Schriftelijke vragen ingevolge art. 36 Reglement van Orde Gemeenteraad - SV-54 |
||
schriftelijke vragen m.b.t.
de gang van zaken bij de Inleiding.
Sommige
partijen in de Gemeenteraad verkondigen het standpunt dat er
bepaalde verwachtingen gewekt zijn bij de ondernemer van de Delftse Hout
over de uitbreiding van de camping in natuur en recreatiegebied de Delftse
Hout. Sommige fracties beweren zelfs dat in 2001 door de voltallige
gemeenteraad besloten is om akkoord te gaan met het uitbreidingsplan
recreatiecentrum Delftse Hout. Sommige partijen zien daarom geen aanleiding
om terug te komen op dit raadsbesluit. Onderstaande vragen dienen om deze
beweringen op hun waarheidsgehalte te toetsen. 1.
Is het waar dat het onderwerp “Uitbreiding recreatiecentrum Delftse
Hout (01/004006)” is behandeld in de college vergadering van 3 april 2001
en dat het college toen al, “met inachtneming van een aantal
aandachtspunten, heeft besloten het terrein ten oosten van het huidige
recreatiecentrum als uitbreidingslocatie aan te wijzen”? (zie
noten g en j) 2.
Kan ik bij de beantwoording van deze vragen een digitale kopie
bijgevoegd krijgen van de besluitenlijst en de lijst van niet te bespreken
stukken van bovengenoemde
college vergadering? 3.
Is het waar dat ook in dat tijdvak de commissiegriffier in
samenwerking met de bestuursassistent van de portefeuillehouder bepaalden of
de onderwerpen voor de agenda al of niet op de lijst van ‘niet te
bespreken stukken’ werden geplaatst. Zo nee, door wie werd dat dan wel
bepaald? (zie noot h) 4.
Is het waar dat alle voor dat tijdvak geldende bevoegdheden van
B&W waren vastgelegd in het Delegatiebesluit 1999-2003? Zo nee, waar
waren eventuele overige bevoegdheden vastgelegd? (zie
noot i) 5.
Is het waar dat het bij het onder punt 1 genoemd onderwerp ging om
een voorstel om “in principe in te stemmen met de uitgifte van de grond
door verkoop, dan wel aanpassing van het erfpachtcontract, aan het
recreatiecentrum Delftse Hout onder voorbehoud van de uitkomst van de
ruimtelijke ordeningsprocedure en overeenstemming over de prijs van de
grond”? (zie noot e) 6.
Is het waar dat op de delegatie voor besluiten met betrekking tot de
uitgifte van grond door verkoop, dan wel aanpassing van het erfpachtcontract
enkel en alleen artikel I lid 2 van dat delegatiebesluit van kracht was? Zo
nee, welk(e) artikel(en) van dat delegatiebesluit waren dan eveneens van
toepassing? (zie noot i) 7.
Is het waar dat de raad in dit artikel I lid 2 van het
delegatiebesluit de bevoegdheid van B&W voor het ruilen, vervreemden of
bezwaren van onroerende zaken, daaronder begrepen het uitgeven in erfpacht,
had beperkt tot zaken waarbij de tegenwaarde van de betreffende zaak een
bedrag van f. 150.000,-- (Nederlandse guldens) niet te boven ging? Zo nee,
tot welk bedrag was B&W dan bevoegd onroerende zaken te verkopen of te
ruilen? (zie noot i) 8.
Is het waar dat in dit delegatiebesluit 1999-2003 door de raad was
bepaald dat “het college van burgemeester en wethouders van elk besluit,
dat het krachtens dit delegatiebesluit neemt, een afschrift ter inzage legt
voor de leden van de raad;”? (zie noot i) 9.
Kan het college mij informeren over waar en wanneer zij dit afschrift
indertijd ter inzage heeft gelegd en hoe zij de raad daar indertijd van op
de hoogte heeft gesteld? Zo nee, kan u een digitale kopie van dit afschrift
bij de antwoorden voegen? 10.
