06 augustus 2002

Concernbegroting 1999-2002 deel I: beleid - deel 6 uit 13


deel 5



HOOFDSTUK 6 FINANCIEEL BELEID

6.1 Ontwikkeling gemeentefonds

6.1.1 Algemeen

Verreweg de belangrijkste inkomstenpost uit de gemeentelijk huishouding betreft de algemene uitkering uit het gemeentefonds. De uitkering maakt bijna 30% uit van de totale inkomsten van de gemeente. De raming van de gemeentefondsuitkering is geactualiseerd aan de hand van de meicirculaire 1998 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De circulaire bevat in tegenstelling tot andere jaren ditmaal weinig informatie over beleidsinhoudelijke maatregelen en voornemens van het Rijk. Dit heeft alles te maken met de destijds op handen zijnde kabinetswisseling en de in dat kader lopende regeringsonderhandelingen. De meicirculaire vormt dan ook niet meer dan een extrapolatie van reeds uitgezette lijnen. Het daarna uitgebrachte regeerakkoord sterkt echter de verwachting dat de financiële positie van de gemeenten de komende jaren extra ondersteund zal worden. Bij de komende kadernota zullen wij aan de hand van de hierover per circulaire nog te ontvangen gegevens terugkomen op de ontwikkeling van de gemeentefondsuitkering.
Alleen voor wat betreft de middelen van de bijzondere bijstand hebben wij een voorschot genomen op de door het Rijk toegezegde extra steun. Vanaf 1999 hebben wij een structureel bedrag van ƒ 350.000 als inkomstenverhoging ingeboekt. Wij achten het verantwoord om op deze wijze het hoofd te bieden aan de sterke stijging in de uitgaven van de bijzondere bijstand.

6.1.2 Ontwikkeling uitkering

De ontwikkeling van de algemene uitkering uit het gemeentefonds ziet er als volgt uit:

Tabel 6.1: Gemeentefondsuitkering

        x ƒ 1.000
Omschrijving 1999 2000 2001 2002
Uitkering via verdeelsysteem 153.971 153.087 151.782 152.648
Integratieuitkeringen 1.557 1.557 1.557 1.557
Totale raming gemeentefonds 155.528 154.644 153.339 154.205

Binnen het gemeentefonds is sedert vorig jaar een behoedzaamheidsreserve gevormd. Deze is bedoeld om eventuele achterblijvende rijksuitgaven, welke hun weerslag zouden hebben op het gemeentefonds, op te kunnen vangen. Voor Delft betekent dat op begrotingsbasis ƒ 3 mln niet wordt uitgekeerd. In de raming van de gemeentefondsuitkering hebben wij ƒ 1 mln wel als opbrengst ingecalculeerd.
In de raming is meegenomen het accres voor 1999. De accressen voor de jaren daarna zijn niet meegenomen. Uit die accressen moeten namelijk de loon- en prijsstijgingen voor die jaren worden opgevangen. Aangezien wij daar nu geen beeld van hebben, nemen wij ook het accres niet mee.
Tot en met 2001 daalt de uitkering met ruwweg ƒ 1 mln per jaar als gevolg van het nieuwe verdeelsysteem van de Financiële Verhoudingswet ’97 (FVW’97), welke in 5 jaartermijnen wordt ingevoerd. Zoals bekend komt dat doordat Delft behoort tot de nadeelgemeenten van de FVW’97. Vanaf 2002 stijgen de inkomsten weer.

6.1.3 Integratie-uitkeringen

Bovenop de via de verdeelmaatstaven berekende algemene uitkering uit het gemeentefonds worden tevens enkele zogenaamde integratie-uitkeringen aan de gemeenten verstrekt. Deze uitkeringen worden uit het gemeentefonds gedekt maar lopen (nog) niet mee in de verdeelsystematiek. Dat zijn de volgende:

  1. Een deel van de vroegere brede doeluitkering sociale vernieuwing. In totaal gaat het om een bedrag van ƒ 144 mln. Delft ontvang hiervan ƒ 1.236.000. Het is wel de bedoeling dat deze middelen vanaf 2000 geïntegreerd worden in de verdeelmaatstaven van het gemeentefonds. Dat kan een ander bedrag opleveren.
  2. De compensatie voor het afschaffen van de milieuleges voor bedrijven vanaf 1998. Deze compensatie wordt in de jaren tot 2001 opgetrokken tot 100% kostendekkendheid. Voor Delft gaat het om een bedrag van ongeveer ƒ 200.000.
  3. Eveneens vanaf 1998 is de precariobelasting op omroepkabels afgeschaft. Ook daarvoor wordt een compensatie in de vorm van een integratieuitkering verstrekt. Delft krijgt hiervoor ƒ 91.000.

6.1.4 Ontwikkeling mutaties algemene uitkering

De nieuwe raming van de algemene uitkering uit het gemeentefonds levert in 1999 een toename van de vrij besteedbare ruimte op van ƒ 6,2 mln. Van deze verhoging is een bedrag van ƒ 6 mln nodig om de effecten van loon- en prijsstijgingen in 1999 op te vangen. Het restant is verwerkt in het financieel beeld (zie tabel 2.1). Wij geven hieronder het meerjarenbeeld.

Tabel 6.2: Toename Gemeentefondsuitkering

        x ƒ 1.000
Omschrijving 1999 2000 2001 2002
Verhoging gemeentefonds totaal 6.988 7.892 6.825 7.691
Daarvan is budgettair neutraal -799 -632 -439 -1.003
Toename vrij besteedbare ruimte 6.189 7.260 6.386 6.688
Inzet voor nominale ontwikkelingen -6.000 -6.000 -6.000 -6.000
Stijging financiële ruimte 189 1.260 386 688

Samenstelling stijging vrij besteedbare ruimte
De verhoging van de vrij besteedbare ruimte bestaat uit vier elementen: a. het accres voor 1999, b. volume-ontwikkelingen, c. de ontwikkeling van de uitkeringsbasis en d. de korting in verband met de binnen het gemeentefonds gevormde behoedzaamheidsreserve.

