06 augustus 2002

Jaarverslag 1997 - Commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften - deel 1 uit 2



Commissie voor de Beroep- en Bezwaarschriften

Inhoudsopgave

1. Algemeen

1.1. Inleiding 
1.2  Samenstelling CBB 
1.3  Algemene conclusies en tendensen
1.4   Voorzittersoverleg en secretarissenoverleg

2. Jaarverslag Kamer I

2.1. Competentie
2.2. Conclusies en bevindingen 1997
2.3. Prognose 1998
2.4. Aandachtspunten

3. Jaarverslag Kamer II

3.1. Competentie
3.2. Conclusies en bevindingen 1997
3.3. Prognose 1998 
3.4. Aandachtspunten

4. Jaarverslag Kamer III

4.1. Competentie
4.2. Conclusies en bevindingen 1997
4.3. Prognose 1998
4.4. Aandachtspunten

5. Jaarverslag Kamer IV

5.1. Competentie
5.2. Conclusies en bevindingen 1997
5.3. Prognose 1998
5.4. Aandachtspunten

6. CBB in cijfers

6.1. Algemeen
6.2. Kamer I
6.3. Kamer II
6.4. Kamer III
6.5. Kamer IV

Bijlagen:

1. Beschrijving Procedure behandeling bezwaarschriften
2. Tekst Verordening commissie voor de beroep- en bezwaarschriften

1. Algemeen

1.1. Inleiding

In de gemeente Delft worden bezwaarschriften sinds 1 januari 1993 ter beoordeling voorgelegd aan de Commissie voor de beroep- en bezwaarschriften (verder aangeduid met ‘Commissie’). Dit is een onafhankelijke commissie die partijen hoort en advies uitbrengt aan het bestuursorgaan (de gemeenteraad, het college van burgemeester en wethouders of de burgemeester). Het bestuursorgaan neemt vervolgens aan de hand van het advies een besluit op een bezwaarschrift.

Samenstelling en werkwijze van de Commissie zijn geregeld in de Verordening commissie voor de beroep- en bezwaarschriften (verder te noemen ‘verordening’). Deze verordening bevat ook een regeling van de competentie van de Commissie. Enkele categorieën beroep- en bezwaarschriften zijn (nog) uitgezonderd van behandeling door de Commissie, waaronder bezwaarschriften op het gebied van de gemeentelijke belastingen en de Wet milieubeheer.

De Commissie is onderverdeeld in vier 'kamers', te weten:

  • Kamer I voor onderwerpen op het terrein van de Dienst Stadsontwikkeling,

  • Kamer II voor onderwerpen die de Dienst Maatschappelijke Zorg betreffen,

  • Kamer III als "restkamer" en

  • Kamer IV voor rechtspositiezaken van gemeentelijk personeel.

Op grond van artikel 21 van de verordening zendt de Commissie jaarlijks een verslag van haar werkzaamheden aan de gemeenteraad. Met dit verslag wordt aan deze verplichting voldaan.
De indeling van het jaarverslag is als volgt.

In dit hoofdstuk worden de samenstelling van de Commissie en enige algemene conclusies en bevindingen weergegeven. De hoofdstukken 2 tot en met 5 bevatten de jaarverslagen per kamer. In hoofdstuk 6 is een overzicht van de Commissie in cijfers opgenomen. Ten slotte zijn als bijlagen opgenomen een beschrijving van de bezwaarschriftprocedure bij de Commissie en de actuele tekst van de verordening.

1.2. Samenstelling Commissie

De Kamers I, II en III van de Commissie zijn ieder samengesteld uit vijf leden: twee niet-raadsleden, met deskundigheid en ervaring op juridisch gebied, en drie raadsleden. De twee niet-raadsleden zijn aangewezen als voorzitter en plaatsvervangend voorzitter, waardoor de onafhankelijkheid van het zgn. 'gemengde model' (nl. raadsleden en niet-raadsleden) is benadrukt. Kamer IV heeft in verband met de aard van de zaken een afwijkende samenstelling en bestaat uit drie leden van buiten de gemeentelijke organisatie.

Elke kamer wordt bijgestaan door een ambtelijk secretaris, die met betrekking tot de werkzaamheden voor de Commissie uitsluitend verantwoording verschuldigd is aan deze commissie. De voorzitter van Kamer I is tevens voorzitter van de Commissie als geheel. De secretaris van Kamer III heeft een coördinerende taak ten aanzien van de secretariaten van de verschillende kamers.

Op grond van de verordening (artikel 6) worden de niet-raadsleden benoemd voor een periode van vier jaar. Zij kunnen maximaal één keer voor een periode van vier jaar worden herbenoemd. Voor 9 leden en plaatsvervangend leden liep de eerste zittingsperiode af op 1 januari 1997. Het is verheugend dat een groot aantal leden en plaatsvervangende leden zich beschikbaar heeft gesteld voor herbenoeming.

De heer mr. G. Ebbeling (lid en plaatsvervangend voorzitter van Kamer II) en de heer mr. R. van Veen (plaatsvervangend lid Kamer I) hebben de Commissie verlaten. Mevrouw mr. I.M. Fliers is benoemd tot lid en plaatsvervangend voorzitter van Kamer II en mevrouw mr. B.M. van Dun is benoemd tot plaatsvervangend lid van de Kamers I en III.

In Kamer II zijn de heer A.H.J. Meeuwis en mevrouw J.M.J. Schoone opgevolgd door de heer A.J.F. van Tongeren (per 1 juni 1997) en mevrouw E. Boogaard-Kreszner (per 1 oktober 1997).

Ten slotte heeft zich in het secretariaat van Kamer I een wijziging voorgedaan. Mw mr. M.A. van Arendonk is met ingang van 1 augustus 1997 als secretaris opgevolgd door mw mr. R.H.V. Buise.

p deze plaats wil de Commissie al degenen die in 1997 afscheid hebben genomen hartelijk bedanken voor alle werkzaamheden die zij hebben verricht.

Samenstelling Commissie voor de beroep- en bezwaarschriften in 1997:

Kamer I (belast met zaken op het gebied van stadsontwikkeling)

voorzitter:
mw mr. A.M.C. Marius-Van Eeghen
lid (plv. vz.):
mw mr. J. Verbeek
raadsleden:
dhr J.D. Rensen, mw W.C. Steffen-Hoogendoorn, mw C.E. Lourens
secretariaat:
mw mr. R.H.V. Buise (m.i.v. 1 aug. 1997), dhr T.M. Wissink (plv. secr.)
plaatsvervangende leden:
mw mr. B.M. van Dun (niet-raadslid), dhr J.P. Torenstra, dhr J. van den Doel, dhr R. de Boer (raadsleden)

Kamer II (belast met zaken op het gebied van maatschappelijke zorg)

voorzitter:
dhr mr. J.F. Bandringa
lid (plv. vz.):
mw mr I.M. Fliers
raadsleden:
dhr W. Bot, dhr A.J.F. van Tongeren (m.i.v. 1 juni 1997), dhr W. Meijer
secretariaat
: dhr mr. G.H. Clemens (secr.), mw mr. J.J. Aldenberg, mw mr. M.F. Hölscher, mw M.L. Rebel, mr. P.J.M. van Irsel, W. Duvivier (plv. secr.), mw C.A.G. Poot-Rietdijk (adm. ondersteuning).
plaatsvervangende leden:
dhr mr. W.H.C. van Eck, (niet-raadslid), dhr P.A. de Graaf, mw E. Boogaard-Kreszner (m.i.v. 1 oktober 1997) en dhr J.P. Lispet (raadsleden)

Kamer III (belast met overige zaken)

voorzitter:
dhr mr. W.H.M.A. Pluimakers
lid (plv. vz.):
mw mr. A.M. Wiechers
raadsleden:
mw E. Boogaard-Kreszner, dhr K.H. Oey, dhr N.A.J.M. van Doeveren
secretariaat:
mw mr. P. Vlugter (secr.), dhr mr. W.J. Innemee, dhr mr. H.C.W.M. Moesker (plv. secr.)
plaatsvervangende leden:
mw mr. B.M. van Dun, dhr ir. P.A.G. Lohmann (niet-raadsleden), dhr W.C. den Boef, mw C.E. Lourens, dhr L.J.M. Borghols (raadsleden).

Kamer IV (belast met rechtspositiezaken van het gemeentelijk personeel)

voorzitter:
mw mr. T.A. Karssen
leden:
dhr J.J.F. Wagemans, dhr mr. H.M.E. van Wingerde
secretariaat:
drs. H. Milikan (secr.), dhr D.E. de Jong en dhr P. Kok (plv. secr.)
plaatsvervangende leden:
mw C.G.M. van Tankeren (plv. vz.), mw mr. J.S. van den Berg.

1.3. Algemene conclusies en tendensen

In 1997 is een record-aantal van 824 nieuwe bezwaarschriften ingediend bij de Commissie. In 1996 bedroeg dit aantal 599. Van deze 824 bezwaarschriften waren 604 gericht tegen besluiten op grond van de Algemene bijstandswet. Ten opzichte van 1996 is het aantal bezwaarschriften op dit gebied meer dan verdubbeld.

