aan niet gewild. Wij achten wethouder Baljé nog steeds verantwoordelijk voor de fouten. Hij had dat toen moeten toegeven, maar hij roept steeds maar dat hij brandschoon is. Dat is hij dus niet. Dat hebben we hier vanavond weer vastgesteld.

 

Mevrouw STEFFEN (VVD): Nee, wij hebben vanavond niets vastgesteld ten aanzien van de werkwijze van de heer Baljé. Bovendien was hij er gewoon niet meer op het moment waarop hij iets had moeten verantwoorden.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Dan hebben wíj dat vastgesteld. In ieder geval hebben niet alleen de ambtenaren, maar ook Leefbaar Delft een zware klap gehad. Het college was direct bereid om juridische ondersteuning te geven in de vorm van 15.000 euro. Uw interne onderzoek was heel snel klaar, voordat het rijksrechercheonderzoek naar wethouder Baljé klaar was, omdat u wilde dat Baljé snel aan de slag ging met die 15.000 euro. Dat hebt u gedaan omdat u het prachtig vond dat Baljé achter Leefbaar Delft aan ging. Wij kregen dagelijks sommaties, gedingen, rechtszaken en dreigingen. In feite zijn Leefbaar Delft en de heer Stoelinga persoonlijk vervolgd op basis van het interne onderzoek. Wij hebben een rectificatie moeten plaatsen. De rechter heeft gebruikgemaakt van het interne onderzoek.

 

De VOORZITTER: Mijnheer De Wit, volgens mij kennen wij dit verhaal al.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Dat maakt niet uit.

 

De VOORZITTER: U moet nu terug naar waar het nu om gaat.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Het gaat over de gevolgen. U maakt een knieval, maar het gaat om de gevolgen, die vooral bij ons zitten. Vanavond zijn wij in feite gerehabiliteerd van de beschuldigingen die u in feite op papier hebt gezet. De waarheid duurt het langst. Wij vinden dat het college vriendjespolitiek met oud-wethouder en uw oud-vriend Baljé voorop heeft gesteld ten koste van de ambtenaren en Leefbaar Delft. U hebt geen kennis willen nemen van het rijksrechercherapport. In feite wilt u het hele rijksrechercherapport in de doofpot stoppen. Daarom bieden wij u vanavond – de heer Stoelinga zal dat doen – een doofpot aan, zodat u het rijksrechercherapport, waaruit wij vanavond niet konden citeren, in die doofpot kunt stoppen. Het enige wat wij vanavond aan dit debat overhouden, is: u wilt het allemaal wegstrijken en maakt een klein knievalletje.

 

De VOORZITTER: Volgens mij hebt u nu wel genoeg gezegd.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Nee, voor ons is duidelijk dat wethouder Baljé in wezen corrumptief gedrag heeft getoond met zijn toezeggingen in kroegen en bars.

 

De VOORZITTER: U bent echt helemaal buiten de orde. Ik vraag de bode om dit hier weg te halen, want volgens mij gaat het hier vanavond echt niet om.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): Ik zie het wel weer terug op de fractiekamer, zoals altijd. In de doofpot met die handel!

 

De VOORZITTER: Het spijt mij echt, maar u bent vanavond met dit punt echt buiten de orde.

 

De heer STOELINGA (Leefbaar Delft): De foto is al genoeg, burgemeester.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): U wilt geen kennisnemen van het rijksrechercherapport.

 

De VOORZITTER: Daar gaat het helemaal niet om.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): U voert het nu af naar de doofpot. Dat is wat wij weer constateren.

 

De VOORZITTER: Nee mijnheer De Wit, daar gaat het vanavond helemaal niet om.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Bij ons wel.

 

De VOORZITTER: Wij zitten hier met de raad.

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Ja, maar er is een heel groot onderzoek geweest dat vier maanden heeft geduurd en u legt dat ter zijde. Dat is onprofessioneel gedrag.

 

De heer BOT (GroenLinks): Wat is de conclusie van dat onderzoek, mijnheer De Wit?