  1. De omvang van het accres wordt bepaald door de ontwikkeling van de rijksuitgaven. Het totale accres voor 1999 bedraagt ƒ 1,3 miljard, waarvan Delft ƒ 8,3 mln ontvangt. Met het accres moeten met name nominale ontwikkelingen, bijstandsontwikkelingen en volume-ontwikkelingen worden opgevangen.
  2. Bij de berekening van de gemeentefondsuitkering is gebruik gemaakt van de meest actuele gegevens betreffende kwantiteiten voor 1999 en volgende jaren. Die kwantiteiten hebben betrekking op inwoners, woonruimten, bijstandsontvangers, onroerend goedwaarden enz. De algemene uitkering stijgt daardoor in 1999 met ƒ 1,3 mln, waarvan ƒ 0,7 mln in de sfeer van de bijstand. Dit laatste bedrag is als budgettair neutraal aangemerkt en aangewend om de stijging van de uitkeringslasten en bijbehorende apparaatskosten op te vangen.
  3. De ontwikkeling van de uitkeringsbasis betreft de invloed van landelijke volume-ontwikkelingen op de uitkeringsfactor. Doordat de volume-ontwikkeling stijgt leidt dat in principe tot hogere uitkeringen voor de gemeenten. Om het beschikbare niveau van het gemeentefonds niet te overstijgen wordt de uitkeringsfactor verlaagd waardoor de uitkeringen aan de gemeenten evenredig naar omvang worden verlaagd. Voor 1999 levert dat een verlaging van ƒ 1,7 mln op.
  4. In verband met de binnen het gemeentefonds gevormde behoedzaamheidsreserve wordt op begrotingsbasis een korting toegepast op de totale gemeentefondsuitkering uitkering. Indien de rijksuitgaven op rekeningbasis achtergebleven zijn worden de gevolgen hiervan op het gemeentefonds hierop verhaald. Blijven de rijksuitgaven niet achter dan wordt de behoedzaamheidsreserve alsnog uitgekeerd. Het Delftse aandeel in de reserve bedraagt ƒ 3 mln. Hiervan hebben wij ƒ 1 mln reeds in de geraamde inkomsten meegenomen. In vergelijking met de vorige meerjarenbegroting 1998-2001, waarin een bedrag van ƒ 2 mln als inkomst was meegenomen, betekent dit een inkomstendaling van ƒ 1 mln. Deze daling wordt opgevangen door de stelpost rijksbezuinigingen voor 1999 van ƒ 1 mln structureel te schrappen.

Van de toename van de vrij besteedbare ruimte wordt vanaf 1999 ƒ 6 mln gereserveerd om de effecten van nominale ontwikkelingen op te vangen. Daarop zal in de volgende paragraaf worden ingegaan.

Budgettair Neutrale mutaties

Van de neutrale mutaties voor 1999 en volgende jaren kan het volgende overzicht worden gegeven:

Tabel 6.3: Budgettair neutrale mutaties gemeentefonds

        x ƒ 1.000
Omschrijving 1999 2000 2001 2002
Mutaties cluster Zorg 160 160 160 764
Mutaties cluster Sociale bijstand -50 -50 -50 -50
Kwantiteiten 689 522 329 289
Totaal budgettair neutraal 799 632 439 1.003

 Mutaties cluster Zorg

  • Een herverdeling van de middelen van de Wet Voorzieningen Gehandicapten (WVG)
  • Verhoging van het budget WVG met ƒ 6,2 mln in verband met de gemeentelijke verantwoordelijkheid bij woningaanpassingen tussen ƒ 45.000 en ƒ 100.000
  • Korting in verband met de eigen bijdrage bejaardenoorden. Daar wordt de gemeentelijke bemoeienis afgebouwd.
  • Voor de in 1997 doorgevoerde decentralisatie van de middelen van de onderwijshuisvesting geldt in 2002 een verhoging van ƒ 604.000.

Mutatie cluster Sociale Bijstand
Op 1 juli 1998 treedt in werking de Regeling bijdrage huurlasten (RBH). Deze biedt personen met een aanzienlijke inkomensachteruitgang een aanvulling op de huursubsidie. De kosten worden apart door het Rijk vergoed. Omdat de bijstandskosten naar verwachting dalen wordt hiervoor vanaf ƒ 7 mln uit het gemeentefonds genomen (voor Delft een verlaging van ƒ 50.000).
Daarnaast wordt in 1999 de Wet inkomensvoorziening kunstenaars (WIK) ingevoerd, waarvoor eveneens een bedrag uit het gemeentefonds wordt genomen. Indien zal eerst een financieel effect opleveren indien het aantal bijstandsontvangers afneemt.

Kwantiteiten
De mutatie houdt verband met de bijstelling van de raming van de aantallen bijstandsontvangers.

6.2 Nominale ontwikkelingen

Bij het opstellen van de nieuwe meerjarenbegroting 1999-2002 zijn mede aan de hand van de prognoses van het Centraal Planbureau de volgende uitgangspunten gehanteerd met betrekking tot de te verwachte kostenontwikkelingen:

  • De prijsstijging voor materiële budgetten bedraagt 2%.
  • De loonkostenstijging is 5,5% en bestaat uit de volgende elementen:
  • De nog niet verwerkte contractloonstijgingen in 1998 en 1999 op grond van de CAO 1997. In totaal bedragen deze 2,91%.
  • De geschatte mutatie van de werkgeverspremies per 1-1-1999 en de gevolgen van de in 1999 af te sluiten CAO; in totaal zijn deze voor 1999 op jaarbasis gesteld op 2,59%.
  • Op basis van de stijging van beide componenten is het maximum voor toegestane stijgingen in de gesubsidieerde sector bepaald op 4,5%.
  • De nominale tariefstijging betreft een gemiddelde van de stijging van prijzen en lonen en komt zodoende uit op 3,75%.