Voor deze enorme toename zijn verschillende oorzaken aan te wijzen. Zo heeft de Dienst Maatschappelijke Zorg de achterstanden in de afhandeling van uitkeringsaanvragen weggewerkt, waardoor het aantal beschikkingen is toegenomen. Daarmee is ook het aantal bezwaarschriften gestegen. Daarnaast hebben de nieuwe Algemene bijstandswet en de inwerkingtreding van de "Wet boeten, maatregelen en

terug- en invordering sociale zekerheid" per 1 juli 1997 voor een toename van bezwaarschriften gezorgd. De Commissie ziet deze ontwikkelingen met zorg aan, temeer omdat het aantal bezwaarschriften als gevolg van de nieuwe regelgeving naar verwachting ten minste op dit hoge niveau zal blijven en zelfs nog kan toenemen. De Commissie heeft bij het gemeentebestuur aangedrongen op maatregelen om de werkdruk van Kamer II - die deze bezwaarschriften behandelt - te verlichten.

In 1997 is de eerste landelijke evaluatie van de Algemene wet bestuursrecht van de Commissie Polak verschenen. Uit deze evaluatie blijkt dat er veel verschillen zijn in de toepassing en de effecten van de verplichte bezwaarschriftprocedure. Deze verschillen hangen samen met de aard van de beleidsterreinen. In het kader van de evaluatie zijn drie deel-onderzoeken gedaan naar de praktijk bij massale financiële beschikkingverlening (belastingen, sociale zekerheid, studiefinanciering), besluiten over ruimtelijke ordening, milieu en standplaatsen en ten slotte besluiten over subsidieverstrekking.

De Commissie Polak constateert dat de bezwaarschriftprocedure een zeer nuttige functie vervult in de sectoren waar sprake is van massale beschikkingverlening. Het accent ligt daarbij sterk op het herstel van fouten. Het aantal gegrondverklaringen is relatief groot, de zeefwerking naar de beroepsfase eveneens. Bij deze "beschikkingenfabrieken" is de bezwaarschriftprocedure een onmisbare voorziening om fouten op een laagdrempelige wijze te herstellen. Wel is de vraag gerezen of de procedure in sommige gevallen niet onnodig zwaar is. De Commissie Polak heeft de wetgever aanbevolen om onderzoek te doen naar mogelijkheden om de bezwaarschriftprocedures te versoepelen. De commissie zag onvoldoende aanleiding om op dit moment reeds wetswijzigingen op dit punt voor te stellen.

Een ander beeld bestaat in sectoren waar kleinere aantallen beschikkingen worden afgegeven (bijv. ruimtelijk bestuursrecht); door de Commissie Polak "besluitateliers" genoemd. In deze sectoren is de bezwaarschriftprocedure veeleer gericht op juridische verfijning. Slechts zelden leidt de behandeling van het bezwaarschrift tot een inhoudelijk ander besluit, zodat de zeefwerking waarschijnlijk beperkt blijft. Over het nut van de bezwaarschriftprocedure in dergelijke situaties zijn de meningen verdeeld. Door sommigen wordt de procedure beschouwd als een onnodige doublure. Anderen hebben er op gewezen dat de bezwaarschriftprocedure in de regel leidt tot een betere onderbouwing van het reeds genomen besluit en dus tot een verbetering van de kwaliteit van de bestuurlijke besluitvorming (zie: Verslag Commissie Evaluatie Algemene wet bestuursrecht, Hoofdstuk 10 Samenvatting en conclusies).

In het beleidsadvies bij het jaarverslag van de Commissie over 1996 (behandeld in de gemeenteraad d.d. 18 december 1997) is reeds geconstateerd dat de Delftse situatie spoort met de hiervoor genoemde bevindingen van de Commissie Polak. Dit beeld is in 1997 niet veranderd.

De Dienst Maatschappelijke Zorg (DMZ) heeft voor het merendeel te maken met een grote hoeveelheid min of meer ‘gebonden’ financiële beschikkingen (uitkeringsbesluiten) en kan in dit verband worden beschouwd als een "beschikkingenfabriek", vergelijkbaar met bijvoorbeeld de belastingdienst. De kwalificatie ‘beschikkingenfabriek’ zegt op zichzelf niets over de kwaliteit van de beschikkingen. Het is een neutrale term voor bestuursorganen die te maken hebben met massale, meestal financiële, beschikkingverlening. Wel kunnen de massaliteit van de besluiten en de procesmatige manier van afhandelen er wellicht toe leiden dat individuele, bijzondere omstandigheden niet volledig (kunnen) worden meegewogen.

Uit de bevindingen van Kamer II blijkt dat de Commissie in 74 van de 181 adviezen het oordeel geheel of gedeeltelijk gegrond geeft (41%). Daarnaast zijn 279 beschikkingen ambtshalve herzien met toepassing van artikel 6:18 van de Algemene wet bestuursrecht, zonder dat een behandeling bij de Commissie heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat in totaal ca. 57 % van de bezwaarschriften aanleiding heeft gegeven tot gehele of gedeeltelijke herziening van het besluit. Hieruit kan worden afgeleid dat een laagdrempelige bezwaar-voorziening om dergelijke besluiten te kunnen laten heroverwegen van belang is voor betrokkenen. Eventuele fouten kunnen daardoor op een eenvoudige wijze worden hersteld.

De Kamers I, III en IV behandelen vooral bezwaarschriften tegen besluiten die ‘op maat’ zijn gemaakt, in kleinere aantallen en met meer beleidsvrijheid. Deze besluiten zijn afkomstig uit de zogenaamde "besluitateliers", volgens het door de Commissie Polak gehanteerde jargon.
Bij deze kamers zijn respectievelijk 9% (Kamer I), 21% (Kamer III) en 36% (Kamer IV) van de bezwaarschriften geheel of gedeeltelijk gegrond bevonden. Een duidelijk overzicht van de ambtshalve herziene besluiten ontbreekt bij deze kamers.

oorzaken gegrondverklaringen

In de praktijk blijkt dat aan een gehele of gedeeltelijke gegrondverklaring van een bezwaarschrift een combinatie van factoren ten grondslag ligt. Globaal kunnen de volgende oorzaken worden onderscheiden:

1. een andere weging van feiten en omstandigheden (ca. 56%)

In 53 adviezen tot gegrondverklaring heeft een andere weging van feiten en omstandigheden de doorslag gegeven. Evenals in 1996 had Kamer II hierin het grootste aandeel; in 48 gevallen heeft Kamer II om deze reden geadviseerd tot gegrondverklaring. Dit is een gevolg van de ‘open norm’ in artikel 13 van de Algemene bijstandswet, waarin staat dat rekening moet worden gehouden met "de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokkene". Kamer II heeft in deze gevallen een andere afweging gemaakt dan het bestuursorgaan. Bij Kamer IV heeft deze omstandigheid in 3 gevallen geleid tot gegrondverklaring en bij Kamer I in 1 geval.

2. fouten (ca. 25%)

Bij Kamer II is in 15 adviezen een onjuiste toepassing van de regelgeving of onzorgvuldigheden bij de voorbereiding van besluiten geconstateerd. Het aantal gegrondverklaringen op grond van fouten bij Kamer II is daarmee toegenomen van 10% in 1996 tot 20 % in 1997.
Kamer I heeft in 6 adviezen fouten in de besluitvorming geconstateerd en Kamer IV in 3 adviezen, waarvan in 1 geval sprake was van schending van het vertrouwensbeginsel (niet honoreren van gewekte verwachtingen).

3. andere interpretatie van regelgeving (ca. 8%)

Kamer II adviseerde in 7 gevallen tot gegrondverklaring om deze reden en Kamer I in 1 geval.

4. motiveringsgebreken (ca. 3%)

Deze categorie geeft een vertekend beeld te zien. Dit hangt samen met de wijze van advisering van de Kamers. Kamer I brengt deze gevallen onder de categorie "ongegrond met wijziging van de motivering" (zie tabel 2 op pag. 23 van dit verslag). Uit de bevindingen van deze kamer blijkt dat in 51 gevallen is geadviseerd tot herstel van de motivering. Kamer II adviseert een bezwaarschrift ongegrond te verklaren, wanneer alleen een motiveringsgebrek wordt geconstateerd dat in het heroverwegingsbesluit kan worden hersteld.

Kamer III adviseert bij een motiveringsgebrek tot gegrondverklaring en herroeping van het bestreden besluit. In 1997 is door Kamer III in totaal 3 keer een motiveringsgebrek geconstateerd.

Uit het voorgaande blijkt dat het aantal besluiten met een motiveringsgebrek in ieder geval groter is dan de cijfers op het eerste gezicht doen vermoeden.

5. nieuwe feiten en omstandigheden tijdens de bezwaarschriftprocedure (ca. 7%)

In 7 gevallen zijn nieuwe feiten en omstandigheden die tijdens de bezwaarschriftprocedure aan het licht zijn gekomen aanleiding geweest voor een advies tot gegrondverklaring.

contraire besluiten

Het gemeentebestuur heeft alle in 1997 uitgebrachte adviezen (342 in totaal) overgenomen. Slechts in 1 geval hebben burgemeester en wethouders aangegeven het eigenlijk niet eens te zijn met de argumenten van Commissie. Het betreffende advies is desondanks opgevolgd.

'dissenting opinions'

Het kan voorkomen dat binnen een kamer geen overeenstemming wordt bereikt over het uit te brengen advies. In dat geval wordt in het advies melding gemaakt van een afwijkende standpunt van een of meer van de commissieleden (dit wordt aangeduid met de term 'dissenting opinions'). In 1997 is daarvan bij Kamer II in twee gevallen sprake geweest.

