Hoofdstuk 2 Financieel meerjarenperspectief
2.1 Financieel meerjarenbeeld 1998-2002
Dat de Kadernota er dit jaar enkele maanden eerder moest liggen dan gebruikelijk had ook betekenis voor de voorbereiding. Het rekeningproces is immers nog in volle gang. Er is echter des te meer energie gestoken in het in kaart brengen van de meest actuele ontwikkelingen welke op het exploitatiebeeld van invloed (kunnen) zijn. Voor wat betreft de voorstellen welke wij u in deze Kadernota voorleggen hebben wij ons zoals gemeld zekere beperkingen opgelegd met het oog op de naderende collegewisseling. Zo hebben wij bij de investeringen een strenge selectie aangebracht met het oog op de beperkte beschikbare ruimte. Diezelfde lijn hebben wij aangehouden voor de oplossing van de beleidsmatige en budgettaire knelpunten van de diensten. In onze benadering hebben wij ernaar gestreefd de meest urgente problemen aan te pakken, daarbij ruimte open latend om later een afweging te maken voor de structureel meest gewenste oplossingsrichting.
Wij presenteren uw raad een actueel en volledig beeld van de financiële positie van de gemeente in de komende planperiode. De uitkomst die deze Kadernota voor de komende periode te zien geeft kan naar onze mening als een bruikbare onderlegger worden gebruikt voor het op te stellen collegeprogramma.
Het financieel meerjarenbeeld van de gemeente voor de komende planningsperiode start met de eindstand van de Concernbegroting 1998-2001. Vervolgens worden daarop de volgende mutaties toegepast:
Het resultaat van de investeringsvoorstellen
De mee- en tegenvallers bestaand beleid
De mutaties in de algemene uitkering uit het gemeentefonds
Aldus ontstaat het volgende meerjarenoverzicht:
Tabel 2.1: Financieel totaalbeeld
Omschrijving |
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
Saldo Concernbegroting 1998-2001 |
0 |
-3.015 |
-3.052 |
2.115 |
2.115 |
Investeringen |
-62 |
41 |
-114 |
-111 |
-95 |
Mee- en tegenvallers |
-4.982 |
-2247 |
-1.958 |
-3.806 |
-4.020 |
Gemeentefonds |
913 |
1.034 |
1.429 |
1.868 |
1.868 |
Eindsaldo |
-4.131 |
-4.187 |
-3.695 |
66 |
-132 |
Het meerjarenbeeld is de eerste jaren sterk negatief en vertoont vanaf 2001 een omslagpunt. Als zodanig is er een grote gelijkenis met de huidige meerjarenbegroting. Het wisselend verloop houdt deels verband met de raming van de financierings- of treasuryresultaten, welke ook nu een stempel op het resultaat drukken. Wij schenken in paragraaf 2.4 daarom aandacht aan de treasuryfunctie. Allereerst gaan wij in de paragraaf 2.2 in op het geraamd tekort voor het lopende begrotingsjaar 1998. In paragraaf 2.3 komt het financieel beeld voor de periode 1999-2002 aan de orde.
Een beoordeling van de financiële positie is niet volledig zonder de ontwikkeling van het eigen vermogen - het totaal aan gemeentelijke reserves en voorzieningen - in beschouwing te nemen. Behalve als financieringsmiddel vervullen reserves en voorzieningen ook een belangrijk dekkingsmiddel voor de realisatie van investeringsplannen. Vanwege het renteaspect bestaat er een grote mate van samenhang tussen vermogenspositie en exploitatie. Hierop zal in paragraaf 2.5 worden ingegaan.
