INSTRUMENTEN GEMEENTERAAD

 

 

1.    Positie Gemeenteraad

 

Invoering van de Wet dualisering gemeentebestuur in 2002 heeft geleid tot gewijzigde posities en bevoegdheden van raad en college. De raad heeft (meer dan voorheen) een richtinggevende rol, terwijl bij het college de uitvoerende rol centraal staat.

De drie kerntaken van de raad sinds de invoering van de wet zijn::

 

Ø      Volksvertegenwoordiging

Ø      Kaderstelling

Ø      Controle

 

Wat deze taken inhouden en welke instrumenten de raad tot zijn beschikking heeft om de drie taken te kunnen uitoefenen, staat in deze Instrumentennota beschreven.

 

 

 

 

Inhoudsopgave

INSTRUMENTEN GEMEENTERAAD_ 1

1.   Positie Gemeenteraad_ 1

2.   De volksvertegenwoordigende rol van de raad_ 2

3.   De kaderstellende rol van de raad_ 3

4.   De controlerende rol van de raad_ 8

5.   Handreiking t.b.v. het voeren van een duaal debat. 12

 

BIJLAGENBOEK (toelichtingen en formats) 13

 

OVERZICHTSBLAD INSTRUMENTEN VOOR RAADSLEDEN_____________  25


 

2.    De volksvertegenwoordigende rol van de raad

De raad is het volksvertegenwoordigende orgaan in de lokale democratie. Het is het hoogste orgaan binnen de gemeente en wordt direct gekozen door de burger. De primaire functie van een raadslid is derhalve die van volksvertegenwoordiger. Kaderstellen en controleren –de overige functies van de raad- vloeien voort uit deze volksvertegenwoordigende functie.

 

Gekozen raadsleden vertegenwoordigen burgers en maken namens de burgers afwegingen. Het wegen van –vaak tegenstrijdige- belangen van diverse (groepen van burgers) is daarbij een essentiële en bij uitstek politieke kwestie. Een gemeenteraadslid moet, in zijn vertegenwoordigende functie, vooral kunnen aantonen dat hij alle relevante argumenten heeft gehoord en op basis daarvan tot een integere afweging is gekomen. De volksvertegenwoordigende rol van een raadslid komt vooral naar voren bij de agendavorming en de beleidsvoorbereiding.

 

Agendavorming
Bij de agendavorming als start van een beleidsproces gaat het om het bepalen van de politieke agenda. De vraag is welke onderwerpen op de politieke agenda moeten worden gezet? Instrumenten die de raad hierbij bijvoorbeeld ter beschikking staan en kunnen worden ingezet zijn:

-    maatschappelijke verkenningen;

-    politieke markten;

-    burgerinitiatief (zie artikel 8b van het Reglement van Orde van de Gemeenteraad);

-    wijkbezoeken/bijeenkomsten;

-    onderzoeken/enquêtes;

-    tevredenheidsonderzoeken.

 

Beleidsvoorbereiding

Bij de beleidsvoorbereiding gaat het om de vraag hoe je alle belangen in beeld krijgt? Hier zijn vergelijkbare instrumenten denkbaar, bijvoorbeeld:

-    informatiebijeenkomsten / commissies Extern;

-    hoorzittingen;

-    spreekrecht.

 

Het is aan de raad, raadscommissies, raadsfracties en individuele raadsleden om te bepalen welke instrumenten op welke wijze worden ingezet om invulling te geven aan de volksvertegenwoordigende rol.

 

 

 

 


3.    De kaderstellende rol van de raad

De raad stuurt op hoofdlijnen en zet kaders uit bij het begin van het proces. De raad laat zich daarbij leiden door drie belangrijke vragen (de 3 W-vragen):

Ø Wat willen we (aan maatschappelijk effect) bereiken.

Ø Wat gaan we daarvoor doen.

Ø Wat mag het kosten.

Gedetailleerde invulling en uitwerking is een verantwoordelijkheid voor het college.

 

 

Wat zijn kaders:

Het begrip ‘kaderstelling’ is niet letterlijk in de wet vastgelegd. Wél worden er kaderstellende bevoegdheden genoemd: de budgettaire en de verordenende bevoegdheid. Concrete voorbeelden hiervan zijn de beleidsbegroting en de verordeningen, deze hebben als kaderstelling een formele status (hebben kracht van wet). Anders is het met de kaderstellende nota, die heeft een richtinggevende status, waarbij het college (binnen de grenzen van het politieke krachtveld) ruimte en vrijheid van handelen heeft.