De totale kostenverhoging voor de gemeente is als gevolg van deze stijgingspercentages in de begroting voor 1999 berekend op ƒ 7 mln. Een deel hiervan wordt gedekt uit de tariefverhoging van 3,75% van de Onroerende Zaakbelasting. Deze levert ƒ 1,5 mln op. Het restant ad ƒ 5,5 mln wordt gedekt uit het accres van het gemeentefonds.
Zoals bij de toelichting van de ontwikkeling van de gemeentefondsuitkering hiervoor (zie tabel 6.2) is aangegeven is in totaal voor nominale ontwikkelingen een bedrag van ƒ 6 mln aangehouden. Dat betekent dat nog een bedrag van ƒ 0,5 mln opzij is gezet om een eventueel sterkere kostenstijging op te kunnen vangen. Mocht deze marge onvoldoende zijn dan komen wij hierop bij de kadernota 2000-2003 of de meerjarenbegroting 2000-2003 terug.

6.3 Belastingen en tarieven

6.3.1 Algemene tariefverhoging

In ons beleid voor de bepaling van de hoogte van de gemeentelijke belastingen en tarieven gaan wij uit van het collegeprogramma 1998-2002: De tarieven van de algemene gemeentelijke belastingen stijgen slechts met het percentage voor de compensatie van loon- en prijsstijgingen. Tarieven van individuele diensten worden kostendekkend. Bij milieugebonden heffingen en tarieven geldt het principe ‘de vervuiler betaalt’.

Wij hebben ervoor gekozen om de zogenoemde nominale tariefverhoging het gemiddelde te laten zijn van de loonstijging en de prijsstijging. In de begroting 1999 zijn wij uitgegaan van een loonstijging van 5,5% en een prijsstijging van 2%, zodat de nominale tariefstijging in 1999 in totaal 3,75% bedraagt.

Een volledig overzicht van alle gemeentelijke belastingtarieven 1999 wordt, zoals gebruikelijk, opgenomen in de belastingverordeningen 1999. Deze verordeningen worden op 29 oktober 1998 door de gemeenteraad vastgesteld. Om de toegankelijkheid en inzichtelijkheid van de gemeentelijke belastingtarieven te vergroten zijn ook dit jaar enkele belastingtarieven in bijlage 6 van deze begroting opgenomen.

In dit hoofdstuk lichten wij de algemene beleidslijnen, de ontwikkelingen bij de onroerende-zaakbelastingen, de reinigingsrechten, rioolrechten grote afvoeren en kwijtschelding nader toe.

6.3.2 Algemene beleidslijnen

De mate van kostendekking van gemeentelijke tarieven varieert van 50% tot 100%. Op termijn worden tarieven zo veel mogelijk kostendekkend.

Tabel 6.4: Overzicht kostendekking tarieven

    x ƒ 1.000
Tarief 1998 1999
Leges 52 % 67 %
Lijkbezorgingsrechten 50 % 51 %
vMarktgelden 96 % 100 %
Rioolrechten 100 % 100 %
Reinigingsrechten 100 % 100 %

Voor milieugebonden heffingen wordt onderzocht hoe het principe "de vervuiler betaalt" nog verder kan worden ingevoerd. Ten aanzien van de reinigingsrechten wordt nader onderzocht om deze belasting om te zetten in een afvalstoffenheffing. Deze belastingsoort maakt het mogelijk dat ook daadwerkelijk àlle vervuilers aan het aanbieden van afval mee betalen.

Ten aanzien van de rioolrechten wordt nader onderzocht (weer) een rioolrecht kleine afvoeren in te voeren met betaling naar de hoeveelheid afgevoerd afvalwater. Momenteel betalen alleen de grote afvoerders rechtstreeks rioolrecht en worden de overige kosten uit de algemene middelen gedekt. Het opnieuw invoeren van een rioolrecht kleine afvoeren zou een verlaging van het OZB-tarief met zich meebrengen.

Delft hanteert sinds 1998 de norm dat belastingplichtigen met inkomen op of lager dan 100% van het bijstandsniveau in principe in aanmerking komen voor kwijtschelding. Rond de kwijtschelding worden in 1999 de effecten van de verhoging van de norm van 95% naar 100% geanalyseerd. In de toekomst zal het mogelijk worden om d.m.v. de koppeling van bestanden meer "geautomatiseerd" kwijt te schelden. Het opleggen van aanslagen kan dan na een interne controle achterwege blijven. Vooruitlopend zijn al een aantal procedures aangepast. Zo is het sinds 1998 mogelijk dat de verzoeker tot kwijtschelding (middels een bij de aanslag gevoegd formulier) aangeeft dat hij/zij de twee voorgaande jaren kwijtschelding heeft ontvangen èn of de financiële situatie is gewijzigd. Daarnaast zullen de reinigingsrechten met ingang van 1999 door de afdeling Belasting worden geïnd. Het termijn voor de afhandeling van kwijtschelding wordt daardoor voor de reinigingsrechten korter en de belastingplichtige hoeft het kwijt te schelden bedrag niet meer "voor te schieten".

6.3.3 Onroerende-zaak belastingen

In deze begroting is als een netto OZB opbrengst een bedrag van ƒ 38.860 mln opgenomen. Dit bedrag is gebaseerd op de begroting van 1998, vermeerderd met:

  • 1,3% stijging ten behoeve van het gemeentelijk rioleringsplan;
  • 3,75% trendmatige opbrengst verhoging;
  • 0,5% volume groei
  • een reservering van ƒ500.000 t.b.v. oninbare vorderingen.

In 1999 wordt per ƒ 5.000 van de waarde van de onroerende zaken ƒ 14,28 bij de eigenaar en ƒ 11,57 bij de gebruiker in rekening gebracht.