1.4. Voorzittersoverleg en secretarissenoverleg

De verordening schrijft voor dat de voorzitters van de kamers ten minste tweemaal per jaar bijeen komen voor overleg. Met dit voorzittersoverleg wordt beoogd eenheid in de behandeling van de bezwaarschriften door de verschillende kamers te bevorderen. Ook komen tijdens het voorzittersoverleg algemene ontwikkelingen en tendensen in de bezwaarschriftafhandeling aan de orde.
Op grond van de verordening (artikel 5, vijfde lid) komen de secretarissen van de kamers eveneens minstens twee maal per jaar bijeen voor overleg. Dit secretarissenoverleg richt zich primair op de logistieke aspecten van de bezwaarschriftprocedure. In 1997 is het secretarissenoverleg gecombineerd met het voorzittersoverleg. De verordening biedt hiertoe de mogelijkheid (artikel 5, zesde lid).

In 1997 zijn de voorzitters en de secretarissen tweemaal bijeen geweest. Veel aandacht is besteed aan de hoge werkdruk van de Kamers I en II. Inmiddels is het totale aantal zaken in Kamer I enigszins afgenomen, echter het aantal complexe bouwzaken is toegenomen. Deze zaken vergen doorgaans veel tijd. De capaciteit van het secretariaat van Kamer I is inmiddels uitgebreid, zodat geen sprake meer is van een onaanvaardbare werkdruk. Bij Kamer II is dit helaas wel een voortdurend punt van zorg. Ondanks de hoge frequentie van de vergaderingen, zijn er achterstanden in de behandeling van de bezwaarschriften. Het aantal bezwaarschriften neemt bovendien nog steeds toe. In november 1997 heeft de voorzitter van de Commissie deze situatie in een brief aan het college van burgemeester en wethouders onder de aandacht gebracht met het verzoek om het initiatief te nemen tot het in het leven roepen van een ‘sub-Kamer’ IIb en daarvoor de nodige leden te werven. Tevens is voorgesteld om de omvang van het secretariaat hieraan aan te passen. Door deze maatregelen zou de werkdruk teruggebracht kunnen worden tot het aanvaardbare niveau van 14 bezwaarschriften per sub-Kamer per maand. Dit probleem heeft de aandacht van het gemeentebestuur en inmiddels worden diverse acties in gang gezet.In het voorzittersoverleg zijn voorts enkele voorstellen besproken tot wijziging van de verordening commissie voor de beroep- en bezwaarschriften. Deze voorstellen komen voort uit praktische overwegingen. In de eerste plaats stelt het voorzittersoverleg voor de tekst van artikel 6, eerste lid, van de verordening te wijzigen in:

De leden van de commissie als bedoeld in artikel 3 lid 2 worden benoemd voor een periode van maximaal vier jaar. Zij kunnen ten hoogste één keer voor een periode van maximaal vier jaar worden herbenoemd.

Deze wijziging heeft tot gevolg dat de Commissie differentiatie kan aanbrengen in het rooster van aftreden als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de verordening. Daarbij kan de Commissie ervoor zorgen dat de continuïteit wordt gewaarborgd. De huidige tekst biedt geen mogelijkheden voor benoemingstermijnen korter dan vier jaar. Dit leidt ertoe dat de benoemingstermijn voor de meeste externe leden eindigt op 31 december 2000, waardoor op dat moment een grote leegloop zal ontstaan. Dit heeft een nadelig effect op de continuïteit van de werkzaamheden.

Overigens hebben de voorzitters geconstateerd dat de continuïteit ook in gevaar kan komen door de ‘wisseling van de wacht’ als gevolg van gemeenteraadsverkiezingen. Het zou aanbeveling verdienen als nieuwe raadsleden zich bijvoorbeeld door het volgen van een cursus kunnen voorbereiden op het commissiewerk.
Een ander wijzigingsvoorstel betreft artikel 3 van de verordening. Voorgesteld wordt om dit artikel zodanig te wijzigen, dat alle niet-raadsleden tevens als (plaatsvervangend) voorzitter worden benoemd. Dit maakt de Commissie minder kwetsbaar. Bij verhindering van de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter kan een vergadering in de huidige situatie geen doorgang vinden. De mogelijkheden om in dergelijke gevallen een beroep te kunnen doen op een andere plaatsvervangend voorzitter zouden naar het oordeel van de voorzitters moeten worden vergroot.

De voorzitters hebben veel waardering voor de beleidsadvisering naar aanleiding van de jaarverslagen van de Commissie en de wijze waarop signaleringen vanuit de CBB worden omgezet in concrete aanbevelingen tot verbetering van de kwaliteit van de besluitvorming. Het leereffect van de bezwaarschriftprocedures voor de organisatie is hiermee gewaarborgd. Om de kwaliteit van het werk van de Commissie te kunnen handhaven, achten de voorzitters het eveneens van belang dat de Commissie kan leren van de eventuele vervolgprocedures bij de rechter. Om deze reden zou de Commissie graag structureel geïnformeerd willen worden over de rechterlijke uitspraken in vervolgprocedures. De informatie hierover in het beleidsadvies bij het jaarverslag is door de aard van dit stuk enigszins beknopt, waardoor het leereffect niet optimaal is. Het heeft daarnaast de voorkeur van de voorzitters om in het jaarverslag van de Commissie informatie op te nemen over de vervolgprocedures, zodat daarin een meer volledig beeld kan worden gegeven van de kwaliteit en de zeefwerking van de bezwaarschriftprocedure. Op dit moment worden alleen de heroverwegingsbesluiten die het gemeentebestuur aan de hand van de adviezen van de Commissie neemt structureel aan de Commissie toegezonden.

Het voorzittersoverleg heeft zich ook gebogen over de vraag of de agenda’s van de Commissievergaderingen of de adviezen van de Commissie via Internet gepubliceerd zouden kunnen worden, bijvoorbeeld in het RaadsInformatieSysteem (RIS). De voorzitters staan daar afwijzend tegenover. De vergaderingen van Kamer II (sociale zekerheidszaken) en Kamer IV (personeelszaken) zijn uit een oogpunt van privacy besloten. De agenda’s en adviezen van deze kamers kunnen in ieder geval niet worden gepubliceerd.

Een argument van meer principiële aard is dat de publicatie van de adviezen van de Commissie geen volledig beeld geeft. In het heroverwegingsbesluit kan immers worden afgeweken van de adviezen. De adviezen van de Commissie zijn niet vergelijkbaar met rechterlijke uitspraken. Ten slotte geven de adviezen op zichzelf niet veel informatie. Het jaarverslag geeft een beter beeld, aangezien hierin bepaalde trends worden aangegeven. De gegevens in het jaarverslag zijn bovendien geanonimiseerd en niet herleidbaar tot personen. Het jaarverslag kan vanzelfsprekend wel gedigitaliseerd ter beschikking gesteld worden.

2. Jaarverslag Kamer I

2.1. Competentie

Kamer I behandelt de bezwaarschriften gericht tegen besluiten die door of namens de dienst Stadsontwikkeling zijn voorbereid en afgegeven.

Het betreft besluiten op grond van de volgende wetten en regelingen:

Huisvestingsverordening
Woningwet, Bouwverordening en de Wet op de Ruimtelijke Ordening
Algemene Plaatselijke Verordening (kap-, terras en standplaatsvergunningen en vergunningen voor het plaatsen van reclame-uitingen)
Subsidieverordening Stadsvernieuwing
Monumentenwet en Monumentenverordening
Gemeentewet (toepassing bestuursdwang)
Wegenverkeerswet (verkeersbesluiten)

2.2. Conclusies en bevindingen

Evenals 1996 kent het jaar 1997 een wisselend verloop van binnenkomst van bezwaarschriften. Het aantal ingediende bezwaarschriften in het eerste en tweede kwartaal van 1997 was iets hoger dan in 1996, te weten 66 bezwaarschriften in 1997 ten opzichte van 63 in 1996. Het aantal bezwaarschriften dat in het derde en vierde kwartaal van 1997 werd ingediend is ten opzichte van 1996 met 50% gedaald. In totaal werden in de tweede helft van 1997 66 bezwaarschriften ingediend, in 1996 waren dit 139 bezwaarschriften. In 1996 werden evenwel 48 bezwaarschriften tegen een parkeerverbod in de wijk Hoornse Hof ingediend.

Kamer I heeft tussen 1 januari 1997 en 31 december 1997 128 bezwaarschriften gericht tegen 119 besluiten in behandeling genomen (118 besluiten in 1996). In één geval werd bezwaar gemaakt tegen meerdere besluiten. Tegen 7 besluiten werden meerdere bezwaarschriften ingediend. Het totaal aantal besluiten waartegen bezwaar is aangetekend is ten opzichte van 1996 gelijk gebleven. Het aantal ingetrokken bezwaarschriften is ten opzichte van voorgaande jaren sterk afgenomen. In 18 gevallen werd het bezwaarschrift ingetrokken (35 in 1996). Wanneer daartoe aanleiding was, werd vanuit het secretariaat van Kamer I schriftelijk verzocht het bezwaarschrift in te trekken door middel van een bijgesloten gefrankeerde antwoordenveloppe en antwoordstrook. Ook in 1997 werden de meeste antwoordstroken ondertekend geretourneerd.