 

Wat verstaan we onder kaderstelling (defínitie uit de ‘handreiking Kaderstelling’)

Kaderstelling is het normeren van het inhoudelijk, financieel en procedureel speelveld waarop het college zijn bestuursbevoegdheden uitoefent. Kaderstelling staat daarmee gelijk aan opdrachtformulering. De kaders die de raad stelt zijn op te vatten als opdrachten en randvoorwaarden waarbinnen het college een bepaald onderwerp uitwerkt en ter hand neemt.


Zoals opgemerkt laat de wet veel ruimte tot uitleg van de kaderstellende rol, ruimte die de raad zelf kan invullen. Het initiatief, de voorbereiding tot het stellen van kaders kan zowel van de raad als van het college uitgaan. Er zijn meer wegen die tot hetzelfde doel leiden. De raad bepaalt zelf zijn eigen rol op het vlak van de kaderstelling.

 

Wanneer kaders stellen:
Er zijn drie belangrijke mechanismes in een raadsperiode waarop kaders gesteld worden:

1.     Na de verkiezingen: agendabepaling op lange termijn/ evt. raadsprogramma

2.     De jaarlijkse begroting: programmabegroting;

3.     Beleids- en besluitvorming in de dagelijkse praktijk: agendabepaling op korte termijn en raadsstukken.

 

Hoe kaders stellen:

Kaderstelling kan op veel verschillende manieren plaatsvinden. Er kan sprake zijn van

Ø      Actieve kaderstelling.

Ø      Passieve kaderstelling.

Ø      Tussenvormen

Bij actieve kaderstelling neemt de raad het initiatief om buiten college en ambtelijke organisatie om zélf aan het werk te gaan met betrekking tot een bepaald dossier. Passieve kaderstelling daarentegen houdt in dat de raad het college uitnodigt met een kaderstellende notitie te komen of dat het college de raad uitnodigt een kaderstellend debat te houden.

Of gekozen wordt voor actieve danwel passieve kaderstelling is niet bepalend voor het resultaat, wel belangrijk is dat raad en college vooraf helder hebben wat zij van elkaar verwachten.

 


Aandachtspunten bij actieve en/of passieve kaderstelling:

Ø      De raad moet aan het begin van het proces voldoende gelegenheid geboden worden (en ook zelf nemen) om voorwaarden te stellen aan het voorbereidingsproces.

Ø      De raad moet volledig zicht hebben/krijgen op de inhoud van de problematiek en haar achterliggende oorzaken.

Ø      Voorstellen voorbereid door het college moeten verschillende, mogelijke oplossingsrichtingen bevatten, waardoor de raad aan het college de gewenste richting kan meegegeven.

Ø      De raad geeft in heldere bewoording aan aan het college over welke onderwerpen en op welk moment hij een kaderstellende opdracht wil bespreken.

 

Kaderstellende instrumenten:

Om de juiste kaders te stellen kan de raad voor zijn taak gebruik maken van de daarvoor tot zijn beschikking staande (en veelal in de Gemeentewet vastgelegde) rechten, zijn verordenende bevoegdheid en aanvullende instrumenten. Onderstaand een overzicht:

 

(Formele) Instrumenten om beleidskaders te stellen

1.     Raadsagenda/raadsprogramma

2.     Planning & Control: Programmabegroting

3.     Kaderstellende start- of beleidsnotities

4.     Verordenende bevoegdheid 

5.     Recht van initiatief.

6.     Recht van amendement.

7.     Motie

8.     Maatschappelijke verkenning

9.     Schriftelijke en mondelinge vragen en interpellatie (deze in aanleg meer controlerende instrumenten kunnen tevens worden gezien als middelen om tijdig politiek bij te sturen en richting te geven aan de handelswijze van het college, m.a.w. kunnen worden gezien als aanvullende kaderstellende opdrachten).

