Nota Evaluatie van de explotatie van theater De Veste | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Onderwerp 19-04-1999 J.P. van de Berg
Met theater de Veste wordt een meerjarenafspraak voorbereid over prestatie-eenheden en subsidie. In 1996 is dat nog niet gelukt, omdat onvoldoende duidelijk was welke prestatienormen er voor een theater als dit, met het gereserveerde subsidiebedrag, kunnen gelden. In 1997 is uitgesproken een meerjarenafspraak te willen maken over de periode 1999 2002, op basis van een evaluatie van twee volledige theaterseizoenen. Er is nu voor gekozen de evaluatie te verrichten op basis van kalenderjaren, omdat daarbij sprake is van gecontroleerde cijfers. De evaluatie betreft de gehele situatie van het theater; er wordt iets gezegd over de exploitatie maar ook over het gebouw. De evaluatie leidt tot herijking van het budgetsubsidie en voorstellen over ontbrekende functionaliteiten. Deze evaluatie is gebaseerd op
De nota eindigt met conclusies (§ 5) en voorstellen (§ 6).
2. Basisgegevens In 1996 zijn met het theaterbestuur (voor 1 jaar: seizoen 97-98) afspraken gemaakt over prestaties:
De tegemoetkoming van de gemeente hiervoor was een subsidie van fl 1.311.380,- , inclusief een incidenteel bedrag van fl 172.000,-. Het theater dient inspanningen te verrichten voor een sluitende exploitatie zonder het incidentele bedrag (met ingang van seizoen 1998-1999). Het resultaat van deze afspraak is te zien in onderstaande tabel 1.
tabel 1 In tabel 2 staan de bezoekersaantallen voor professionele voorstellingen en de bezettingspercentages vermeld.
Volgens gegevens van Drijver & Partners is de volgende bandbreedte acceptabel voor het voorzieningenniveau van het Delftse theater: - professionele voorstellingen: tussen 80 en 140 - culturele verhuringen: tussen 40 en 90 - commerciële verhuringen: tussen 20 en 40 Het totaal aantal activiteiten bedraagt maximaal 240. De resultaten van theater de Veste kenmerken zich door
Naast deze harde cijfers zijn de volgende inspanningen verricht om de inkomsten te verhogen:
3. Doorlichting Deze paragraaf bestaat uit twee delen. In de eerste plaats is een oordeel gegeven over theater De Veste in vergelijking met andere theaters/normen. In de tweede plaats is een relatie gelegd naar de in Delft gehanteerde prestatienormen. Er is in beide gevallen gekeken naar
3.1. Vergelijking met anderen Drijver & Partners concluderen dat het aantal activiteiten dat plaats vindt in Theater de Veste (233 in het jaar 1998) zeker acceptabel is in relatie tot de functionaliteit van de voorziening. De verdeling van dit aantal over de verschillende activiteiten is niet optimaal (zie hiervoor ook de volgende paragraaf). Het is positief te noemen dat er het afgelopen jaar aanmerkelijk meer bezoekers afkwamen op professionele voorstellingen. Dit duidt erop dat het theater een toenemende rol speelt in de Delftse samenleving. In 1997 heeft Langeveld Consultancy de bedrijfsresultaten van het theater vergeleken met een aantal andere theaters met een vergelijkbare programmering. Dit leidde tot een "goede score op vrijwel alle punten". Het aantal verhuringen voor cultureel gebruik werd gemiddeld genoemd. Het aantal verhuringen voor niet-cultureel gebruik is laag; verhoging hiervan zou kunnen bij meer zalen, lunchruimten en meer op niet-culturele verhuringen afgestemde inrichting van organisatie en verkoop. Het huidige gebouw leent zich hier niet zo goed voor. We raken hiermee dus aan het profiel van het theater en de voorwaarden daarvoor. Drijver en Partners stelt dat het beoordelen van de prestatie van een theater en de vergelijking tussen verschillende theaters of tussen verschillende exploitatiejaren van een bepaald theater met de nodige zorgvuldigheid moet gebeuren. Het exploitatieresultaat is namelijk enerzijds afhankelijk van de wijze van bedrijfsvoering maar anderzijds ook van de keuze die gemaakt worden ten aanzien van de "activiteitenmix". In onderstaande tabel wordt het financiële resultaat van de verschillende activiteiten vermeld. Duidelijk is dan ook direct dat elke verandering van het aantal activiteiten en aldus een herverdeling van de "activiteitenmix" andere gevolgen heeft voor het exploitatieresultaat. De vaste kosten van het theater zijn becijferd op fl 1.084.000,= (bedragen 1999). Ten opzichte van het huidig subsidiebedrag is slechts fl 156.000,= variabel (totaal subsidie fl 1.240.000,=).