Als gevolg van de monitor lokale lasten heeft het Rijk maatregelen genomen om de lokale woonlasten te beïnvloeden, o.m de lastenverlichting van ƒ 100 per woonruimte (de zgn. Zalmsnip) en de afschaffing van milieuleges. De gemeente wordt hiervoor gecompenseerd via het gemeentefonds.

Het nieuwe verdeelstelsel van de algemene uitkering uit het gemeentefonds (sinds 1997) is van invloed op het OZB-tarief. De zogenaamde nadeelgemeenten kunnen de lagere uitkering van het gemeentefonds immers door tariefverhoging compenseren. Gemiddeld is de landelijke ontwikkeling van de lasten tot nog toe echter "beheerst" gebleven. Delft ligt de laatste twee jaar met de opbrengststijging van OZB 12,3 % onder het landelijk gemiddelde. Het totaaltarief van de OZB ligt boven het landelijk rekentarief.

Bij het eventueel invoeren van rioolrechten voor kleine afvoeren dient het tarief voor het gebruikersdeel van de onroerende-zaakbelastingen anders berekend te worden. De effecten van rioolrechten kleine afvoeren op de het OZB-gebruikersdeel zullen nader onderzocht worden.

6.3.4 Reinigingsrechten

De reinigingsrechten voor een meerpersoonshuishouden bedraagt in 1999 van ƒ 424,44. Dit is een stijging van 3,75%, plus ƒ 5 verhoging vanwege de wettelijke verplichting "inzameling wit- en bruingoed".

In 1999 zullen de reinigingsrechten voor particuliere huishoudens voor het eerst door de gemeente worden geïnd. Hiermee wordt de duidelijkheid naar de burgers omtrent deze belasting vergroot. Door de combinatie van de aanslagoplegging met de OZB en de mogelijkheid tot automatische incasso kan de klant op maat worden bediend. Door de gecombineerde aanslag wordt ook de kwijtscheldingsprocedure vereenvoudigd.

6.3.5 Rioolrechten grote afvoeren

De rioolrechten voor grote afvoeren stijgen in 1999 met 1,3%. De totaal geraamde opbrengst is ƒ 2,3 mln.
Na afspraken met enkele grote afvoerders zijn er tegen de aanslag 1995 nog 57 bezwaarschriften in behandeling. De bezwaren zijn gericht tegen de rechtmatigheid van de aanslag. Het totaalbedrag van deze aanslagen betreft ƒ 1,3 mln.

6.4 Reserves en voorzieningen

6.4.1 Consequenties nota Rentebeleid

In augustus 1998 is in de commissie Middelen en Bestuur de nota "Rentebeleid" vastgesteld. Hierin kwamen aan de orde:

  • het spanningsveld tussen planning van financieringsbehoefte en financieringsmiddelen,
  • werking en methode van renteomslag;
  • rol van het eigen vermogen (reserves en voorzieningen) als financieringsmiddel; en
  • de jaarlijks op reserves en voorzieningen bij te schrijven rente.

Naar aanleiding van deze nota is het volgende besloten:

  • in de toekomst wordt de mogelijkheid uitgewerkt om de calculatierente over het eigen vermogen (de reserves en voorzieningen) te veranderen van omslagrente in een marktconforme rente.
  • over alle reserves en voorzieningen prijscompensatie vergoeden, en de bestaande uitzonderingen per 1-1-1998 te laten vervallen.
  • indien het schrappen van de uitzonderingsgevallen leidt tot financiële knelpunten kan per geval worden besloten over een extra aanvullende storting t.l.v. de stelpost compensatie rentecorrecties.

Naar aanleiding van bovenstaande zijn alle bestaande uitzonderingsgevallen nagelopen.
De uitzonderingen die worden gehandhaafd staan hieronder weergegeven.

In totaal wordt ƒ 1.169.000 ten laste van de stelpost rentecorrecties gebracht. Daarnaast wordt er totaal vanaf 1999 structureel ƒ 320.000 aan compensatiedodaties toegevoegd aan de reserves en voorzieningen. Deze compensatiedotaties waren reeds in de begroting 1998-2001 verwerkt.

Voor alle niet genoemde reserves en voorzieningen geldt dat er prijscompensatie wordt toegeschreven, zonder een compensatiedotatie.

Handhaving vergoeding omslagrente.
Over alle reserves en voorzieningen wordt nu per 1-1-1998 prijscompensatie vergoed. De enige uitzondering hierop is nu een vijftal reserves en voorzieningen van Onderwijs. Bij deze reserves en voorzieningen zou verhoging van de storting leiden tot doorbetaling aan het bijzonder onderwijs. Daarom wordt de bijschrijving van omslagrente voor die gevallen gehandhaafd. In tabel 6.5 wordt weergegeven welke reserves dit betreft. Tevens staat aangegeven welk jaarlijks bedrag dit voor gemiddeld over 4 jaar extra kost t.o.v. het bijschrijven van prijscompensatie.

Tabel 6.5: Specificatie consequenties handhaven omslagrente onderwijs x ƒ 1.000

Functie Omschrijving  
910.376 reserve formatiebudgetsysteem basis- en speciaal onderwijs -24
910.378 reserve nascholing basis- en speciaal onderwijs -11
910.388 reserve voor (inval)leerkrachten basis- en speciaal onderwijs -21
910.386 voorziening onderhoud binnenkant Juliana van Stolbergschool - 7
910.387 voorziening onderhoud binnenkant Het Kompas - 3
Totaal   -66

Instellen nieuwe compensatiedotaties
Ten aanzien van vier reserves en voorzieningen is besloten de overgang van omslagrente naar prijscompensatie te compenseren met een extra dotatie. Deze zijn weergegeven in tabel 6.6. Deze bedragen worden ten laste van de stelpost rentecorrecties gebracht.