 

1.               Raadsagenda/-programma
Het raadsprogramma is het instrument dat dient als inhoudelijk beleidskader op hoofdlijnen, al dan niet gekoppeld aan een planning in de vorm van een langetermijnagenda. Een raadsagenda bevat onderwerpen die de raad in zijn zittingsperiode wil behandelen en zijn vaak al voorzien van doelstellingen en/of effecten die de raad daarmee wil bereiken. Kaderstellend is van belang dat de raad hiermee de agendapunten en de grove kaders voor de gehele raadsperiode aangeeft.

Een raadsprogramma is beperkt in omvang en agenderend. Verder is een raadsprogramma niet uitputtend noch volledig, voortschrijdend inzicht en onvoorziene ontwikkelingen kunnen leiden tot aanpassing van het programma.

 

Het raadsprogramma heeft ook een controlerende functie: Om er in de praktijk mee uit de voeten te kunnen, heeft het raadsprogramma tenminste een vertaling in een planning nodig. Daarmee kan de raad de realisatie van het raadsprogramma volgen en bijsturen.

 

2.               Planning & Control/Programmabegroting

Planning & Control

Planning & Control gaat over sturen, beheersen, verantwoorden en controleren, waarbij het accent ligt op de begroting en de jaarstukken. Planning & Control heeft echter niet alleen een financiële, maar ook een bestuurlijke functie. Planning & Control is een belangrijk instrument waarmee de raad kan sturen op gewenste maatschappelijke effecten en beleidsresultaten.

 

In een planning- en controlcyclus staat een aantal momenten en documenten centraal op grond waarvan de raad politiek stuurt en controleert. Planning & Control vormen een cyclisch proces, waarbij de cyclus bestaat uit de volgende stappen:

1.     formuleren politieke visie / visie concretiseren in plannen;

2.     plannen uitvoeren;

3.     toetsen of plannen zijn uitgevoerd en of ze bijdragen aan de beoogde effecten;

4.     op basis van toets plan tussentijds bijstellen;

5.     opnieuw vaststellen geactualiseerd plan (op basis van uitkomsten, evaluatie en gewijzigde omstandigheden) → terug bij stap 1.

 

Binnen een planning & controlcyclus moeten de gebruikte instrumenten op elkaar kunnen aansluiten in tijd en functie. Instrumenten (documenten) binnen de gemeente Delft, waarop de raad kan sturen en/of controleren in het verband van de de planning en controlcyclus zijn:

Ø      Collegeprogramma

Ø      Programmabegroting

Ø      Beheersrapportages

Ø      Jaarrekening / jaarverslag/accountantsrapport

Ø      Burgerjaarverslag

Via de beheersrapportages en het jaarverslag cq de Jaarrekening kan de raad monitoren en (bij)sturen op gewenste maatschappelijke effecten en beleidsresultaten. Dit is nader uitgewerkt bij de controlerende rol van de raad.

Ter ondersteuning/advisering van de controletaak van de gemeenteraad kan deze een beroep doen op de rekeningencommissie, de rekenkamer(functie) en de accountant.

 

Collegeprogramma (Sturingsinstrument)

Het collegeprogramma is feitelijk een instrument voor het college, het geeft de doelstelling die het college moet nastreven. Het is daarmee in eerste aanleg een sturingsinstrument van de coalitie richting college. Het politieke kader dat in het collegeprogramma is neergelegd, vormt daarnaast ook voor de oppositie een belangrijk kader: men weet (op hoofdlijnen) waarnaar de coalitie zal streven. Het is te doen gebruikelijk, dat aan het eind van een bestuursperiode de realisatie van het collegeprogramma wordt geëvalueerd.  

 

Programmabegroting (Sturen en Bijsturen)

Het collegeprogramma wordt nader geconcretiseerd in de programmabegroting. Met het vaststellen van de Programmabegroting wordt daardoor ook impliciet het collegeprogramma  kaderstellend.  De raad kan bij het vaststellen van de programmabegroting uiteraard gebruik maken van zijn recht op amendement. De programmabegroting omvat het meerjarig programma(beleids-)plan. De begroting is voor de raad een instrument voor Planning & Control van de programma's: Welke stappen zijn er voor de diverse programma's in het begrotingsjaar aan de orde? Liggen de lopende programma's op koers en/of moeten de programma's bijgesteld worden doordat er nieuwe ontwikkelingen zijn? En daarbij ook welke middelen zijn nodig om de gewenste effecten/prestaties te realiseren? De functie van Planning & Control die de begroting heeft gaat hierbij dus niet in de eerste plaats om de  financiële, maar om de bestuurlijke functie.

