Evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in het
onderwijsmanagement.
Inleiding.
In maart 1997 is de wet over evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in het
onderwijsmanagement van kracht geworden.
Volgens deze wet moet één maal in de vier jaar een document gemaakt worden waarin het
beleid voor evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de schoolleiding is opgenomen.
In het plan moeten streefcijfers opgenomen worden en een tijdsperiode waarbinnen dit
gerealiseerd wordt.
Het doel van de wetgeving is: meer vrouwen in leidinggevende functies in het onderwijs.
Het streven naar pluriform management is hiermee in een wettelijk kader geplaatst en maakt
deel uit van het personeelsbeleid.
1. Huidige situatie.Dit document is van
toepassing op 7 scholen voor basisonderwijs en 2 scholen voor speciaal onderwijs (per 1
augustus 1998 scholen voor speciaal basisonderwijs).
Het basisonderwijs heeft tot 1996 onder de wet Toerusting en Bereikbaarheid in ruime mate
met fusies te maken gehad. Het aantal basisscholen werd teruggebracht van 13 naar 7.
Per 1 augustus 1998 treedt de Wet primair onderwijs in werking. Vermindering van het
aantal leerlingen in de scholen voor speciaal basisonderwijs zal per 1 augustus 1999 tot
een fusie van de beide sbo-scholen leiden. Volgens het collegeprogramma 1998-2002 zal
tevens het management van het openbaar primair onderwijs anders vorm krijgen.
Het instellen van een vorm van bovenschools management maakt hier deel van uit.
Deze wijziging in de managementstructuur kan gevolgen hebben voor de vormgeving van het
leiderschap op school of locatieniveau.
Zowel Toerusting en Bereikbaarheid als de beoogde fusie voor de scholen voor speciaal
basisonderwijs hebben gevolgen (gehad) voor het aantal directiefuncties in het openbaar
primair onderwijs. Omdat bij fusies de zittende directieleden als eersten in aanmerking
komen, is van vrije werving bij fusies in het basisonderwijs vrijwel geen sprake geweest;
ook bij de beoogde fusie voor de scholen van speciaal basisonderwijs wordt dit niet
verwacht.
Een en ander neemt niet weg dat het bevoegd gezag van het openbaar primair onderwijs in
Delft een evenredige vertegenwoordiging van vrouwen in de schoolleiding beoogt.
Zowel de inhoud van de Raamovereenkomst met betrekking tot evenredige vertegenwoordiging
als ook het beleid van de gemeente Delft om meer vrouwen op leidinggevende posities te
benoemen, wordt onderschreven.
Per 1 augustus 1998 zijn de directiefuncties als volgt verdeeld:
BASISONDERWIJS
aantal mannen aantal vrouwen
percentage percentage
directeuren 6 2
75% 25%
adjunct-directeuren 2 4
33% 67%
1 basisschool heeft een meerhoofdige schoolleiding en geen
adjunct-directeur
SPECIAAL ONDERWIJS
Juliana van Stolberg
aantal mannen aantal vrouwen
percentage percentage
directieleden 2 0
100% 0%
Het Kompas
aantal mannen aantal vrouwen
percentage percentage
directieleden 2 0
100% 0%
Ten opzichte van het landelijk gemiddelde is er zowel in
het basisonderwijs als in het speciaal onderwijs sprake van ondervertegenwoordiging van
vrouwen in de schoolleiding.
In het basisonderwijs is landelijk 76% vrouwen werkzaam; in het speciaal onderwijs is dit
62%.
Voor het openbaar primair onderwijs in Delft is dus sprake van een grote
ondervertegenwoordiging van vrouwen in de schoolleiding. Alleen het percentage vrouwelijke
adjunct-directeuren in het basisonderwijs komt in de buurt van het landelijk cijfer.
Beleid tot nu toe.
Voor zover er sprake is geweest van vrije keuze bij fusie
of externe werving is in de gevolgde procedures het streven om vrouwen in directiefuncties
te benoemen het uitgangspunt geweest.
Het resultaat hiervan is dat bij één fusie in het basisonderwijs een vrouw als directeur
van de gefuseerde scholen is benoemd.
Bij vrije werving - voorafgaand aan fusie - is een vrouwelijke directeur benoemd die
tevens de directeur van de gefuseerde school werd. Deze directeur heeft na 15 maanden op
eigen verzoek ontslag genomen.
Na de fusies in het basisonderwijs is er twee keer sprake geweest van een vacature
directeur. In één procedure is in de interne ronde een voormalig mannelijke directeur
benoemd; in de andere vacature is voorzien door een mannelijke interim directeur aan te
stellen.
Voor de functie van adjunct-directeur zijn de laatste jaren vier vacatures geweest. In
drie hiervan zijn vrouwen benoemd (2 interne kandidaten en 1 externe kandidaat). De vierde
vacature is ingenomen door een voormalige mannelijke adjunct-directeur.