2.2 Begrotingsbeeld 1998
De door uw raad vastgestelde begroting voor 1998 was sluitend maar toont nu een stand van f 4,1 miljoen negatief. Dat beeld is echter vertekend. Onder de mee- en tegenvallers zijn namelijk ook begrepen de budgetten welke in 1997 niet (volledig) zijn aangewend maar waarvoor wij bij uitzondering hebben toegestaan om het niet uitgegeven deel naar 1998 over te hevelen. Zie voor een specificatie de toelichting van de Mee- en tegenvallers (hoofdstuk 4). In totaal gaat het om een bedrag van f 1,7 miljoen. De overheveling verloopt via de algemene reserve; dat wil zeggen dat het overschot in 1997 wordt toegevoegd en het tekort in 1998 wordt onttrokken.
Blijft over een geraamd tekort van f 2,4 miljoen. Hierin is overigens nog verdisconteerd de gemeentebrede reorganisatietaakstelling voor 1998 van f 1 miljoen. Wij hebben u bij de begroting 1998-2001 gemeld dat u over de invulling bericht zult worden. De reorganisatie-discussie is weliswaar weer vlot getrokken maar wij verwachten niet dat daarmee bij voorbaat de jaarschijf 1998 gegarandeerd is. Wij stellen voor later dit jaar de situatie in dit opzicht opnieuw te bezien in samenhang met de financiële situatie van dat moment.
Voor het geraamde tekort van f 2,4 miljoen zien wij nu geen reden aanvullende maatregelen te nemen. Allereerst achten wij het in deze fase niet opportuun nieuwe incidentele bezuinigingen op te leggen gelet op het reorganisatietraject waar de gemeente voor staat. Daarnaast sluiten wij niet uit dat ook dit jaar de rekeninguitkomst lager kan uitvallen door mogelijke meevallers bij het gemeentefonds en lagere kapitaallasten. In relatie daarmee verwijzen wij naar hetgeen wij in de volgende paragraaf opmerken over de nutssector omdat dit ook soelaas kan bieden mocht er nog een ongedekt tekort resteren.
2.3 Begrotingsbeeld 1999 en volgende jaren
Het begrotingsbeeld voor de jaren 1999 en
volgende baart op het eerste gezicht enige zorg. Wij verwachten echter dat uit de
verhoging van de gemeentefondsuitkering dekking gevonden wordt voor de geraamde tekorten
in 1999 en 2000 van respectievelijk f 4,2 en
f 3,7 miljoen. Daarover zal de komende junicirculaire uitsluitsel geven. Of daarmee
de gaten volledig gestopt kunnen worden is echter nog de vraag. Zeker indien zich in de
begrotingsvoorbereiding nog nieuwe tegenvallers voordoen. De ervaring leert dat hiermee
rekening moet worden gehouden. Wanneer er nog een tekort resteert zal elders een oplossing
gezocht moeten worden.
Wij maken, zij het met enige voorzichtigheid, tegen deze achtergrond melding van ontwikkelingen in de nutssector. Het laat zich aanzien dat als gevolg van verdergaande fusie in de wereld van electriciteitsbedrijven, waarbij ook de EZH betrokken is, extra dividenduitkeringen te verwachten zijn, die voor een deel zonodig als incidenteel dekkingsmiddel kunnen worden ingezet om de begroting sluitend te maken. Wij zien verder geen reden nu extra maatregelen te nemen.
Op de dominante invloed van de treasury-resultaten op het schommelend verloop van het meerjarenbeeld gaan wij in de volgende paragraaf in.
2.4 Treasuryresultaten
Het treasury-beleid omvat onder meer de afstemming tussen de financieringsbehoefte en de beschikbare interne en externe financieringsmiddelen. Uiteindelijk resulteert daaruit - op basis van het stelsel van de omslagrente - voor het exploitatiebeeld een bepaalde financieringslast. Deze kan een grote weerslag op het resultaat hebben. Ter illustratie: een afwijking van enkele procenten op de totale rentelast geeft een afwijking in het treasuryresultaat dat in de miljoenen loopt. Enkele bepalende factoren op het vlak van de treasury zijn:
de rente over de opgenomen en uitgezette gelden
de marktrente
(des-) investeringsvolume
samenstelling van de leningenportefeuille
hoogte eigen vermogen (reserves en voorzieningen)
rentevergoeding op reserves en voorzieningen.