 

De heer DE WIT (Leefbaar Delft): Het is een feitenonderzoek. De rijksrecherche heeft geen conclusie getrokken. Zij heeft het rapport aangeboden en heeft gezegd dat er geen strafbaar feit is geconstateerd. Dat kan, maar wij vinden dat wij dit politiek wel kunnen veroordelen. Politiek kunnen wij wel een oordeel vellen. Wij kunnen zeggen dat het gedrag van de heer Baljé gewoon niet kon. Dat staat in het rapport en die ambtenaren hebben dat bevestigd.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Voorzitter. Mijn fractie hecht eraan om in de eerste plaats op te merken dat de integriteit van ambtenaren en van het college als zodanig voor mijn fractie niet in het geding is. Ik hecht eraan om dat te zeggen, want als je daarop gaat koersen, praat je echt over wantrouwen en dat hebben wij op zich niet. Wij constateren wel dat in dit proces fouten zijn gemaakt. U hebt daar al op gedoeld en u hebt hier en daar in ieder geval voor uzelf leerpunten getrokken. Op zich vinden wij dat positief, maar de gemaakte fouten spitsen zich, in ieder geval wat mijn fractie betreft, toe op een paar zaken. Dat blijft overeind staan, ondanks uw beantwoording. Sterker nog: u onderschrijft een paar van die fouten in die zin dat u die als “leermomenten” aanmerkt. Daarbij denk ik aan uw opmerking dat het in uw optiek toch beter ware geweest als er toch besprekingsverslagen waren gemaakt en als de uitvoerend ambtenaar was gehoord. Dan had het rapport een week langer geduurd, maar dan hadden wij hier nu, in november, niet meer over deze zaak gesproken. Ik denk daarbij ook aan de invulling van de actieve informatieplicht, waarover een aantal fracties noten hebben gekraakt. Ik hoorde zelfs dat GroenLinks in de wandelgangen al het nodige had gehoord en dat ook nadrukkelijk onder de aandacht van het college had gebracht. Dan vind ik het jammer dat het college dat signaal niet heeft opgepakt en tegen de raad heeft gezegd: er ligt in feitelijke zin misschien een iets ander verhaal. Dat zijn constateringen die ik, ook achteraf, doe.

 

Ik zou de raad er met name toe willen uitdagen om tot eenstemmigheid te komen om inderdaad van dit soort fouten te leren en om een stukje gezondmaking te realiseren, want hoe je het ook wendt of keert, dit soort zaken schendt het vertrouwen van de burgers in het bestuur en de politiek. Daarom zou ik toch een uitspraak van de raad willen vragen die aangeeft dat dit wat ons betreft inderdaad fouten zijn, zodat wij de burgers het vertrouwen weer teruggeven. Daartoe dien ik mede namens de fracties van Stadsbelangen, de SP en Leefbaar Delft een motie in die op de door mij genoemde punten afkeuring uitspreekt. Ik kan u meedelen dat wij de heer Vuijk daarvan uitzonderen, al was het maar omdat hij op 13 mei nog geen wethouder was. Hij werd dat pas later. Daar moet je dus eerlijk in zijn door de heer Vuijk van die uitspraak over de handelwijze uit te zonderen.

 

Wethouder VUIJK: Dit vraagt om een reactie van mij. Ik maak wel deel uit van het college. De motie zal dus ook mij raken en zo voel ik het ook.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): Goed. Dan leest u daarin wat u daarin wilt lezen. Ik vraag dus een uitspraak van de raad over de leermomenten die de voorzitter blijkbaar zelf ook onderkent.