Tabel 6.6: Financiële consequenties aanvullende dotatie (per 1-1-1998). x ƒ 1.000

Omschrijving  
Reserve Stadsvernieuwing

-550

Reserve Parkeervoorzieningen

-424

Onderhoudsvoorzieningen Onderwijs*

-116

Renovatievoorzieningen Sport*

-13

Totaal

-1.103

* Specificatie van deze totalen is weergegeven in bijlage 7b.

Reserve Stadsvernieuwing
Bij de actualisatie van de MRSV is reeds besloten per 1-1-1998 prijscompensatie te vergoeden over de reserve Stadsvernieuwing, en dit te compenseren door een extra dotatie van jaarlijks ƒ 550.000.

Reserve Parkeervoorzieningen
Aan deze reserve wordt per 1-1-1998 prijscompensatie vergoed, hetgeen vooralsnog gecompenseerd wordt door een aanvullende dotatie van jaarlijks ƒ 424.000.

Onderhoudsvoorzieningen voor schoolgebouwen.
Bij het vaststellen van het niveau van de onderhoudsvoorzieningen van Onderwijs is rekening gehouden met een hogere rentetoerekening. Lagere rente leidt tot uitholling van de voorziening. Het onderhoud van onderwijsgebouwen dat bij de gemeente berust, is in principe een open-einderegeling. Aanvragen die voldoen aan de norm, moeten worden gehonoreerd. Als het onderhoudsniveau op het huidige peil blijft, worden de komende 10 jaar geen problemen voorzien. Een aanvullende storting is hiervoor vereist.

Voorzieningen tegen contante waarde (sport)
Bij de voorziening renovatie toplaag atletiekbaan en de renovatievoorziening sportvelden is bij de berekening van de dekking van de toekomstige uitgaven rekening gehouden met het omslagrentepercentage. De overgang naar prijscompensatie wordt daarom gecompenseerd met een aanvullende dotatie.

Reserves en voorzieningen waaraan reeds een compensatiedotatie werd toegevoegd
Via de nota Reserves is voor een aantal reserves en voorzieningen de overgang van omslagrente naar prijscompensatie gecompenseerd met structurele dotaties. Hieronder is in tabel 6.7 weergegeven voor welke reserves en voorzieningen deze dotatie in stand wordt gehouden. Deze dotaties waren reeds verwerkt in de begroting 1998-2001.
De motivering voor handhaving of stopzetting van de dotaties is weergegeven in bijlage 7a.

Tabel 6.7: Overzicht compensatiedotaties rentenadeel reserves en voorzieningen.

  Omschrijving x ƒ 1.000

1.

Reserve aankopen museumcollecties - 1

2.

Reserve beeldende kunstopdrachten en subsidies - 1

3.

Materieelvervangingsreserve brandweer - 24

4.

Onderwijsreserves i.h.k.v. de 5-jarige afrekening* - 73

5.

Onderhoudsvoorziening welzijnsaccommodaties - 1

6.

Onderhoudsvoorziening sporthallen - 18

7.

Onderhoudsvoorziening centrale bibliotheek - 7

8.

Onderhoudsvoorziening theater - 9

9.

Voorziening instrumenten en apparatuur VAK - 1

10.

Voorzieningen automatisering - 35

11.

Voorziening onderhoud gebouwen en installaties Kerkpolder - 4

12.

Voorziening gemeentelijke dienstgebouwen - 40

13.

Voorziening gemeentelijke eigendommen - 44

14.

Voorziening voormalig personeel brandweer/flo - 62
  Totaal -320

* Specificatie van dit totaal is weergegeven in bijlage 7b.

In tabel 6.8 is vervolgens aangegeven voor welke reserves en voorzieningen de structurele dotatie is afgeschaft per 1-1-1999. De hierbij ontstane financiële ruimte is in het financiële beeld van deze begroting meegenomen.

Tabel 6.8: Vervallen compensatiedotaties rentenadeel reserves en voorzieningen. x ƒ 1.000

1.

Reserve BWS vrijvallende middelen

147

2.

Materiaal vervangingsreserve reiniging

63

  Totaal

210

6.4.2 Stand van reserves en voorzieningen

De ontwikkeling van de omvang van reserves en voorzieningen is ten opzichte van de kadernota 1999-2002 bijgesteld. De stand van de reserves en voorzieningen bedraagt per januari 1999 ƒ 207 mln. Dat bedrag ligt ƒ 13 mln lager ten opzichte van de vorige raming.
Dit komt doordat het exploitatie tekort over 1997 (ad ƒ 9,7 mln) thans is afgeboekt en door de ontwikkeling van de investering in de parkeergarage Phoenixstraat.
Volgens de huidige meerjarige prognoses stijgt het reservevermogen in de komende jaren eind 2002 naar ƒ 249 mln. Die prognoses zijn mede gebaseerd op de investeringsplanning van afdeling Grondzaken. Dit betreft uiteraard een momentopname. Bij de kadernota 2000-2003 zullen wij u hieromtrent nader informeren. Voor een nadere specificatie per reserve of voorziening verwijzen wij u naar de overzichten in het bijlage boek van de concernbegroting (deel III)

6.5 Financiering

Renteontwikkeling
De kapitaalmarktrente bedraagt nu (medio september 1998) 4,9%. Dit is lager dan een jaar geleden algemeen werd verwacht. Met name de onrust in Azië, Rusland en Zuid-Amerika hebben hiertoe aanleiding gegeven. Daarnaast zijn van belang een dalende inflatie en een groeiend vertrouwen in de Euro. De laagste prognose bedroeg een jaar geleden 5,7%.

Op dit moment verwacht men voor de rest van 1998 en begin 1999 dat de kapitaalmarktrente zich omtrent het huidige niveau zal blijven bewegen. In de prognose van het renteresultaat voor 1999 t/m 2002 zijn wij voorzichtigheidshalve uitgegaan van een rente van 6%. Overigens heeft ook het rijk dit percentage in de begroting verwerkt.