Momenteel is een Treasury-nota in voorbereiding welke binnenkort ter behandeling aan uw raad zal worden voorgelegd.
In de huidige begroting 1998-2001 zijn de treasuryresultaten voor de eerste maal op een modelmatige wijze berekend en in het financieel meerjarenbeeld verwerkt. Daarmee wordt beoogd zowel de stabiliteit als de transparantie van de meerjarenraming te verhogen. Dit zal voor het uitzetten van het financieel beleid voor de korte en langere termijn zeker zijn waarde hebben. Wel gaat het steeds om een momentopname; het resultaat verandert significant indien de uitgangspunten wijzigen.
De raming van de treasuryresultaten geeft voor de eerste jaren een schommelend beeld te zien:
Tabel 2.2: Treasuryresultaten
bedragen x f 1.000
Meerjarig treasuryresultaat |
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
Mutatie begroting 1998-2001 |
+687 |
-1.511 |
-239 |
+3.339 |
+3.339 |
Mutatie deze kadernota |
pm |
-800 |
-671 |
-2.529 |
-2.014 |
Totale mutatie |
+687 |
-2.311 |
-910 |
+810 |
+1.325 |
Dat de raming bij de Kadernota verder neerwaarts is bijgesteld komt onder meer door een lager investeringsvolume dan bij de begroting was voorzien (zie ook paragraaf 2.5 ontwikkeling Reserves en voorzieningen).Als gevolg van het lagere investeringsvolume dan voorzien in de begroting 1998-2001 vindt er een verschuiving plaats tussen de gewone dienst en de kapitaaldienst (waaronder de reserves en voorzieningen). Er komen namelijk minder nieuwe leningen met lage rentestand bij waardoor het omslagpercentage minder daalt dan voorzien. Per saldo betekent het dat de lasten van de gewone dienst toenemen en het volume van de kapitaaldienst (investeringen, reserves en voorzieningen) afneemt.
In de komende periode zal onderzocht worden op welke wijze deze nadelige effecten verzacht of opgeheven kunnen worden. Extra aandacht is nodig om een betere afstemming tussen het investeringsvolume en de financieringsplanning te bereiken. Verhoging van de omvang en tempo van investeringen zelf is uiteraard niet zomaar mogelijk. Ook zal het rentevergoedingsbeleid over de reserves en voorzieningen nog eens tegen het licht worden gehouden. Wij hopen hier binnenkort met een rapportage over te komen, mede met het oog op de voorbereidingen voor de nieuwe meerjarenbegroting 1999-2002.
2.5 Ontwikkeling reserves en voorzieningen
De gemeente heeft voor het opvangen van tegenvallers en het afdekken van risicos een buffervermogen nodig. In de afgelopen jaren is de reservepositie versterkt.
In deel I van de Concernbegroting 1998-2001 zijn wij in hoofdstuk 11 ingegaan op de gemeentelijke reservepositie. Daarin hebben wij het volgende medegedeeld:
" Per 1-1-1997 bedroeg de totale omvang van de gemeentelijke reserves en voorzieningen 218,9 miljoen. Wij verwachten niet dat daar de komende jaren veel verandering in zal komen. De verdeling naar algemene reserves, bestemmingsreserves en voorzieningen zal wel veranderen. Met name de reserves en voorzieningen bij het grondbedrijf schommelen per jaar behoorlijk. Dit is niet verwonderlijk, want het aankopen of verkopen van grond gaat soms gepaard met grote bedragen. Eens in de vier jaar bezien wij de reservepositie van het grondbedrijf en romen eventuele overschotten af. De volgende herziening zal plaatsvinden per 1-1-2000."