In 1997 betrof de gemiddelde afhandelingsduur van bezwaarschriften 11 weken, berekend vanaf de datum van ontvangst tot het moment van verzending van advies. Dit betekent dat de afhandeling van bezwaarschriften in 1997 gemiddeld een week langer duurde dan in 1996. Deze vertraging in de afhandeling van zaken vond zijn oorzaak voornamelijk in het volgende:

  • het aanhouden van zaken met het oog op onderzoek naar een minnelijke oplossing

  • het aanhouden van zaken omdat nadere informatie was gevraagd

  • zaken waarbij een pro forma bezwaarschrift aan het bezwaarschrift was voorafgegaan

  • zaken waarbij niet tijdig op een verzoek om verweer werd gereageerd door verweerders.

Met name de bouwzaken en sociaal medische urgenties zijn oorzaak van de gemiddeld langere afhandelingsduur.De gemiddelde afhandelingsduur van sociale urgenties bedroeg in 1997 evenals in 1996 8 weken. Hierbij wordt opgemerkt dat bezwaarschriften waarbij de behandeling op verzoek van of in overleg met reclamanten is aangehouden niet in deze berekening zijn meegenomen, evenmin als de afhandeling van sociaal medische urgenties. Deze laatste bezwaarschriften vergen in het algemeen meer tijd en worden veelal aangehouden voor nadere informatie of voor bijvoorbeeld een second opinion. De behandelend afdeling, door wie een second of third opinion werd gevraagd, stelde Kamer I van de hierdoor ontstane vertraging in de afhandeling van het bezwaarschrift op de hoogte. Nadat een bezwaarschrift is ontvangen en op ontvankelijkheid, volledigheid en tijdigheid is gecontroleerd door de secretaris, verzoekt deze de gemeente om verweer. Voor het indienen van een verweerschrift staat een termijn van twee weken. Burgemeester en wethouders hebben in bouwzaken en parkeerbesluiten evenwel doorgaans langer nodig om hun verweerschrift op te stellen. Dit heeft consequenties voor de afhandeling, duur en de doorstroom van zaken. De problematiek die in Kamer I wordt behandeld is divers. In het onderstaande wordt ingegaan op de onderwerpen waarover de meeste bezwaarschriften werden ingediend.

Sociale urgenties

Ingevolge artikel 17 Huisvestingsverordening Stadsgewest Haaglanden is het mogelijk om in aanmerking te komen voor een sociale urgentie. Burgemeester en wethouders van Delft kunnen urgentie verlenen aan ingezetenen die buiten eigen schuld en toedoen in een dusdanige situatie verkeren dat binnen drie maanden vervangende woonruimte beschikbaar moet zijn en zij hun situatie niet op andere wijze kunnen oplossen. Binnen de regio Haaglanden is afgesproken dat iedere gemeente - zolang regionale criteria ontbreken - urgentie-aanvragen beoordeelt op grond van eigen criteria. Door de Commissie Wonen van de gemeenteraad Delft is op 19 april 1996 is een lijst samengesteld van zogenoemde negatieve criteria. Geen urgentie wordt verleend indien zich één of meerdere situaties voordoen die genoemd worden op die lijst. Woningzoekenden kunnen reageren op het aanbod in het gehele stadsgewest Haaglanden, een verleende urgentie geldt voor het gehele stadsgewest. De deelnemende gemeenten zijn Delft, Den Haag, Leidschendam, Nootdorp, Pijnacker, Rijswijk, Voorburg, Wassenaar en Zoetermeer.

In Kamer I worden bezwaarschriften behandeld gericht tegen besluiten over sociale (medische) urgentie. Het aantal bezwaarschriften gericht tegen het al dan niet verlenen van sociale urgenties is na een opvallende daling in 1996 het afgelopen jaar licht gestegen. In vergelijking tot 1996 zijn 16% meer bezwaarschriften binnengekomen. De toename is mogelijk deels toe te schrijven aan een gebrekkige voorlichting door hulpverlenende instanties. Tevens speelt de krapte op de Delftse woningmarkt een belangrijke rol. Ook speelt mogelijk een rol dat door woningzoekenden urgentie wordt aangevraagd in Delft met het oog op familie of vrienden die hier wonen. Verder vragen diegenen urgentie aan, die in eerste instantie als starter - waarbij geselecteerd wordt op leeftijd - een woning in Delft hebben geaccepteerd, maar na gezinshereniging of gezinsuitbreiding de woning te klein te vinden en vervolgens moeilijkheden ondervinden bij het vinden van andere woonruimte, omdat zij als doorstromer - waarbij geselecteerd wordt op laatste verhuisdatum - moeten concurreren op de woningmarkt.

De Sectie BOWON, afdeling Wonen, legt een aanvraag voor urgentie om advies voor aan de Delftse Toetsingscommissie Voorrangsbepaling (DTV). De DTV adviseert op basis van de Huisvestingsverordening Stadsgewest Haaglanden (HSH) en op basis van de door de raadscommissie Wonen op 19 april 1996 samengestelde lijst van zogenoemde negatieve criteria. Geen urgentie wordt verleend indien zich één of meerdere situaties voordoen die genoemd worden op die lijst.

Mensen van buiten Delft kunnen nu ook reageren op het woningaanbod in Delft. Asielzoekers, die een verblijfsvergunning hebben, zien hierin een mogelijkheid om snel aan zelfstandige woonruimte te komen. Nadat zij een HAT-eenheid in Delft hebben geaccepteerd, komen zij in de problemen, doordat de woning bijvoorbeeld na gezinshereniging, te klein blijkt te zijn. De aanvraag om urgentie of voorrangverlening wordt vervolgens afgewezen, omdat te klein wonen en de daaruit voortkomende problemen volgens de lijst van negatieve criteria geen reden is om urgentie c.q. voorrang te verlenen. Eén en ander heeft tot aanpassing geleid bij het woningverdelingsbeleid. Bij de categorie starterswoningen is met ingang van december 1997 een maximum leeftijdscriterium gesteld. Dit voorkomt oneerlijke concurrentie op de woningmarkt. Woningzoekenden concurreren door het instellen van een leeftijdsgrens met hun eigen doelgroep en hebben hierdoor gelijke kansen.

Alleen ingezetenen kunnen volgens de HSH voor urgentie in aanmerking komen. Urgentieaanvragen werden geweigerd omdat de aanvrager geen ingezetene was, dat wil zeggen dat de betrokkene nog geen jaar in Delft woonachtig was en niet beschikte over een economische of maatschappelijke binding met Delft. Een andere veel gehanteerde grondslag voor weigering was het feit dat woningzoekenden gelet op leeftijd (voor starters) of laatste verhuisdatum (voor doorstromers) zelf voldoende mogelijkheden hadden om aan andere woonruimte te komen. Indien de woonproblematiek op een andere manier kan worden opgelost dan met behulp van urgentie, wordt niet aan de eisen, opgenomen in artikel 17 HSH, voldaan om voor urgentie in aanmerking te komen en wordt een verzoek afgewezen. Van de 30 op het gebied van sociale urgentie uitgebrachte adviezen werden er 2 gegrond verklaard. In deze gevallen was Kamer I van oordeel dat er geen mogelijkheden voor de woningzoekende waren de situatie op een andere manier dan met behulp van een urgentie op te lossen en dat er sprake was van een dusdanige opeenstapeling van problemen dat binnen drie maanden vervangende woonruimte beschikbaar moest zijn. De gedeeltelijke gegrondverklaringen hadden betrekking op het feit dat een gebrek aan de motivering van het besluit kleefde. Burgemeester en wethouders hadden de urgentieaanvraag dienen af te wijzen op basis van de criteria in de HSH en niet op basis van de urgentiecriteria zoals vastgesteld door de raadscommissie Wonen.

Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) en Medische Urgenties

De sectie Huisvestingszaken van de dienst Stadsontwikkeling behandelt in het kader van de WVG besluiten die betrekking hebben op verhuiskostenvergoedingen en woningaanpassingen. Sinds de inwerkingtreding van de WVG (april 1994) worden verzoeken om medische urgentie tevens opgevat als een verzoek om tegemoetkoming in de kosten van verhuizing. De bezwaarschriften in het kader van de WVG en medische urgentie zijn om die reden in één categorie ondergebracht.Aanvragen om medische urgentie en woningaanpassingen worden ter advisering voorgelegd aan de Zorgvoorziening Nederland BV (ZVN). Al in het jaarverslag over 1995 en 1996 heeft Kamer I geconstateerd dat meerdere besluiten gebaseerd op adviezen van de ZVN ondeugdelijk waren gemotiveerd, omdat uit de adviezen niet duidelijk was op te maken welk standpunt het adviserend orgaan innam, of omdat de conclusie en de feiten niet parallel liepen. Ook in 1997 bestond er bij de leden van Kamer I ontevredenheid over de uitgebrachte ZVN-adviezen. In vele van in dat jaar behandelde zaken moest een tweede, of derde advies aan de ZVN of andere zorginstantie worden gevraagd. Soms betrof het een gebrekkige motivering van het primaire besluit, soms waren in het bezwaarschriften nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gebracht. De ZVN-adviezen lieten bovendien doorgaans lang op zich wachten. Dit had tot gevolg dat tussen aanvraag om voorziening en de advisering door Kamer I meermalen een periode van één tot twee jaar zat. Kamer I acht dergelijke termijnen, zeker in urgentieverzoeken, onaanvaardbaar. In 3 van de 11 behandelde zaken adviseerde Kamer I tot (gedeeltelijke) gegrondverklaring van de bezwaren. In de andere gevallen kon het oorspronkelijke besluit ondanks de naar voren gebrachte nieuwe feiten en omstandigheden in stand blijven. Tijdens de medio 1997 met de ZVN gevoerde gesprekken zijn de knelpunten duidelijk aangegeven en zijn afspraken gemaakt over wat van de adviezen van de ZVN wordt verwacht. Kamer I spreekt de verwachting uit dat een en ander tot een kwaliteitsverbetering van de (ZVN)adviezen zal leiden.