 

De VOORZITTER: Door de fracties van het CDA, Stadsbelangen, de SP en Leefbaar Delft wordt de volgende motie (M-1) ingediend:

 

“De gemeenteraad van Delft, in vergadering bijeen op 3 november 2005,

 

spreekt als zijn mening uit, dat:

 

  1. het niet zorgvuldig is dat het intern onderzoek van 13 mei 2005 naar de gang van zaken rond het subsidieverzoek van de restauranthouder én de beschuldigingen over vermeende corruptie van de heer Baljé is uitgevoerd zonder dat besprekingsverslagen zijn gemaakt;
  2. het rapport van 13 mei van de gemeente voorzover dat betrekking heeft op de subsidieverlening aan de restauranthouder te haastig en onzorgvuldig is uitgevoerd, waarmee in dit verband bedoeld wordt dat de uitvoerend ambtenaar in ieder geval gehoord had moeten worden;
  3. ter invulling van de actieve informatieplicht zoals in 2002 opgenomen in de Gemeentewet het college de raad had moeten informeren over de kennis van de uitvoerend ambtenaar dat een collegebesluit nodig was voor de subsidieverstrekking aan de restauranthouder. Deze kennis is in ieder geval tussen 13 mei en 16 juni 2005 doorgesijpeld naar hogere ambtelijke echelons;
  4. voormelde handelswijzen afkeuring verdienen, waarbij dit verwijt de heer Vuijk niet treft, waar hij op 13 mei geen wethouder was,

 

en gaat over tot de orde van de dag.”

 

Mevrouw STOLKER (PvdA): Voorzitter. Wij vinden dat een motie met deze strekking helemaal niet in verhouding staat tot wat er is gebeurd. Ik heb die zin overigens gejat van de CDA-fractie, want zij zei dat over het Vermeercentrum tegen Leefbaar Delft. Wij vinden de beantwoording van het college – door de heer De Wit “een knieval” genoemd; ik noem het gewoon “een diepe buiging” – heel helder en heel duidelijk. Ik vind ook dat het college heel duidelijk heeft geluisterd naar iedereen en daarop heeft gereageerd. Dat lijkt mij meer dan genoeg. Wij zullen de motie dus niet steunen.

 

Mevrouw STEFFEN (VVD): Voorzitter. Wij vinden een motie van afkeuring niet in verhouding staan tot wat hier op dit ogenblik aan de hand is. Het college heeft duidelijk een knieval gemaakt en heeft aangegeven dat het ook zelf inziet dat er leermomenten zijn geweest. De drie genoemde punten heb ik allemaal al in mijn inleiding aangestipt: het verschoonbare van het niet hebben van verslagen, het pas achteraf duidelijk zijn dat de ambtenaar had moeten worden gehoord en dat de informatie niet nodig was geweest omdat de conclusie hetzelfde bleef, heb ik uitgebreid uitgelegd. Wij zullen deze motie absoluut niet steunen.


De heer BOT (GroenLinks): Voorzitter. De fractie van GroenLinks heeft dit debat heel serieus genomen en serieus voorbereid. Op vier punten heeft het college vanavond duidelijk het boetekleed aangetrokken. Ik constateer dat dat op alle vier de punten nog niet het geval was in de brief die wij hebben gekregen. Dat vinden wij opmerkelijk. Wij zijn ook tevreden met die uitkomst, omdat het boetekleed op die punten nodig was. Als dat dan gebeurd is, vinden wij het niet nodig om dat dan ook nog vast te leggen in een motie van afkeuring, wat de motie immers in feite is.

 

De heer VAN DEN DOEL (ChristenUnie/SGP): Voorzitter. Ik onderschrijf de woorden van de heer Bot over de verschuiving in de houding als wij de brief en de woorden van vanavond met elkaar vergelijken. Ook ik zal de motie niet steunen, omdat zij, gelet op de woorden die gebezigd zijn, uitgaat van bewust verkeerd handelen in plaats van dat dingen in de loop van de geschiedenis gegaan zijn zoals zij gegaan zijn.

 

De heer VAN BREUKELEN (STIP): Voorzitter. Ook ik kan mij aansluiten bij de woorden van de vier voorgaande sprekers dat deze motie een te groot instrument is hiervoor. Het college heeft aangegeven wat de leerpunten hieruit zijn en wat achteraf gezien beter had gekund. Dat is, wat onze fractie betreft, ruim voldoende.