 

De programmabegroting is de uitwerking van het inhoudelijk beleidskader in outputtermen en in financiële termen. De begroting geeft per programma aan wat het doel is voor het komende jaar, hoe dat wordt bereikt en hoeveel geld daarvoor nodig is (indicatoren).  Goedkeuring van de begroting is een specifieke invulling van de kaderstellende taak. Door de goedkeuring worden de programmatische en budgettaire kaders voor een jaar aangegeven.

Het toekennen van heldere indicatoren geeft de raad de mogelijkheid om achteraf te evalueren of de gestelde doelen daadwerkelijk zijn gehaald (de programmabegroting fungeert dan, naast de jaarrekening, als controle-instrument).

3.               Kaderstellende start- of beleidsnotities
Met een kaderstellende start- of beleidsnotitie stelt de raad voor een specifiek beleidsthema de inhoudelijke en procedurele kaders vast waarbinnen het college moet opereren. De raad kan zelf een kader uitwerken (actieve kaderstelling) of het college de opdracht geven om een kader voor te bereiden (raad geeft dan al wel enige richting mee – passieve kaderstelling). Een kader zou de volgende elementen moeten bevatten:
- Beleidsonderwerp
- Aanleiding, probleemstelling (wat is er aan de hand);
- Doelstelling, beoogd maatschappelijk effect. Welke interne- en externe partijen moeten erbij betrokken
  worden (wat wil men bereiken);
- Argumenten (waarom is dat gewenst);
- Randvoorwaarden: financiële consequenties, tijdsplanning, beoordelingscriteria;
- Uitvoering en planning.

4.               Verordenende bevoegdheid
Op grond van art. 149 Gemeentewet, dat de raad het recht geeft om verordeningen te maken die hij in het belang van de gemeente nodig acht, kan de raad kaders formuleren in de vorm van voorschriften voor beleid en beheer. In sommige gevallen heeft de gemeente de wettelijke verplichting om verordeningen vast te stellen (b.v. art. 212/213/213a – financiële controle verordeningen en art. 150 de inspraakverordening)

5.               Recht van initiatief

Een initiatiefvoorstel is een vorm van actieve kaderstelling. Raadsleden kunnen zelf een initiatiefvoorstel indienen bij de raad en zo een opdracht aan het college geven (bijvoorbeeld voor nieuw beleid of wijziging van een verordening).

Ø      Het recht van initiatief, art. 147a Gemeentewet, is nader uitgewerkt in artikel 35 Reglement van Orde Gemeenteraad (voor toelichting / format zie bijlagenboek pag. 12/13)

6.               Recht van amendement

Een amendement is een voorstel tot wijziging van de tekst van een voorgesteld raadsbesluit. Als een meerderheid van de raad het amendement steunt, wordt het oorspronkelijk voorgestelde raadsbesluit gewijzigd vastgesteld.

Ø      Het recht van amendement, art. 147b Gemeentewet, is nader uitgewerkt in artikel 32 Reglement van Orde Gemeenteraad (voor toelichting / format zie bijlagenboek pag. 14/15)
Een subamendement is en wijzigingsvoorstel op een amendement.

Ø      Het subamendement is eveneens nader uitgewerkt in artikel 32 Reglement van Orde Gemeenteraad (voor toelichting / format zie bijlagenboek pag. 14/15).

 

7.     Motie

Een motie is een algemene uitspraak, opdracht of wens. Die uitspraak of wens kan gaan over een voorliggend voorstel, maar ook over een onderwerp “vreemd aan de orde van de dag”. Een motie “vreemd aan de orde van de dag” is vooral bedoeld voor onderwerpen met een spoedeisend karakter. Vaak worden moties gebruikt om de raad conclusies te laten uitspreken aan het einde van een debat, om het college een opdracht mee te geven, of om het kader te bepalen van nog nader uit te werken beleid. Een bijzondere motie is de motie van wantrouwen. Dat kan een motie zijn waarin expliciet het vertrouwen in een wethouder of het college wordt opgezegd. Dergelijke moties kunnen het aftreden van een wethouder tot gevolg hebben.