Bouw/sloop zaken

Van de 27 uitgebrachte adviezen over bouw- en sloopvergunningen adviseerde Kamer I in 4 zaken tot gegrondverklaring en in 16 zaken tot ongegrondverklaring. Van de resterende 7 adviezen, zijn 5 bezwaarschriften niet-ontvankelijk verklaard en twee gedeeltelijk gegrond met wijziging van de motivering. Eén van die besluiten betrof de weigering van de bouwvergunning voor het bouwen van een dakopbouw op de woning aan de Mackaystraat. Kamer I adviseerde de bezwaren gegrond te verklaren, omdat een onderscheid met de woningen aan de Tak van Poortvlietstraat niet te rechtvaardigen is. Wijziging van het vrijstellingsbeleid, dat niet op deugdelijke wijze is bekendgemaakt, kan niet zonder meer worden tegengeworpen zonder rekening te houden met gevestigde belangen.

Bij de beoordeling van het bezwaarschrift gericht tegen de bouw van een voetgangersbrug over het water tussen het pand Jacoba van Beierenlaan 81-83 en de Krakeelpolder te Delft, interpreteerde Kamer I de regelgeving anders dan verweerders. Kamer I was van mening dat een voetgangersbrug niet is aan te merken als een gebouw van openbaar nut, hetgeen betekent dat burgemeester en wethouders in deze niet bevoegd waren om af te wijken van het bestemmingsplan. Kamer I adviseerde tot gegrondverklaring van de ingediende bezwaren.In meerdere situaties werd geadviseerd de motivering van het besluit te herzien en het besluit voor het overige in stand te laten. Een voorbeeld is het ontbreken van de motivering waarom van een verleende vrijstelling gebruik is gemaakt. Een andere bezwaarschriftprocedure betrof de van rechtswege verleende bouwvergunning voor het vergroten van een dakopbouw op het pand aan de Schutterstraat. Aangezien verweerders niet tijdig, dat wil zeggen binnen dertien weken, op de aanvraag om bouwvergunning hadden beslist, dienden zij in het heroverwegingsbesluit alsnog na te gaan of de bouwvergunning terecht was. Kamer I adviseerde na toetsing aan het limitatief imperatief stelsel van artikel 44 Ww de bouwvergunning te verlenen. Verweerders hebben dit advies overgenomen en vervolgens het gebrek in het heroverwegingsbesluit hersteld.

Standplaats- en terrasvergunningen en vergunningen voor het plaatsen van reclame-uitingen

De intrekking van de APV-vergunning voor het hebben van een standplaats voor de verkoop van Vietnamese loempia’s en aanverwante snacks op het Stationsplein leidde tot een bezwaar van de standplaatshouder. De standplaatsvergunning is ingetrokken in verband met de herinrichting van het Stationsplein. Kamer I heeft geadviseerd het bezwaarschrift van de standplaatshouder ongegrond te verklaren, gelet op hetgeen bepaald is in artikel 130, vijfde lid APV, alsmede gezien het feit dat verweerders reële alternatieven aan reclamant hadden aangeboden, die reclamant van de hand had gewezen.

Kapvergunningen

In 1997 werden 17 bezwaarschriften ingediend tegen 10 besluiten waarbij een kapvergunning was verleend. In een aantal gevallen adviseerde Kamer I verweerders een herplantplicht op te leggen bij het verlenen van de kapvergunning. Overigens is door de sector Ruimte en Groen aangekondigd dat de nota "Kappen met beleid" die met name in 1995 en 1996 tot problemen heeft geleid zal worden ingetrokken, zodra de sector nieuw beleid heeft vastgelegd in een nota.

Verkeersbesluit

Op 4 oktober 1996 hebben burgemeester en wethouders besloten een parkeerverbod in te stellen in de woonwijk Hoornse Hof. Tegen dit besluit zijn 50 bezwaarschriften ingediend, ondertekend door in totaal 119 bewoners. Naar aanleiding van de ingediende bezwaren hebben verweerders de parkeersituatie in de wijk opnieuw bekeken. Dit resulteerde in het aanbod extra parkeerplaatsen aan te leggen. Kamer I overwoog dat het instellen van een parkeerverbod een vrije beschikkingsbevoegdheid is van verweerders. Dit brengt met zich mee dat verweerders alle bij het besluit betrokken belangen moeten meewegen. Relevant hierbij is dat de belangen van bewoners gediend zijn bij voldoende parkeergelegenheid in de wijk en het algemeen belang gediend is bij verkeersveiligheid en een goede doorstroming van het verkeer en het behoud van het karakter van de wijk. Kamer I concludeerde dat verweerders zich in redelijkheid op het standpunt hadden gesteld dat zij zorg hebben gedragen voor voldoende parkeerplaatsen in de wijk. Het verkeersbesluit was evenwel niet deugdelijk gemotiveerd. Kamer I adviseerde dit gebrek in het heroverwegingsbesluit te herstellen.

Diversen

In de categorie diversen werd 1 bezwaarschrift gegrond verklaard. Het betrof de weigering bepaalde huisnummers aan twee bedrijfshallen aan de Turbineweg te verlenen. Kamer I was van oordeel dat het besluit in casu niet zorgvuldig was voorbereid en dat reclamanten ten onrechte niet waren gehoord. Kamer I was van oordeel dat bij het vaststellen van huisnummers logica en overzichtelijkheid uitgangspunt dienen te zijn. Verder gaf Kamer I een aantal alternatieven welke een redelijke oplossing zouden zijn.

2.3. Prognose 1998

In het eerste kwartaal van 1998 zijn 30 bezwaarschriften ingediend. Ten opzichte van het gemiddeld aantal bezwaarschriften per kwartaal in 1997 is dit een gelijkblijvend aantal. Gelet op het onregelmatige binnenkomst van bezwaarschriften in 1997 kunnen hieraan evenwel nauwelijks conclusies worden verbonden.

Geplande ontwikkelingen op diverse beleidsterreinen zullen naar verwachting tijdelijk tot toename van bezwaarschriften leiden. Het betreft onder andere het algemene voornemen om het vastgesteld beleid strenger te handhaven en in het bijzonder betreffende bestemmingsplannen.

2.4. Aandachtspunten

Resumerend vragen de onderstaande punten komend jaar extra aandacht:

  • het bekorten van overleg na aanhouding van een bezwaarschrift

  • motivering van vrijstellingen

  • motivering van positieve besluiten (bijvoorbeeld het verlenen van urgentie)

  • tijdig verstrekken van duidelijke situatieschetsen

  • verbetering adviezen WVG-zaken blijft een aandachtspunt

  • het onmiddellijk op de hoogte brengen van Kamer I van op de zaak betrekking hebbende besluiten in de periode dat zaken ter advisering in handen zijn van Kamer I

  • het tijdiger indienen van verweerschriften

  • het in de publikatie van besluiten duidelijk formuleren welke termijn belanghebbenden hebben om bezwaar/beroep aan te tekenen

3. Jaarverslag Kamer II

3.1. Competentie

In Kamer II worden de bezwaarschriften behandeld, waarvan de primaire beschikking namens burgemeester en wethouders door de Dienst Maatschappelijke Zorg (DMZ) is afgegeven. Zoals uit de cijfers blijkt, waren 604 van de 649 ingekomen bezwaarschriften gericht tegen besluiten op grond van de Algemene bijstandswet (Abw).

Voorts heeft Kamer II bezwaarschriften ontvangen op het gebied van de volgende wetten/regelingen:

  • Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Abw/Bbz)

  • Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG) : vervoersvoorzieningen

  • Wet op de Bejaardenoorden (indicering en eigen bijdrageregeling)

  • Kortingsregeling (minimabeleid)

  • Regeling Opvang Asielzoekers (ROA) en Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (Zorgwet VVTV)

  • Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW)

Voor een specificatie van het aantal bezwaarschriften per wet/regeling, zie punt 6.3.