De invloed van de hoogte van de kapitaalmarktrente bij de gemeente Delft is beduidend minder sterk dan men geneigd is te denken, aangezien ook de te ontvangen rente op de uitgezette leningen in ongeveer gelijke mate hoger of lager zal zijn.
De geldmarktrente bedraagt op dit moment 3,3%. Dit stemt redelijk overeen met de verwachtingen van vorig jaar. Over het algemeen verwacht men voor de rest van dit jaar en begin 1999 een stijging tot ca. 3,8%. In de prognose voor 1999 t/m 2002 zijn wij uitgegaan van 4%.
De invloed van de hoogte van de (des-) investeringen en van de hoogte van de reserves en voorzieningen is zoals bekend van groot belang voor het renteresultaat van het concern. De verwachte afname van de kapitaalbehoefte van grondzaken en de verwachte stijging van de reserves en voorzieningen in de planperiode hebben een sterk negatieve invloed op de rente- resultaten in de planperiode. De negatieve invloed hiervan is in 2001 en in 2002 groter dan de positieve resultaten van de financiering tegen lagere rentes. De uitkomst van deze verwachtingen is evenwel vrij onzeker.
Er is reeds gestart met nader overleg tussen concern en diensten om de prognoses van de financieringsbehoefte van het gehele concern met grotere zekerheid vast te kunnen stellen en ook tijdig bij te kunnen stellen indien noodzakelijk.

Met nadruk stellen wij dat de hoogtes van de financieringsbehoefte, van de reserves en de voorzieningen en de hoogte van de rente moeilijk voorspelbaar zijn. De raming van de renteresultaten op sub-functienummer 911.0 dient derhalve met grote voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd.

In de planperiode wordt op basis van de treasury rapportage en het treasury statuut gewerkt aan een verdere professionalisering, meer overleg met en rapportage aan het bestuur en een meer integraal treasury management. Allereerst zullen het opstarten van het treasury beraad, het maken en het hanteren van het treasury handboek, de opleidingen, het overleg met diensten, de aanschaf en in gebruik stelling van nieuwe programma’s en de personeelswijzigingen de nodige aandacht vragen.
In de loop van 1999 zullen resultaten zichtbaar worden in het ter goedkeuring voorleggen van het treasury handboek en in de verslaglegging.

Garanties
De garanties zijn als volgt in te delen:

  1. De primaire risico’s inzake de garanties in de sector particuliere woningbouw resp. de woningbouwcorporaties zijn overgedragen aan resp. Het WEW en het WSW. De kans op claims is gering in deze categorie.
  2. De categorie overige risico’s. Deze categorie wordt in onderstaande tabel gespecificeerd.

In de categorie "overig" is de hoogte van het bedrag waarover risico wordt gelopen gedaald van ƒ293,2 mln tot ƒ 269,9 mln. Dit is voornamelijk veroorzaakt door vervroegde aflossing van leningen. Het risico binnen de portefeuille neemt eveneens af doordat een groeiend aantal instellingen hoogrentende leningen omzet in leningen tegen de aktuele lage rente.
Toch is het aantal posten waarbij een duidelijk risico aanwezig is gestegen van 2 naar 4.

Voor afdekking van de risico’s bestaat een risicofonds "Gegarandeerde geldleningen" met een geraamd saldo van ƒ 3,8 mln per 1-1-1999.

Tabel 6.9 : Categorie overige risico’s

Omschrijving

restant van de geldleningen per 1-1-98
in mln gulden

restant van de geldleningen
per 1-1-99
in mln gulden

aantal garanties
per 1-1-98

aantal
garanties
per 1-1-99

bejaarden- en verzorgingstehuizen

85,0

76,5

40

37

gezondheidszorg

23,5

13,4

20

16

sport

5,7

6,6

25

21

cultuur

2,2

0,9

7

8

energiebedrijf Delfland

118,5

120,6

-

-

EZH

57,8

51,6

-

-

Diversen

0,5

0,3

3

3

Generaal totaal categorie overig

293,2

269,9

   

De omvang van de garanties in de nutssector (Delfland en EZH) zijn afhankelijk van het percentuele belang dat Delft in het aandelenkapitaal heeft en van de omvang van de leningportefeuille van deze nutsbedrijven. Helaas is de vorming van één landelijk productiebedrijf mislukt. Dit leek financieel gezien de beste optie om de komende Europese concurrentie aan te gaan. Naar onze mening is het risico in deze sector hierdoor toegenomen. Door de politieke besluitvorming is evenwel de hoogte van het risico moeilijk in te schatten.

Binnen de andere sectoren van de categorie "overig" zijn twee nieuwe partijen waar een risico is ontstaan. Naast de garanties inzake het Techniek Museum en Ecobeek zijn dit:

  1. Voetbalvereniging BEC. In 1978 is een garantie verstrekt voor een lening van
    ƒ 210.000. Voornamelijk door een teruggelopen ledenaantal is er een aanzienlijke betalingsachterstand ontstaan. Er is voortdurend overleg gaande.
  2. Het Filmhuis. In 1996 is een garantie verleend voor een lening van ƒ 360.000. Doordat de omzet tegenvalt is de positie van deze stichting zorgelijk. Er is overleg gaande.