Ø      Toepassing van het instrument (actuele) motie is nader uitgewerkt in artikel 33 Reglement van Orde Gemeenteraad (voor toelichting / format zie bijlagenboek pag. 16/17)

8.     Maatschappelijke verkenning

Een maatschappelijke verkenning is een activiteit waarbij door de raad informatie wordt verzameld over maatschappelijke ontwikkelingen. Het doel ervan is de raad in staat te stellen zich een beeld te vormen van de aard en de omvang van bepaalde ontwikkelingen. Vervolgens kan beoordeeld worden of nieuw beleid moet worden ontwikkeld of bestaand beleid moet worden aangepast. De maatschappelijke Verkenning stelt de raad in staat een eigen positie in te nemen aan de voorkant van interactieve beleidsprocessen.

Ø      Toepassing van het instrument Maatschappelijke Verkenning is nader uitgewerkt in de Verordening voor het houden van een Maatschappelijke Verkenning (Ia.MV)-  (voor verdere toelichting zie het bijlagenboek pag. 20)

 

9.     Schriftelijke en mondelinge vragen en interpellatie

Schriftelijke en mondelinge vragen en de interpellatie worden gerekend tot de controlerende instrumenten. Daar deze instrumenten echter tevens kunnen worden gezien als middelen om tijdig politiek bij te sturen en richting te geven aan de handelswijze van het college, kunnen zij eveneens worden beschouwd als aanvullende kaderstellende opdrachten.

Ø      Toepassing van deze instrumenten wordt nader uitgewerkt bij de controlerende functie.

 

 

4.    De controlerende rol van de raad


Controle / verantwoording

De controlerende rol van de raad hangt nauw samen met de kaderstelling. Als in de kaderstellende opdracht het doel en de daarbijbehorende kaders concreet zijn aangegeven, kan de raad achteraf bezien of het doel binnen de daarvoor gestelde kaders is bereikt. De controlerende functie van de raad is zowel gericht op het uitgevoerde beleid als op de financiële resultaten.

 

Hoe kan de raad controleren:

Voor de uitoefening van de controlerende rol kan de raad, buiten de cyclische momenten zoals programmabegroting, jaarrekening en beheersrapportages e.d., onder andere gebruik maken van een aantal rechten en plichten die de Gemeentewet biedt. Zo is er het vragenrecht, het recht van interpellatie, het recht van onderzoek, de informatieplicht en de Rekenkamer. Daarnaast blijft de beleidsevaluatie een belangrijk hulpmiddel, waarmee de raad kan bepalen of het college gehandeld heeft binnen de kaders en de beoogde doelstellingen van de raad.

 

Aanleiding

De controletaak van de gemeenteraad is uiteraard vanzelf aan de orde bij de documenten die het college aan de raad ter verantwoording voorlegt. Daarnaast kan aanleiding voor controle ook gelegen zijn in een (beleids)incident dat de nodige aandacht krijgt, een klacht van een burger of in tussentijdse informatie die het college zelf verschaft. Ook is het denkbaar dat de beantwoording van een concrete mondelinge of schriftelijke vraag van een raadslid over een bepaald onderwerp aanleiding is voor interventie door de raad of door de raadscommissie. En tot slot kan er aanleiding zijn voor nadere onderzoeken door de commissie voor de rekening, de rekenkamer, en onderzoeken van de raad zelf.

 

Controle instrumenten

Onderstaand een overzicht van de (veelal in de gemeentewet vastgelegde) rechten / verordeningen en aanvullende instrumenten die de raad ter beschikking staan t.b.v. zijn controlerende functie.

 

1.    Verantwoording

Ø      Planning & Controlcyclus: Beheersrapportages en Jaarstukken

Ø      Beleidsevaluaties

 

2.     Onderzoeksvormen

Ø      Accountantscontrole (beoordeling van de rechtmatigheid van gedane uitgaven en daarmee van het bijbehorend beleid. Beoordeling vindt plaats aan de hand van de jaarrekening);

Ø      Onderzoek door het college naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur;

Ø      Gemeentelijke Rekenkamer onderzoeken

Ø      Rekeningencommissie

Ø      Recht van onderzoek (enquête)

 

3.  Ondersteunende instrumenten voor de controlerende taak van de gemeenteraad

Ø      Mondeling & schriftelijk vragenrecht

Ø      Informatieplicht van college en burgemeester

Ø      Recht van interpellatie

Ø      Recht op ambtelijke bijstand


1.    Verantwoording

 

Beheersrapportages (Beheersen, Bijsturen,  en Verantwoorden)

Uit het oogpunt van sturing en controle is het noodzakelijk dat het college tussentijds aan de raad rapporteert over de voortgang in de beleidsuitvoering en de daardoor optredende effecten (inhoudelijk en financieel). Deze tussentijdse rapportages worden Beheersrapportages genoemd. Delft kent twee rapportages per jaar.