 

De VOORZITTER: Namens het college wil ik reageren op deze tweede termijn. Ik heb aangegeven dat wij echt hebben geprobeerd om mee te denken in de reacties van de raad en daarbij een worsteling hebben doorgemaakt. Ik vraag echter ook begrip voor het punt dat wij de gedraging en de opstelling nu met kennis en wijsheid achteraf waarderen. Ik vraag ook aandacht voor de situatie waarin het college zich toen bevond en voor de toen geldende omstandigheden. Dan denk ik nog steeds dat wij naar eer en geweten zorgvuldig en integer hebben gehandeld. Ik vind het belangrijk om dat gezegd te hebben, zodat dat ook op die manier wordt vastgesteld. Natuurlijk hadden wij, achteraf bekijkend, dingen wellicht anders gedaan. Wij voelen op een aantal punten dus mee met het ongemak dat de raad heeft, maar wij hebben wel degelijk geprobeerd om dit integer, zorgvuldig, efficiënt en met het oog op de grote druk snel te doen. Het college heeft zich kwetsbaar opgesteld door in de brief van 18 oktober een aanbod te doen: wij kunnen ons best voorstellen dat het een ingewikkeld, moeilijk, lastig en delicaat verhaal is; laat een externe daar daarom naar kijken. Ook daarin moet u een blijk zien dat ook het college worstelt met dit proces en ook heeft gekeken naar de positie van de raad: hoe kunnen wij het voor de raad mogelijk maken om dit proces te volgen en om ons te controleren? Dat moet u ook op de juiste manier waarderen en ik zou daar graag ook waardering van uw kant voor willen hebben.

 

Dat zelfde geldt voor onze ernstige poging tot zelfreflectie in dit opzicht en voor de nuanceringen die wij hebben aangegeven met betrekking tot een aantal van de door de raad genoemde punten. Het college heeft echt oprecht een poging gedaan om toenadering te zoeken tot de raad om hier op een goede manier uit te komen. Het belang daarvan is dat wij zo langzamerhand in de politiek in Delft moeten overgaan tot de orde van de dag. Als er nou een motie had gelegen met een wat andere tekst, hadden wij het er dus wel mee eens kunnen zijn dat er wordt overgegaan "tot de orde van de dag".

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Dat is wel de slotzin van de motie.

 

De VOORZITTER: Daar ben ik het dus wel mee eens. Met de rest van de motie niet.

 

De heer VAN TONGEREN (CDA): Beluister ik een positief advies?

 

De VOORZITTER: Wij proberen altijd het goede te zien in wat u doet, maar ik denk dat de overwegingen van de motie ver af staan van en onvoldoende recht doen aan de antwoorden van het college. Ik begrijp best dat u daar hard in zit, maar ik vind dat u met de motie onvoldoende blijk geeft van waardering en ook van politieke moed om in de reacties van de raad mee te gaan.

 

De heer VAN DOEVEREN (CDA): De politieke moed bij het college heb ik al waargenomen, maar het gaat nu om de politieke moed bij de raad. Daarom vraag ik de raad om de in de motie neergelegde uitspraak te onderschrijven.

 

De VOORZITTER: Volgens mij hebt u daar zojuist antwoorden op gekregen. Ik zeg nogmaals dat het in het belang van de stad en de Delftse politiek is dat wij hier nu een punt achter en een streep onder zetten. Het is buitengewoon belangrijk dat wij hiermee in het reine komen.

 

Dat was mijn reactie in mijn tweede termijn. Ik constateer dat de overige collegeleden hier niets aan toe te voegen hebben. Dan heb ik het goed gezegd.

 

In stemming komt motie M-1.

 

De motie wordt bij handopsteken verworpen.

 

De VOORZITTER: Ik constateer dat de fracties van het CDA, Leefbaar Delft, de SP en Stadsbelangen voor de motie hebben gestemd.

 

Ik ontbind het stembureau.

 

222. De vergadering wordt om 01.00 uur gesloten.

 

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 24 november 2005.

 

 

, voorzitter.

 

 

, griffier.