3.2. Conclusies en bevindingen 1996

In 1997 zijn 649 nieuwe bezwaarschriften ingeboekt. In 1996 waren dit er 351. Er was in 1997 dus sprake van een opvallend grote stijging. Deze lag geheel in de Abw-zaken: van 293 in 1996 naar 604 in 1997. Deze stijging is deels toe te schrijven aan het wegwerken van de achterstanden bij de DMZ, Sector Uitkeringen (meer beschikkingen op aanvragen betekent meer bezwaarschriften). Deels is de toename te verklaren door de nieuwe Algemene bijstandswet. Met name zijn veel bezwaarschriften ingediend over het niet in behandeling nemen van de aanvraag of het beëindigen van de uitkering vanwege het niet (tijdig) leveren van gevraagde stukken, alsmede over kortingen en toeslagen op grond van de Bijstandsverordening (samenwonende broers/zussen, woning delen met hulpbehoevende, korting voor 'schoolverlaters' en dergelijke). Voorts heeft de wijziging van de Abw per 1-7-1997 (in verband met de inwerkingtreding voor de Abw van de 'Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid'), op grond waarvan op terugvorderingszaken de bezwaarschriftprocedure (veelal in plaats van de Kantongerechtprocedure) van toepassing is geworden, geleid tot 45 bezwaarschriften over terugvordering.Hoewel het secretariaat van Kamer II is uitgebreid, kon het grote aantal bezwaarschriften niet volledig worden verwerkt en is een aanzienlijke achterstand in de afhandeling van bezwaarschriften ontstaan. Dit had het uiterst vervelende gevolg dat reclamanten ca. 6 maanden moesten wachten tot hun bezwaarschrift door Kamer II werd behandeld (behoudens bij bezwaarschriften waaraan prioriteit vanwege het urgente karakter werd toegekend). Naar aanleiding van kritiek op de lange afhandelingsduur heeft Kamer II de vergaderfrequentie per oktober '97 opgevoerd van eenmaal per twee weken naar in beginsel eenmaal per week. Wat betreft de onderwerpen vertonen de bezwaarschriften een grote diversiteit. De meest voorkomende onderwerpen zijn:

  • bijzondere bijstand voor de kosten van verhuizing en inrichting van de woning;

  • niet (tijdig) leveren van gegevens door de bijstandsgerechtigde;

  • de ingangsdatum van een uitkering;

  • uitkering tijdens verblijf in het buitenland.

Enige voorbeelden van behandelde bezwaarschriften:

De DMZ had de uitkering in het kader van de Regeling Opvang Asielzoekers beëindigd omdat het asielverzoek was geweigerd en betrokkene was uitgeprocedeerd. Anders dan de DMZ, kwam Kamer II tot het oordeel dat betrokkene wel meewerkte aan uitzetting uit Nederland. Echter, door de opstelling van de zijde van de Chinese overheid, was het feitelijk onmogelijk om naar het land van herkomst terug te keren. Onder deze omstandigheden zou, naar het oordeel van Kamer II, betrokkene aanspraak moeten maken op voortzetting van de ROA-uitkering (of anders wellicht op een Abw-uitkering). Na de behandeling van het bezwaarschrift door Kamer II heeft de Staatssecretaris aan gemeenten toestemming verleend om de ROA-uitkering voort te zetten ingeval een uitgeprocedeerde asielzoeker 'technisch' niet kan worden uitgezet, ondanks zijn/haar medewerking hieraan.Naar aanleiding van deze zaak is door de gemeente Delft beleid hierover vastgesteld. De beëindiging van de ROA-uitkering van de betreffende reclamant is ongedaan gemaakt.
Een man met zijn kind was verhuisd van een 2-kamer HAT-eenheid naar een 4-kamerwoning, omdat hij was gaan samenwonen met een vrouw met haar kind, welke laatsten uitgeprocedeerde asielzoekers waren die om 'technische' redenen niet uit Nederland konden worden gezet. Anders dan de DMZ was Kamer II van oordeel dat de verhuizing als noodzakelijk was aan te merken en dat derhalve de kosten van verhuizing en woningstoffering voor bijstandverlening in aanmerking kwamen.
Kamer II heeft drie zeer arbeidsintensieve bezwaarschriften behandeld van startende ondernemers (architectenbureau, een auto-reparatiebedrijf en een popmusicus die CD's wilde produceren en verkopen) wier aanvragen om een uitkering in het kader van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen waren afgewezen. In alle drie gevallen deelde Kamer II het oordeel van de DMZ dat het bedrijf 'niet levensvatbaar' was te achten, zodat de aanvraag terecht was afgewezen.
De DMZ had iemand Abw-uitkering geweigerd omdat betrokkene een klassieke Volvo ('katterug') met een zekere waarde bezat. Betrokkene zou deze kunnen verkopen en van de opbrengst in zijn levensonderhoud voorzien. Kamer II overwoog dat o.g.v. artikel 52, eerste lid, onder a, Abw niet als vermogen in aanmerking mag worden genomen een bezitting die, gelet op de omstandigheden van de persoon, noodzakelijk is. Vervolgens werd overwogen dat hiervan in dit geval sprake was, gelet op de omstandigheid dat het bezit c.q. het onderhouden van deze oude auto vanuit psychisch oogpunt noodzakelijk voor betrokkene was. Geadviseerd en besloten is om alsnog een Abw-uitkering toe te kennen.

Een vrouw had, na haar ex-partner te hebben verlaten en opgevangen te zijn geweest in de Stichting Jeroen, zelfstandige huisvesting gekregen. De DMZ had de bijstand in de kosten van woninginrichting beperkt tot bijstand voor de aanschaf van 'niet-uitstelbare' goederen (een zeer bescheiden woninginrichting). Kamer II was van oordeel dat vanwege de agressieve houding van haar ex-partner niet van de vrouw kon worden gevergd dat zij haar aanspraak op de helft van de huwelijksboedel zou effectueren. Op advies van Kamer II hebben burgemeester en wethouders besloten om de bijstand voor de kosten van woninginrichting te verhogen tot het normbedrag voor een volledige woninginrichting.
In 1997 waren 46 bezwaarschriften gericht tegen het uitblijven van een (tijdig) besluit op de aanvraag. Deze bezwaarschriften zijn afgedaan buiten de CBB om; de DMZ heeft alsnog met voorrang een besluit op de aanvraag genomen.
Voorts zijn 279 bezwaarschriften (= 43% van het aantal ingekomen bezwaarschriften) via het secretariaat van Kamer II door de DMZ 'herzien', hetgeen tot intrekking van het bezwaarschrift heeft geleid.
Van de 181 adviezen die Kamer II in 1997 heeft uitgebracht, was er bij 74 bezwaarschriften (= 41%) sprake van gegrond- of gedeeltelijk gegrondverklaring. De redenen voor deze (gedeeltelijk) gegrondverklaringen zijn als volgt onder te verdelen:
Circa 65% is toe te schrijven aan een andere weging door de CBB van de feiten en omstandigheden. Bij bezwaarschriften in het kader van de Algemene bijstandswet zal dit relatief veel vóórkomen, aangezien in artikel 13 Abw is vastgelegd dat rekening moet worden gehouden met "de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de betrokkene". Ook kwam het meerdere keren voor dat Kamer II, in tegenstelling tot de DMZ, onvoldoende bewezen achtte dat bijvoorbeeld de betreffende cliënt niet op het opgegeven adres zou wonen.

In circa 10% van de gevallen was er sprake van een andere interpretatie door de CBB van de regelgeving of het beleidshandboek.
Als voorbeeld kan genoemd worden dat Kamer II artikel 36, eerste lid, onder a, Algemene bijstandswet anders interpreteert dan de DMZ. In genoemd artikel is bepaald dat de gemeente de uitkering gedurende een ½ jaar kan verlagen indien betrokkene recent de studie heeft beëindigd op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering. Volgens de uitleg van de DMZ was het criterium of recent een studie was beëindigd, die viel onder de werkingssfeer van de Wet op de Studiefinanciering, dus ongeacht of betrokkene nog voor studiefinanciering in aanmerking kwam. Naar het oordeel van Kamer II kan deze verlaging niet worden toegepast ingeval betrokkene tijdens het laatste ½ jaar van de studie (of al langer) geen recht meer op studiefinanciering had.

Bij circa 5% van de gevallen zijn tijdens de bezwaarfase nieuwe feiten of omstandigheden naar voren gekomen;
Circa 20% was te wijten aan onjuiste toepassing van de regelgeving of onzorgvuldigheden bij de voorbereiding van besluiten. Enkele voorbeelden:

aanvragen om bijstand in de kosten van aanschaf van duurzame gebruiksgoederen waren door de DMZ geheel afgewezen, waarbij ten onrechte voorbij was gegaan aan het beleid dat voor zogenaamd 'niet uitstelbare' goederen leenbijstand kan worden verstrekt, ook al had de cliënt in theorie hiervoor kunnen reserveren;
aanvragen om bijstand in de kosten van aanschaf van een 'babypakket' werden door de DMZ afgewezen vanwege het enkele feit dat de betreffende cliënt al eerder een kind had gekregen; naar het oordeel van Kamer II was er in een aantal gevallen sprake van een zodanige situatie dat de cliënt, ondanks dat het niet het éerste kind was, niet kon worden geacht nog over een (bruikbaar) babypakket te beschikken;

veelvuldig heeft de DMZ besloten de ingediende aanvraag niet in behandeling te nemen vanwege het feit dat cliënt gevraagde gegevens niet had geleverd; enkele keren adviseerde Kamer I dat dit besluit niet in stand kon blijven, aangezien de ontbrekende gegevens ten tijde van de indiening van de aanvraag nog niet relevant waren (bijvoorbeeld informatie over sollicitaties die verricht zouden moeten zijn ná de potentiële ingangsdatum van de Abw-uitkering).

opmerkingen

Regelmatig heeft Kamer II in het verslag van de vergadering en/of in haar advies bij een bezwaarschrift een signalering of aanbeveling opgenomen ten behoeve van de DMZ.