 

Jaarverslag / jaarrekening (Verantwoorden)

Op basis van het budgetrecht geeft de raad de financiële kaders aan waarbinnen het college kan opereren. Dit wordt in de programmabegroting vastgelegd. Met behulp van de jaarrekening /jaarverslag legt het college verantwoording af en kan de raad toezicht houden/controleren, waarbij het jaarverslag beschrijvend en inhoudelijk van aard is (beleidsmatige toelichting op de realisatie van de doelstellingen en de paragrafen) en de jaarrekening cijfermatig van aard (programmarekening, balans en toelichting).

 

Ø      Vaststelling van de jaarrekening dient, overeenkomstig art. 200 Gemeentewet, plaats te vinden voor 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar.

 

Burgerjaarverslag (Verantwoorden)

De burgemeester rapporteert in het burgerjaarverslag over een aantal onderwerpen waarvoor  hij verantwoordelijkheid draagt. Zo is de burgemeester verplicht in het burgerjaarverslag informatie te verstrekken over zijn z.g. specifieke zorgplicht voor de relatie tussen gemeentebestuur en burger. Concreet komt het erop neer dat inzicht gegeven moet worden over de kwaliteit van de dienstverlening en de kwaliteit van (de procedures) van burgerparticipatie.

 

 

Beleidsevaluaties (Verantwoorden en Bijsturen)

 

De controlerende functie van de raad komt vooral naar voren bij de beleidsevaluatie.  De raad zal bij de evaluatie van beleid nagaan in welke mate de beleidsuitvoering door het college voldoet aan de verwachtingen en kaders van de raad. Het gaat hierbij om beleidsevaluaties van het college die ter verantwoording (en nieuwe beleidsbepaling) voorgelegd worden aan de gemeenteraad.

 

 

2.  Onderzoeksvormen

 

In het kader van de jaarrekening:

 

Accountantscontrole (rechtmatigheidcontrole)

De accountantsverklaring stelt de raad in staat om bij de behandeling van de rekening een oordeel te geven over de rechtmatigheid van de gedane uitgaven. Indien uitgaven onrechtmatig zijn gedaan kan de raad het college verplichten voor onrechtmatig geachte uitgaven een voorstel voor een afzonderlijk indemniteitsbesluit aan de raad voor te leggen. Vervolgens zal een afzonderlijke bespreking over de onrechtmatige uitgave(n) plaatsvinden. De raad kan desgewenst politieke gevolgen verbinden aan die discussie.

Ø      De accountantscontrole is overeenkomstig art. 213 Gemeentewet en is nader uitgewerkt in de ‘Controleverordening gemeente Delft’.

 

Rekeningencommissie

De rekeningencommissie is een technische subcommissie van de commissie Middelen & Bestuur die de financiële aspecten van de jaarrekening en de technische achtergrond van de cijfers onderzoekt. Daarbij kan de rekeningencommissie tussentijds onderzoek doen naar de financiële aspecten en technische achtergrond van onderwerpen, indien de commissie Middelen & Bestuur daarom verzoekt.

Ø      De rekeningencommissie is nader uitgewerkt in de Verordening Rekeningencommissie..

 

 

In kader doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid

 

Controle op doelmatigheid en doeltreffendheid
Het college heeft de taak, in het kader van de dualisering, om structureel onderzoek te doen naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van het door het college en de burgemeester gevoerde bestuur (dit is ruimer dan de controle die de accountant verricht op dit punt). Het college stelt de raad en de ‘Delftse Rekenkamer’ op de hoogte van de door hem uitgevoerde onderzoeken. Voortgang (en evt. verbeterplannen) van de onderzoeken wordt gerapporteerd in de bedrijfsvoeringparagraaf van de begroting en bij de jaarstukken van de jaarrekening.