tabel 3 3.2. Herijking van de normen Volgens Drijver & Partners is voor een optimaal cultureel en economisch rendement van theater de Veste de norm van 130 140 professionele voorstellingen te hoog. Het gaat ten koste van de ruimte en aandacht voor commerciële verhuringen. Aangezien een professionele voorstelling verlies oplevert (gemiddeld fl 2200) en een commerciële verhuring winst (gemiddeld fl 1713) heeft dit een negatief effect op de exploitatie. Een norm van 110 120 voorstellingen, gekoppeld aan de realisatie van noodzakelijke randvoorwaarden voor commerciële verhuur (keuken, marktgevoeligheid), geeft ruimte voor een norm van minimaal 20 commerciële verhuringen. Aparte aandacht is nodig voor de culturele verhuringen. Het theater haalt daar wel een redelijk/voldoende aantal, maar niet de gestelde opbrengst. Vooral vanuit visie op cultuurbeleid worden concessies gedaan aan de huurprijs en wordt daarmee de theaterexploitatie negatief beïnvloed. Het is hier nodig dat de gemeente een keuze maakt voor aanvullende indirecte of directe subsidiëring van de culturele verenigingen en kunstzinnige vorming, om het theater in staat te stellen een economischer opstelling te kiezen.
Beleidskeuze culturele verhuringen De gemeente heeft de intentie de amateurkunst te bevorderen. Op dit moment vindt een onderzoek plaats naar de accommodatiebehoefte in deze sector, waarover in de loop van het jaar 1999 wordt gerapporteerd. Juist voor de amateurkunst is duidelijk dat er meer mogelijkheden moeten zijn, zoals nu al het geval is, om producties op te voeren. Dat hoeft dus niet perse theater de Veste te zijn, maar kan bijvoorbeeld ook het Floratheater zijn. In alle gevallen is hierbij subsidie in de huurprijs noodzakelijk. De gemeente wil ook vooral stimuleren dat verenigingen zelf keuzes maken in de locaties. Dat pleit ervoor het extra subsidie niet bij voorbaat in de exploitatie van theater de Veste op te nemen, maar aan de amateurkunstverenigingen te doen toekomen. Aan de andere kant is het, zowel cultureel als exploitatie-technisch, belangrijk dat theater de Veste een evenwichtig cultureel profiel kan invullen. Culturele verhuringen behoren tot dat profiel, ook al vanwege het effect op de belangstelling voor de theaterprogrammering. Dat betekent dat in de prestatie-afspraken met theater de Veste ook enige financiële zekerheid op dit vlak moet worden geboden. Dat is des te meer van belang omdat de huidige culturele verhuringen in het theater voor meer dan de helft bestaan uit verhuringen aan Vrije Akademie, Kunstzinnige vorming en scholen. Subsidie aan amateurkunstverenigingen sluit niet aan op deze vorm van verhuring. Beide kanten afwegend wordt de volgende beleidskeuze gemaakt: Door ons niet te beperken tot theater de Veste kunnen en willen we boven het gemiddelde van de door Drijver & Partners aangegeven normstelling tussen 40 en 90 blijven, door een norm van 75 hanteren. Daarmee is een subsidiebedrag gemoeid van ongeveer fl 45.000,=. Met theater de Veste spreken we een minimum van 50 culturele verhuringen af, waarmee vooral de educatieve instellingen invulling kunnen geven aan hun presentaties en producties. Daarmee wordt fl 30.000,= vast in de exploitatie van theater de Veste opgenomen. De overige 25 culturele verhuringen worden afhankelijk gesteld van de keuze van de amateurkunstinstellingen. Een bedrag van fl 15.000,= wordt als subsidieregeling flexibel gemaakt. Bijkomend voordeel van deze verdeling is dat theater de Veste voldoende ruimte houdt voor commerciële verhuur, die zo noodzakelijk is om binnen de (nieuwe) exploitatiebegroting te blijven.
Financiële randvoorwaarde Een andere invalshoek om de activiteitenmix te bepalen is de financiële randvoorwaarde. Op grond van de voorgaande cijfers is een scala van "mixen" samen te stellen, met bijbehorend exploitatieresultaat:
Tabel 4
Analyse:
Concluderend: Op basis van de mixen 10, 11, 16 en 17 zouden afspraken te maken zijn met het theater. Daarvan lijkt mix 10 de meest haalbare gezien het vertrekpunt van het huidig aantal commerciële verhuringen en het thans nog ontbreken van een keuken.