In het speciaal onderwijs hebben zich al geruime tijd geen vacatures in de schoolleiding
voorgedaan.
Bij scholingsbeleid is nadrukkelijk aandacht geweest voor de ontwikkeling van
managementvaardigheden. Zowel het gemeentelijk scholingsbeleid (tot 1997) als het
bestuurlijk beleid rond nascholing heeft management als speerpunt opgenomen.
Ook vrouwen die ambitie voor een leidinggevende functie ten toon spreidden, kwamen
hiervoor in aanmerking.
Streefcijfers.
Op grond van het te verwachten personeelsverloop op de
middellange termijn ( 4 jaar) wordt verwacht dat er in geringe mate managementfuncties
beschikbaar kunnen komen bij het instellen van een vorm van bovenschools management.
Het streven is er op gericht om in ieder geval één van deze posities door een vrouw in
te laten nemen.
Voor het inrichten van de leidinggevende posities op school - of locatie niveau komen de
zittende directieleden als eersten in aanmerking.
Van natuurlijk verloop door gebruikmaking van FPU en pensioen zal de komende 4 jaar zo
goed als zeker geen sprake zijn.
Ander personeelsverloop is niet of moeilijk te voorspellen. Indien zich dit wel voordoet
en er geen sprake is van herbenoemingsverplichtingen, zal alles in het werk gesteld worden
om vrouwen in de openvallende leidinggevende functies te benoemen.
Voor de lange termijn (15 jaar) worden meer mogelijkheden voorzien. Door FPU of
pensionering zullen 7 van de huidige directeursfuncties vacant komen.
Hierbij is het streven gericht op benoeming van vrouwen tot het (geleidelijk) bereiken van
een percentage dat overeenkomt met het landelijk cijfer van vrouwen die in deze
onderwijssoort werkzaam zijn.
Stimuleringsmaatregelen.
In meerdere onderdelen van personeelsbeleid wordt uitgegaan
van optimale benutting van kwaliteiten, capaciteiten en ambities.
Op schoolniveau is taakbeleid (en functiedifferentiatie) een goed instrument om vrouwen te
stimuleren coördinerende taken te vervullen. Toekomstwensen en een realistische
loopbaanplanning zal meer en meer voor ieder personeelslid het uitgangspunt moeten zijn.
Ook scholing is een gericht middel om vrouwen verder te ontwikkelen.
Mobiliteit en samenwerking tussen besturen vergroot de kansen op bemiddeling van vrouwen
naar leidinggevende posities.
Zowel door het bevoegd gezag als door de direct leidinggevende is het uitdragen van een
positieve en actieve houding een belangrijke voorwaarde. In de functionerings- en
beoordelingsgesprekken moeten bovenstaande facetten besproken en bewaakt worden.
Bij zich voordoende vacatures in leidinggevende posities is werving en selectie gericht op
specifiek doelgroepenbeleid voor vrouwen.
Om vrouwen te stimuleren tot het aanvaarden van leidinggevende functies zal bij toekomstig
te ontwikkelen beleid vooral aandacht moeten zijn voor deeltijdbeleid in leidinggevende
functies en ondersteunende (secondaire) arbeidsvoorwaarden zoals kinderopvang en
zorgregelingen.
Budgettering.
Extra budget om vrouwen te stimuleren tot leidinggevende
functies wordt door het departement niet verstrekt. Binnen de bestaande geldstromen zal
dus met prioriteiten gewerkt worden.
Het budget dat hiervoor vooral in aanmerking komt, is het scholingsbudget.
De ABB-middelen voor werving en selectie worden specifiek op de in dit document genoemde
doelen ingezet.
6. Tijdpad invoering stimuleringsmaatregelen.
Voor 1998 zijn een aantal beleidsonderwerpen genoemd om
nader te beschrijven en vast te stellen. In de documenten over
functionerings/beoordelingsgesprekken, taakbeleid en actualisering van het scholingsbeleid
zal nadrukkelijk aandacht besteed worden aan de essentie van deze nota.
Bij de ontwikkeling van de managementstructuur en de bestuurlijke vormgeving van het
openbaar primair onderwijs zullen de in deze nota geschetste speerpunten eveneens deel van
het proces uitmaken. Deze ontwikkeling wordt vanaf 1999 verwacht.
Evaluatie.
In het sociaal jaarverslag zullen de effecten van de
(voor)genomen stimuleringsmaatregelen geëvalueerd worden. Dit gebeurt aan de hand van
cijfers en kengetallen. Na 4 jaar (in 2002 geeft het bevoegd gezag aan welke concrete
successen behaald zijn en welke knelpunten en belemmeringen het ervaart. Op grond van de
opgedane ervaringen zullen aanbevelingen voor het op te stellen vervolgdocument
geformuleerd worden.
Delft, 28 mei 1998;
Afdeling onderwijs;
Ietje Thijsse. |