Ø      De controle op doelmatigheid en doeltreffendheid is overeenkomstig art. 213a Gemeentewet en is nader uitgewerkt in de Verordening onderzoeken doelmatigheid en doeltreffendheid van de gemeente Delft.

Rekenkamer(commissie)
De rekenkamercommissie is een onafhankelijke commissie die onderzoek doet naar de doeltreffendheid van gemeentelijk beleid. Naar aanleiding van onderzoek kan de rekenkamercommissie voorstellen doen aan de raad en het college. De rekenkamercommissie bestaat uit ten hoogste zes (6) leden. De Rekenkamercommissie bepaalt zelf welke onderwerpen het onderzoekt en is onafhankelijk van raad en college. De raad kan de rekenkamer wel vragen een onderzoek uit te voeren naar een bepaald onderwerp.

Ø                De rekenkamercommissie is, overeenkomstig art. 81p en de art. 182 t/m 185 van de Gemeentewet en is nader uitgewerkt in de Verordening Delftse Rekenkamer.
* zie ook bijlagenboek pag. 21



In het kader van het Recht van onderzoek (enquête)

Elk raadslid kan een voorstel doen om een onderzoek in te stellen naar het door het college of de burgemeester gevoerde bestuur. Het onderzoek gaat alleen door als de meerderheid van de raad daarmee instemt. De raad stelt hiervoor een onderzoekscommissie in. De raad benoemt de voorzitter en de leden van de commissie uit zijn midden. De raad kan bepalen binnen welke termijn de commissie haar bevindingen en conclusie aan de raad rapporteert.

Ø      Het recht van onderzoek (enquête) is overeenkomstig art. 155a t/m 155f van de Gemeentewet en is nader uitgewerkt in de Verordening op het onderzoeksrecht van de raad

* zie ook bijlagenboek pag. 22

 

 

 

3.  Ondersteunende instrumenten voor de controlerende taak van de gemeenteraad

Vragenrecht
Om zijn controlerende rol goed uit te oefenen heeft de raad het recht om vragen te stellen aan het college. Een raadslid kan mondeling vragen stellen (b.v. een rondvraag in de commissie), of schriftelijke vragen indienen. Het vragenrecht behelst alle onderwerpen die de raad aangaan.

Ø      Het schriftelijk vragenrecht, overeenkomstig art. 155 lid 1 van de Gemeentewet, is nader uitgewerkt in artikel 36 Reglement van Orde  Gemeenteraad    

 

Informatieplicht
Complementair aan het vragenrecht van de raad is de informatieplicht van het college en de burgemeester. De informatieplicht bestaat uit:

Ø      de actieve informatieplicht;

Ø      de passieve informatieplicht.

De actieve informatieplicht houdt in dat het college en de burgemeester uit zichzelf alle inlichtingen verstrekken die de raad voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft. De actieve informatieplicht richt zich m.n. op onderwerpen waarover de raad bevoegd is te beslissen, maar soms ook op onderwerpen waarover de raad niet mag besluiten. Het college moet de raad altijd informeren als de uitoefening van specifieke collegebevoegdheden ingrijpende gevolgen heeft voor de gemeente.

Deze specifieke bevoegdheden betreffen:

- privaatrechtelijke rechtshandelingen;

- te voeren rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratieve beroepsprocedures

- de voorbereiding van de civiele verdediging

- besluiten omtrent marktdagen en jaarmarkten.

Of gevolgen meer of minder ingrijpend zijn, is niet juridisch te toetsen. Consequenties zijn dus altijd politiek van aard. Het college moet daarom inschatten wat de raad als ingrijpend zal beschouwen. De raad kan besluiten in sommige gevallen op voorhand al bepaalde grenzen aan te geven, bijvoorbeeld bij kwesties met financiële risico's.

De passieve informatieplicht houdt in dat het college en de burgemeester inlichtingen moeten verstrekken op verzoek van een raadslid. 

Ø      De actieve inlichtingenplicht is overeenkomstig de art. 169 lid 2 en art. 180 lid 2 van de Gemeentewet. Dit is nader uitgewerkt in de aanpassing van het delegatiebesluit (Stuk 60 II, 02/009482)

Ø      De passieve inlichtingenplicht is overeenkomstig de art. 169 lid 3 en art. 180 lid 3 van de Gemeentewet.