Hieronder volgen enige voorbeelden:

a. Kamer II stelde vast dat de DMZ strak eraan vasthoudt dat maximaal f 550,-- per kalenderjaar aan ROA-vergoeding wordt verstrekt voor buitengewone kosten. Naar het oordeel van Kamer II biedt de Regeling Opvang Asielzoekers geen basis voor deze limitering.

b. Het is Kamer II opgevallen dat het voor de betrokkene veelal onduidelijk is op basis van welke gegevens (bijvoorbeeld over achteraf gebleken inkomsten uit arbeid) en volgens welke berekening de DMZ komt tot het bedrag van de terugvordering. Mede met het oog op het voorkomen van bezwaarschriften tegen terugvorderingsbesluiten verdient het aanbeveling aan betrokkenen duidelijk uitleg te geven over de vaststelling (berekening) van het bedrag van de terugvordering.

c. Kamer II adviseert om, bij het vaststellen van het vermogen van de betrokkene bij aanvang van de Abw-uitkering, de betreffende Abw-norm (voor één maand) op de positieve vermogensbestanddelen in mindering te brengen, als zijnde betalingsverplichtingen (in feite 'schulden'/ negatieve vermogensbestanddelen) voor de komende maand.

d. Indien de gemeente in het geval van een studerende partner beoogt om een korting van 10% op de Abw-uitkering naar de norm voor een echtpaar toe te passen, dan zal dit expliciet in de Bijstandsverordening moeten worden geregeld.

e. Het is Kamer II gebleken dat bij betrokkenen vaak niet bekend is dat een verblijf in het buitenland slechts vier weken met behoud van Abw-uitkering mogelijk is, ongeacht de reden van een langer verblijf (bijv. ziekte, familie-omstandigheden e.d.). Kamer II heeft aanbevolen om op het door de betrokkene in te vullen 'vakantie-opgavebriefje' een duidelijke mededeling hierover op te nemen.

f. In het nABW-handboek was het beleid vastgelegd dat geen bijstand kan worden verstrekt voor de kosten van woon-/werkverkeer. Kamer II heeft geadviseerd enige bezwaarschriften van personen die door bedoelde reiskosten feitelijk ónder bijstandsniveau kwamen ongegrond te verklaren, gelet op dit vastgestelde beleid. Wel heeft Kamer II in haar verslag tot uitdrukking gebracht dat dit beleid naar haar mening twijfelachtig is. Inmiddels is het beleid gewijzigd zodat per 1 januari 1998 wél bijstand voor de kosten van woon-/werkverkeer kan worden verstrekt, voor zover het meer dan drie zones betreft.

Het is Kamer II voorts bekend dat de signalering onder e. inmiddels tot aanpassing heeft geleid. Of dit ook het geval is met signaleringen onder a. en b. is Kamer II niet bekend. De aanbeveling onder c. is, blijkens het handboek, nog niet overgenomen.

Gelet op het feit dat dit in de onlangs vastgestelde wijziging van de Bijstandsverordening niet is verwerkt, heeft de gemeente er kennelijk voor gekozen om de korting als bedoeld in de signalering onder d. niet in het beleid op te nemen.
Opgemerkt kan nog worden dat de aanbevelingen die Kamer II in 1996 heeft uitgebracht (zie jaarverslag '96), inmiddels zijn opgevolgd, zij het dat het Kamer II niet bekend is of de folder over de 'Kortingsregeling' al is verbeterd. Voorts blijkt uit het handboek niet of, op grond van een signalering van Kamer II in 1995, inmiddels beleid is vastgesteld m.b.t. bijstand voor de eerste woninginrichting voor ex-ROA-cliënten die na de ROA-woning eerst (tijdelijk) op een gemeubileerde kamer zijn gaan wonen.

Prognose voor 1998

Kamer II verwacht dat het aantal inkomende bezwaarschriften in 1998 ten minste op het (hoge) niveau van 1997 zal blijven. Dit is gebaseerd op de volgende punten:
De 'Wet boeten, maatregelen en terug- en invordering sociale zekerheid', die op 1-7-1997 van kracht is geworden, heeft in de tweede helft van 1997 geleid tot 45 bezwaarschriften inzake terugvordering. Over het (hele) jaar 1998 zal dit ten minste het dubbele aantal zijn.
De gemeente heeft (in overleg met het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) in 1997 ervoor gekozen om de 'Wet boeten ...' nog niet strikt uit te voeren. In 1998 zullen echter wel maatregelen en boeten opgelegd gaan worden voor o.m. het te laat indienen van het maandelijkse 'informatieformulier'. Dergelijke besluiten zullen waarschijnlijk tot een hoog percentage bezwaarschriften leiden.
In 1998 zal de DMZ de achterstand in 'heronderzoeken' in het kader van de Abw gaan wegwerken. De ervaring leert dat heronderzoeken in veel gevallen tot bezwaarschriften leiden (o.m. tegen een maatregel vanwege onvoldoende sollicitatie-activiteiten).

3.4. Aandachtspunten

Van de onder 3.2 genoemde aanbevelingen verdient het komend jaar nog aandacht:

  • het beleid m.b.t. de verlening van bijzondere bijstand voor kosten van woninginrichting aan personen die vanuit een ROA-woning als 'tussenstap' naar een (gemeubileerde) kamer zijn verhuisd;

  • bij vaststelling (in kader van de Abw) van het vermogen het Abw-normbedrag aftrekken i.v.m. te verrichten betalingen;

  • de tekst van de folder over de 'Kortingsregeling';

  • er is geen wettelijke basis voor het uitvoeringsbeleid van de DMZ dat niet meer dan f 550,-- per kalenderjaar aan buitengewone kosten kan worden vergoed in het kader van de ROA;

  • bij terugvorderingen dient aan de cliënt een duidelijke berekening te worden verstrekt.

Voorts is Kamer II van mening dat de volgende aspecten aandacht verdienen:

  • bij aanvragen m.b.t. duurzame gebruiksgoederen moet de DMZ beter letten op het beleid t.a.v. 'niet-uitstelbare' goederen;

  • Kamer II beveelt aan om bij aanvragen m.b.t. babypakketten niet te volstaan met toetsen of het betreft de geboorte van het eerste kind; ingeval betrokkene al meer kinderen heeft, zou het voorkeur verdienen om te beoordelen of redelijkerwijs nog over (bruikbare) goederen van het babypakket kan worden beschikt. Wellicht verdient het aanbeveling om het nABW-handboek op dit punt enigszins bij te schaven;

  • bij wijziging van beleid zou het goed zijn (en wellicht bezwaarschriften voorkómen) om duidelijke overgangsregels vast te stellen.

Ten slotte zal de gemeente erop attent moeten zijn, dat het te verwachten grote aantal bezwaarschriften dat in 1998 bij Kamer II zal worden ingediend, gevoegd bij de achterstand die op 1-1-1998 bestond (nog 268 af te handelen bezwaarschriften, waarvan ca. 150 via Kamer II), niet leidt tot stagnatie (bij het secretariaat, respectievelijk bij Kamer II) in de afhandeling en dus verdere (aanzienlijke) overschrijding van de afhandelingstermijn die in de Algemene wet bestuursrecht wordt gesteld (10 weken, eventueel te verlengen tot 14 weken).

4. Jaarverslag Kamer III

4.1. Competentie

Kamer III is "restkamer" en behandelt bezwaarschriften die op grond van de verordening ter advisering aan de Commissie moeten worden voorgelegd en die niet behoren tot de competentie van de Kamers I, II en IV. De onderwerpen van de bezwaarschriften zijn zeer gevarieerd. In 1997 zijn bezwaarschriften ingediend tegen besluiten op grond van de volgende regelingen:

  • Subsidieverordening Maatschappelijke Activiteiten

  • Marktverordening

  • Overlastverordening Horeca

  • Verordening openbare wateren

  • Algemene Plaatselijke Verordening voor Delft 1992

  • Wet voorkeursrecht gemeenten

  • Wegenverkeerswetgeving

4.2. Conclusies en bevindingen 1997

Het aantal nieuw ingediende bezwaarschriften is in 1997 met tien afgenomen ten opzichte van 1996. In totaal zijn 25 nieuwe bezwaarschriften ingediend. De ervaring leert dat vanwege de variëteit aan onderwerpen weinig zaken op routine kunnen worden afgedaan. Het vergt per zaak relatief veel tijd om thuis te raken in de specifieke regelgeving en de vaak complexe problematiek.
Daarnaast nemen hoorzittingen waarbij veel derde-belanghebbenden betrokken zijn veel tijd in beslag. Met name bij bezwaarschriften gericht tegen het verlenen van zgn. overlastvergunningen is vaak sprake van derde-belanghebbenden. Deze vergunning is gebaseerd op de Overlastverordening Horeca en is vereist voor de exploitatie van een horecabedrijf. De burgemeester, die bevoegd is om deze vergunning te verlenen, beoordeelt op voorhand of, en in welke mate, het horecabedrijf overlast met zich mee zal brengen voor het woon- en leefklimaat. Omwonenden van het horecabedrijf hebben een direct belang bij deze besluiten en reageren op de vergunningverlening. In 1997 heeft de behandeling van het bezwaarschrift tegen het verlenen van een overlastvergunning aan het (voormalige) café Fame veel aandacht gekregen in de Delftse pers. Voor de hoorzitting, die naar schatting door vijftig omwonenden is bezocht, moest worden uitgeweken naar de raadszaal in het Stadhuis.

