13 oktober 2006

Schriftelijke vragen ingevolge art. 36 Reglement van Orde Gemeenteraad - SV-54

 


overzicht schriftelijke vragen


antwoord college

schriftelijke vragen m.b.t. de gang van zaken bij de
Uitbreiding van het recreatiecentrum Delftse Hout (01/004006)

ingevolge art. 36 Reglement van Orde Gemeenteraad

Inleiding.

Sommige partijen in de Gemeenteraad verkondigen het standpunt dat er bepaalde verwachtingen gewekt zijn bij de ondernemer van de Delftse Hout over de uitbreiding van de camping in natuur en recreatiegebied de Delftse Hout. Sommige fracties beweren zelfs dat in 2001 door de voltallige gemeenteraad besloten is om akkoord te gaan met het uitbreidingsplan recreatiecentrum Delftse Hout. Sommige partijen zien daarom geen aanleiding om terug te komen op dit raadsbesluit. Onderstaande vragen dienen om deze beweringen op hun waarheidsgehalte te toetsen.

1.   Is het waar dat het onderwerp “Uitbreiding recreatiecentrum Delftse Hout (01/004006)” is behandeld in de college vergadering van 3 april 2001 en dat het college toen al, “met inachtneming van een aantal aandachtspunten, heeft besloten het terrein ten oosten van het huidige recreatiecentrum als uitbreidingslocatie aan te wijzen”? (zie noten g en j)

2.   Kan ik bij de beantwoording van deze vragen een digitale kopie bijgevoegd krijgen van de besluitenlijst en de lijst van niet te bespreken stukken van  bovengenoemde college vergadering?

3.   Is het waar dat ook in dat tijdvak de commissiegriffier in samenwerking met de bestuursassistent van de portefeuillehouder bepaalden of de onderwerpen voor de agenda al of niet op de lijst van ‘niet te bespreken stukken’ werden geplaatst. Zo nee, door wie werd dat dan wel bepaald? (zie noot h)

4.   Is het waar dat alle voor dat tijdvak geldende bevoegdheden van B&W waren vastgelegd in het Delegatiebesluit 1999-2003? Zo nee, waar waren eventuele overige bevoegdheden vastgelegd? (zie noot i)

 5.  Is het waar dat het bij het onder punt 1 genoemd onderwerp ging om een voorstel om “in principe in te stemmen met de uitgifte van de grond door verkoop, dan wel aanpassing van het erfpachtcontract, aan het recreatiecentrum Delftse Hout onder voorbehoud van de uitkomst van de ruimtelijke ordeningsprocedure en overeenstemming over de prijs van de grond”? (zie noot e)

 6.  Is het waar dat op de delegatie voor besluiten met betrekking tot de uitgifte van grond door verkoop, dan wel aanpassing van het erfpachtcontract enkel en alleen artikel I lid 2 van dat delegatiebesluit van kracht was? Zo nee, welk(e) artikel(en) van dat delegatiebesluit waren dan eveneens van toepassing? (zie noot i)

 7.  Is het waar dat de raad in dit artikel I lid 2 van het delegatiebesluit de bevoegdheid van B&W voor het ruilen, vervreemden of bezwaren van onroerende zaken, daaronder begrepen het uitgeven in erfpacht, had beperkt tot zaken waarbij de tegenwaarde van de betreffende zaak een bedrag van f. 150.000,-- (Nederlandse guldens) niet te boven ging? Zo nee, tot welk bedrag was B&W dan bevoegd onroerende zaken te verkopen of te ruilen? (zie noot i)

 8.  Is het waar dat in dit delegatiebesluit 1999-2003 door de raad was bepaald dat “het college van burgemeester en wethouders van elk besluit, dat het krachtens dit delegatiebesluit neemt, een afschrift ter inzage legt voor de leden van de raad;”? (zie noot i)

 9.  Kan het college mij informeren over waar en wanneer zij dit afschrift indertijd ter inzage heeft gelegd en hoe zij de raad daar indertijd van op de hoogte heeft gesteld? Zo nee, kan u een digitale kopie van dit afschrift bij de antwoorden voegen?