De gemeentelijke reservepositie is de laatste jaren sterk gegroeid, zoals ook uit de grafiek blijkt. Ook het verloop van de reserves en voorzieningen van het grondbedrijf zijn hierin afgezet. Vanaf 1991 vond bijna een verdubbeling plaats.
De groei van de reserveomvang heeft enkele redenen. Een belangrijke is dat er recentelijk enkele substantiële toevoegingen zijn geweest in verband met de verkoop van het waterleidingbedrijf en de afkoop van de CAI. Een andere belangrijke reden is dat investeringen vertraagd of uitgesteld zijn. Voor dat deel is de groei tijdelijk. Als voorbeelden noemen wij de bouw van de parkeergarages, de ontwikkeling van het Zuidpoortgebied maar ook de vorming van een regionaal grondkostenfonds. Deze gevallen leggen in de nabije toekomst een fors beslag op de reservemiddelen. Het beeld zal er dan anders uitzien. Tenslotte speelt voor de groei ook de rentetoevoeging aan de reserves en voorzieningen een rol.
Over de reserves en voorzieningen wordt op grond van de nota "Enige reserve is op zijn plaats" van april 1997 als regel de prijscompensatie (voor 1998 3%) vergoed. Wel zijn er een aantal uitzonderingen waarbij de omslagrente (voor 1998 7,5%) direct of indirect vergoed blijft worden. De reserves en voorzieningen waarop dit betrekking heeft vormen de helft van de totale omvang. De daarmee verband houdende rentebijschrijving bedraagt zon 7,5 miljoen op jaarbasis. Bij de afroming van de reserves en voorzieningen die het grondbedrijf betreffen wordt deze zaak - voorzover er sprake is van overtolligheid - weer rechtgetrokken. Gezien de problematiek van het financiële beeld in de eerstkomende jaren zal onderzocht worden of, en zo ja, in hoeverre de uitzonderingspositie van die reserves en voorzieningen in stand kan blijven (zie ook paragraaf 2.4 over de Treasury).
2.6 Gemeentefonds
De raming van de algemene uitkering uit het gemeentefonds in de Concernbegroting 1998-2001 is gebaseerd op de junicirculaire 1997. Aanpassing is nodig voor de ontwikkelingen daarna. Deze hebben betrekking op:
a. de invoering van de nieuwe Financiële Verhoudingswet 1997
b. de mutaties uit de septembercirculaire en de decembercirculaire 1997, voorzover de mutaties daaruit gevolgen hebben voor de budgettaire ruimte
c. lastenverlichting burgers.
ad. a. de invoering van de nieuwe Financiële Verhoudingswet 1997
Het nadeel dat de gemeente zou lijden door de invoering van de nieuwe Financiële Verhoudingswet 1997 komt 2 miljoen lager uit. Dat komt doordat de ontwikkeling van de totale onroerend goedwaarde ten opzichte van de andere gemeenten relatief gunstiger voor Delft uitgevallen is.
Ter toelichting: het nieuwe verdeelsysteem dat onder het regiem van de nieuwe Financiële Verhoudingswet 1997 per 1 januari 1997 van kracht is zou Delft vanaf 2001 een jaarlijks inkomstenverlies van 10 miljoen opleveren. Dat nadeel wordt in de jaren daarvoor verzacht via een aflopende suppletie-uitkering. De definitieve vaststelling zou plaatsvinden op basis van de onroerend goedwaarden (op grond van de WOZ) van alle gemeenten naar de peildatum van januari 1997. De WOZ-gegevens van alle gemeenten zijn inmiddels bekend. Daarom heeft het Ministerie van Financiën bij circulaire van 18 december 1997 de definitieve cijfers meegedeeld. Die blijken nu voor Delft 2 miljoen mee te vallen.