6.6 Risico’s

6.6.1 Algemeen

Van belang bij het beoordelen van een begroting, is het maken van een inschatting van de mogelijke financiële risico’s. Zoals bekend heeft binnen de gemeente Delft een drietal diensten financiële knelpunten (DMZ,WOC en de Bestuursdienst). Begrotingstechnisch sluit het financiële beeld. Toch is het met name de zogenaamde "nul-lijn operatie" welke door de dienst WOC en de Bestuursdienst gerealiseerd moet worden, welke een financieel risico inhoudt, welke door ons geschat wordt op maximaal ƒ 1 mln.
Verder herhalen wij enkele punten uit de risicoparagraaf van de vorige begroting. Zo is het thans niet in te schatten of de structurele reservering voor gemeentelijke (her)huisvesting voldoende zal blijken te zijn. Dit geldt ook voor de geplande bezuiniging op Haaglanden ad ƒ 0,7 mln in 2001. Tenslotte bestaat er nog een risico dat de kosten in verband met de uitvoering van de Wet Waardering Onroerende Zaken hoger uitvallen dan oorspronkelijk werd verwacht.
Voor een inschatting van de huidige risico’s per dienst, verwijzen wij naar onderstaande tekst.

6.6.2 Bestuursdienst

Zoals hiervoor al is aangegeven heeft de Bestuursdienst moeite om met het toegewezen personeelsbudget uit te komen. Hoewel wij deze situatie onderkennen, blijven wij van mening dat het primair de verantwoordelijkheid van het dienstmanagement is om dit op te lossen. Uiteraard zal deze problematiek ook ter sprake komen in de discussie en besluitvorming over de organisatieverandering.

De dienst heeft, evenals andere diensten, wachtgeldverplichtingen en kosten voor bovenformatieven. Hoewel deze kosten binnen de dienstbudgetten moeten worden opgevangen, zijn wij ons ervan bewust dat deze kosten risico’s met zich meebrengen.

6.6.3 Dienst Welzijn Onderwijs en Cultuur

De begroting van de dienst WOC kent risico’s op het gebied van de bedrijfsvoering, gebouwen, inkomsten uit bedrijfsmatige activiteiten en de relatie met verzelfstandigde onderdelen.

Bedrijfsvoering/personeelskosten
De belangrijkste risico’s in de bedrijfsvoering hebben betrekking op de personeelskosten. In meerjarig perspectief is er sprake van een tekort op de loonkosten van ad ƒ 330.000. Dit tekort is voor 1999 incidenteel gedekt. Hiervoor zal een structurele oplossing moeten komen. Daarnaast loopt de dienst risico’s door het ontbreken van een voorziening voor vervanging bij langdurig ziekteverzuim (ƒ 750.000) en het ontbreken van een voorziening voor afvloeiingsregelingen (PM). In het vervolgtraject van het project risico’s & remedies wordt gezocht naar een oplossing.

Gebouwen
Het huisvestingsprobleem van de dienst is opgelost door het huren van extra ruimte. De dekking van deze kosten is alleen voor 1999 geregeld, terwijl de kosten structureel zijn. Op het regulier onderhoud van de dienstgebouwen is een tekort van minimaal ƒ 300.000 structureel. Dit risico ligt vooralsnog bij de "verhuurder", de afdeling Grondzaken.
De dienst WOC is zelf beheerder voor de zgn. beleidsgebouwen (scholen, buurthuizen, kinderdagverblijven etc.). Ook voor het regulier onderhoud van de beleidsgebouwen, met name in de welzijnssector, is te weinig geraamd. Een schouw uit 1995 komt uit op een tekort van ca. ƒ 200.000. Dit najaar wordt een nieuwe schouw gedaan ten behoeve van een nieuw meerjarig onderhoudsplan. Aan de hand daarvan kan het actuele tekort/risico worden bepaald. In de tweede helft van 1998 wordt de verzekeringstoestand van deze gebouwen doorgelicht. Aan de hand daarvan kan het risico worden bepaald en kunnen beleidskeuzen worden gemaakt met betrekking tot verzekeren (of niet).

Bedrijfsmatige activiteiten
De bedrijfsmatige activiteiten van WOC (sportbedrijf, VAK, Musea) kennen niet alleen risico’s met betrekking tot de bedrijfsvoering en de gebouwen (zoals hiervoor geschetst). Hun marktpositie is niet monopolistisch en brengt dus risico mee op het punt van het aantrekken van klanten en verwerven van voldoende inkomsten. Met name bij de Musea is dit risico niet gering. De bedrijfsmatige onderdelen van WOC beschikken niet over een eigen (egalisatie)voorziening om dit soort risico’s op te vangen.

Onderwijs
Het gemeentebestuur heeft onvoldoende invloed op het juiste moment op de financiën van het Hugo Grotius (bestuurscommissie ex art. 82 gemeentewet), terwijl de risico’s van deze gemeentelijke instelling uiteindelijk bij de gemeente liggen. Bij overschrijding bestaat het risico van doorbetaling. Naar de risico’s van de art. 82-constructie zal onderzoek worden gedaan door de accountant.

Dienstbedrijfsreserve
De DBR van de dienst WOC is ƒ 369.000 negatief. Het is voor de dienst niet mogelijk om dit tekort in te lopen. Er is geen buffer meer om tegenvallers op te vangen. Iedere eventuele tegenvaller zal bijdragen aan het vergroten van het tekort. Dit is een risico voor dienst en gemeente.

6.6.4 Dienst Maatschappelijke Zorg

In 1997 heeft de DMZ zich bij het ministerie van SZW aangemeld voor een zogenaamd verbetertraject. Dit betekent dat de dienst tot medio 1999 de tijd krijgt om de bedrijfsvoering structureel op een voldoende niveau te brengen. Gedurende deze periode legt het ministerie geen sancties op voor tekortkomingen in de uitvoering van de bijstandswet.
In 1999 zal het accent vooral liggen op verdere verbetering van de automatisering. Het betreft de invoering van de grafische versie van het uitkeringensysteem, de bijbehorende technische infrastructuur en de oplossing van het millenniumprobleem.
Tegelijkertijd moet een productiviteitsstijging worden gerealiseerd om de personeelskosten in overeenstemming te brengen met de beschikbaar personeelsbudgetten in 1999.
Als derde faktor kan worden genoemd dat de gemeentelijke reorganisatie in 1999 ook volledig tot uitvoering zal worden gebracht, waaraan overigens ook een bezuinigingstaaktstelling is gekoppeld.
Hoewel van al deze ontwikkelingen op termijn positieve effecten worden verwacht voor de kwaliteit van de bedrijfsvoering, zal het van de DMZ een forse inspanning vergen om uiteenlopende doelstellingen en ontwikkelingen in 1999 gelijktijdig te realiseren.