10. Is het waar dat in dit delegatiebesluit 1999-2003 door de raad was bepaald dat “het college van burgemeester en wethouders jaarlijks aan de daarvoor in aanmerking komende vaste commissie(s) van advies, als bedoeld in artikel 91 van de Gemeentewet, verslag doet van de wijze waarop het van de gedelegeerde bevoegdheden gebruik heeft gemaakt.”? (zie noot i)

11. Kan het college mij informeren over hoe en wanneer zij aan de commissies Leefbaarheid en Duurzaamheid verslag heeft gedaan van de wijze waarop zij van de gedelegeerde bevoegdheden gebruik heeft gemaakt.”? Zo niet, kunt u dit alsnog doen?

12. Is het college niet van mening dat goed moet worden onderzocht of er wel gegronde redenen waren voor de ondernemer om bepaalde verwachtingen te krijgen ten aanzien van het resultaat van deze procedure?

13. Is het college van mening dat, hetzij door de raad, hetzij door het college, hetzij door het vakteam Grond, blijk is gegeven van een onvoorwaardelijke intentie tot verkoop c.q. ruil van het betrokken stuk grond?

14. Zo ja, door wie en op welk moment is, volgens het college blijk gegeven van deze onvoorwaardelijke intentie?

15. Is het college van mening dat, hetzij door de raad, hetzij door het college, hetzij door het vakteam Grond, blijk is gegeven van een voorwaardelijke intentie tot verkoop c.q. ruil van het betrokken stuk grond?

16. Zo ja, door wie en op welk moment is, volgens het college deze voorwaardelijke intentie getoond?

17. Kan het college mij informeren over de juiste datum waarop de (voorlopige) “Overeenkomst tot ruiling van percelen grond plaatselijk bekend Korftlaan te Delft” tussen het vakteam Grond en Delftse Hout Vastgoed is getekend? (zie noot j)

18.Is het waar dat het onderwerp ook weer op de lijst van niet te bespreken stukken van de vergadering van het college d.d. 30 september 2003 stond? Zo ja, wie was verantwoordelijk voor de plaatsing op deze lijst? (zie noten k en l)

19. Is het waar dat in deze overeenkomst, welke op die datum, namens het college van burgemeester en wethouders, is bekrachtigd door de burgemeester, eigenlijk sprake is van de verkoop van een stuk gemeentegrond met een waarde van 12865 maal  € 24 is € 308.760,-- (zegge: driehonderdachtduizendzevenhonderdzestig euro), dat dit overeenkomt met f. 679272,-- en dat dit viereneenhalf maal zo veel is als de in het delegatiebesluit genoemde f. 150.000? Zo niet, wat is volgens het college, dan de waarde van deze transactie? (zie noot i)

20. Houdt een en ander niet in dat het college in 2001 eigenlijk onrechtmatig handelde toen zij in de agenda’s van de commissies Leefbaarheid en Duurzaamheid stelde dat dit binnen haar bevoegdheid viel? Zo nee, hoe wilt u dat dan rechtvaardigen?

21. Indien het besluit tot grondruil niet viel onder het mandaat van het College gezien de hoogte van het bedrag van de grondruil ver boven het toenmalig vigerende  delegatiebesluit van f 150.000 lag, had toen in de intentieovereenkomst met Delftse Hout Vastgoed de clausule “onder voorbehoud van goedkeuring van de gemeenteraad” opgenomen moeten zijn?

 a)    Bespreekagenda commissie Duurzaamheid -  9 mei 2001

 b)    Besluitagenda commissie Duurzaamheid - 9 mei 2001

 c)     Bespreekagenda commissie Leefbaarheid -  10 mei 2001

 d)    Besluitagenda commissie Leefbaarheid - 10 mei 2001

 e)    Nota Uitbreiding recreatiecentrum Delftse Hout (01/004006)

 f)      Bijlage Nota Uitbreiding recreatiecentrum Delftse Hout

 g)    Besluitvormingsformulier Nota Uitbreiding recreatiecentrum Delftse Hout

 h)    Raadscommissiewijzer

 i)       Delegatiebesluit 1999-2003

 j)      Overeenkomst met recreatiecentrum Delftse Hout (bijgevoegd )

 k)    Besluitenlijst vergadering college d.d. 30 september 2003

 l)       Lijst niet te bespreken stukken vergadering college d.d. 30 september 2003