Bijlage IV
Verordening gemeentelijke ombudscommissie
De raad van de gemeente Delft, gezien het
voorstel van burgemeester en wethouders van 21 april 1992, gelet op de artikelen 82 e.v.
van de Gemeentewet,
besluit :
vast te stellen de volgende Verordening gemeentelijke ombudscommissie.
Artikel 1.
Deze verordening verstaat onder:
1. a. commissie: de commissie genoemd in artikel 2
b. gemeentelijk orgaan:
1. de gemeenteraad, het college van burgemeester en
wethouders en de burgemeester, voorzover niet optredend in zijn hoedanigheid van hoofd van
politie;
2. een gemeentelijke dienst, met uitzondering van de politie; een gemeentelijk bedrijf en
een gemeentelijke instelling;
ambtenaar: een ieder die in dienst van de gemeente werkzaam is, met uitzondering van
degene die in dienst is van de politie.
c. gedraging: het handelen of
nalaten van een gemeentelijk orgaan jegens een
natuurlijk persoon of
rechtspersoon.
2. Onder een gedraging van een gemeentelijke dienst, bedrijf of instelling wordt mede
begrepen een gedraging van een ambtenaar die bij dat gemeentelijk orgaan werkzaam is.
Artikel 2.
1. Er is een gemeentelijke ombudscommissie.
2. De commissie is niet ondergeschikt aan enig gemeentelijk orgaan.
Artikel 3.
1. De commissie bestaat uit drie leden, welke niet
afkomstig zijn uit het midden van de raad:
a. een voorzitter, op voordracht van burgemeester en
wethouders, door de gemeenteraad benoemd;
b. twee leden, eveneens op voordracht van burgemeester en wethouders, door de gemeenteraad
benoemd.
c. de commissie wijst uit haar midden een of meer plaatsvervangende voorzitters aan.
2. Op dezelfde wijze als in het vorige lid wordt een
genoegzaam aantal plaatsvervangende leden benoemd.
3. Tot lid, respectievelijk plaatsvervangend lid van de commissie, is niet benoembaar
degene als bedoeld in artikel 1,lid 1 sub c.
4. Leden of plaatsvervangende leden van de commissie nemen niet deel aan de behandeling
van een klacht, als genoemd in artikel 6,wanneer de zaak waarop de klacht betrekking heeft
hun echtgenoten of hun bloed- en aanverwanten tot en met de derde graad persoonlijk
aangaat, indien zij als gemachtigden in de zaak zijn betrokken, alsmede indien zich andere
feiten of omstandigheden voordoen, die het vormen van een onpartijdig oordeel kunnen
bemoeilijken.
Alsdan verschonen zij zich.
Wanneer de situatie als hiervoor weergegeven zich voordoet en betrokkene zich niet
verschoont, kan hij door de indiener van de klacht gewraakt worden.Over een dergelijke
wraking beslissen de overige leden van de commissie.
Artikel 4.
1. De leden en plaatsvervangende leden van de commissie
worden benoemd voor een periode van vier jaar.
2. Zij kunnen voor maximaal één keer voor een periode van vier jaar worden herbenoemd.
3. Het lidmaatschap, respectievelijk het plaatsvervangend lidmaatschap van de commissie
vervalt:
a. bij het verkrijgen van de hoedanigheid van raadslid, voorzitter van de raad of
ambtenaar;
b. op eigen verzoek.
4. De gemeenteraad trekt de benoeming van een lid, respectievelijk plaatsvervangend lid in
wanneer dit lid naar het oordeel van de gemeenteraad door handelen of nalaten het aanzien
van de commissie heeft geschaad.
5. De leden van de commissie genieten een vergoeding voor het bijwonen van de
vergaderingen van de commissie krachtens de in artikel 96 van de Gemeentewet vastgestelde
regeling.
6. De werkelijk gemaakte kosten terzake van andere werkzaamheden of bemoeiingen ten
behoeve van de commissie worden vergoed.
Artikel 5.
1. De commissie wordt in haar werkzaamheden bijgestaan door
een ambtelijk secretaris, daartoe aangewezen door burgemeester en wethouders.
2. Burgemeester en wethouders wijzen tevens een plaatsvervanger aan.
3. De secretaris is in de uitoefening van zijn functie uitsluitend verantwoording schuldig
aan de commissie. Burgemeester en wethouders stellen terzake nadere regels vast.
Artikel 6.
De commissie onderzoekt schriftelijke klachten over
gedragingen van gemeentelijke organen en beoordeelt of het betreffende orgaan zich in een
bepaalde aangelegenheid al dan niet behoorlijk heeft gedragen.
Artikel 7.
1 Een ieder heeft het recht zich tot de commissie te wenden
met een klacht over een gedraging van een gemeentelijk orgaan.
2. De klacht dient:
a. op schrift te zijn gesteld;
b. naam, adres en woonplaats van klager te bevatten;
c. waarop de klacht betrekking heeft;
d. de gronden te bevatten waarop de klacht berust;
e. aan te geven dat toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 10 lid 1, alsmede
wat de zienswijze is van het gemeentelijk orgaan;
3. De voorzitter wijst een klager, die het bepaalde in het
vorige lid niet in acht genomen heeft, op het gepleegde verzuim en stelt hem in de
gelegenheid dit binnen een bepaalde termijn te herstellen.
4. De voorzitter verwijst een klager, die niet in staat is te voldoen aan het bepaalde in
lid 2, naar een instantie die klager bij het op schrift stellen van zijn klacht behulpzaam
kan zijn.
Artikel 8.