4. Verbouwmogelijkheden Onderdeel van de evaluatie vormt de functionaliteit van het theatergebouw. Het gebouw vertoont enkele gebreken. In opdracht van het theater is met het oog op inpassing in het Zuidpoortgebied onderzoek gedaan naar de aanpassingsmogelijkheden van het theater. Daarin zitten zowel noodzakelijkheden als wenselijkheden. Voor eventuele theateruitbreiding is er thans sprake van een nu of nooit situatie; na de invulling van Zuidpoort ontbreekt de ruimte. Gekeken is naar
Vanuit de herontwikkeling van het Zuidpoortgebied blijkt het nodig om
Het accent in dit onderzoek van de opties is gelegd op de kleine zaal. De huidige kleine zaal is volgens de theaterdirectie ongeschikt voor programmering doordat: - tribuneruimte ontbreekt - voldoende speelvlak ontbreekt (10 x 10 m) - de vorm niet voldoet voor "vlakke-vloer"voorstellingen. De tendens bij podiumkunsten is dat deze vlakke-vloer voorstellingen steeds meer worden gemaakt. Als hierop niet kan worden ingespeeld treedt vanzelf verschraling op in het aanbod in Delft. Gegeven het feit dat theater de Veste ook al geen grote producties heeft door een te kleine Grote zaal, komt verschraling dubbel hard aan. Als aanpassing van de kleine zaal niet haalbaar blijkt, is een bestemming als theatercafé, zoals nu het geval is, de meest rendabele oplossing. Bureau Bouwcoördinatie Nederland en Drijver & Partners hebben een aantal exploitatie- en investeringsmodellen doorgerekend. De investeringslast bij deze modellen bedraagt (globale cijfers, excl. btw): variant 1: alle voorzieningen realiseren 9,5 miljoen variant 2: alles, zonder theatercafé 8,5 miljoen variant 3: kleine zaal, foyer, keuken, kantoor 7,0 miljoen variant 4: keuken, kantoor, opslag, vergader- zaal, verblijfsruimte personeel. 1,7 miljoen Variant 4 is financieel gezien de enige haalbare variant. De andere varianten benaderen 50% van de oorspronkelijke bouwsom van het theater en het kan niet de bedoeling zijn om al na drie jaar een nieuwe richting in te slaan met het theater. Bij variant 4 speelt mee dat een belangrijk deel van de te treffen voorzieningen noodzakelijk is om te voldoen aan wettelijke regelingen (arbeidsinspectie). Inhoudelijk bestaat variant 4 uit de volgende elementen (zie bijlage 2):
Uitgaande van een bepaalde activiteitenmix die past bij de nieuwe situatie is het exploitatievoordeel geraamd (exclusief kapitaallasten): - bij nieuwe kleine zaal - 25.280 - bij nieuwe kleine zaal en uitbreiding grote zaal - 67.855 Voor variant 4 zijn alleen de gebouwgebonden kosten berekend: fl 35.000,=. Conclusies:
De eindconclusie ten aanzien van de verbouwmogelijkheden is dat in Delft voor een bepaald type kleinschalig theater is gekozen, dat een niet verwacht negatiever exploitatie-effect blijkt te hebben, doordat voorstellingen minder kostendekkend zijn. Dit effect kan niet met de voorgestelde bouwkundige ingrepen worden weggewerkt. Om die redenen hoeven functionele aanpassingen derhalve niet te worden doorgevoerd. Vanuit wettelijke vereisten en commerciële wensen moet de minimumvariant (4) wel worden gerealiseerd. Dit punt verdient echter nog nadere uitwerking (zie hierna)
Uitwerking minimumvariant theateraanpassing
Er zijn voldoende overtuigende argumenten om de elementen van variant 4 toe te voegen aan de huidige theatervoorziening. Het blijkt echter heel moeilijk om op dit moment een volledig uitgewerkt programma van eisen te presenteren, op grond waarvan zowel de definitieve investeringsraming als het effect op de exploitatie kunnen worden bepaald. De modellen van BBN moeten dan ook beschouwd worden als indicatief:
Het concretiseren van deze zaken dient parallel te lopen met de ontwikkeling van Zuidpoort. Wel zijn enkele vertrekpunten te noteren die voor de verdere uitwerking van belang zijn:
Op basis van deze vertrekpunten is een aantal voorlopige uitspraken te doen:
De effectberekening van deze toerekening aan de exploitatie is als volgt.
Daarmee ontstaat het volgende beeld in aanvullende middelen:
5. Conclusies
6. Voorstellen
De benodigde bedragen beschikbaar stellen via de Zomernota 2000.
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
![]() |
![]() |