Die meevaller was voor een klein deel reeds in de meerjarenraming verwerkt. Uiteindelijk resteert nog een voordeel van 1,8 miljoen, dat als volgt wordt opgebouwd:
1998: 0,7 mln
1999: 1,4 mln
2000 e.v.: 1,8 mln
ad. b. de mutaties uit de septembercirculaire en de decembercirculaire 1997
Deze mutaties hebben betrekking op het
accres en de ontwikkeling van de uitkeringsbasis. De ontwikkeling van de uitkeringsbasis
moet als een soort restpost bij de verdeling van het gemeentefonds worden gezien. De
mutatie welke daarmee verband houdt schommelt van
93.000 (negatief) in 1998 tot 76.000 (positief) in 2002.
Over het accres merken wij het volgende op.
Het accres wordt vastgesteld aan de hand van de uitgavenontwikkeling van het Rijk. Uit het accres moet de gemeente de nominale ontwikkeling (loon-, prijsstijging), ontwikkeling in de
bijstandsuitgaven en volume-ontwikkelingen dekken. Omdat de rijksuitgaven de afgelopen jaren steeds onder de begroting bleven, leverde dat voor de gemeenten nadelen op. Om die situatie te beteugelen is binnen het gemeentefonds in 1997 een behoedzaamheidsreserve van 460 miljoen ingesteld. Het Delftse aandeel daarin bedraagt 3 miljoen. In de meerjarenraming 1998-2001 is dat bedrag voor 2/3-deel - dus 2 miljoen - in de opbrengst van de gemeentefondsuitkering meegenomen. Voor 1/3-deel is het Delftse aandeel daadwerkelijk als tegenvaller verwerkt.
De bijstelling van de accressen vindt volgens de nieuwe afspraken met het Rijk slechts in de junicirculaires van het Gemeentefonds plaats. Wij zullen daarom bij de voorbereiding van de begroting1999-2002 op de accresontwikkeling terugkomen.
Voor 1997 heeft het Rijk eenmalig de helft van de storting in de behoedzaamheidsreserve voor zijn rekening genomen; voor Delft is dat 1,5 miljoen. In de decembercirculaire 1997 is meegedeeld dat het Rijk en de VNG overeengekomen zijn de behoedzaamheidsreserve 1997 nu al te verrekenen. Dat houdt in dat de rekeninguitkomst 1997 van het Rijk voor 1997 zelf geen consequenties meer heeft maar wel vanaf 1998 structureel in de gemeentefondsuitkering doorwerkt.
Het voordeel bedraagt in 1997 derhalve 1,5 miljoen , waarvan 0,35 miljoen voor de loonkosten is ingezet. Per saldo resteert een meevaller van 1,15 mln welke in het rekeningresultaat 1997 wordt verwerkt. Voor 1998 is het bedrag van 0,35 miljoen eveneens voor de loonkostenontwikkeling ingezet.
ad. c.Lastenverlichting burgers
Over de verlaging van de gemeentelijke lasten met f 100 is reeds het nodige te doen geweest. In de decembercirculaire 1997 is meegedeeld dat in het uiteindelijk wetsvoorstel de verlaging uitsluitend via de OZB wordt doorgegeven. De Eerste Kamer moet zich hierover nog uitspreken. De OZB-korting omvat voor Delft volgens een voorzichtige schatting een bedrag van f 4,2 miljoen. De compensatie via het gemeentefonds bedraagt f 4,8 mln. Uit de marge moeten de extra apparaatskosten worden gedekt. Voorshands gaan wij ervan uit dat deze operatie in totaliteit kostendekkend kan worden uitgevoerd.
Per saldo leveren de mutaties onder a, b en c van het gemeentefonds het volgende beeld op:
Tabel 2.3: Ontwikkeling gemeentefonds
Gemeentefonds |
1998 |
1999 |
2000 |
2001 |
2002 |
Nieuwe Financiële Verhoudingswet 97 Accres-ontwikkeling* Ontwikkeling uitkeringsbasis |
+656 +350 -93 |
+1.036 0 -2 |
+1.411 0 +18 |
+1.792 0 +76 |
+1.792 0 +76 |
Totaal |
+913 |
+1.034 |
+1.429 |
+1.868 |
+1.868 |
*Vanaf 1999 wordt de accresstijging meegenomen in de bijstelling accressen in de junicirculaire 1998.