1. De commissie neemt een klacht niet in behandeling:
a. zolang niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 7 lid
2, respectievelijk de termijn als genoemd in artikel 7 lid 3, onbenut, is verstreken;
b. indien de termijn als genoemd in artikel 10 lid 4 is overschreden;
c. indien de klacht betrekking heeft op algemeen verbindende voorschriften;
d. indien de klacht betrekking heeft op algemeen beleid;
e. indien de klacht betrekking heeft op een gedraging ten aanzien waarvan voor klager een
wettelijk geregelde administratiefrechtelijke voorziening openstaat of heeft opengestaan
en hij daarvan geen gebruik gemaakt heeft of indien in het kader van die voorziening een
procedure aanhangig is of uitspraak is gedaan;
f. indien de klacht betrekking heeft op een gedraging ten aanzien waarvan, anders dan
ingevolge een wettelijk geregelde administratiefrechtelijke voorziening, een procedure
aanhangig is of uitspraak is gedaan.
2. Wanneer overschrijding van de termijn als genoemd in lid
1,sub a en b redelijkerwijs verschoonbaar is, wordt een klacht toch in behandeling
genomen.
Artikel 9.
Indien de commissie op grond van het bepaalde in artikel 8
een klacht niet in behandeling neemt, doet zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk
mededeling aan de klager onder vermelding van de redenen.
Artikel 10.
1. Alvorens zich met een klacht tot de commissie te wenden, stelt de klager het betrokken
gemeentelijk orgaan in kennis van de klacht over zijn gedraging en biedt hij dit orgaan de
gelegenheid zijn zienswijze over de klacht te geven.
2. Het gemeentelijk orgaan neemt de klacht niet in behandeling indien meer dan een jaar is
verstreken sedert de gedraging, waarover de klacht is ingediend, heeft plaatsgevonden.
3. De procedure, op grond waarvan de zienswijze als genoemd in lid 1 gegeven wordt, dient
met voldoende waarborgen te zijn omkleed.
4. Wanneer de klager het niet eens is met de zienswijze van het gemeentelijk orgaan, als
genoemd in lid 1, kan hij zich, binnen een termijn van zes weken, met een klacht tot de
commissie wenden.
5. Eveneens kan de klager zich met een klacht tot de commissie wenden wanneer het
gemeentelijk orgaan weigert zijn zienswijze over de klacht te geven of dit niet binnen een
redelijke termijn doet.
Artikel 11.
1. Indien de commissie het, in verband met een zorgvuldige behandeling van een klacht,
nodig oordeelt, stelt zij het gemeentelijk orgaan alsmede de klager in de gelegenheid hun
standpunt nader toe te lichten.
2. De commissie geeft aan of de toelichting schriftelijk of mondeling, ten overstaan van
de commissie, gegeven dient te worden.
3. Indien de toelichting mondeling, ten overstaan van de commissie, gegeven dient te
worden, belegt de commissie daartoe een zitting, tijdens welke de commissie voltallig
aanwezig is.
4. Het gemeentelijk orgaan alsmede de klager worden tijdig en behoorlijk opgeroepen om
tijdens een zitting aanwezig te zijn.
5. Indien het gemeentelijk orgaan of de klager wijziging wenst van het tijdstip van de
zitting, dient zulks binnen drie dagen na de in het vorige lid gedane mededeling, onder
opgaaf van redenen, te worden verzocht aan de voorzitter.
6. De beslissing van de voorzitter op een verzoek als genoemd in het vorige lid wordt zo
spoedig mogelijk aan de betrokkene meegedeeld.
7. Het gemeentelijk orgaan alsmede de klager kunnen zich tijdens een zitting laten
bijstaan, of zich laten vertegenwoordigen door een gemachtigde.
8. De commissie bepaalt of het horen van het gemeentelijk orgaan alsmede de klager tijdens
een zitting al dan niet in elkaars tegenwoordigheid zal plaatsvinden.
De commissie besluit tot afzonderlijk horen, indien aannemelijk is dat gezamenlijk horen
een zorgvuldige behandeling van de klacht zal belemmeren.
Artikel 12.
1. Aan de commissie worden desgevraagd, tenzij zwaarwegende
belangen zich daartegen verzetten, hetgeen ter beoordeling van de commissie is, alle
inlichtingen verstrekt, die voor de behandeling van een klacht nodig zijn.
2. De commissie kan, in verband met de behandeling van een klacht, ook anderen dan het
gemeentelijk orgaan waarover een klacht is ingediend en de klager, om inlichtingen vragen.
3. De commissie kan zich laten bijstaan door deskundigen.
Artikel 13.
1. Wanneer het onderzoek naar aanleiding van een klacht is
afgesloten stelt de commissie een rapport op waarin zij haar bevindingen en haar oordeel
weergeeft.
2. De commissie zendt haar rapport aan de klager, aan het gemeentelijk orgaan op wiens
gedraging de klacht betrekking heeft alsmede aan het lid van het college van burgemeester
en wethouders, onder wiens verantwoordelijkheid de gedraging valt.Zo zij daartoe
aanleiding ziet, kan de commissie aan het gemeentelijk orgaan, als genoemd in lid 2, haar
zienswijze bekendmaken over eventueel te nemen maatregelen.De commissie stelt haar rapport
op binnen redelijke termijn nadat een klacht aan haar is voorgelegd.
Artikel 14.
De commissie zendt jaarlijks een verslag van haar
werkzaamheden aan de gemeenteraad.
Artikel 15.
1. Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening
gemeentelijke ombudscommissie.2. Zij treedt in werking op een door burgemeester en
wethouders te bepalen tijdstip. |