Recht van Interpellatie

Volgens het recht van interpellatie kan een raadslid in de raadsvergadering vragen stellen aan het college of de burgemeester over onderwerpen die niet op de agenda staan. Een interpellatie kan bijvoorbeeld gebruikt worden om een essentieel politiek punt nadrukkelijk aan de orde te stellen en daarover het verantwoordelijk collegelid te bevragen. Elk individueel raadslid kan verzoeken om een interpellatie, maar de raad beslist als geheel of hij de interpellatie toestaat. Essentieel verschil tussen een interpellatie en een mondelinge vraag is dat bij het aanvragen van de interpellatie de aanvrager een inhoudelijk debat wil voeren en een uitspraak van de raad wil uitlokken.

Ø      Het recht van interpellatie is overeenkomstig art. 155 lid 2 Gemeentewet en is nader uitgewerkt in art. 37 van het Reglement van orde van de gemeenteraad (voor toelichting / format zie bijlagenboek pag. 18/19)  

 

 

Recht op ambtelijke bijstand

Voor het adequaat kunnen uitvoeren van de controlerende taak van de raad is ambtelijke ondersteuning nodig. Als gevolg van de dualiseringswet heeft elk individueel raadslid recht op ambtelijke bijstand. De gemeenteraad heeft een eigen ondersteunende afdeling: de griffie. Daarnaast kan de raad een beroep doen op ambtelijke ondersteuning vanuit de gemeentelijke organisatie. Dit kan bijvoorbeeld bij het opstellen van (initiatief-)voorstellen, moties en amendementen.

Ø      Het recht op ambtelijke bijstand is overeenkomstig art. 33 lid 1 Gemeentewet en is nader uitgewerkt in de Verordening ambtelijke bijstand (incl. fractieondersteuning)

 

5.    Handreiking t.b.v. het voeren van een duaal debat.

Het hiervoor geschetste formele instrumentarium is van belang voor de uitvoering van haar taken door de gemeenteraad. Ook van belang is daarbij hoe de verschillende spelers elkaar ontmoeten en in debat gaan. Duaal debatteren is bedoeld als middel om het duaal denken en handelen gestalte te geven in de gemeenteraad. Het duaal debat is politiek van aard. Daarbij leidt de duale manier van debatteren tot een andere manier van standpuntbepaling.

 

Kenmerken van een duaal debat zijn:

Ø      Sprekers leggen de nadruk op het inhoudelijk politieke verschil van mening. 

Ø      Sprekers richten zich in het debat niet meer in eerste instantie tot hun opponent maar tot het publiek.

 

Voordelen van het duaal debat:

Ø      Benadrukken van verschillen schept duidelijkheid voor de toehoorder.

Ø      Verlevendiging van het debat.

Ø      De afstand burger-politiek wordt verkleind.

Ø      De betrokkenheid van de burger bij de politiek wordt vergroot.

 

Uitgangspunten voor een duaal debat zijn:

Ø      Ontwikkel als fracties eigen duidelijke visies m.b.t. ontwikkelingen/problemen die in de gemeente aan de orde zijn (ook als de partij van de fractie in het college vertegenwoordigd is!).

Ø      Formuleer aan de hand van de eigen visie politiek relevante stellingen en verdedig deze met goede argumenten.

Ø      Wees als fractie in staat om snel tegenargumenten te produceren om de stellingname van een andere fractie of het college te weerleggen.

Ø      Blijf je als raadslid tijdens het debat altijd afvragen: Ben ik politiek aan het sturen of ben ik aan het meebesturen.

Ø      Wissel als fracties tijdens het debat standpunten uit en deel de conclusie (het uiteindelijk meerderheidstandpunt)

Ø      Formuleer duidelijke stellingen. Definieer het probleem zo helder mogelijk. Verwoord duidelijk het doel dat met de maatregel gerealiseerd moet worden.

Ø      Richt het woord tot de publieke tribune. Spreek niet in ambtelijk jargon, maar in de taal die de burger begrijpt. De burger wil graag horen en begrijpen dat over zijn belangen gedebatteerd wordt.

 

Debatteren is een spel van aanval en verdediging. Hoe hevig je het ook met iemand oneens bent, debatteren gaat om het aanvallen van de argumenten, niet van de persoon.

Wees daarom hard op de inhoud en zacht voor de persoon, dan behoud je het respect van de andere debaters en het publiek.