Is het waar dat in dit delegatiebesluit 1999-2003 door de raad was
bepaald dat “het college van burgemeester en wethouders jaarlijks aan de
daarvoor in aanmerking komende vaste commissie(s) van advies, als bedoeld in
artikel 91 van de Gemeentewet, verslag doet van de wijze waarop het van de
gedelegeerde bevoegdheden gebruik heeft gemaakt.”? (zie
noot i) 11.
Kan het college mij informeren over hoe en wanneer zij aan de
commissies Leefbaarheid en Duurzaamheid verslag heeft gedaan van de wijze
waarop zij van de gedelegeerde bevoegdheden gebruik heeft gemaakt.”? Zo
niet, kunt u dit alsnog doen? 12.
Is het college niet van mening dat goed moet worden onderzocht of er wel
gegronde redenen waren voor de ondernemer om bepaalde verwachtingen te
krijgen ten aanzien van het resultaat van deze procedure? 13.
Is het college van mening dat, hetzij door de raad, hetzij door het
college, hetzij door het vakteam Grond, blijk is gegeven van een onvoorwaardelijke
intentie tot verkoop c.q. ruil van het betrokken stuk grond? 14.
Zo ja, door wie en op welk moment is, volgens het college blijk
gegeven van deze onvoorwaardelijke intentie? 15.
Is het college van mening dat, hetzij door de raad, hetzij door het
college, hetzij door het vakteam Grond, blijk is gegeven van een voorwaardelijke
intentie tot verkoop c.q. ruil van het betrokken stuk grond? 16.
Zo ja, door wie en op welk moment is, volgens het college deze
voorwaardelijke intentie getoond? 17.
Kan het college mij informeren over de juiste datum waarop de
(voorlopige) “Overeenkomst tot ruiling van percelen grond plaatselijk
bekend Korftlaan te Delft” tussen het vakteam Grond en Delftse Hout
Vastgoed is getekend? (zie noot j) 18.Is
het waar dat het onderwerp ook weer op de lijst van niet te bespreken
stukken van de vergadering van het college d.d. 30 september 2003 stond? Zo
ja, wie was verantwoordelijk voor de plaatsing op deze lijst? (zie
noten k en l) 19. Is het waar dat in deze overeenkomst, welke op die datum,
namens het college van burgemeester en wethouders, is bekrachtigd door de
burgemeester, eigenlijk sprake is van de verkoop van een stuk gemeentegrond
met een waarde van 12865 maal €
24 is € 308.760,-- (zegge: driehonderdachtduizendzevenhonderdzestig euro),
dat dit overeenkomt met f. 679272,-- en dat dit viereneenhalf maal zo veel
is als de in het delegatiebesluit genoemde f. 150.000? Zo niet, wat is
volgens het college, dan de waarde van deze transactie? (zie
noot i) 20. Houdt een en ander niet in dat het college in 2001 eigenlijk onrechtmatig handelde toen zij in de agenda’s van de commissies Leefbaarheid en Duurzaamheid stelde dat dit binnen haar bevoegdheid viel? Zo nee, hoe wilt u dat dan rechtvaardigen? 21. Indien het besluit tot grondruil niet viel onder het mandaat van het College gezien de hoogte van het bedrag van de grondruil ver boven het toenmalig vigerende delegatiebesluit van f 150.000 lag, had toen in de intentieovereenkomst met Delftse Hout Vastgoed de clausule “onder voorbehoud van goedkeuring van de gemeenteraad” opgenomen moeten zijn? a)
Bespreekagenda
commissie Duurzaamheid - 9 mei 2001 b)
Besluitagenda
commissie Duurzaamheid - 9 mei 2001 c)
Bespreekagenda
commissie Leefbaarheid - 10 mei 2001 d)
Besluitagenda
commissie Leefbaarheid - 10 mei 2001 e)
Nota
Uitbreiding recreatiecentrum Delftse Hout (01/004006) f)
Bijlage
Nota Uitbreiding recreatiecentrum Delftse Hout g)
Besluitvormingsformulier
Nota Uitbreiding recreatiecentrum Delftse Hout j)
Overeenkomst met recreatiecentrum Delftse Hout (bijgevoegd
) k)
Besluitenlijst
vergadering college d.d. 30 september 2003 l)
Lijst
niet te bespreken stukken vergadering college d.d. 30 september 2003
|
||