Vanwege de lange duur van de hoorzittingen en de complexiteit van de zaken was Kamer III in een aantal gevallen genoodzaakt om de (besloten) behandeling in raadkamer voort te zetten bij een volgende vergadering. Een opmerkelijke gebeurtenis in 1997 mag op deze plaats niet onvermeld blijven. De hoorzitting van 28 mei 1997 werd geheel onverwacht onderbroken door het spontane bezoek van President Clinton aan Delft. De ambtenaar die de gemeente bij de hoorzitting vertegenwoordigde werd met spoed ingeschakeld door de burgemeester om hem bij te staan en de ambtsketen te halen in het gemeentehuis. Onder deze bijzondere omstandigheden hebben de reclamanten ingestemd met het schorsen van de vergadering en het verplaatsen van de hoorzitting naar een andere datum. Hierdoor waren de commissieleden in de gelegenheid om President Clinton de hand te schudden op de Markt.

adviezen tot gegrondverklaring

Kamer III heeft driemaal geadviseerd tot gegrondverklaring van een bezwaarschrift. In alle gevallen was sprake van een motiveringsgebrek in het besluit. Dit houdt in dat het besluit weliswaar op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen en dat alle betrokken belangen zijn meegewogen, maar dat de argumenten niet of niet volledig zijn weergegeven in het besluit. Pas bij de behandeling van het bezwaarschrift wordt duidelijk op grond van welke argumenten het besluit is genomen. Een dergelijk gebrek in de motivering kan worden hersteld in het heroverwegingsbesluit. Het komt voor dat een besluit slechts gemotiveerd is met de opmerking dat een raadscommissie met dit besluit heeft ingestemd, zonder weer te geven welke argumenten hierbij een rol hebben gespeeld. De constatering dat een raadscommissie of de gemeenteraad met een bepaald besluit hebben ingestemd geeft op zichzelf geen enkel inzicht in de afweging van belangen die aan het besluit ten grondslag ligt, terwijl dit uit een goede schriftelijke motivering zou moeten blijken. Kennelijk wordt het feit dat een raadscommissie of de raad gesproken hebben voldoende overtuigend geacht. Geadviseerd wordt om meer aandacht te besteden aan de motivering van besluiten.

Kamer III heeft in 1997 geconstateerd dat enige verbetering is gebracht in de motivering van de adviezen van de Adviescommissie Beeldende Kunst (ACBK). In voorgaande jaren was dit een steeds terugkerend punt van aandacht. Kamer III heeft er begrip voor dat het zeer moeilijk is om een artistiek oordeel in woorden te vatten. Toch moet het advies, als dit wordt gebruikt ter onderbouwing van een subsidiebesluit, voldoende inzicht geven in de gevolgde gedachtengang. Er moet ten minste uit blijken welke gegevens zijn betrokken bij de beoordeling en op welke wijze is getoetst aan de (van tevoren bekendgemaakte) criteria. Hoewel de motivering nog steeds summier is, heeft Kamer III de indruk dat aan de adviezen meer aandacht wordt besteed.

De beoordeling van kunstwerken is vaak een gevoelig punt voor de betreffende kunstenaars. Kamer III constateert dat kunstenaars aanstoot nemen aan de gebruikte bewoordingen in het besluit tot afwijzing van een subsidie voor beeldende kunst-projecten. Deze bewoordingen komen soms weinig hoffelijk over. Hieruit leidt de aanvrager af dat hij niet serieus genomen wordt en dat zijn aanvraag niet zorgvuldig is behandeld. Onnodige bezwaarschriftprocedures kunnen worden voorkomen als van tevoren ook meer aandacht wordt besteed aan de gekozen bewoordingen in dit soort beschikkingen. Wanneer een aanvrager moeite doet om een goede aanvraag in te dienen, dan mag overigens van de gemeente worden verwacht dat hier een behoorlijk antwoord op geformuleerd wordt.

opmerkingen

Wanneer een concreet geval daartoe aanleiding geeft, neemt Kamer III een opmerking op in het advies. Deze opmerkingen zijn te beschouwen als aanbevelingen van algemene aard. In 1997 is o.m. de aanbeveling gedaan om aanvragers zoveel mogelijk van tevoren te horen als hun aanvraag wordt afgewezen, ook als dit niet op grond van de wet (art. 4:7 e.v. Awb) is vereist. Een telefoontje kan voldoende zijn om aan een aanvrager uit te leggen waarom een aanvraag niet wordt toegewezen. Dit kan onnodige bezwaarprocedures voorkomen.

Ook is opgemerkt dat het klakkeloos hanteren van standaardbeschikkingen kan leiden tot vragen en irritatie bij de betrokkenen. Dit is met name het geval als de standaardbeschikking overbodige en verwarrende passages bevat. Een voorbeeld hiervan betrof een afwijzing van een subsidie-aanvraag. De aanvrager kwam op grond van de geldende subsidie-criteria niet in aanmerking voor de gevraagde subsidie. In de (standaard)beschikking was vermeld hoeveel subsidie de gemeente te verdelen had en voor welk totaalbedrag subsidie was aangevraagd door degenen die aan de criteria voldeden. Vervolgens werd melding gemaakt van de gehanteerde verdelingsmethode. In de laatste zin werd ten slotte vermeld dat de aanvrager niet aan de criteria voldeed en om die reden geen subsidie zou krijgen. Voor de aanvrager bevatte de beschikking dan ook voor een groot gedeelte overbodige informatie. Aanbevolen wordt om standaardbeschikkingen aan te passen aan de specifieke situatie, als deze teveel afwijkt van de situaties waarvoor de standaardbeschikkingen zijn geschreven.De gebruikte bewoordingen in beschikkingen en brieven leiden ook regelmatig tot opmerkingen van Kamer III. De bewoordingen bij de aankondiging van toekomstige besluiten (voornemen) dienen bijvoorbeeld zodanig gekozen te worden dat duidelijkheid bestaat over het moment waarop bezwaar- en beroepsmogelijkheden voor de geadresseerde openstaan. Bij voorkeur wordt dit expliciet vermeld in de correspondentie. Dit voorkomt premature (=te vroeg ingediende) bezwaarschriften.

heroverwegingsbesluiten

Evenals in 1996 zijn alle adviezen van Kamer III overgenomen door de betreffende bestuursorganen.

behandelingsduur bezwaarschriften

De behandelingsduur van de bezwaarschriften (datum ontvangst bezwaarschrift tot datum advies) laat op het eerste gezicht een verontrustend beeld zien. De afhandelingsduur bedroeg in 1997 gemiddeld 25 weken. Dit is gemiddeld 8 weken langer dan in 1996. De termijn mag volgens de Algemene wet bestuursrecht in beginsel maximaal 14 weken bedragen, vanaf het moment van ontvangst van het bezwaarschrift tot aan de bekendmaking van het heroverwegingsbesluit (dit is overigens geen fatale termijn).

De cijfers geven echter een enigszins vertekend beeld, dat niet helemaal op statistisch verantwoorde wijze te corrigeren is. Er zijn aan deze cijfers dan ook geen algemene conclusies te verbinden. In een aantal gevallen treedt de behandelende afdeling eerst in overleg met de reclamant voordat de bezwaarschriftprocedure verder wordt gevolgd. Dit verhoogt de gemiddelde termijn voor het indienen van het verweerschrift (met medeweten en instemming van de reclamant). Daarnaast wordt een hoorzitting soms op verzoek van reclamant zelf of met diens instemming verplaatst naar een andere datum, hetgeen uiteraard ook invloed heeft op de gemiddelde behandelingsduur. Ten slotte komt het regelmatig voor dat zaken in overleg met reclamant worden aangehouden na de hoorzitting, bijvoorbeeld omdat er nog nadere (schriftelijke) reacties van beide partijen worden gevraagd. Daar waar Kamer III wel invloed kan hebben op de versnelling van de procedure zal Kamer III er uiteraard naar blijven streven om de behandelingstermijn terug te brengen. Vanwege het relatief geringe aantal bezwaarschriften bij Kamer III wordt eens in de zes weken vergaderd. Het is niet efficiënt om vaker te vergaderen. Hierdoor kan het echter wel eens lang duren voordat een bezwaarschrift in een vergadering wordt behandeld. Dit heeft ook een nadelige invloed op de behandelingsduur van een bezwaarschrift.

4.3. Prognose 1998

In de eerste helft van 1998 zijn 24 bezwaarschriften ingediend, vrijwel evenveel als in het hele jaar 1997. Als gevolg van een beleidswijziging met betrekking tot de ligplaats-ontheffingen voor woonschepen zijn circa 15 bezwaarschriften ingediend, wat tot een tijdelijke piekbelasting leidt. Naar verwachting zal het totale aantal bezwaarschriften in 1998 dan ook hoger uitvallen dan in 1997.

Uit het overzicht over de ingediende bezwaarschriften sinds 1993 - het eerste jaar waarin Kamer III functioneerde - blijkt dat het aantal bezwaarschriften jaarlijks tussen de 25 en 35 bedraagt, met enkele schommelingen die een direct gevolg zijn van beleidswijzigingen op een bepaald terrein. In 1994 leverde een wijziging in het gokautomatenbeleid circa 20 extra bezwaarschriften op en in 1998 leiden de ontheffingen voor woonschepen op grond van de nieuwe Verordening Openbaar Gemeentewater Delft 1996 tot een hoger aantal bezwaarschriften. Tenzij zich in de tussentijd nog beleidswijzigingen voordoen, zullen naar verwachting in 1998 in totaal ± 45 bezwaarschriften te behandelen zijn door Kamer III.

Aandachtspunten

De motivering van met name subsidie-besluiten dient structureel te worden verbeterd. Daarbij dient ook aandacht te worden besteed aan de bewoordingen van deze besluiten.

volgende_pagina.gif (194 bytes)
naar deel 2

terug naar boven