De uitgaven voor de Wet Voorzieningen Gehandicapten vertonen een forse groei. In 1998 wordt een overschrijding van de begroting verwacht met ca. ƒ 2,5 mln. Hoewel voor de dekking van dit tekort tot nu toe een beroep kon worden gedaan op de vereveningsreserve is deze voor de toekomst niet meer toereikend.
Met het oog daarop is in het najaar van 1998 een pakket aan ombuigingsmaatregelen aan het gemeentebestuur voorgelegd. Het zal moeten worden afgewacht of deze maatregelen afdoende blijken om uitgaven en budget voor de WVG structureel weer met elkaar in evenwicht te brengen.
Een andere onzekere faktor is de autonome stijging van de vraag naar deze voorzieningen. Zeker is wel dat de omvang van de doelgroep van de WVG, vanuit demografisch oogpunt, nog geruime tijd zal blijven stijgen.

Ook de uitgaven in het kader van de bijzondere bijstand hebben een forse groei doorgemaakt, waardoor het budget (ruim) wordt overschreden. Inmiddels is de begroting 1999 wel aan het hogere uitgavenniveau aangepast.

Hoewel recente ontwikkelingen erop wijzen dat de groei afvlakt en de uitgaven zich op een - weliswaar hoger - niveau stabiliseren, is het risico van verdere groei in de uitgaven niet uit te sluiten.

De kosten van de ambulancedienst worden in beginsel gedekt uit tarieven die worden vastgesteld door het Centraal Orgaan Tarieven in de Gezondheidszorg (COTG). Nu doet zich jaarlijks de situatie voor dat m.n. de personeelskosten van de ambulancedienst hoger zijn dan door het COTG wordt aanvaard.
Dit hangt samen met de schaalgrootte van de ambulancedienst die in feite te klein is om een structureel dekkende exploitatie binnen de tarieven van het COTG mogelijk te maken.
Het nadeel op de exploitatie kan vooralsnog worden opgevangen door een beroep op de reserve aanvaardbare kosten ambulancedienst. Deze reserve is echter in 1999 uitgeput.
Een oplossing kan worden gevonden door samenvoeging met andere ambulancediensten in de regio. Hiervan mag een kostenverlagend effect worden verwacht. Momenteel worden besprekingen gevoerd met besturen van andere ambulancediensten in de regio. De resultaten daarvan zijn echter nog niet bekend.

Uit de voor- en nadelen bestaand beleid blijkt dat er structureel extra geld beschikbaar is gesteld om de financiële problemen bij de GGD DELFLAND samen met de andere deelnemende gemeenten op te lossen. Het is nog niet duidelijk of de verhoging van het budget voldoende zal zijn om én de financiële positie van de GGD, én de eventuele aanloopkosten van het RIO DWO op te vangen.

6.6.5 Dienst Beheer en Milieu

Asbestcalamiteiten
Een van de actiepunten uit het milieubeleidsplan is het opstellen van een asbestcalamiteitenplan. Mocht er door een calamiteit nu een acuut asbestprobleem ontstaan, dan zijn er niet direct financiële middelen om dit probleem aan te pakken. Bij het nog op te stellen plan zal door de afdeling milieu in samenwerking met de brandweer worden bezien hoe groot de financiële risico’s zijn en of hiervoor een voorziening moet worden getroffen.

Bezwaarschriften grote afvoeren
Er is een nota in voorbereiding over de bezwaarschriften aanslag rioolrechten grote afvoeren 1995, In totaal gaat het om 57 bezwaarschriften waarmee een bedrag van ƒ 1,9 mln gemoeid. Deze bezwaren richten zich met name op de rechtmatigheid van de aanslag.

Europese aanbesteding
In het kader van de Europese wetgeving wordt de gemeente Delft beschouwd als één entiteit. Dit houdt in dat de drempelwaarden van aanbestedingen van goederen en diensten in een bepaald segment bij elkaar moeten worden opgeteld over de totale periode van de overeenkomst. Dit is het uitgangspunt voor een Europese aanbesteding.

Het niet volgen van Europese aanbestedingsregels kan leiden tot maatregelen van de Europese Commissie. Dit varieert van het stopzetten van een project, ontbinding van een overeenkomst, tot het opleggen van een boete van 10 tot 15% van het orderbedrag.

6.6.6 Dienst Stadsontwikkeling

De dekking van de overhead bij de dienst Stadsontwikkeling is voor een belangrijk deel afhankelijk van eenmalige categorie-1 investeringen en werkzaamheden voor derden. Wanneer de omzet uit hoofde hiervan daalt, komt de dekking van de overhead onder druk te staan. Daarbij komt dat voor een groot deel van de wachtgeldverplichtingen een structurele dekking ontbreekt. Hiervoor zal een beroep op de dienstbedrijfsreserve worden gedaan.

Hoewel het risico ten aanzien van de betaalde omzetbelasting voor het project Tramlijn 1 in 1998 is verdwenen, moet nog voor het project Herinrichting Stationsplein met een vergelijkbaar risico rekening worden gehouden. Het Ministerie van Verkeer & Waterstaat heeft tot op heden de door de dienst betaalde omzetbelasting niet vergoed en heeft hierover ook geen uitsluitsel gegeven.

Er is bij de dienst geen voorziening getroffen ten behoeve van de implementatie van een nieuw financieel systeem. Dit geldt ook voor andere eventuele tegenvallers als gevolg van extra kosten, die in verband met het oplossen van het Millenniumprobleem dienen te worden gemaakt.


deel 7


terug naar boven