2.7 Nominale ontwikkeling
De uitgangspunten voor de nominale ontwikkelingen (lonen, prijzen, subsidies en tarieven) zullen in het kader van de voorbereiding 1999-2002 binnenkort worden vastgesteld, respectievelijk zijn inmiddels vastgesteld. De dekking van de hieruit voortvloeiende financiële consequenties zal gevonden moeten worden uit de aanpassing van de algemene uitkering uit het gemeentefonds. Hierover zal de komende junicirculaire uitsluitsel verschaffen. Wij zullen dan op de effecten van de nominale ontwikkeling terugkomen.
Voor het lopend begrotingsjaar 1998 moet nog rekening worden gehouden met een loonkostenstijging van naar verwachting f 1,2 miljoen. Deze is bij de mee- en tegenvallers (zie hoofdstuk 4) verwerkt. Wij merken daarover het volgende op.
In de loonbudgetten voor 1998 is in totaal 5% loonstijging verwerkt, waarvan 3,7% betrekking had op de gevolgen voor de periode 97/98 van de CAO 1997. Nu al is aan te geven dat de loonkostenontwikkeling in 1998 1,5% hoger uitkomt dan het stijgingspercentage dat in de meerjarenbegroting is verwerkt. Daar komt dan nog de mutatie van de premiestijging per 1 januari a.s. (hetzij positief dan wel negatief) bij.
Op basis van een loonsom van f 80 mln levert dat een kostenstijging op van f 1,2 mln. Wij verwachten dat deze stijging wordt gecompenseerd via een hogere uitkering uit het Gemeentefonds. Voor 1998 is via de septembercirculaire hiervoor reeds f 0,35 mln beschikbaar gesteld.
2.8 Nieuw beleid
In de Kadernota wordt conform de Delftse gewoonte geen "lopend" nieuw beleid toegedeeld, maar alleen het nieuw beleid bij de investeringen. De in de begroting opgenomen stelpost nieuw beleid zal derhalve normaliter bij de Kadernota niet worden aangesproken. Deze stelpost bedraagt jaarlijks 0,5 mln. Natuurlijk kan in het nieuwe collegeprogramma straks over de gewenste omvang van het jaarlijkse nieuw beleid een ander besluit worden genomen.
De jaarlijkse reservering voor nieuw beleid leidt tot het volgende overzicht:
1999 0,5 mln
2000 1,0 mln
2001 1,5 mln
2002 2,0 mln.
NB: Deze bedragen zijn cumulatief. Ongeacht de incidentele of structurele invulling van het voor 1999 beschikbare budget bedraagt de reservering voor nieuw beleid in 2000 0,5 mln extra, enz.
De feitelijke omvang van het budget voor nieuw beleid in een begroting hangt natuurlijk af van het saldo van alle budgettaire effecten. Uiteindelijk bepalen alle voor- en nadelen, zowel in een Kadernota als in de daaropvolgende Concernbegroting in september, of er meer dan wel minder, of zelfs geen ruimte voor nieuw beleid in een volgend jaar zal zijn.
2.9 Communicatie rond projecten
Aan de raad is bij de behandeling van de begroting 1998 - 2001 toegezegd dat voor communicatie rond grote beleidsonderwerpen structureel geld beschikbaar zou komen. De dienst Stadsontwikkeling heeft daarop een verzoek ingediend voor een structureel budget van jaarlijks 50.000. De overige diensten hebben hieromtrent (nog) geen claim ingediend. Alvorens hierover te besluiten wordt door de afdeling Concerncommunicatie en Onderzoek onderzocht en gerapporteerd òf, en in welke mate, de andere diensten vergelijkbare problemen hebben.