17 juni 2005

Schriftelijke vragen ingevolge art. 36 Reglement van Orde Gemeenteraad - SV-073

 


overzicht schriftelijke vragen


antwoord college

Aan het College van Burgemeester en Wethouders
Postbus 78
2600 ME Delft

Delft, 29 mei 2005

Betreft: rapport inzake wethouder Baljé dd 13 mei jl

Zeer geacht College,

In de raadsvergadering van 24 mei jl. stond op de agenda het rapport van de gemeente van 13 mei jl. met vragen over het subsidieverzoek van de restauranthouder voor zijn gondels en de mogelijke corruptie van ex-wethouder Baljé. In die vergadering zegde u toe, dat de verdere inhoudelijke discussie zich verder zou afspelen in de betreffende commissie.

Voordat het rapport in die commissie verder wordt behandeld heeft het CDA een aantal vragen ex art. 36 van het RvO, waarvan het antwoord dienstig is voor de eventuele behandeling in de commissie. Deze vragen hebben uitsluitend betrekking op het traject van subsidieverlening (aan de restauranthouder de heer Daga).

Uit de brief van de gemeente aan de restauranthouder van 16 februari jl. blijkt dat het verzoek om subsidie wordt afgewezen met een beroep op de AWB en de daarvan afgeleide subsidieverordeningen van de gemeente Delft (subsidieverordening maatschappelijke activiteiten). De betreffende ambtenaren geven blijk van op de hoogte te zijn van die regelgeving. Conform de brief van 17 februari jl. wordt aan de restauranthouder een “waarderingsbijdrage” toegekend, waarover in het rapport wordt opgemerkt, dat “de betrokken functionarissen er vanuit gingen, dat bij het toekennen van een  waarderingsbijdrage de Delftse spelregels voor subsidieverlening niet van toepassing zijn en dat deze via een ambtelijk mandaat met instemming van de wethouder konden worden afgedaan. Dit echter ten onrechte”.

In verband hiermee heeft het CDA de volgende vragen:

  1. Hoeveel keer is in de afgelopen 3 jaar een “waarderingsbijdrage” of een gelijksoortige bijdrage door de gemeente verstrekt. Welke bedragen waren daarmee gemoeid en hoeveel keer gebeurde dat (met bedragen) door het vakteam CKE? Hierbij hoeft het geval van de heer Daga niet meer te worden genoemd.
  2. Welke procedure werd al in de gevallen gevolgd?
  3. Als de waarderingsbijdrage een uitzondering is, waarom meenden de betrokken functionarissen, die op zich kennis droegen van de Delftse subsidieregels zoals ook blijkt uit de brief van 16 februari jl., dat dit niet via een besluit van B&W dan wel de raad kon worden afgedaan?
  4. Uit het rapport blijkt, dat de heer Baljé het initiatief nam tot de mogelijkheid van een waarderingsbijdrage (pagina 2). De wethouder drong aan op een substantieel gebaar. Wat moeten wij ons daarbij voorstellen? Kwam de suggestie van de waarderingsbijdrage de betrokken functionarissen in eerste instantie niet wat vreemd voor en wat was daarop hun reactie?
  5. Is de hoogte van het bedrag van de waarderingsbijdrage ook aan de orde geweest in het overleg tussen wethouder Baljé en de betrokken functionarissen? Het rapport wekt de indruk, dat die bedragen pas eerst in het gesprek door de behandelend ambtenaar en de heer Daga op 16 februari zijn besproken.
  6. Hoe werd de hoogte van het bedrag van de waarderingsbijdrage bepaald?
  7. Was het College op de hoogte van het voornemen van wethouder Baljé een bijdrage te verstrekken aan de heer Daga. Zo nee, wanneer kreeg het College eerst kennis dat een bijdrage was toegezegd c.q. al was uitgekeerd?
  8. Wat is de formeel juridische status van de financiële bijdrage uit de brief van 17 februari jl en op welke wettelijke regeling is deze nu precies gebaseerd?
  9. Hoe en door wie is de concrete betaling van het eerste deel van de waarderingsbijdrage uitgevoerd?

 Uw antwoord graag zo spoedig mogelijk tegemoet ziende,

 Met vriendelijke groeten,

namens de CDA fractie

 

Niek van Doeveren